Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de jaarverslagen Europese Rekenkamer (ERK) over EU-begroting en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) 2021
21 501-03 Begrotingsraad
21 501-04
Ontwikkelingsraad
Nr. 173
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 januari 2023
De vaste commissie voor de Rijksuitgaven heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de op 13 oktober 2022 aangeboden jaarverslagen
van de Europese Rekenkamer (ERK) inzake de EU-begroting en het Europees Ontwikkelingsfonds
(EOF) 2021.
De vragen en opmerkingen zijn op 15 december 2022 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 26 januari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Sneller
De griffier van de commissie, Lips
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de jaarverslagen van de Europese
Rekenkamer (ERK) over EU-begroting en Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) 2021. Deze
leden hebben hierover enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen in de eerste plaats om een kabinetsreactie op de
voorliggende stukken. Deze leden vragen de Minister daarbij in te gaan op de toename
in het aantal fouten in de EU-uitgaven en het afkeurende oordeel over de begrotingsuitgaven
van de Europese Unie. Welke aanvullende stappen worden nu ondernomen om meer landen
achter de Nederlandse positie te krijgen waarbij geen decharge wordt verleend? Welke
aanvullende voorwaarden worden de komende jaren gesteld om de foutmarge te verkleinen
en de transparantie van de EU-uitgaven te vergroten? Wat is de Nederlandse inzet op
dit punt? De Minister gaf eerder aan dat «het kabinet in deze discussies altijd inzet
op het verbeteren van transparantie en versimpeling van wet- en regelgeving». Welke
concrete voorstellen zijn gedaan en welke zijn reeds overgenomen? Op welke manier
gaat de Minister de druk vergroten zodat overige verbetervoorstellen ook worden overgenomen?
Het kabinet acht het zorgelijk dat nog steeds teveel fouten worden gemaakt in de rechtmatigheid
van de uitgaven van de EU-begroting. De Europese Rekenkamer schat het foutenpercentage
bij de uitgaven over 2021 op 3,0%, dit was in 2020 2,7%. De tolerantiegrens ligt op
2,0%. Met name de uitgaven in het kader van vergoedingen op basis van declaraties
kennen een relatief hoog foutenpercentage van 4%. Positief is de constatering dat
er wederom geen onjuistheden zijn opgemerkt ten aanzien van de ontvangsten.
Het kabinet is in gesprek met de Europese Rekenkamer over hoe concreet en effectief
gewerkt kan worden aan het verbeteren van het foutenpercentage. Het kabinet heeft
drie punten geïdentificeerd die kunnen bijdragen aan het foutenpercentage omlaag te
krijgen. Deze verbeterpunten zijn in lijn met de Nederlandse inzet de afgelopen jaren
die gericht is op versimpeling en transparantie. Ten eerste is het van belang dat
regels, daar waar nodig, vereenvoudigd worden. Dit wil echter niet zeggen dat vereenvoudiging
van regels altijd de oplossing is. Scherp geformuleerde regels met hoge eisen voor
toezicht en verantwoording zijn juist van belang om middelen uit te geven daar waar
de toegevoegde waarde het grootst is. Onnodig complexe regels dienen echter wel te
worden versimpeld. Ten tweede is het van belang dat er voldoende ondersteuning is
voor de uitvoering en controle, zowel bij de Commissie als in de lidstaten. Ten derde
is goede documentatie van belang, omdat het immers noodzakelijk is dat de juiste bewijslast
aanwezig is voor het rechtmatigheidsonderzoek.
