Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet (Kamerstuk 33118-246)
33 118 Omgevingsrecht
Nr. 247
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 februari 2023
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening over de brief van 26 januari 2023 over de voortgang van de implementatie
van de Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 246).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 februari 2023 aan de Minister voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening voorgelegd. Bij brief van 6 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De adjunct-griffier van de commissie, Honsbeek
Vragen en antwoorden vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vraag 1
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de brief over de voortgang van
de implementatie van de Omgevingswet. Deze leden constateren dat de belangrijkste
conclusie – in overleg met medeoverheden, bedrijfsleven en rijkspartijen – is dat
de invoering van de Omgevingswet is uitgesteld naar 1 januari 2024. Zij constateren
dat de technische kwalificaties van belang zijn voor de werking van het stelsel. Kan
de Minister toelichten hoe zeker hij ervan is dat deze nu wel in goede staat zijn?
Zij zijn verder benieuwd op welk manier de Minister heeft getoetst of de bestuurlijke
partners en het bedrijfsleven klaar zijn voor inwerkingtredingsdatum op 1 januari
2024.
Antwoord 1
Het is belangrijk dat partijen die met het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) moeten
werken betrokken zijn bij de ontwikkeling en toetsing van het stelsel als geheel.
In het Bestuurlijk Overleg van 23 en 25 januari jl. is geconcludeerd dat de daartoe
afgesproken voorwaarden voor inwerkingtreding voldoende zijn ingevuld.1 Dit geeft mij zekerheid. De testen die lopen, het afgerond zijn van IKT-3 zonder
blokkerende bevindingen, de tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM’s), de kwaliteitscheck
van Axini, de 19 genomen maatregelen en de constatering van AcICT om door te gaan
op de ingeslagen weg geven mij zekerheid.2 Ook de MKB-toets en de met de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven gemaakte afspraken
over de uitwerking dragen bij aan dit beeld. In combinatie met een versterkte serviceketen
geeft dit mij en de bestuurlijke partners de zekerheid en het vertrouwen dat de voorwaarden
voor inwerkingtreding voldoende zijn ingevuld om nu het besluit te nemen over het
moment van inwerkingtreding op 1 januari 2024.
Het werk is met het bepalen van de datum van 1 januari 2024 nog niet klaar, wel hebben
we hebben vertrouwen in dat dat we samen nu definitief de stap kunnen zetten naar
de laatste fase van inwerkingtreding en dat dit een verantwoorde keuze is die draagvlak
bij alle partijen heeft.
Ik benadruk hierbij dat het digitale stelsel – zowel de landelijke voorziening van
het DSO (DSO-LV) als de decentrale software – niet in één keer af is. Ook na het besluit
over de datum van inwerkingtreding worden een aantal technische stappen gezet die
nodig zijn om inwerking te kunnen treden. Zoals het laden van de wet- en regelgeving
met de definitief gepubliceerde datum van inwerkingtreding op basis waarvan alle partijen
in het land straks gaan werken. Daarnaast wordt met de betrokken partijen met focus
gewerkt aan de afbouw, uitbouw en continue doorontwikkeling van het digitale stelsel
als geheel.
Vraag 2
Kan de Minister aangeven hoe de Omgevingswet bij kan dragen aan de realisatie van
de grote ruimtelijke opgaven in Nederland?
Antwoord 2
Onder het huidige versnipperde omgevingsrecht, dat in de loop van de afgelopen eeuw
is gegroeid, hebben overheden bij de grote ruimtelijke opgaven steeds te maken met
een scala aan wetten en algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) die elk hun eigen
taal en procedures met zich meebrengen. De Omgevingswet vervangt die wetgeving door
een nieuw consistent stelsel voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.
De Omgevingswet benadert de fysieke leefomgeving dus in samenhang en niet apart vanuit
de verschillende sectorale vraagstukken en disciplines. Het nieuwe stelsel bevat een
geharmoniseerde set aan regels, instrumenten en procedures, met ruimte voor regie
waar dat nodig is en maatwerk waar het kan. Dat past bij de grote ruimtelijke opgaven
waar we voor staan.
Bij grote opgaven zoals de bouwopgave, de energietransitie en de inrichting van het
landelijk gebied ervaren we immers een groeiende samenhang tussen opgaven in de fysieke
leefomgeving. De Omgevingswet stimuleert overheden en andere spelers in het fysieke
domein om, uitgaande van de ontwikkeling of opgave, de diverse sectorale belangen
in samenhang te beschouwen. In het nieuwe stelsel bestaat een omgevingsvisie van een
gemeente of provincie bijvoorbeeld niet alleen uit ruimtelijk beleid, maar ook uit
beleid op het gebied van de volkshuisvesting, energietransitie, de waterhuishouding
en verkeer en vervoer. Het omgevingsplan bevat onder de Omgevingswet niet alleen de
regels over de ruimtelijke ordening, maar ook lokale regels over bijvoorbeeld cultureel
erfgoed, natuur, milieu en water. Dat er behoefte bestaat aan die integratie, blijkt
bijvoorbeeld uit de meer dan 150 experimenten met bestemmingsplannen met verbrede
reikwijdte, waarmee gemeenten onder de Crisis- en herstelwet anticiperen op de mogelijkheden
van het omgevingsplan. Het Rijk heeft zijn regels voor het vaststellen van een omgevingsplan
bij elkaar gebracht in het Besluit kwaliteit leefomgeving, waardoor het bevoegd gezag
een goed overzicht heeft van de regels waar het zich bij zijn besluitvorming aan moeten
houden. Nu zijn deze nog verspreid over meer dan 10 wetten en meer dan 30 AMvB’s.
De integratie van de wettelijke kaders en planvorming op het terrein van de fysieke
leefomgeving in de Omgevingswet biedt de mogelijkheid voor de uitvoeringspraktijk
om tot een samenvoeging en integratie te komen van beleidsterreinen die nu door wet-
en regelgeving zijn gescheiden.
De Omgevingswet biedt een beperkt aantal kerninstrumenten waarvan gebruik gemaakt
wordt voor de verschillende opgaven, waarbij geharmoniseerde procedures worden gevolgd
die aansluiten op de Algemene wet bestuursrecht. Los van de concrete inhoudelijke
aspecten en belangen maken een inzichtelijk en samenhangend stelsel van wetgeving,
geharmoniseerde procedures en het werken met één digitaal stelsel het vormgeven van
integraal beleid en het nemen van besluiten beter mogelijk. Daarbij laat de nieuwe
regelgeving – waar nodig en mogelijk – ruimte voor regionale verschillen en voor maatwerk
bij concrete projecten. Dat kan bijvoorbeeld helpen bij woningbouwprojecten in de
bestaande stedelijke omgeving.
Initiatiefnemers van projecten en activiteiten vinden straks de relevante gemeentelijke
regels in het omgevingsplan, dat bovendien via het DSO in samenhang wordt getoond
met lokale beperkingen van andere bestuurslagen. Kleinere en weinig omstreden projecten,
waaronder een deel van de woningbouwprojecten, profiteren verder van de tijdwinst
door het inzet van de reguliere procedure bij de omgevingsvergunning voor het afwijken
van het omgevingsplan en van het digitale loket waar men desgewenst alle vereiste
toestemmingen in één keer kan aanvragen. De wet stimuleert vroegtijdige publieksparticipatie
om draagvlak op te bouwen. Bij complexe projecten met een publiek belang, zoals energieprojecten,
stimuleert de Omgevingswet met een eenduidig instrumentarium tevens een systematische
aanpak met probleemanalyse, verkenning van oplossingsvarianten en vroegtijdige publieksparticipatie,
wat moet leiden tot besluitvorming met een groter draagvlak.
De Omgevingswet kent verder een geharmoniseerde set regie-instrumenten die voortbouwen
op onder meer de huidige Wet ruimtelijke ordening. Voor grote opgaven zoals de woningbouw,
de energietransitie en de stikstofaanpak kan gebruik worden gemaakt van dat instrumentarium.
