Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 275 Regels aangaande een tijdelijke uitwisseling van persoonsgegevens ter identificering van de ouders die gedupeerd zijn als gevolg van problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing van kinderen (Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 18 januari 2023
INHOUDSOPGAVE
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
5
2.1
Doel van het wetsvoorstel
5
2.2
Inzicht
7
2.3
Ondersteuningsaanbod
10
2.4
Reflectie
12
2.5
Verstrekking van persoonsgegevens
12
2.6
Technische en juridische waarborgen
14
3.
Verhouding tot andere regelgeving
18
4.
Gevolgen en uitvoering
18
5.
Advies en consultatie
19
II.
ARTIKELGEWIJS
20
Artikel 6
20
Artikel 7
21
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de opmerkingen en vragen van de leden
van de fracties van de VVD, D66, de SP, de ChristenUnie en de SGP. Het stemt tot tevredenheid
dat de toonzetting van de inbreng van deze fracties positief is over het regelen van
de uitwisseling van persoonsgegevens ter identificering van de ouders die gedupeerd
zijn als gevolg van de problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en die
tevens geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing van kinderen. In deze nota naar aanleiding
van het verslag zijn de vragen en opmerkingen uit het verslag integraal opgenomen
in cursieve tekst en de beantwoording daarvan in gewone typografie.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de regels aangaande een tijdelijke
uitwisseling van persoonsgegevens ter identificering van de ouders die gedupeerd zijn
als gevolg van problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en geconfronteerd
zijn met uithuisplaatsing van kinderen (Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens
UHP KOT) (hierna: het wetsvoorstel). Ouders en kinderen die zijn gedupeerd door de
toeslagenaffaire moeten wat deze leden betreft zo snel mogelijk alle passende hulp
en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Wanneer kinderen van gedupeerde ouders
uit huis zijn geplaatst, heeft de overheid wat deze leden betreft een plicht om een
gericht ondersteuningsaanbod te doen, om te bezien welke hulp zij nodig hebben en
contact tussen ouders en kinderen waar mogelijk te herstellen. Voornoemde leden stellen
met teleurstelling vast dat nog steeds niet alle gedupeerde ouders en kinderen die
tevens zijn geconfronteerd met een uithuisplaatsing in beeld zijn gekomen, alle inspanningen
ten spijt. Zij stellen nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hebben in eerdere debatten al gevraagd snel met wetgeving te komen om ouders en
kinderen die gedupeerd zijn als gevolg van de kinderopvangtoeslag goed te kunnen helpen
indien zij ook te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing. Het is voor deze leden
moeilijk te begrijpen hoe makkelijk gegevens binnen de overheid gedeeld zijn om deze
gezinnen schade toe te brengen, maar dat het vervolgens niet mogelijk bleek gegevens
te delen om hen te kunnen helpen. Voornoemde leden waarderen het daarom zeer dat de
regering deze tijdelijke wet heeft ingediend, zodat in het vervolg deze ouders wél
benaderd kunnen worden voor ondersteuning. Deze leden hebben nog vragen over het wetsvoorstel,
met name over de bepalingen waarmee gegevens gedeeld kunnen worden ten behoeve van
reflectie in de jeugdbeschermingsketen. Ook dat doel onderschrijven de aan het woord
zijnde leden, maar zij hebben nog vragen over de wijze waarop dit is afgewogen tegen
het belang om de ouders regie te laten houden over hun gegevens en die van hun kinderen.
De leden van de D66-fractie ondersteunen het belang van spoedige invoering van dit
wetsvoorstel om ouders en kinderen snel van dienst te kunnen zijn. Wel vragen zij
waarom het alsnog ongeveer zeven maanden heeft geduurd nadat in een debat in de Tweede
Kamer het lid Van Beukering-Huijbregts (D66-fractie), evenals meerdere andere Kamerleden,
specifiek vroegen naar een wetswijziging op dit vlak. In hoeverre heeft het toevoegen
van het doel tot reflectie bijgedragen aan de duur van het opstellen van dit wetsvoorstel?