Het kabinet zal bovenstaande in de discussie in de Raad en richting de Europese Commissie
uitdragen en pogen dit onderdeel te maken van de Raadsconclusies voor decharge. Nederland
heeft zich in de afgelopen jaren in de Raad altijd actief ingezet met betrekking tot
het opstellen van kritische Raadsconclusies. Het is in het verleden ook gelukt om
de Raadsaanbevelingen aan te scherpen. Nederland oordeelde de afgelopen jaren echter
steeds dat het eindresultaat van de aanbevelingen niet voldoende was. De aanbeveling
van de Raad aan het Europees Parlement over de decharge betreft een dossier waarover
met gekwalificeerde meerderheid in de Raad wordt besloten. Helaas moet ik constateren
dat, hoewel verschillende gelijkgestemde lidstaten in de discussies aangeven de doorgaans
kritische Nederlandse positie te delen, het tot op heden lastig is gebleken om deze
lidstaten te bewegen tegen te stemmen of te onthouden bij het aannemen van de aanbeveling
van de Raad.
Daarnaast is het ook zo dat verschillende lidstaten, en ook de Europese Commissie
zelf, een andere visie hebben met betrekking tot de gehanteerde methode voor het berekenen
van het foutenpercentage. Dit verschil zit in het feit dat de Commissie kijkt naar
de werkelijk uitgevoerde controles bij betaling (het foutenpercentage is dan 1,9%
en bij afsluiting van de projecten ca. 0,8%, omdat fouten voor afronding van het project
worden hersteld). Volgens de ERK is bij deze methode echter sprake van een onderschatting
van het foutenpercentage, omdat gevonden fouten niet worden geëxtrapoleerd. Dit wil
zeggen dat bij het constateren van een fout wordt gekeken of deze zich elders ook
voordoet. Het kabinet zal in de discussies in de Raad de Commissie ook oproepen om
met een realistischere risico-inschatting te komen en daarbij de aanbevelingen van
de ERK over te nemen.
Ten aanzien van de RRF-uitgaven stellen deze leden vast dat de uitgaven niet worden
getoetst op compliance met de EU- en nationale regelgeving door de Europese Rekenkamer,
waaronder aanbesteding (p. 287, paragraaf 10.7). Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie
een reactie op dit punt en wat de Nederlandse inzet is om deze controle te doen verbeteren.
Het rapport van de Europese Rekenkamer heeft betrekking op de uitgaven in 2021. In
het jaarverslag merkt de Europese Rekenkamer op dat de Europese Commissie de wettigheid
en regelmatigheid van RRF-uitbetalingen niet beoordeelt aan de hand van de naleving
van nationale wetten en EU-regels, zoals aanbestedingsregels of staatssteun, maar
aan de hand van de bevredigende verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen uit
de herstel- en veerkrachtplannen. Dit volgt uit de werkwijze die is afgesproken voor
de RRF en is vastgelegd in de RRF-verordening. Het kabinet onderschrijft deze lezing
van de RRF-verordening. Deze werkwijze heeft automatisch ook gevolgen voor de reikwijdte
van de controle voor de Europese Rekenkamer, die betrekking heeft op de regelmatigheid
van de RRF-betalingen. Deze beoordeling moet de ERK baseren op de voorwaarde voor
betaling, namelijk dat de mijlpalen en streefdoelen zoals gedefinieerd in het uitvoeringsbesluit
van de Raad op bevredigende wijze waren verwezenlijkt.
Overigens heeft de Europese Commissie met de beoordeling van de herstel- en veerkrachtplannen
(HVP) getoetst of deze aan de eisen van de RRF-verordening voldoen.1 De eisen ten aanzien van het publiek toezicht op de besteding van RRF-middelen zijn
vastgelegd in de RRF-verordening. Een van de eisen in de verordening is dat lidstaten
in maatregelen voorzien om dubbelfinanciering, corruptie, fraude en belangenverstrengeling
te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Daartoe moeten zij audit- en controlesystemen
inrichten. Sommige lidstaten hebben daarnaast nog aanvullende mijlpalen en doelen
op dit gebied die succesvol ingevuld moeten worden voordat tot een eerste uitbetaling
over kan worden gegaan. De positieve beoordeling van de Commissie in haar voorstel
voor het Raaduitvoeringsbesluit betekent ook dat de goedgekeurde HVP’s aan de vereisten
uit de RRF-verordening voldoen.
Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat er nog steeds geen methode is vastgesteld
om betalingen op te schorten of te verlagen bij het niet halen van criteria (p. 296,
paragraaf 10.28). Wat is het oordeel van de Minister op dit punt en hoe gaat de Minister
ervoor zorgen dat dit verbetert?
Nederland hecht veel waarde aan duidelijkheid over de methode voor het berekenen van
een gedeeltelijke uitbetaling van RRF-middelen indien de Europese Commissie oordeelt
dat niet alle mijlpalen en doelen uit de HVP’s succesvol zijn ingevuld. In lijn met
de inzet van NL bij de totstandkoming van het RRF dient bij de uitwerking van de methode
nadruk te liggen op de financiële gevolgen voor het niet behalen van mijlpalen en
doelstellingen van hervormingen. In het ambtelijk voorportaal van de Ecofinraad, het
Economisch en Financieel Comité (EFC) en in de RRF expert group, heeft Nederland meermaals aan de Europese Commissie om een update gevraagd en het
belang aangegeven om hier voortgang op te maken. In dat kader steunt het kabinet de
aanbeveling van de Europese Rekenkamer om een methode te ontwikkelen voor de (gedeeltelijke)
opschorting van een betaling. De Commissie heeft aangegeven dat zij werkt aan de ontwikkeling
van deze methode maar nog geen indicatie kan geven wanneer zij deze met lidstaten
kan delen.
Daarnaast stellen de leden van de VVD-fractie vast dat bij twee mijlpalen onvoldoende
documentatie was voor alle relevante onderdelen van het beoordelingsproces (p.298,
paragraaf 10.35). Deze leden vragen de Minister hoe dit mogelijk is?
De Europese Rekenkamer heeft bij de beoordeling over 2021 geconstateerd dat in het
geval van twee mijlpalen uit HVP’s het beschikbare controlespoor onvoldoende was voor
de beoordeling relevante elementen. De Commissie is zelf van mening dat het over voldoende
documentatie beschikt om het oordeel te toetsen maar onderkent dat er in één geval
verbeteringen in de administratie aangebracht kunnen worden. Nederland hecht veel
belang aan een gedegen en gedetailleerde controle van mijlpalen en doelen uit de HVP’s
en benoemt dit regelmatig in Europese vergaderingen en gesprekken. Het kabinet vertrouwt
erop dat de Commissie haar controlerende taak zorgvuldig uitvoert en waar mogelijk
het controleproces en vastlegging verder zal verbeteren naar mate zij meer ervaring
heeft met het uitvoeren van beoordelingen van betaalverzoeken.
Deze leden wijzen al langer op het belang van transparantie en toegang van journalisten
tot alle documentatie die ten grondslag liggen aan het beoordelingsproces. Deelt de
Minister het belang van transparantie op dit punt? Wat heeft de Minister tot nu toe
ondernomen om deze transparantie af te dwingen en welke stappen is de Minister voornemens
nog te zetten?
Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over het RRF binnen de Raad ingezet
voor zoveel mogelijk transparantie over de besteding van RRF-middelen. Echter waren
diverse andere lidstaten geen voorstander van bijvoorbeeld het verplicht gebruik van
een centraal dataregister met informatie over eindbegunstigden, waardoor dit niet
in de Raadspositie is opgenomen. In de praktijk is wel een centraal dataregister per
lidstaat met informatie over eindbegunstigden opgenomen in de Raadsuitvoeringsbesluiten
waarmee de herstelplannen van de lidstaten zijn goedgekeurd. Een dergelijk centraal
dataregister maakt het mogelijk dat de toezichthouders hun controlerende taken efficiënt
kunnen uitvoeren. Besteding van middelen wordt daarmee voor hen inzichtelijk in lijn
met gegevens-eisen zoals vastgesteld in artikel 22 van de RRF-verordening.