Waar nodig kan nieuw beleid of nieuwe normstelling worden ingepast binnen het stelsel.3 Gebruik maken van de geharmoniseerde instrumenten en procedures voor de verschillende
opgaven draagt bij aan de herkenbaarheid voor alle betrokkenen – burgers, bedrijven,
bestuurders en ambtenaren – en helpt daarmee om de focus te houden op de inhoudelijke
vragen bij de ruimtelijke opgaven, die al ingewikkeld genoeg zijn.
Vraag 3
Daarnaast zijn zij benieuwd of het juist is dat in de planketen tijdens IKT-3 belangrijke
software functionaliteiten ontbraken en wat de gevolgen zijn van het feit dat deze
nog niet zijn getest? Wat betekent dit voor de mogelijkheden om omgevingsplannen te
wijzigen?
Antwoord 3
Gemeenten kunnen hun omgevingsplan wijzigen om gebiedsontwikkeling mogelijk te maken,
ook wanneer zij nog niet voldoende vertrouwd zijn met de nieuwe software of hierover
onverhoopt nog niet over beschikken.
Tijdens IKT-3 hebben negen gemeenten met drie grote plansoftwareleveranciers de DSO-keten
beproefd. Hierbij is gebleken dat het met de software mogelijk is een omgevingsplan
te wijzigen. De vierde grote softwareleverancier heeft laten weten dat de software
nog niet gereed was voor IKT-3, deze zal in een latere testronde worden getest.
Tijdens IKT-2 is gebleken dat gemeenten hun omgevingsplan kunnen wijzigen met de voorziene
en geteste tijdelijke maatregel TAM-IMRO Omgevingsplan. Daarbij kan bij inwerkingtreding
van de Omgevingswet nog van de bestaande en beproefde IMRO standaard gebruik worden
gemaakt. Het advies van AcICT uit februari 2022 bevestigt dit.4 Tijdens IKT-3 is dit eveneens getest en daarmee bevestigd.
Het klopt dat nog niet alle functionaliteiten in IKT zijn getest. Het betreft dan
met name functionaliteiten die zorgen voor het verder ondersteunen van het werkproces
van gemeenten. Bijvoorbeeld functionaliteit die een voorgenomen wijziging ter besluitvorming
kan tonen aan de gemeenteraden en functionaliteit voor het uitwisselen van plannen
met een adviseur of gemeente die een ander decentraal softwarepakket hanteert dan
de testende gemeente. Het ontbreken van dergelijke functionaliteit is niet blokkerend
voor inwerkingtreding maar uiteraard wel gewenst. Daarnaast zijn er voor een aantal
functionaliteiten tijdelijke alternatieve maatregelen ontwikkeld. Het streven is om
richting de inwerkingtreding van 1 januari 2024 zo min mogelijk gebruik te hoeven
maken van deze TAM’s. Over de vereisten voor het technisch gereed zijn ben ik ingegaan
in mijn brief van 26 januari jl.5 Daar heb ik ook de stand van zaken van het planproces voor provincies toegelicht.
Vraag 4
Tot slot zijn deze leden benieuwd wat de consequenties zijn als de Omgevingswet niet
op 1 januari 2024 wordt ingevoerd. Kan de Minister aangeven wat de consequenties (financieel
en maatschappelijk) zijn van een mogelijk nog latere invoering van de Omgevingswet?
Antwoord 4
De instrumenten en procedures van de Omgevingswet dragen bij aan de verwezenlijking
van grote transities zoals de woningbouwopgave en de energietransitie. Bij langer
uitstel kan niet worden geprofiteerd van de nieuwe instrumenten en versnellingen.
Daarnaast worden beleidsvernieuwingen die met het stelsel worden verwezenlijkt, bijvoorbeeld
op het gebied van bodem en geluid, verder vertraagd.6 Ook leidt dit tot vertraging van activiteiten en projecten die al volgens het nieuwe
stelsel worden voorbereid, bijvoorbeeld bij gebiedsontwikkeling en de totstandkoming
van infrastructurele projecten. Verder uitstel en langere onduidelijkheid over de
definitieve datum leiden ertoe dat partijen in de uitvoeringspraktijk en bevoegde
gezagen langer worden geconfronteerd met onzekerheid en dubbel werk. Partijen in de
praktijk moeten weten onder welk regime zij hun projecten en activiteiten moeten voorbereiden.
Langer uitstel betekent dat beleid en regelgeving zowel onder huidig als toekomstig
recht moeten worden vormgegeven, onder meer via dubbelwijzigingen. Dit alles leidt
tot vertraging, extra lasten voor de uitvoering en is foutgevoelig door de extra complexiteit.
De datum van 1 januari 2024 geeft de uitvoeringspraktijk duidelijkheid en schept bovendien
de gelegenheid om zich hierop voor te bereiden, zowel bij concrete activiteiten en
projecten als bij de totstandkoming van nieuw beleid en regelgeving.
De beoogde maatschappelijke en financiële baten kunnen pas worden gehaald na inwerkingtreding.
Uitstel van de wet brengt extra kosten met zich mee voor het Rijk, bevoegde gezagen
en alle betrokken partijen die zich aan het voorbereiden zijn op inwerkingtreding.
Partijen kunnen de maatschappelijke effecten niet realiseren wanneer zij duidelijkheid
hebben over het resultaat van het investeren in de kennis, nieuw werkwijzen en inrichting,
de kosten worden wel gemaakt terwijl de baten onduidelijk blijven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vraag 5
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
die staan geagendeerd voor het schriftelijk overleg Voortgang van de implementatie
van de Omgevingswet. Deze leden vinden het goed om te lezen dat de invoering van de
Omgevingswet doorgang lijkt te vinden op 1 januari 2024 en dat er brede overeenstemming
is wat betreft dit besluit, bij zowel medeoverheden, het bedrijfsleven als andere
organisaties. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die ze aan de Minister willen
voorleggen.
Zij lezen dat het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) technisch voldoende gereed is
voor invoering van de Omgevingswet, maar dat er nog wel genoeg werk te doen is voor
het verder ontwikkelen van het DSO als geheel. Zij vragen zich af op welke vlakken
het DSO verdere ontwikkeling behoeft en of de ervaringen van medeoverheden en andere
organisaties genoeg meegenomen worden in de verdere ontwikkeling van het DSO als geheel.
Antwoord 5
Het is inderdaad zo dat vóór en na de datum van inwerkingtreding nog doorgewerkt wordt
aan het verder uitvoeren van de Hoofdroute 2023, zoals aangegeven in mijn brief van
26 januari jl.7 De werking van het DSO als geheel bestaat immers niet alleen uit de techniek van
de landelijke voorziening DSO (DSO-LV) en de decentrale software van bevoegde gezagen.
Het gaat om het in de breedte onder de knie krijgen van de nieuwe werkwijzen en procedures.
Zoals gemeld in de brief van 26 januari jl. is het DSO in voldoende mate technisch
gereed voor inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.8
In IKT-3 is gesignaleerd dat de decentrale software in de planketen (decentrale software)
nog ontwikkeling behoeft en dat centraal de weergave van plannen (viewer «regel op
de kaart») gebruiksvriendelijker kan. Op dit moment wordt daarom onder meer gewerkt
aan het verbeteren van de manier waarop ontwerpen van omgevingsdocumenten worden getoond
in DSO-LV, en aan de gebruiksvriendelijkheid van de Viewer «Regels op de Kaart» en
de Viewer «Documenten op de Kaart». Deze doorontwikkeling vindt plaats op basis van
gezamenlijke tests met gebruikers, zoals gemeenten en de rechtspraak. Ook wordt de
gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket verder verbeterd.
De in mijn brief van 26 januari jl. opgenomen uitwerking van de MKB-toets hoort hier
ook bij, dit gebeurt in afstemming met het bedrijfsleven en andere betrokken partijen.