Ik ben het met de aan het woord zijnde leden eens dat het van belang is om ouders
zoveel mogelijk regie te laten houden over hun gegevens en om de impact van gegevensdeling
zo klein mogelijk te houden. Daarom worden enkel een aantal basisgegevens (burgerservicenummers
en geboortedata) van kinderen van gedupeerde ouders gedeeld met de reflecterende organisaties.
De ontvangende organisaties beschikken al over de gegevens van deze kinderen vanwege
hun uithuisplaatsing. Enkel het feit dat dit kinderen van gedupeerde ouders zijn is
nieuwe informatie die de organisaties zullen ontvangen en gebruiken ter reflectie
op eigen handelen. In sommige gevallen zal dit al bekend zijn bij de organisaties
omdat een ouder daar zelf heeft aangegeven dat hij of zij gedupeerde is. Ik hecht
eraan dat koppeling van gegevens zo veilig mogelijk gebeurt en met voldoende waarborgen
omkleed is. Zeker in dit geval gaat het om thematiek met grote impact voor betrokkenen
en daarom moet de uitvoering zorgvuldig plaatsvinden. Het voorbereiden van het complexe
werkproces voor de datakoppeling en (de verwerking van) de adviezen van de betrokken
ketenpartners daarover vergde meer tijd dan vooraf voorzien. Het toevoegen van het
doel van reflectie heeft hierin geen specifieke rol gehad.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daar
nog vragen en opmerkingen over. Hoe weegt de regering de twee hoofddoelen van deze
wet, namelijk reflectie binnen de keten van jeugdbescherming en ondersteuning van
getroffen ouders? Preciezer nog, kan de regering aangeven wat er nu aan ondersteuning
voor ouders beschikbaar komt, die eerder niet beschikbaar kwam?
Ik wil benadrukken dat het wetsvoorstel drie doelen kent, te weten inzicht in de (omvang
van de) groep gedupeerde ouders én hun kinderen die te maken hebben (gehad) met een
gedwongen uithuisplaatsing, het bereiken van deze ouders met een ondersteuningsaanbod
en reflectie op het eigen handelen door de Raad voor de rechtspraak en de gerechten,
de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen.
Met het wetsvoorstel komt geen ondersteuning beschikbaar die niet al eerder beschikbaar
was. Na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel kunnen de betrokken ouders wel gericht
geïnformeerd worden over de ondersteuning die reeds beschikbaar is. Over de voortgang
van deze ondersteuningsaanpak heb ik u het afgelopen jaar regelmatig geïnformeerd,
voor het laatst op 1 november 2022.1
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze
leden zijn met de regering van mening dat het met oog op het rechtsherstel en de ondersteuning
van gedupeerde ouders van wie kinderen uit huis zijn geplaatst het belangrijk is dat
het Ondersteuningsteam inzicht krijgt in de status van ouderen binnen de hersteloperatie
kinderopvangtoeslag (KOT). Wel vragen voornoemde leden of dit niet al mogelijk is
op basis van bestaande wetgeving, zonder het creëren van de wettelijke basis waar
het onderhavige wetsvoorstel in voorziet. De aan het woord zijnde leden menen dat
de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Jeugdwet veel ruimte biedt
om in het belang van herstel en ondersteuning deze gegevens uit te wisselen. Welke
afweging heeft de regering gemaakt om wel voor nieuwe wetgeving te kiezen?
Ik heb onderzocht of het op basis van bestaande wetgeving, binnen het kader van de
Jeugdwet of de (U)AVG, mogelijk is om persoonsgegevens van gedupeerden te koppelen
aan persoonsgegevens die bekend zijn bij de jeugdbeschermingsorganisaties. Tijdens
het debat op 12 mei 2022 en in mijn brieven van 9 mei 20222 en 3 juni 20223 heb ik aangeven dat op dit moment de juridische basis hiervoor ontbreekt. De reden
hiervoor is dat er gegevens van verschillende organisaties, zoals de Belastingdienst/Toeslagen
en de raad voor de kinderbescherming en de rechtspraak moeten worden gekoppeld. Dit
is niet voorzien in de Jeugdwet of andere wetgeving. De AVG vereist wel een grondslag
voor de verwerking van persoonsgegevens. Dit wetsvoorstel biedt de noodzakelijke wettelijke
grondslag.