Nederland heeft in de Ecofinraad van 23 en 24 mei 2022 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1855) en in het ambtelijk voorportaal, het Economisch Financieel Comité (EFC), het belang
van een transparante informatievoorziening van de Commissie onderstreept en gevraagd
om een update. Dit gebeurde mede naar aanleiding van een toezegging gedaan tijdens
het Commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad van 10 maart 2022. In het verslag van de betreffende
Ecofinraad heb ik hierover teruggekoppeld.2 De Commissie gaf in haar reactie aan te streven naar een transparante benadering
via haar website en dat zij op grond van de EU-transparantieregelgeving niet verplicht
is om de informatie-uitwisseling tussen de Commissie en lidstaten openbaar te maken.
Of deze informatie-uitwisseling openbaar wordt is mede aan de betrokken lidstaten,
die er vaak voorkeur aan geven informatie niet openbaar te maken. Overigens geldt
dat niet voor Nederland, dat transparantie heeft geboden via het WOB-verzoek van Follow the Money. Ook heeft het kabinet in de Kamerbrief over de goedkeuring van het uitvoeringsbesluit
van de Raad voor het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan aangegeven dat algemene
actieve openbaarmaking van gegevens de voorkeursoptie is.3 De verwachting is dat met de keuze voor actieve openbaring een groot gedeelte van
de gegevens van de eindbegunstigden van het Nederlands HVP openbaar te raadplegen
zal zijn.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van lid Heinen van 21 februari 20224 acht het kabinet het van groot belang dat ook in EU-verband de transparantie van
bestuur onder meer door middel van toegang tot documenten verder wordt vergroot. Nederland
geeft al meerdere jaren aan dat het tijd is om de Verordening EG1049/2001 («de Eurowob»),
die onder andere gaat over inzage in documenten, te moderniseren en in lijn te brengen
met het Verdrag van Lissabon. Dit moet er onder meer voor zorgen dat het bereik van
de Eurowob wordt uitgebreid. Het kabinet zal het belang van deze herziening bij de
EU-instellingen blijven benadrukken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de jaarverslagen
van de Europese Rekenkamer over de EU-begroting en het Europees Ontwikkelingsfonds
(EOF) over het jaar 2021. In het algemeen vragen deze leden de Minister om een appreciatie
en reactie van het kabinet op het onderhavige jaarverslag.
Het kabinet acht het zorgelijk dat nog steeds teveel fouten worden gemaakt in de rechtmatigheid
van de uitgaven van de EU-begroting. De Europese Rekenkamer schat het foutenpercentage
bij de uitgaven over 2021 op 3,0%, dit was in 2020 2,7%. De tolerantiegrens ligt op
2,0%. Met name de uitgaven in het kader van vergoedingen op basis van declaraties
kennen een relatief hoog foutenpercentage van 4%. Positief is de constatering dat
er wederom geen onjuistheden zijn opgemerkt ten aanzien van de ontvangsten.
Een soortgelijke appreciatie geldt voor het jaarverslag van de Europese Rekenkamer
over het EOF. Het kabinet is verheugd te constateren dat de Europese Rekenkamer de
ontvangsten op alle materiële punten wettig en rechtmatig heeft beoordeeld. Zorgelijk
blijft de Europese Rekenkamer schatting van het foutenpercentage bij de aanvaarde
uitgaven in 2021. Dit percentage bedraagt 4,6% in 2021, bedroeg 3,8% in 2020, terwijl
de tolerantiegrens op 2,0% ligt.
Het kabinet hecht veel waarde aan de bevindingen van de Europese Rekenkamer en in
het algemeen de belangrijke onafhankelijke rol van de Europese Rekenkamer als externe
auditor van de Europese Unie. Het werk van de Europese Rekenkamer draagt bij aan de
verantwoording, de transparantie en het financieel beheer van de Europese Unie. Het
kabinet is dan ook van mening dat het oordeel van de Europese Rekenkamer bij het opstellen
van het dechargeadvies van de Raad aan het Europees Parlement zwaar mee moet wegen.