Ook het indringend keten testen (IKT) loopt door. Zo wordt het DSO-LV en de decentrale
software in verbinding met elkaar getest en de uitkomsten ook in samenhang opgepakt
en uitgewerkt.9
Het DSO als geheel vraagt continu om onderhoud en doorontwikkeling, zoals in de IT
gebruikelijk is. Bijvoorbeeld om de systemen veilig en bij de tijd te houden en om
gebruikerservaringen te benutten voor verdere verbetering. Dat geldt ook voor de landelijke
voorziening van het DSO en de decentrale software. Een van de punten betreft ook het
moment waarop de stabiliseringsperiode wordt opgeheven en hoe met het vervolg wordt
omgegaan. Deze periode is ingesteld om de decentrale softwareleveranciers gelegenheid
te geven in hun ontwikkeling bij te blijven en hun klanten voor te bereiden op de
werking van hun systemen. Dit om te zorgen voor de veiligheid van het systeem, het
kunnen voldoen aan de verzoeken om aanpassing waaronder afbouw, uitbouw en de continue
doorontwikkeling.
Binnen de gehanteerde Agile manier van werken past het om betrokken partijen nauw
te betrekken bij de ontwikkeling van de techniek. Dit is tot nu toe van grote waarde
gebleken. VNG, IPO UvW en Rijkspartijen zijn en blijven rechtstreeks betrokken bij
de verdere ontwikkeling van het digitale stelsel. Richting en na de inwerkingtreding
van de Omgevingswet wordt in een continu proces verder gewerkt aan het aanpassen,
verbeteren en uitbouwen van de functionaliteiten van het DSO als geheel. Ook blijf
ik na inwerkingtreding in gesprek met gebruikers van het omgevingsloket, zoals het
MKB.
Vraag 6
Zij lezen daarnaast dat één van de redenen voor dit laatste uitstel is dat medeoverheden
zodoende de tijd krijgen om het DSO verder eigen te maken. Deze leden vragen zich
af hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat ook kleinere medeoverheden en organisaties
genoeg gelegenheid en capaciteit hebben om zich het DSO voldoende eigen te maken,
en zo een zo soepel mogelijke invoering gerealiseerd kan worden.
Antwoord 6
De uitvoeringspraktijk heeft gevraagd voldoende tijd te hebben tussen het besluit
over de datum van inwerkingtreding en het moment van inwerkingtreding. De leden van
de VNG en het bedrijfsleven hebben daarbij gevraagd om tenminste 6 maanden de tijd
te hebben tussen het besluit tot inwerkingtreding en het daadwerkelijke moment van
inwerkingtreding. Dit biedt hen de gelegenheid om na de publicatie van het koninklijk
besluit met de datum van inwerkingtreding de laatste stappen van het inregelen te
zetten.
De medeoverheden zitten via hun koepels – VNG, IPO, UvW -aan tafel en beslissen mee
over de inwerkingtreding, inclusief de techniek zoals het DSO. Vanuit de eigen verantwoordelijkheid
van het bevoegd gezag zijn zij bezig met het inrichten van de uitvoering, waaronder
de decentrale software.
Voor alle overheden is er ondersteuning aanwezig, waarbij wordt gewerkt op basis van
behoefte. Het programma Aan de Slag met de Omgevingswet en de VNG helpen gemeenten
met kennis en de gevraagde ondersteuning, van wegwijzers bij minimale acties die nodig
zijn voor inwerkingtreding tot het ondersteunen van het leveranciersmanagement. Ik
constateer dat de verschillende bevoegde gezagen vormgeven aan samenwerking binnen
de regio en het slim inzetten van capaciteit. Zoals aan u uiteengezet zijn er de experts/expertteams
en Regionale Implementatiecoaches Omgevingswet (RIO’s) voor de ondersteuning bij het
aansluiten, vullen, inregelen en oefenen.10 De RIO’s zijn hiermee de vraagbaak in de regio en bevorderen hiermee op actieve wijze
overdracht van kennis en kunde met en tussen bevoegd gezagen. Het gaat dan bijvoorbeeld
om inregelsessies waar organisaties kennis en ervaring opdoen met eigen processen
en systeeminrichtingen. In alle regio’s zijn DSO-werkgroepen en netwerken beschikbaar
voor ondersteuning. Regionale samenwerking wordt versterkt, onderlinge kennisuitwisseling
wordt bevorderd, er wordt geholpen bij het opzetten van werkgroepen en het maken van
afspraken over capaciteit om te zorgen voor het beantwoorden van vragen. Deze implementatie
ondersteuning blijft tot zeker anderhalf jaar na inwerkingtreding doorlopen. In mijn
voortgangsbrief van 26 januari jl. heb ik aangegeven welke stappen in de (versterkte)
serviceketen worden gezet. Voor gemeenten is goed contact bij vragen, bijvoorbeeld
via het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO), van belang.11 Met de hierbij boven geschetste voorbeelden van implementatie ondersteuning probeert
het programma Ads met VNG, IPO en UvW op een proactieve wijze overdracht van kennis
en kunde te bevorderen.
De invoering van het wettelijk stelsel heeft grote invloed op medeoverheden. Voor
invoeringsondersteuning wordt gezorgd met kennis, menskracht en financiële steun.
De implementatieondersteuning kan naar behoefte worden ingericht en gebruikt. In de
fase rondom inwerkingtreding is er extra ondersteuning beschikbaar. Op basis van de
wettelijke verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheden beslist elk bevoegd
gezag zelf over de vormgeving van de invoering. Duidelijkheid over de inwerkingtredingsdatum
is zeer wenselijk om de laatste voorbereidingen voor inwerkingtreding – zoals opleidingen
en inwerken organisatie-breed – te kunnen inplannen en het geeft focus en prioriteit
aan de verdere implementatie.
Vraag 7
Zij merken op dat experts stellen dat het echt verbeteren van de Omgevingswet, los
van het ICT-gedeelte, pas plaats zal vinden na invoering. Immers, dan zijn de praktische
effecten van de Omgevingswet pas goed zichtbaar. Die experts verwachten dat onderdelen
van de Omgevingswet bij de rechter getoetst zullen worden. Deze leden merken tevens
op dat de Minister recentelijk een plan naar buiten heeft gebracht met een viertal
pijlers om de woningbouw te versnellen. Zij vragen zich af of de invoering van de
Omgevingswet niet op gespannen voet staat met de versnellingsplannen van de Minister.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de invoering van de Omgevingswet tot zo min
mogelijk vertraging gaat leiden met betrekking tot woningbouwplannen?
Antwoord 7
Het stelsel van de Omgevingswet biedt een geharmoniseerde set instrumenten en procedures.
Daarin zijn de ervaringen met de Crisis en herstelwet (Chw) benut. Die kunnen ook
worden gebruikt voor de opgaven van de komende jaren op het gebied van de volkshuisvesting
en de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Het ligt uiteraard in de lijn der verwachting
dat de toepassing van het nieuwe stelsel in de uitvoeringspraktijk ook leidt tot rechtsvragen
die aan de rechter worden voorgelegd. Frictie in de gewenningsfase is onvermijdelijk
gezien de omvang van de vernieuwingen die de Omgevingswet met zich meebrengt. Om de
uitvoeringspraktijk voor te bereiden op de Omgevingswet wordt al jaren implementatieondersteuning
geboden. De uitvoeringspraktijk heeft aangegeven achter de inwerkingtreding van 1 januari
2024 te staan, waarbij ook zij naar de zorgvuldigheid hebben gekeken en oog hebben
voor het door kunnen gaan van de urgente gebiedsontwikkeling.
De Omgevingswet brengt overigens geen veranderingen in de rechtsbescherming op grond
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook blijven de reguliere en uitgebreide procedures
voor omgevingsvergunningen op hoofdlijnen gelijk. Voor afwijkingen van een omgevingsplan
zal echter vaker dan nu de reguliere in plaats van de uitgebreide procedure kunnen
worden toegepast. Dit zorgt in die gevallen voor versnelling. Voor een aantal bouwprojecten
zal ten aanzien van de regels over technische bouwkwaliteit kunnen worden volstaan
met een melding in plaats van een vergunning. Vertragingen zijn om die reden niet
te verwachten.