Ik hecht eraan te benadrukken dat op grond van dit wetsvoorstel geen gegevens zullen
worden gedeeld met het Ondersteuningsteam. Het Ondersteuningsteam komt alleen aan
deze informatie als een ouder zich bij hen meldt.
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven met de Afdeling advisering van
de Raad van State (hierna: de Afdeling) het belang van gegevensminimalisering en vertrouwelijkheid.
De Afdeling spreekt hierbij van het zodra mogelijk vernietigen én pseudonimiseren
van gegevens. Op het tijdig vernietigen van gegevens wordt in de memorie van toelichting
ingegaan, op het pseudonimiseren van gegevens niet. Deze leden vragen de regering
aan te geven hoe ook het zo snel mogelijk pseudonimiseren van gegevens zijn plek krijgt.
Voorts vragen zij of, in lijn met de advisering van de Afdeling, ook bij gegevensdeling
die ten doel heeft bij te dragen aan reflectie pseudonimisering kan plaatsvinden.
In mijn brief aan uw Kamer van 3 juni 20224 heb ik mijn voornemen kenbaar gemaakt om gebruik te maken van een techniek die persoonsgegevens
gepseudonimiseerd kan koppelen. Uit nader onderzoek bleek echter dat deze techniek
niet aansluit bij de bestaande processen van de betrokken organisaties. Gebruik van
deze techniek zou tot een onaanvaardbare vertraging van de inwerkingtreding van de
wet hebben geleid. Om die reden is er voor gekozen om gebruik te maken van ICT-systemen
die wel al passen binnen de huidige werkprocessen; daarin is pseudonimiseren niet
mogelijk.
Tijdens en na de koppeling wordt de toegang tot de gegevens beperkt tot een zeer klein
aantal medewerkers van betrokken organisaties. De lijst met UHP KOT-ouders wordt vervolgens
veilig opgeslagen en enkel gebruikt door de Minister voor Rechtsbescherming om de
ouders te informeren over het beschikbare hulpaanbod. Als de koppeling van de gegevens
is voltooid, ouders zijn geïnformeerd over de beschikbare ondersteuning en de lijst
van UHP KOT-kinderen is verstuurd aan de organisaties voor het doen van reflectie,
worden alle gegevens gewist die voor de koppeling zijn gebruikt.
Dit is eveneens het antwoord op de vragen van de leden van de SGP-fractie onder 2.6.
Ten aanzien van de horizonbepaling in de wet vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
naar de voortgang in de hersteloperatie KOT die trager verloopt dan gewenst. Is het
mogelijk dat, bijvoorbeeld door verdere vertraging in de integrale beoordelingen die
ouders de status van gedupeerde verschaft, deze wetgeving eerder afloopt dan dat ouders
de status van gedupeerde toegewezen krijgen? Zou het mogelijk zijn dat gedupeerde
ouders daardoor buiten deze gegevensdeling vallen? Hoe is de regering voornemens dit
te monitoren, om dit, bijvoorbeeld met een verlenging van de horizonbepaling, te voorkomen?
De wet vervalt in beginsel op 1 januari 2025. Dit tijdstip is gekozen omdat een ouder
die meent gedupeerd te zijn vóór 1 januari 2024 een aanvraag moet hebben ingediend
om in aanmerking te komen voor de Catshuisregeling.5 De wet biedt daarna nog een jaar de mogelijkheid dat de betrokken organisaties de
persoonsgegevens verstrekken aan de Minister voor Rechtsbescherming die vervolgens
de lijst van UHP KOT-kinderen verstrekt aan de verschillende organisaties. Ik acht
dit op dit moment voldoende.