Om die reden heeft Nederland sinds 2007 tegen de aanname van een positief dechargeadvies
gestemd of, in de jaren dat een duidelijke verbetering zichtbaar was in het foutenpercentage
van de EU-uitgaven, zich onthouden van stemming.
Deze leden vinden het positief om te constateren dat er geen onjuistheden zijn opgemerkt
ten aanzien van de ontvangsten, maar hebben zorgen over het hoge en stijgende percentage
fouten bij de uitgaven. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen welke gevolgen deze constateringen van de Europese
Rekenkamer hebben voor de inzet van de Minister in discussies ten aanzien van de Europese
begrotingen, het Meerjarig Financieel Kader of andere relevante besluiten. Op welke
wijze wijst de Minister de Europese Commissie op het belang van rechtmatige uitgaven?
Op welke wijze geeft het kabinet of de Nederlandse Algemene Rekenkamer ook advies
aan de Europese Commissie om het aandeel onrechtmatigheden te verlagen in de toekomst?
Het kabinet is in gesprek met de Europese Rekenkamer over hoe concreet en effectief
gewerkt kan worden aan het verbeteren van het foutenpercentage. Het kabinet heeft
drie punten geïdentificeerd die kunnen bijdragen aan het foutenpercentage omlaag te
krijgen. Deze verbeterpunten zijn in lijn met de Nederlandse inzet de afgelopen jaren
die gericht is op versimpeling en transparantie. Ten eerste is het van belang dat
regels, daar waar nodig, vereenvoudigd worden. Dit wil echter niet zeggen dat vereenvoudiging
van regels altijd de oplossing is. Scherp geformuleerde regels met hoge eisen voor
toezicht en verantwoording zijn juist van belang om middelen uit te geven daar waar
de toegevoegde waarde het grootst is. Onnodig complexe regels dienen echter wel te
worden versimpeld. Ten tweede is het van belang dat er voldoende ondersteuning is
voor de uitvoering en controle, zowel bij de Commissie als in de lidstaten. Ten derde
is goede documentatie van belang, omdat het immers noodzakelijk is dat de juiste bewijslast
aanwezig is voor het rechtmatigheidsonderzoek.
Het kabinet zal bovenstaande in de discussie in de Raad en richting de Europese Commissie
uitdragen en pogen dit onderdeel te maken van de Raadsconclusies voor decharge. Nederland
heeft zich in de afgelopen jaren in de Raad altijd actief ingezet met betrekking tot
het opstellen van kritische Raadsconclusies. Het is in het verleden ook gelukt om
de Raadsaanbevelingen aan te scherpen. Nederland oordeelde de afgelopen jaren echter
steeds dat het eindresultaat van de aanbevelingen niet voldoende was. De aanbeveling
van de Raad aan het Europees Parlement over de decharge betreft een dossier waarover
met gekwalificeerde meerderheid in de Raad wordt besloten. Helaas moet ik constateren
dat, hoewel verschillende gelijkgestemde lidstaten in de discussies aangeven de doorgaans
kritische Nederlandse positie te delen, het tot op heden lastig is gebleken om deze
lidstaten te bewegen tegen te stemmen of te onthouden bij het aannemen van de aanbeveling
van de Raad.
Daarnaast is het ook zo dat verschillende lidstaten, en ook de Europese Commissie
zelf, een andere visie hebben met betrekking tot de gehanteerde methode voor het berekenen
van het foutenpercentage. Dit verschil zit in het feit dat de Commissie kijkt naar
de werkelijk uitgevoerde controles bij betaling (het foutenpercentage is dan 1,9%
en bij afsluiting van de projecten ca. 0,8%, omdat fouten voor afronding van het project
worden hersteld). Volgens de ERK is bij deze methode echter sprake van een onderschatting
van het foutenpercentage, omdat gevonden fouten niet worden geëxtrapoleerd. Dit wil
zeggen dat bij het constateren van een fout wordt gekeken of deze zich elders ook
voordoet. Het kabinet zal in de discussies in de Raad de Commissie ook oproepen om
met een realistischere risico-inschatting te komen en daarbij de aanbevelingen van
de ERK over te nemen.