De komende tijd kan verder worden voortgebouwd op het geharmoniseerde stelsel van
de Omgevingswet (zie ook antwoord 2 VVD). Dat geldt ook voor het versnellen van procedures.
Omdat onder het huidige recht woningbouwprojecten onder meer vertraging oplopen vanwege
de doorlooptijd van bezwaar- en beroepsprocedures, ben ik voornemens om aan het wetsvoorstel
Versterking regie volkshuisvesting, een grondslag aan de Omgevingswet toe te voegen
om bij algemene maatregel van bestuur besluiten voor categorieën projecten aan te
wijzen waarvan de versnelde uitvoering gewenst is vanwege zwaarwegende maatschappelijke
belangen. Voor deze aangewezen besluiten zal een beroepsmogelijkheid in eerste en
enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van toepassing
worden. Dat betekent dat voor deze aangewezen besluiten de beroepsmogelijkheid bij
de rechtbank komt te vervallen. Dit levert een aanzienlijke tijdswinst op. Mijn voornemen
is om omgevingsvergunningen en besluiten omtrent vaststelling van een omgevingsplan
waarmee wordt voorzien in de bouw van twaalf of meer woningen, op deze grondslag aan
te wijzen. De verwachting is dat een ontwerp van het wetsvoorstel Versterking regie
volkshuisvesting medio februari in consultatie wordt gebracht. Dit wetsvoorstel doorloopt
de reguliere wetgevingsprocedure, zodat hierover afzonderlijk het debat gevoerd kan
worden. De versnellingsmogelijkheden die dit wetsvoorstel gaat bieden bouwen voort
op die uit de Omgevingswet en de huidige Crisis- en herstelwet. Zij staan hiermee
dus niet op gespannen voet.
Vraag 8
Deze leden merken op dat er bij (mede)overheden en organisaties nog zorgen leven wat
betreft de Wet kwaliteitsborging die tegelijk wordt ingevoerd met de Omgevingswet.
Er is in het hele land over vele sectoren een tekort aan personeel en voor invoering
van de Wet kwaliteitsborging zijn veel nieuwe kwaliteitsborgers nodig. Zij vragen
zich af of met het uitstellen van de Omgevingswet ook de Wet kwaliteitsborging wordt
uitgesteld met een half jaar. Daarnaast vragen zij zich af hoe het staat met het werven
van voldoende kwaliteitsborgers voor de inwerkingtreding van de wet en wat de Minister
doet om te kunnen garanderen dat er bij inwerkingtreding ook genoeg kwaliteitsborgers
zijn zodat woningbouwplannen geen vertraging oplopen.
Antwoord 8
Op 20 mei 2020 is in een gezamenlijke verklaring van IPO, VNG, UvW en Rijk opgenomen
dat de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: Wkb) en de Omgevingswet gelijktijdig
in werking zullen treden.12 Dit vanwege de te behalen synergie, zowel bij de voorbereidingen op de implementatie
als de uitvoeringspraktijk na inwerkingtreding van beide wetten. Gezien de nauwe verwevenheid
in de regelgeving en de uitvoeringspraktijk van de Wkb en de Omgevingswet is het nodig
om uit te blijven gaan van de gekoppelde invoering. De voorgestelde datum voor inwerkingtreding
van 1 januari 2024 geldt daarmee ook voor de Wkb.
Over het aantal kwaliteitsborgers en de werving en opleiding hiervan is contact met
de Vereniging Kwaliteitsborging Nederland (hierna: VKBN). De kwaliteitsborgingsorganisaties
zijn al vele jaren actief met het doorlopen van proefprojecten en de voorbereiding
op de Wkb. De proefprojecten worden voortgezet tot aan inwerkingtreding. Ik heb hiervoor
extra budget beschikbaar gesteld.13 De kwaliteitsborgingsorganisaties zijn in afwachting van een datum voor inwerkingtreding.
Direct bij inwerkingtreding is nog niet de volledige capaciteit nodig, omdat aanvragen
van vóór inwerkingtreding van de Wkb nog onder het oude recht door de gemeente worden
afgehandeld. Dit biedt de kwaliteitsborgers tijd om hun capaciteit in de eerste maanden
na inwerkingtreding verder uit te breiden tot de uiteindelijk voor gevolgklasse 1
benodigde capaciteit. De VKBN heeft aangegeven dat de doorgroei momenteel nog niet
is ingezet als gevolg van de onzekerheid over de datum van inwerkingtreding. De VKBN
heeft aangegeven dat er voldoende tijd is om kwaliteitsborgers te werven en op te
leiden als de uiteindelijke datum van inwerkingtreding 6 maanden vooraf vaststaat.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA- factie
Vraag 9
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsbrief implementatie
van de Omgevingswet. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Zij betreuren het dat de invoering van de Omgevingswet wederom is uitgesteld, maar
hechten bovenal belang aan een verantwoorde en zorgvuldige invoering van de Omgevingswet,
en begrijpen in dat kader dat gemeenten en het bedrijfsleven meer voorbereidingstijd
wordt geboden.
Deze leden lezen dat het DSO technisch voldoende gereed is voor inwerkingtreding,
maar dat dit niet betekent dat er geen werk meer te doen is in de ontwikkeling van
het DSO als geheel. Zij vragen of dit uitgebreider kan worden toegelicht en of er
voldoende tijd is om deze ontwikkelingen uit te voeren.
Antwoord 9
Ja, er is voor de landelijke voorziening DSO en de decentrale systemen in het bredere
digitale stelsel nog werk te doen. Er is voldoende tijd om de beoogde verdere ontwikkeling
uit te voeren. Van alle partijen, waaronder softwareleveranciers, mag verwacht worden
dat ze ten behoeve van het DSO in hun ontwikkeling tijdig stappen blijven zetten en
hun klanten in de voorbereiding tijdig ondersteunen. Voor een meer uitgebreide toelichting
op de verdere ontwikkeling van DSO als geheel verwijs ik naar het antwoord op vraag
5 van D66. In de bijlagen van mijn brief van 26 januari jl. heb ik u het actuele beeld
van de ontwikkeling van het DSO gegeven.
Vraag 10
In aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet kunnen er al veel randvoorwaardelijke
zaken worden geregeld door de gemeenten. Zij zijn benieuwd hoe dit vanuit de rijksoverheid
wordt gecoördineerd.
Antwoord 10
De coördinatie van de implementatie van de Omgevingswet is vormgegeven in een interbestuurlijk
programma samen met VNG, IPO, UvW en de Rijkspartijen. Naast het programma Aan de
Slag met de Omgevingswet bieden VNG, IPO en UvW ook eigen ondersteuning. Zo heeft
de VNG voor gemeenten op haar website wegwijzers gepubliceerd die aangeven wat zij
minimaal moeten doen voor inwerkingtreding.14 Op de minimale acties die nodig zijn voor inwerkingtreding houdt de VNG een vinger
aan de pols. Het programma Ads houdt zicht op de activiteiten die plaatsvinden in
de oefenomgeving van DSO. Wanneer door de VNG en het programma Ads wordt geconstateerd
dat een gemeente nog niet actief is wordt er gericht actie ondernomen om te kijken
wat deze gemeente aan ondersteuning nodig heeft. Er wordt gezorgd voor coördinatie
van de verdere afbouw, uitbouw en doorontwikkeling van DSO-LV. Voor verdere ondersteuningsaanbod
bij implementatie en de coördinatie daarvan verwijs ik graag naar mijn voortgangsbrieven
van 14 oktober 2022, 26 januari 2023 en het antwoord op vraag 6 (D66).15
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Vraag 11
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsbrief
over de Omgevingswet. Zoals bekend hebben deze leden inhoudelijke bezwaren bij de
Omgevingswet, maar hebben zij ook zorgen over de invoeringsproces. Naar aanleiding
van de voortgangsbrief en de bijlagen hebben zij voor dit moment een aantal vragen
en zorgen die zij graag met de Minister delen.