Ik volg de ontwikkeling in de brede hersteloperatie en heb hierover regelmatig contact
met de Staatssecretaris Toeslagen en Douane. Indien er dringende redenen zijn voor
verlenging van de vervaltermijn dan biedt de wet hiervoor een mogelijkheid.6
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2.1 Doel van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de drie doelen van het wetsvoorstel,
te weten: het inzicht verkrijgen in de groep ouders die gedupeerde zijn bij de uitvoering
van de kinderopvangtoeslag én hun kinderen die te maken hebben (gehad) met een gedwongen
uithuisplaatsing, het bereiken van deze groep met een gericht ondersteuningsaanbod
en reflectie op het eigen handelen. Ten aanzien van de reflectie lezen voornoemde
leden dat deze zal worden uitgevoerd door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK),
de gecertificeerde instellingen en de gerechten. Kan de regering per organisatie aangeven
hoe deze reflectie concreet plaats zal vinden en hoe doublures worden voorkomen met
lopende onderzoeken? Is er overeenstemming met alle geconsulteerde organisaties dat
reflectie plaatsvindt, worden er ook afspraken gemaakt over de wijze van reflectie
en vindt overleg plaats over de resultaten hiervan? De aan het woord zijnde leden
achten het paradoxaal dat reflectie doel van het wetsvoorstel is, maar dat tegelijkertijd
in de memorie van toelichting een passage is opgenomen waarin is beschreven dat reflectie
geen taak is voor de RvdK, de gecertificeerde instellingen en de gerechten, omdat
volgens de regering de genoemde organisaties immers ook nu al de mogelijkheid hebben
om te reflecteren op het eigen handelen, zoals alle organisaties dat hebben. Wat is
dan de toegevoegde waarde van het doel «reflectie» van het wetsvoorstel?
De rechtspraak, raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen
hebben zelf eerder al aangekondigd dat zij zullen reflecteren op hun eigen rol en
handelen ten aanzien van gedupeerde gezinnen. Iedere organisatie geeft het eigen reflectietrajecten
vorm en is hier zelf verantwoordelijk voor.
Zoals ik in mijn brief van 1 november 2022 aan uw Kamer heb aangegeven, zijn de gecertificeerde
instellingen een gezamenlijke aanpak aan het ontwikkelen zodat opbrengsten vergeleken
en gecombineerd kunnen worden. De raad voor de kinderbescherming is betrokken bij
dit traject om mee te denken en ervaringen uit te wisselen. De gecertificeerde instellingen
zijn al gestart met de reflectie op zaken waarin een ouder heeft aangegeven gedupeerd
te zijn. Vanzelfsprekend zullen de algemene conclusies van de reflecties ook onderling
worden gedeeld en besproken om daaruit lessen te trekken.
De raad voor de kinderbescherming zal een intern dossieronderzoek uitvoeren op basis
van een steekproef. Het onderzoek is gericht op het verkrijgen van meer inzicht hoe
problematische schulden mogelijk gezorgd hebben voor onveiligheid in het gezin en
een bedreiging gevormd hebben voor de ontwikkeling van de kinderen uit gedupeerde
gezinnen. Daarnaast heeft het onderzoek als doel om aanbevelingen te doen hoe de raad
voor de kinderbescherming bij een raadsonderzoek meer aandacht kan hebben voor armoede
en schulden en welke ondersteuning deze gezinnen nodig hebben om negatieve gevolgen
voor het gezinsleven te beperken of voorkomen. De raad voor de kinderbescherming zal
de inzichten van dit onderzoek delen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid
zodat dit kan worden meegenomen in hervormingen van de jeugdbescherming.
De rechtspraak gaat onderzoek doen naar de overwegingen van kinderrechters bij de
uithuisplaatsing van kinderen van gedupeerden.7 De onderzoeksresultaten zullen worden gerapporteerd in een openbaar onderzoeksrapport.
Het dossieronderzoek staat los van de bredere reflectie waar familie- en jeugdrechters
mee bezig zijn en die ziet op de vraag hoe de familie- en jeugdrechter of raadsheer
bij de feitelijke uitvoering van haar wettelijke taak die bescherming biedt aan kinderen
en (pleeg)ouders in gezags- en omgangskwesties en civiele jeugdbeschermingszaken die
het recht hen geeft.
Ik zal uw Kamer in de derde voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag
van mei 2023 nader informeren over de reflectietrajecten.