De leden van de D66-fractie merken op dat in het onderhavige jaarverslag voor het
eerst een oordeel wordt gegeven over de uitgaven vanuit Recovery and Resilience Facility
(RRF), al zijn deze over het jaar 2021 nog zeer beperkt. Welke lessen kan het kabinet
en/of de Nederlandse Algemene Rekenkamer trekken vanuit de manier waarop de Europese
Rekenkamer de uitgaven en de milestones beoordeelt?
De controle van de Europese Rekenkamer (ERK) heeft tot doel om bij te dragen aan de
betrouwbaarheidsverklaring en de basis te leggen voor het oordeel over de wettigheid
en regelmatigheid over de RRF-uitgaven voor 2021. Hiervoor controleerde de ERK of
de Europese Commissie voldoende bewijsstukken heeft verzameld om aan te tonen dat
aan de voorwaarde voor betaling is voldaan, namelijk dat de mijlpalen en doelen zoals
gedefinieerd in het uitvoeringsbesluit van de Raad op bevredigende wijze zijn ingevuld.
De controle en aanbevelingen van de ERK hebben hierdoor voornamelijk betrekking op
de werkwijze en verslaglegging van de Europese Commissie die de ingediende betaalverzoeken
beoordeelt en behelst niet zozeer lessen voor lidstaten zelf. Het kabinet volgt de
ontwikkelingen omtrent het proces rondom betaalverzoeken aandachtig en staat met verschillende
lidstaten in contact om te leren van hun ervaringen met het indienen van een betaalverzoek.
Het kabinet constateert ook dat de ERK signaleert dat de eerste beoordeling van een
uitbetaling van het RRF laat zien dat bepaalde risico’s met betrekking tot de uitvoering
van het RRF zich kunnen materialiseren. Het is van belang dat mijlpalen voldoende
deugdelijke criteria bevatten en de uitvoering goed gedocumenteerd wordt, zodat deze
ook adequaat beoordeeld kan worden. Maatregelen moeten daarbij zoveel mogelijk resultaatgericht
zijn.
Daarnaast constateren deze leden dat de Europese Rekenkamer vraagtekens stelt bij
de beoordeling van de herstelplannen door de Europese Commissie. Kan de Minister nader
ingaan op de vraagtekens van de Europese Rekenkamer op dit punt en in hoeverre dit
de appreciatie van de beoordelingen van de RRF-plannen van andere landen beïnvloedt?
De beoordeling van de Europese herstelplannen valt buiten de reikwijdte van de controle
die de Europese rekenkamer heeft uitgevoerd over het begrotingsjaar 2021. De ERK geeft
in paragraaf 10.16 aan dat de controle tot doel heeft de basis te leggen voor het
oordeel over de rechtmatigheid van RRF-uitgaven in 2021. De controlepopulatie omvatte
hiervoor enkel de uitbetaling aan Spanje naar aanleiding van het betaalverzoek dat
zij ingediend hebben.