Allereerst voor wat betreft de inhoud van de wet. De Omgevingswet is bedacht in een
periode waarin het Rijk juist minder bemoeienis wilde hebben met de ruimtelijke ordening
in Nederland. De afgelopen jaren is echter – gelukkig, zo vinden deze leden – een
nieuwe trend zichtbaar en wil het Rijk meer een sturende rol op zich nemen. Zij zijn
blij met deze ontwikkeling. De vraag dient zich echter aan of de gedachte van de Omgevingswet
en de systematiek nog wel past bij het nieuwe denken over hoe de ruimtelijke ordening
moet worden aangestuurd. Kan de Minister hier een reflectie op geven? Zou de Minister
als hij nu voor de keuze zou staan om te beginnen met de Omgevingswet nog steeds dezelfde
systematiek hebben voorgesteld? Welke inhoudelijke verbeteringen ziet hij voor zich
om meer regie van de rijksoverheid beter te borgen in de Omgevingswet?
Antwoord 11
De sturingsfilosofie die ten grondslag ligt aan de Omgevingswet heeft geen invloed
op de keuze of het Rijk meer of minder regie wil uitoefenen op de ruimtelijke ordening
of fysieke leefomgeving. De systematiek en de bepalingen van het wettelijk stelsel
en het instrumentenpakket bieden de mogelijkheden voor het Rijk om met het oog op
nationale belangen zelf besluiten te nemen of regels te stellen of om instructieregels
te stellen en instructiebesluiten te geven aan andere overheden over de uitoefening
van taken en bevoegdheden. De Omgevingswet zelf geeft dus geen invulling aan een meer
of minder decentrale invulling of sturende rol van het Rijk, dit krijgt vorm in de
wijze waarop toepassing wordt gegeven aan het instrumentenpakket van die wet, bijvoorbeeld
de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de nationale belangen bij de aanscherping
van de nationale omgevingsvisie (nota ruimte).
Gebleken is dat in de Omgevingswet, in samenhang met de Huisvestingswet 2014 en de
Woningwet, enige aanpassingen wenselijk zijn om op het terrein van de volkshuisvesting
de overheidsregie te kunnen versterken. In dat verband is onder meer het voornemen
om het belang van de volkshuisvesting uitdrukkelijk onder de maatschappelijke doelen
van de Omgevingswet te brengen, zodat buiten twijfel wordt gesteld dat de regie-instrumenten
uit die wet (zoals instructieregels en instructiebesluiten) mede voor dit doel kunnen
worden ingezet. De voorstellen op dit punt zullen deel uitmaken van het eerdergenoemde
wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting. Als er voor andere beleidsdoelen
aanleiding bestaat om de sturingsmogelijkheden aan te scherpen of het instrumentarium
uit te breiden, kan de Omgevingswet of de daarbij horende uitvoeringsregelgeving worden
aangevuld. De Omgevingswet biedt een geschikte basis om eventuele wensen op dit punt
in te passen.
Vraag 12
Over het proces van de invoering van de Omgevingswet hebben deze leden ook een aantal
vragen en zorgen. Zij lezen dat de Minister graag spoedig een definitief besluit wil
nemen over de invoeringsdatum omdat dit van belang is voor de decentrale overheden
en voor andere bij de uitvoering betrokken organen. Uiteraard begrijpen zij deze wens
om duidelijkheid. Toch zijn zij van mening dat louter deze wens om snel duidelijkheid
te krijgen niet van doorslaggevende aard mag zijn. Alvorens definitief tot invoering
over te kunnen gaan zal duidelijk moeten zijn of de wet en het DSO voldoende werken
om de ruimtelijke ordening niet vast te laten lopen. Zij hechten daarom veel waarde
aan een actueel advies van het Adviescollege ICT. Dit Adviescollege heeft in december
2022 een advies uitgebracht waarin zij aangeven dat doorgegaan moet worden op de ingeslagen
weg, maar dat er door alle partijen stevig geïnvesteerd zou moeten worden in het verder
uitwerken van de maatregelen uit het plan van aanpak en het implementeren hiervan.
Het Adviescollege stelt in dat advies ook dat het effect van de maatregelen op het
testen in de IKT-fase 3 slechts beperkt is. Daarom vinden deze leden het lastig te
beoordelen of er op dit moment daadwerkelijk bepaald kan worden dat – zoals de Minister
in de voortgangsbrief schrijft – het DSO technisch voldoende gereed is om het besluit
over de inwerkingtreding te nemen. Waar baseert de Minister deze conclusie precies
op? Hoe verhoudt deze conclusie zich tot de voornoemde passage over het advies van
het Adviescollege uit december 2022 waarin wordt gesteld dat de effecten van de maatregelen
slechts beperkt zijn?
Antwoord 12
Tijdens het bestuurlijk overleg van 23 en 25 januari jl. hebben de bestuurlijke partijen
de feitelijke stand van zaken met elkaar besproken. Deze feitelijke stand van zaken
geeft weer wat de status op onderdelen is van het stelsel in relatie tot de afspraken
die de bestuurlijke partijen met elkaar hebben gemaakt over de voorwaarden voor inwerkingtreding.
In het antwoord op vraag 1 (VVD) ben ik ingegaan op de achtergrond hiervan.
Op 17 januari jl. heb ik de aanpak van het indringend ketentesten uiteengezet en heb
ik u de meest actuele bevindingen van AcICT toegezonden.16 Kern van dat advies is: ga door op de ingeslagen weg. In mijn reactie heb ik gesteld
dat ik dat zal doen en dat de eerste effecten zichtbaar zouden worden in IKT-3. In
de brief van 26 januari jl. ben ik ingegaan op de algemene voortgang, waaronder de
IKT-3 resultaten.17 Daarin heb ik gemeld dat -volgens verwachting – nog niet alle effecten van de op
basis van AcICT genomen maatregelen in IKT-3 zichtbaar zouden zijn. Niettemin toont
IKT-3 aan dat vorderingen voldoende zijn om de conclusie te rechtvaardigen om de datum
van inwerkingtreding te bepalen op 1 januari 2024. Uiteraard wordt op basis van de
AcICT-adviezen verder gewerkt. Via IKT wordt elk kwartaal vastgesteld wat de vorderingen
zijn. Het testen van het DSO – waaronder via IKT – loopt risicogericht door tot na
inwerkingtreding. Zo vergroot ik met alle betrokken de zekerheid dat de implementatie
van de maatregelen en de leerervaringen geïmplementeerd worden.
Er is daartoe voorzien in ruim overgangsrecht voor gemeenten en waterschappen en er
zijn Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM’s) die beschikbaar en getest zijn (ook
voor provincies). Daarnaast zijn er in de afgelopen periode oefensessies gehouden
met alle partijen in de keten om in simulatie te oefenen met onder andere deze planprocessen.
Op basis daarvan is het beeld dat de urgente gebiedsontwikkeling door bevoegde gezagen
kan worden gewaarborgd. Dit geldt ook voor het kunnen doen van aanvragen en meldingen
waarmee initiatieven in het ruimtelijk domein formeel starten.
Vraag 13
Kan de Minister een overzicht geven van de precieze stand van zaken van de 19 aanvullende
maatregelen en per maatregel aangeven waarom het effect volgens de Minister inmiddels
wel als voldoende kan worden beoordeeld?
Antwoord 13
De 19 maatregelen en de stand van zaken heeft u ontvangen in afschrift van de brief
van 17 januari jl. aan de Eerste Kamer.18 Het vervolg is opgenomen in de brief van 26 januari jl. en de bijlagen.19 Het vaststellen van de datum van inwerkingtreding is op basis van de gemaakte afspraken
en de duiding van AcICT en Axini niet afhankelijk van het afronden van deze 19 maatregelen.