Het klopt dat in het wetsvoorstel geen taak tot reflectie is opgenomen. De betreffende
organisaties hebben nu al de mogelijkheid om te reflecteren op het eigen handelen
en daarom is een nieuwe wettelijke grondslag hiervoor niet nodig. De betreffende organisaties
reflecteren ook nu al op de gegevens die bekend zijn, van bijvoorbeeld ouders die
zichzelf gemeld hebben. Daarnaast zouden de betreffende organisaties graag ook de
mogelijkheid hebben om te reflecteren op nieuwe informatie die voortkomt uit de gegevensuitwisseling
op grond van het wetsvoorstel. Het is daarvoor noodzakelijk om reflectie op te nemen
als doel van de gegevensuitwisseling omdat door de uitvoering van dit wetsvoorstel
bekend geworden gegevens over gedupeerde ouders van de uithuisgeplaatste kinderen
anders niet voor de reflectie gebruikt mogen worden en de organisaties dan niet weten
welke dossiers horen bij gedupeerden van het kinderopvangtoeslagschandaal.
Dit is eveneens het antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie onder 2.4.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie waarom niet is opgenomen dat ook de Minister
voor Rechtsbescherming kan reflecteren op het eigen handelen, zodat bijvoorbeeld de
Inspectie Justitie en Veiligheid ook onder het wetsvoorstel wordt gebracht. Kan de
regering hierop reflecteren?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft geen taak of rol in individuele jeugdbeschermingszaken
en is alleen stelselverantwoordelijke voor het stelsel van jeugdbescherming. Het departement
heeft dan ook geen persoonsgegevens nodig om te reflecteren op het eigen handelen
in individuele zaken. Het ligt dan ook niet in de rede om een grondslag op te nemen
voor de uitwisseling van persoonsgegevens met de Minister voor Rechtsbescherming ten
behoeve van reflectie. Overigens heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid binnen
de bestaande kaders de benodigde gegevens voor hun onderzoek reeds ontvangen.
2.2 Inzicht
De leden van de VVD-fractie benadrukken dat in veel debatten en schriftelijke overleggen
over uithuisgeplaatste kinderen van gedupeerde ouders aandacht is gevraagd voor het
«drang»-kader. Weliswaar is er in sommige gevallen geen formele «dwang» uitgeoefend
in de zin van een verplichte uithuisplaatsing, maar is er oneigenlijke drang uitgeoefend
op ouders om over te gaan tot vrijwillige uithuisplaatsing van kinderen. Op welke
wijze voorziet het wetsvoorstel in een grondslag om gegevens uit te wisselen van deze
kinderen? Klopt het dat ook deze kinderen in beeld worden gebracht wanneer de koppeling
tot stand komt? Zo nee, waarom niet en welke alternatieven zijn overwogen om ook deze
groep uithuisgeplaatste kinderen beter in beeld te krijgen?
Met dit wetsvoorstel komt er geen beter inzicht in de groep gedupeerde ouders die
te maken heeft (gehad) met een uithuisplaatsing zonder kinderbeschermingsmaatregel
omdat hier momenteel geen goede registratie van plaatsvindt. Zoals ik in mijn brief
van 1 november 20228 heb vermeld, onderschrijf ik het belang van beter inzicht in deze groep. Er is door
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid een traject gestart om met de
betrokken partners de monitoring van de jeugdzorg structureel te verbeteren. In dit
traject zullen ook de gegevens over deze uithuisplaatsingen worden meegenomen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat door het koppelen
van gegevens van de Belastingdienst/Toeslagen, de RvdK, de Raad voor de rechtspraak
(Rvdr) en de gerechten en nader dossieronderzoek door de Rvdr, inzicht wordt verkregen
in de groep gedupeerde aanvragers met uithuisgeplaatste kinderen of waarvan het gezag
is beëindigd. Kan worden toegelicht wat in deze passage wordt bedoeld met «nader dossieronderzoek
door de Rvdr»? Waar bestaat dat nader dossieronderzoek uit en wat is het doel daarvan?
De Raad voor de rechtspraak en gerechten registeren alle uithuisplaatsingen. Zij doen
dit echter niet allemaal op dezelfde manier. Ook worden alleen aanvragen tot een uithuisplaatsing
centraal geregistreerd, maar niet de uitspraak van de rechter. Bij gebruik van de
gegevens van de Raad voor de rechtspraak en de gerechten is dus aanvullend onderzoek
nodig in de Basisregistratie personen (BRP) om de gegevens te actualiseren en is dossieronderzoek
nodig om zeker te weten of de rechter een verzoek tot uithuisplaatsing heeft toegekend.