De Europese Rekenkamer heeft in een eerder rapport wel specifiek gekeken naar de beoordeling
van de ingediende herstelplannen van lidstaten door de Europese Commissie.5 De ERK concludeerde toen dat de beoordeling van de herstel- en veerkrachtplannen
door de Commissie over het algemeen adequaat was. In aanvulling hierop heeft de ERK
enkele aanbevelingen geformuleerd om aandachtspunten en risico’s te adresseren. Het
kabinet is van mening dat de uitkomsten van zowel het jaarverslag over 2021 als het
speciale rapport over de beoordeling van de herstelplannen geen consequenties hebben
voor de appreciatie van de beoordeling van de herstel- en veerkrachtplannen van andere
lidstaten.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Europese Rekenkamer constateert dat de
Europese Commissie bij de eerste kennisgeving aan Hongarije in het kader van het «algemeen
conditionaliteitsregime» geen details heeft bekendgemaakt over de kennisgeving of
over de wijze waarop deze van invloed kan zijn op de rechtmatigheid van de betrokken
uitgaven. Kan de Minister uiteenzetten of deze omissie consequenties heeft, bijvoorbeeld
voor de uitvoering van het rechtsstaatmechanisme? Zijn de gegronde redenen zoals voorgeschreven
in de verordening later alsnog bekendgemaakt? De leden van de D66-fractie hechten
er zeer aan dat het rechtsstaatmechanisme wordt ingezet waar dat nodig is en steunen
de lijn van het kabinet hierin. Is er aandacht geweest voor deze constatering bij
de analyse en de stellingname van de Europese Commissie en het kabinet in de afgelopen
tijd ten aanzien van de inzet van het rechtsstaatmechanisme bij Hongarije?
De Europese Rekenkamer constateert in haar jaarrapport over 2021 d.d. 13 oktober 2022
dat de Commissie geen details bekend heeft gemaakt over de kennisgeving of over de
wijze waarop deze van invloed kan zijn op de rechtmatigheid van de betrokken uitgaven.6 De kennisgeving en de daar op volgende uitwisseling betreft vertrouwelijke communicatie
tussen Hongarije en de Commissie, en is niet in het bezit van het kabinet.7 In overeenstemming met artikel 6 van de MFK-rechtsstaatsverordening heeft de Commissie
de Raad op 27 april 2022 wel per brief op de hoogte gesteld van de verzending van
de kennisgeving, inclusief een samenvatting van haar bevindingen. In haar voorstel
voor een uitvoeringsbesluit van de Raad van 18 september 2022 heeft de Comissie de
relevante rechtsstaatschendingen en de wijze waarop deze een ernstig (potentieel)
risico vormen voor de EU-begroting nader toegelicht.8 De vertrouwelijkheid van de kennisgeving heeft derhalve geen belemmering gevormd
voor de analyse en stellingname ten aanzien van de inzet van de MFK-rechtsstaatsmechanisme.
Op 15 december 2022 is de Raad dan ook definitief akkoord gegaan met het opleggen
van maatregelen aan Hongarije. Uw Kamer is hier op 13 december 20229 en op 20 december 2022 over geïnformeerd.10
De leden van de D66-fractie merken op dat een aanbeveling van de Europese Rekenkamer
uit 2019 slechts beperkt is uitgevoerd. Het betreft de aanbeveling dat de Europese
Commissie haar analyse van de frauderisico’s in verband met het gemeenschappelijk
landbouwbeleid vaker moet actualiseren, een analyse moet uitvoeren van de fraudepreventiemaatregelen
van de lidstaten en beste praktijken dient te verspreiden met betrekking tot het gebruik
van het Arachne-instrument om het gebruik ervan door de betaalorganen verder aan te
moedigen. Waarom is deze aanbeveling nog niet opgevolgd? Heeft de Minister hiervoor
aandacht gevraagd of is de Minister bereid dat te gaan doen? Welke gevolgen heeft
het niet opvolgen van deze aanbeveling in de praktijk en heeft dat invloed op Nederland?
De ERK geeft in het jaarverslag aan dat de betreffende aanbeveling «in enkele opzichten»
is uitgevoerd. De ERK geeft hiervoor als argumentatie dat de Commissie een aantal
maatregelen heeft genomen om de vastgestelde problemen aan te pakken. In het recente
speciale verslag11 van de ERK over het gemeenschappelijk landbouwbeleid is de aanbeveling herhaald en
is 2023 als streefdatum vastgesteld voor de uitvoering van de analyse van frauderisico’s.