Zoals aangegeven loopt de uitvoering van de 19 maatregelen de komende periode door
in de testaanpak. Deze maatregelen zijn belegd. Hierbij geldt: de belangrijkste maatregelen
eerst, en niet alles kan of hoeft tegelijk. Ik heb bij dit verbeterproces een onafhankelijke
deskundige marktpartij op het gebied van het vormgeven en uitvoeren van softwaretesten
betrokken. Zij monitoren ex-durante samen met de Chief Information Officer van het
Ministerie van BZK de uitvoering van het ketentesten en het testen op de niet-functionele
eisen. Daarin vervult dit bureau de rol van Quality Assurance20 in het testproces en geeft mij extra zekerheid dat maatregelen tijdig het juiste
effect sorteren. Zoals aangeven in de brief van 26 januari jl. zijn de bestuurlijke
partners en ik op basis van de testen en de uitgevoerde kwaliteitscontrole tot het
besluit gekomen dat het besluit genomen kon worden dat het DSO technisch voldoende
gereed is voor inwerkingtreding per 1 januari 2024.21 In de komende periode richting inwerkingtreding lopen de testen en de opvolging van
maatregelen door.
Vraag 14
Tot slot hebben deze leden op dit moment nog een vraag over de financiën van de invoering
van de Omgevingswet. Kan een actueel schematisch overzicht gegeven worden van de kosten
die het Rijk, de provincies, de gemeenten, de waterschappen, de Omgevingsdiensten
en andere uitvoeringsorganisaties hebben gemaakt om de wet in te voeren en het DSO
op orde te krijgen? Kan hierbij ook aangegeven worden welke tekorten er zijn, hoe
deze worden opgelost en wat de afspraken zijn over de toekomstige tekorten die mogelijk
nog zullen ontstaan?
Antwoord 14
Op 5 februari22 en 12 maart 202123 bent u in het kader van het Integraal Financieel Beeld (IFB) geïnformeerd over de
kosten en baten van de stelselherziening bij het Rijk, de provincies, de gemeenten
en de waterschappen. Dit IFB is opgesteld op basis van het Bestuursakkoord Implementatie
Omgevingswet (2015) en het Hoofdlijnenakkoord financiële afspraken stelsel- herziening
omgevingsrecht (2016).24 U bent daarbij geïnformeerd over op welke momenten de monitoring van dit IFB zal
plaatsvinden. Bij het IFB is tevens gemeld hoe financieel omgegaan wordt met verplaatsing
van de datum van inwerkingtreding.
In het IFB zijn interbestuurlijke afspraken en besluiten met financiële impact vastgelegd.
De basisafspraak is dat de bevoegde gezagen zelf de invoeringskosten dragen. Dit is
inclusief de uitvoeringskosten voor organisaties waaraan zij opdracht geven, zoals
gemeenschappelijke regelingen. Een overzicht van alle interbestuurlijke afspraken
en besluiten (met financiële impact) sinds het Bestuursakkoord 2015 is opgenomen in
de beantwoording van de vragen naar aanleiding van de invoering van de Omgevingswet
van de Eerste Kamer van 3 juni 2022.25 In het IFB is afgesproken dat na inwerkingtreding de financiële gevolgen van de stelselwijziging
worden gemonitord, waarbij ook onderzoek wordt gedaan naar de transitiekosten van
medeoverheden. Na het eerste en vijfde volle jaar na inwerkingtreding vindt de financiële
evaluatie plaats. Op dit moment voer ik op basis van die afspraken met mijn bestuurlijke
partners het gesprek over de financiële consequenties van inwerkingtreding van de
Omgevingswet per 1 januari 2024.26 Daarbij wordt ook gekeken naar de eventuele doorwerking in het beheer van het digitaal
stelsel.
Vraag 15
Is het de verwachting dat als het DSO eenmaal zou werken de beheerskosten hoger uitvallen
omdat er meer maatregelen zijn genomen om het DSO te laten werken?
Antwoord 15
Beheerskosten hebben per definitie bij de start extra aanloopkosten. Op basis van
de huidige inzichten zijn de beheerskosten van de landelijke voorziening DSO (DSO-LV)
hoger nu de aanloop naar inwerkingtreding langer duurt en de kosten voor het beheer
van DSO-LV al zijn begonnen. Daarnaast heeft het DSO een ontwikkeling doorgemaakt
waardoor de beheerskosten op dit moment hoger uitvallen dan was voorzien.
Zoals aangegeven in mijn brief van 26 januari jl.27 Met de medeoverheden en de Rijkspartijen kijk ik nu naar de aanwezige kaders en de
meerjarige afspraken. Vooruitlopend op de totstandkoming van de beheerbegroting 2023
is door de betrokken partijen op basis van een eerste kostenindicatie voor 2023 de
financiering beschikbaar gesteld voor 2023. Het is de planning dat er dit jaar financieringsafspraken
worden gemaakt voor een meerjarenbegroting vanaf 2024.
Achtergrond van de stijging van de kosten is dat de oorspronkelijke, taakstellende
financiële kaders voor beheer en doorontwikkeling van het DSO-LV en IPLO zijn gebaseerd
op het inzicht dat er op het moment van het vaststellen van de kaders was. De taakstellende
financiële kaders voor beheer en doorontwikkeling van het DSO-LV en IPLO zijn vastgelegd
in de Beheerovereenkomst DSO-LV die in 2018 tussen samenwerkende overheden is gesloten.
Er zijn daarbij diverse aannames gedaan en stelposten voorzien. Nu er meer zicht is
op het aantal ICT-componenten, de beoogde functionaliteit, scope en complexiteit omdat
de ontwikkeling van DSO-LV zich in een verder gevorderd stadium bevindt, is een stuk
duidelijker hoe het ICT-landschap van de DSO-LV eruitziet. Dit inclusief meer inzicht
in de gerealiseerde en gewenste functionele werking is. Het oefenen en testen heeft
gezorgd voor de benodigde ervaring met de werking van de techniek. Naast extra kosten
zijn er ook maatregelen die zorgen voor het efficiënter verlopen van de beheerinspanning.
Bijvoorbeeld in het beantwoorden van vragen of de benodigde technisch bijstand. Dit
maakt het mogelijk nu scherper te kijken naar wat in termen van beheer (financieel)
noodzakelijk is voor het beheer van DSO-LV.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Vraag 16
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van de brief met betrekking
tot de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet. Deze leden vinden het verstandig
dat het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet opnieuw is uitgesteld. Zij
onderschrijven de wens van de gemeenten om minstens zes maanden de tijd te hebben
om de nodige stappen voor het inregelen van deze wet zorgvuldig te kunnen zetten.
Bij deze brief hebben zij enkele vragen.
Deze leden lezen dat partijen van mening zijn dat het DSO voldoende technisch gereed
is om een moment van inwerkingtreding vast te stellen. Zij vragen op welke gronden
deze mening is gebaseerd en op welke wijze deze conclusie getrokken is. Zij vragen
wat er gewijzigd is ten opzichte van het laatste uitstelmoment om deze conclusie te
rechtvaardigen. Zij vragen welke zaken die eerder blokkerend werkten weggenomen zijn,
en op welke wijze dit is gedaan.
Antwoord 16
Achtergrond van het voorhangen van het koninklijk besluit met 1 januari 2024 als datum
van inwerkingtreding is dat interbestuurlijk is vastgesteld dat er voldoende vertrouwen
is dat het DSO technisch voldoende gereed is voor inwerkingtreding.
De testen die lopen, het afgerond zijn van IKT-3 zonder blokkerende bevindingen, de
tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM’s), de kwaliteitscheck van Axini, de 19 getroffen
maatregelen en de constatering van AcICT om door te gaan op de ingeslagen weg geven
mij zekerheid.28 Ook de MKB-toets en de met de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven gemaakte afspraken
over de uitwerking dragen bij aan dit beeld. In combinatie met een versterkte serviceketen
geeft dit mij en de bestuurlijke partners de zekerheid en het vertrouwen dat de voorwaarden
voor inwerkingtreding voldoende zijn ingevuld om nu het besluit te nemen over het
moment van inwerkingtreding op 1 januari 2024. Het werk is met het bepalen van de
datum van 1 januari 2024 nog niet klaar, we hebben er vertrouwen in dat dat we samen
nu definitief de stap kunnen zetten naar de laatste fase van inwerkingtreding en dat
dit een verantwoorde keuze is die draagvlak bij alle partijen heeft.
Op 17 januari jl. heb ik de aanpak van het indringend ketentesten uiteengezet en heb
ik u de meest actuele bevindingen van AcICT toegezonden.29 Kern van dat advies is: ga door op de ingeslagen weg. In mijn reactie heb ik gesteld
dat ik dat zal doen en dat de eerste effecten zichtbaar zouden worden in IKT-3. In
de brief van 26 januari jl. ben ik ingegaan op de algemene voortgang, waaronder de
IKT-3 resultaten.30 Daarin heb ik gemeld dat -volgens verwachting – nog niet alle effecten van de op
basis van AcICT genomen maatregelen in IKT-3 zichtbaar zouden zijn. Niettemin toont
IKT-3 aan dat vorderingen voldoende zijn om de conclusie te rechtvaardigen om de datum
van inwerkingtreding te bepalen op 1 januari 2024. Uiteraard wordt op basis van de
AcICT-adviezen verder gewerkt. Via IKT wordt elk kwartaal vastgesteld wat de vorderingen
zijn. Het testen van het DSO – waaronder via IKT – loopt risicogericht door tot na
inwerkingtreding. Zo vergroot ik met alle betrokken de zekerheid dat de implementatie
van de maatregelen en de leerervaringen geïmplementeerd worden.
Er is daartoe voorzien in ruim overgangsrecht voor gemeenten en waterschappen en er
zijn Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM’s) die beschikbaar en getest zijn (ook
voor provincies). Daarnaast zijn er in de afgelopen periode oefensessies gehouden
met alle partijen in de keten om in simulatie te oefenen met onder andere deze planprocessen.
Op basis daarvan is het beeld dat de urgente gebiedsontwikkeling door bevoegde gezagen
kan worden gewaarborgd. Dit geldt ook voor het kunnen doen van aanvragen en meldingen
waarmee initiatieven in het ruimtelijk domein formeel starten.
In de bijlagen van mijn brief van 26 januari31 treft u de analyses en onderbouwingen aan die u in aanvulling op mijn eerdere brieven
en voortgangsinformatie hebt ontvangen. Ik benadruk dat het digitale stelsel – zowel
de landelijke voorziening van het DSO (DSO-LV) als de decentrale software – niet in
één keer af is. Ook na het besluit over de datum van inwerkingtreding worden een aantal
technische stappen gezet die nodig zijn om inwerking te kunnen treden. Zoals het laden
van de wet- en regelgeving met de definitief gepubliceerde datum van inwerkingtreding
op basis waarvan alle partijen in het land straks gaan werken. Daarnaast wordt met
de betrokken partijen met focus gewerkt aan de afbouw, uitbouw en continue doorontwikkeling
van het digitale stelsel als geheel.
Vraag 17
Deze leden merken op dat, ondanks dat het DSO voldoende technische gereed zou zijn,
bepaalde functionaliteiten nog niet beschikbaar zijn, waardoor gebruik gemaakt zal
moeten worden van Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM). Zij vragen de Minister
deze TAM’s toe te lichten, vragen hoe deze zich verhouden tot het huidige instrumentarium,
of dat sprake is van een nieuw instrument dat op termijn nogmaals vervangen zal worden.
Vervolgens vragen zij of het niet werkzamer is om te wachten tot het moment dat de
DSO in zo’n mate gereed is dat er geen TAM’s meer nodig zijn, maar het DSO in eenmaal
geheel ingevoerd kan worden. Zij vragen wanneer wel verwacht wordt het volledige DSO
te kunnen gebruiken.
Antwoord 17
Het klopt at in de decentrale software nog voor alle overheden alle functionaliteit
die zij nodig hebben in voldoende mate ondersteund wordt, of overheden nog wat meer
tijd nodig hebben om zich deze functionaliteit goed eigen te maken. Daarom zijn Tijdelijke
Alternatieve Maatregelen (TAMs) ontwikkeld. Hiermee kan toch worden voldaan aan de
minimale criteria voor inwerkingtreding. Deze TAMS zijn in samenspraak met bevoegd
gezagen ontwikkeld. Dit biedt bevoegde gezagen een alternatieve route ingeval zij
om wat voor reden dan ook nog niet zelf gebruik kunnen of willen maken van de hoofdroute
via DSO-LV. Hierbij is prioriteit gegeven aan die TAMs die overheden mogelijk voor
inwerkingtreding van de Omgevingswet al nodig hebben, bijvoorbeeld voor instrumenten
waarvoor geen overgangsrecht bestaat.
In mijn brief van 14 oktober 202232 ben ik in de toelichting bij die brief ingegaan op de TAMs. Deze maatregelen zorgen
ervoor dat processen – urgente gebiedsontwikkeling en vergunningverlening – doorgang
kunnen vinden. De keuze voor het gebruiken van een tijdelijke alternatieve maatregel
ligt bij het bevoegd gezag. De noodzaak van testen en oefenen met een TAM hangt af
van het soort maatregel: voor maatregelen op basis van dienstverlening is dit doorgaans
niet nodig, voor maatregelen waarvoor het bevoegd gezag zelf nog iets moet doen wel
(zoals TAM-IMRO Omgevingsplan).
In de brief van 27 mei 202133 en in het afschrift aan uw Kamer van de beantwoording op Kamervragen van de leden
van de Eerste Kamer van 9 juni 202134, 14 juni 202135 en 13 september 202136 is ingegaan op de uitwerking van het pakket van TAMs. In mijn brief van 14 oktober
2022 ben ik in de toelichting bij die brief specifiek ingegaan op huidige stand van
zaken bij de specifieke TAMs37 en in de brief van 26 januari jl. heb ik u de laatste stand van zaken aangegeven.
Daarin heb ik ook uiteengezet dat het centrale deel van het digitale stelsel Omgevingswet
de landelijke voorziening DSO (DSO-LV) beschikbaar is. Kortheidshalve verwijs ik naar
die brief en de eerdere berichtgeving.
Vraag 18
Zij constateren dat de oorspronkelijke ingangsdatum van 1 januari 2018 inmiddels meer
dan vijf jaar geleden is. Zij vragen of deze langjarige vertraging heeft geleid tot
reflectie op nut- en noodzaak van deze wet, en zo ja, waar dat toe heeft geleid. Tevens
vragen zij of en hoe rekening wordt gehouden met de inmiddels gewijzigde houding ten
opzichte van het ruimtelijk beleid naar een meer sturende ruimtelijke ordening en
of dit consequenties heeft voor de implementatie van de Omgevingswet. Zij vragen of
de uitgangspunten van de wet meer dan vijf jaar na dato niet te liberaal en te vrijblijvend
zijn voor ons drukke land.
Antwoord 18
De totstandkoming van de stelselherziening omgevingsrecht is een langjarig en zorgvuldig
wetgevingsproces geweest. Dit bestond uit een hoofdspoor, invoeringsspoor en vier
aanvullingssporen op het gebied van bodem, geluid, natuur en grondeigendom. De parlementaire
behandeling daarvan is afgerond in 2020. De laatste bijbehorende ministeriële regelingen
zijn in 2021 gepubliceerd. De uitgangspunten van de stelselherziening waren tijdens
de parlementaire behandeling weinig omstreden. In essentie is in de afgelopen jaren
alle huidige wet- en regelgeving goed tegen het licht gehouden en met elkaar in samenhang
gebracht.
De uitgangspunten van de stelselherziening waren tijdens de kamerbehandeling weinig
omstreden, met uitzondering van de keuze om decentrale overheden meer ruimte te bieden
voor eigen afwegingen over lokale milieuhinder door bedrijven. Het terugdringen van
Rijksregie is geen uitgangspunt geweest van de Omgevingswet. In de Omgevingswet zijn
de bestaande instrumenten en regels uit de bestaande sectorale wetgeving samengebracht,
met inbegrip van de regiemogelijkheden voor Rijk en provincies. De wetgever was zich
er indertijd van bewust dat er een tijd zou aanbreken dat er meer regie nodig zou
zijn, zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij de Omgevingswet.38 Het stelsel bevat daarmee een stevige basis van gestroomlijnde instrumenten en procedures,
die het gebruiksgemak van het omgevingsrecht vergroot. De toepassing daarvan kan vervolgens
worden afgestemd op concrete maatschappelijke opgaven of beleidsdoelen, met inbegrip
van de grote transities in het fysieke domein, zoals de woningbouwopgave en de energietransitie.