Voor wat betreft het uitwisseling van goede werkwijzen tussen de lidstaten en het
aansporen van het gebruik van instrumenten zoals Arachne geeft de ERK 2024 als streefdatum
voor de uitvoering. Het kabinet heeft de Tweede Kamer eerder in de beantwoording van
een schriftelijk overleg over de herziening van het Financieel Reglement van de EU
geïnformeerd over het gebruik van en de mogelijke verplichtstelling van Arachne.12 Het kabinet is positief over het uitgangspunt van het verkennen van een centrale
Europese database voor EU-fondsen, zoals Arachne. Een aantal EU-programma’s, zoals
de Herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
(EFRO) in Nederland gebruiken Arachne daar waar het kan. Het kabinet is op dit moment
echter niet overtuigd van de meerwaarde van het verplichtstellen van Arachne. De vraagtekens
die het kabinet heeft op het gebied van databescherming, functionaliteit en toepasbaarheid
zijn nog niet weggenomen. Een verplichtstelling voor alle EU-programma’s in Nederland
leidt tot extra administratieve lasten, vooral voor de overheid, afhankelijk van de
implementatietermijn en overgangsperiode. Bij verplichtstelling zou het kabinet mogelijk
databeschermingsmaatregelen moeten inzetten om er zeker van te zijn dat de in Arachne
ingevulde data aan de vereiste standaarden voldoet. Fraudebestrijding en dataverzameling
is volgens Europese wetgeving een verplichting en de beheerautoriteiten van de verschillende
Europese fondsen voldoen hier op dit moment aan, ofwel met Arachne, ofwel met eigen
systemen. Een verplichtstelling van Arachne met de huidige leemtes zou in dat geval
dus tot dubbel werk leiden, aangezien dezelfde data dan in meerdere systemen zou moeten
worden ingevuld.
De leden van de D66-fractie zien dat sommige internationale organisaties zoals de
VN, UNICEF en UNFPA slechts beperkte toegang verlenen aan de Europese Rekenkamer om
de taken te vervullen die op basis van het verdrag van de werking van de Europese
Unie zijn opgesteld. Hoe beoordeelt de Minister deze weigering en vindt de Minister
het van belang dat de Europese Rekenkamer wél over deze documenten kan beschikken?
Heeft het kabinet invloed aangewend om hier verandering in aan te brengen of is het
kabinet bereid dat in de toekomst te gaan doen?
Het kabinet is eerder in antwoord op vragen van het lid van Wijngaarden ingegaan op
deze kwestie13. Het kabinet is van mening dat alle EU-instellingen, binnen de kaders van het verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) art. 287 en de regels uit het Financieel
Reglement, door Europese Rekenkamer gevraagde informatie beschikbaar dienen te stellen.
In artikel 287, lid 3, van het VWEU is opgenomen dat «de controle (lees: door de Europese
Rekenkamer) geschiedt aan de hand van stukken, en, zo nodig, ter plaatse bij de overige
instellingen van de Unie. Eveneens bepaalt dit artikel het volgende: «de overige instellingen
van de Unie […] zenden de Rekenkamer op verzoek alle bescheiden en inlichtingen toe
die nodig zijn voor de vervulling van haar taak». In Artikel 257 van het Financieel
Reglement – van toepassing op de algemene begroting van de EU – is het recht van toegang
van de Rekenkamer tot informatie die de Rekenkamer nodig heeft voor de uitvoering
van haar taken gedetailleerder uitgewerkt. Uit deze bepalingen volgt dat de Europese
Rekenkamer uitgebreide bevoegdheden heeft tot inzage in alle documenten die zij voor
de uitvoering van haar taken noodzakelijk acht. De Europese Commissie heeft de communicatie
met internationale organisaties over toegang tot documenten geïntensiveerd. De Commissie
werkt nauw samen met de betrokken internationale organisaties en de Europese Rekenkamer
om aanvaardbare oplossingen te vinden voor het probleem van toegang tot documenten.
De VN heeft zich er inmiddels toe verbonden een standaardinstrument en -benadering
te ontwikkelen om het werk van de Europese Rekenkamer te vergemakkelijken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.C. Sneller, voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, griffier