Ondertussen heeft de wereld niet stil gestaan en is het stelsel voortdurend geactualiseerd
door aanpassing aan nieuwe beleidsontwikkelingen of de implementatie van Europese
wet- en regelgeving. Ook de komende periode gaat de ontwikkeling van het stelsel door.
Daarbij kan worden voortgebouwd op de basis van het stelsel van de Omgevingswet, bijvoorbeeld
met het wetsvoorstel Versterken regie volkshuisvesting. Dat voorstel zorgt ervoor
dat de regie-instrumenten van de Omgevingswet beter kunnen worden toegepast voor woningbouwdoelen
en zorgt voor verdere versnelling van beroepsprocedures voor woningbouwprojecten.
Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op vraag 11 (GroenLinks).
Vraag 19
Deze leden vragen hoe de Minister er zorg voor draagt dat bij de overgang naar de
Omgevingswet geen vertraging optreedt voor woningbouwprojecten. Zij verlangen daarbij
een grondige toelichting, aangezien hierover zorgwekkende signalen rondgaan. Zij vragen
de Minister hoe hij voorkomt dat de invoering van de Omgevingswet een extra hobbel
gaat vormen in de bouwopgave.
Antwoord 19
In de antwoorden op vragen 7 en 8 (D66) ben ik ingegaan op de mogelijke gevolgen voor
de woningbouw van de stelselherziening. De onduidelijkheid over de invoering van de
wet en – daarmee – onduidelijkheid over de invoering van de Omgevingswet en daarmee
het te hanteren juridisch kader helpen inderdaad niet voor de continuïteit van de
woningbouw. De datum van 1 januari 2024 geeft de uitvoeringspraktijk ruim van tevoren
duidelijkheid en schept voldoende de gelegenheid om zich hierop bij concrete activiteiten
en projecten voor te bereiden. Voor lopende woningbouwprojecten kunnen gemeenten en
ontwikkelaars hun procedure starten voor 1 januari en daarvoor ook na inwerkingtreding
nog het oude recht toepassen conform het overgangsrecht, of zich voorbereiden op besluitvorming
met de instrumenten, mogelijkheden en kaders van de Omgevingswet. De ontwikkeling
van de wet- en regelgeving gaat ook na inwerkingtreding van het stelsel verder. Zo
heb al aangekondigd de maatwerkmogelijkheden voor de BENG-eisen (Bijna energieneutrale
gebouwen) en de milieuprestatie-eis te schrappen.39 De procedure voor die wijzigingen loopt inmiddels. Het kabinet houdt de vinger aan
de pols en mochten woningbouwprojecten aanlopen tegen vernieuwde regelgeving, dan
zoek ik samen met de verantwoordelijke collega’s daarvoor zo snel mogelijk oplossingen.
Vraag 20
Zij zijn tot slot van mening dat duidelijkheid van implementatie ook betekent dat
eventueel uitstel van de implementatie tijdig aangegeven wordt. Zij vragen of de Minister
dit onderschrijft, en hoe dit praktisch vorm krijgt, bijvoorbeeld met een go/no-go
moment. Tevens vragen zij wanneer de Minister deze duidelijkheid over eventueel uitstel
uiterlijk zal bieden.
Antwoord 20
Ja, ik vind het van belang dat er duidelijkheid is over het moment van inwerkingtreding.40 De uitvoeringspraktijk heeft dit nodig om de laatste stappen te zetten en met het
stelsel aan de slag te kunnen gaan. In mijn brief van 26 januari jl. heb ik de voortgang
van de implementatie van de Omgevingswet toegelicht*. Praktisch betekent dit dat ik met die de brief van 26 januari jl. het ontwerp van
een koninklijk besluit met de datum van inwerkingtreding van 1 januari 2024 bij uw
Kamer en de Eerste Kamer in voorhang heb gebracht. Als beide Kamers met het koninklijk
besluit instemmen, ontstaat voor alle partijen de op korte termijn gevraagde tijdige
duidelijkheid over de definitieve datum van inwerkingtreding. Vervolgens kan de datum
definitief gepubliceerd worden en verwerkt in alle wet- en regelgeving, het DSO en
in alle voorbereidende processen van en procedures bij overheden en de werkzaamheden
van het bedrijfsleven.
De aan u gevraagde duidelijkheid komt voort uit de Omgevingswet waarin is vastgelegd
dat het ontwerp van het koninklijk besluit met de datum van inwerkingtreding van de
Omgevingswet bij beide kamers der Staten-Generaal wordt overgelegd. De voorhang is
daarmee een beslissende stap in het proces van inwerkingtreding. Het geven van duidelijkheid
vindt daarmee plaats via het parlementaire proces en het debat dat ik met u en de
Eerste Kamer heb over de datum van inwerkingtreding.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister
voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 26 januari 2023.
Dit lid heeft er kennis van genomen dat de voorwaarden voor inwerkingtreding volgens
de informatie van de Minister voldoende zijn ingevuld en dat de datum van inwerkingtreding
van 1 januari 2024 draagvlak bij de betrokken partijen heeft.
Vraag 21
Het lid van de fractie BBB vraagt de Minister om de Kamer per ommegaande op de hoogte
te stellen als er zich zaken voordoen die inwerkingtreding op 1 januari 2024 mogelijk
in gevaar brengen.
Graag horen we ook van de Minister of en op welke manier gemeenten worden gecompenseerd
voor deze langere periode tussen de door hen reeds getroffen voorbereidingen en de
datum van inwerkingtreding die zorgen voor extra kosten op het gebied van kennisoverdracht.
Antwoord 21
Ja, ik zal uw Kamer informeren als zich risico’s voordoen voor de inwerkingtreding
op 1 januari 2024. Ik benadruk hierbij dat een groot risico voor de uitvoeringspraktijk
is dat er geen tijdig besluit voor inwerkingtreding wordt genomen, waardoor bevoegde
gezagen zich niet tijdig kunnen voorbereiden op de inwerkingtreding van de Omgevingswet
zoals beschreven in de brief van 26 januari jl.42
Op 5 februari43 en 12 maart 202144 is uw kamer geïnformeerd over het integrale financiële beeld van de stelselherziening
Omgevingswet (IFB). Dit IFB is opgesteld op basis van het Bestuursakkoord Implementatie
Omgevingswet (2015) en het Hoofdlijnenakkoord financiële afspraken stelsel- herziening
omgevingsrecht (2016).45 Destijds zijn de financiële afspraken voor u uiteengezet en is aangegeven hoe de
samenwerkende overheden het gesprek over onder andere de financiële impact van uitstel
voeren. Tevens is interbestuurlijk afgesproken dat in 2022 samen naar oplossingen
wordt gezocht wanneer blijkt dat de transitiekosten ten gevolge van buiten de invloedssfeer
van de bestuursorganen liggende factoren substantieel hoger blijken uit te vallen
in relatie tot de verwachte baten. Dit ook in lijn met de moties van de leden Smeulders
c.s. en Van Eijs (Kamerstuk 33 118, nrs. 162 en 165). Het Hoofdlijnenakkoord bevat onder andere de afspraak: «partijen hoeven in financiële
zin niet beter te worden van de invoering van de stelselherziening (eventuele baten
mogen dus worden ingezet), maar willen er ook niet financieel op achteruit gaan».
Vanuit die afspraak wordt met de betrokken partijen overleg gevoerd over de financiële
gevolgen van de nieuwe datum van inwerkingtreding van 1 januari 2024.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
G.C. Honsbeek, adjunct-griffier