Dit is eveneens het antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie onder 2.2.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de Rvdr en gerechten alle uithuisplaatsingen
registreren, maar niet overal op dezelfde manier. Waarom worden alleen aanvragen tot
een uithuisplaatsing centraal geregistreerd en de uitspraken van de rechter niet?
Registratie vindt plaats met het oog op de financiering van door de rechtspraak afgehandelde
zaken en de voortgang van de procedure. Het doel van de registratie van de zaakstroom
«verzoeken tot uithuisplaatsing» is gekoppeld aan de financiering van de rechtspraak
op zaaksoorten. Deze registratie heeft niet als doel om de inhoudelijke beslissingen
van die zaakstroom in kaart te brengen. Om die reden registreren de gerechten dus
wel dat een verzoek tot uithuisplaatsing is gedaan, want voor de behandeling daarvan
ontvangt het gerecht financiering, maar niet of het verzoek is toegewezen.
De leden van de VVD-fractie brengen in herinnering dat de Minister voor Rechtsbescherming
op 9 mei jl. liet weten dat het technisch mogelijk zou zijn om de situaties te identificeren
waarin sprake is van samenloop van een uithuisplaatsing in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel
en de toeslagenaffaire, door het koppelen van gegevens van de Uitvoeringsorganisatie
Herstel Toeslagen (UHT) en die van de jeugdbeschermingsorganisaties. Kan de regering
toelichten waarom uiteindelijk niet is gekozen voor deze route? In dezelfde brief
liet de Minister weten een eventuele koppeling van gegevens door de overheid eerst
nog te bespreken met gedupeerde ouders. Is dat gebeurd, en zo ja, wat vonden de gedupeerde
ouders van het wetsvoorstel?
Bij het koppelen van de gegevens van de Uitvoeringsdienst Herstel Toeslagen (UHT)
met jeugdbeschermingsorganisaties zouden veel verschillende systemen aan elkaar gekoppeld
moeten worden. Dit is complexer en arbeidsintensiever dan een koppeling met de gegevens
van de rechtspraak en de raad voor de kinderbescherming.
Na het plenaire debat van 12 mei over problemen met uithuisplaatsingen van kinderen
was duidelijk dat er in de Kamer bijna unaniem steun was voor het voorzien in een
wettelijke basis voor het koppelen van persoonsgegevens om zo gedupeerde ouders gericht
te kunnen benaderen. Ook verschillende gedupeerde ouders maakten rond dat debat duidelijk
dat ze het – tegen de achtergrond van het koppelen van gegevens rondom de problemen
met de kinderopvangtoeslag – moeilijk verteerbaar vonden dat koppelen van gegevens
voor een positieve doelstelling (namelijk het informeren van gedupeerden over een
hulpaanbod) nu niet zou kunnen. Een specifieke toets van dit wetsvoorstel bij gedupeerde
ouders lijkt mij daarom niet van toegevoegde waarde. Wel worden zij betrokken bij
de vraag hoe de ondersteuning het beste aan ouders kan worden aangeboden, zoals de
inhoud en vormgeving van een brief of website.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering ook nader kan ingaan op het uitwisselen
van gegevens in het kader van onderzoek dat de Inspectie JenV uitvoert. De regering
liet eerder weten dat het voor de uitvoering van dit onderzoek eveneens nodig is om
te voorzien in een duidelijkere grondslag. In dat kader heeft het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS) namens de Inspectie JenV een verzoek ingediend bij de UHT
tot het leveren van deze gegevens aan het CBS, maar hiervoor vooralsnog geen toestemming
ontvangen. Deze leden lezen niet in het wetsvoorstel dat dit probleem inmiddels is
opgelost of dat het wetsvoorstel in een oplossing voorziet. Kan de regering hier een
reactie op geven?
Uw Kamer heeft op 1 november 2022 de resultaten van het eerste deelonderzoek van de
Inspectie Justitie en Veiligheid ontvangen.9 De UHT heeft hiervoor aan het Centraal Bureau voor de Statistiek een bestand geleverd
met daarin personen die op 1 juli 2022 bij UHT geregistreerd stonden als gedupeerd.10 Een grondslag hiervoor in dit wetsvoorstel is dan ook niet nodig.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat naast het koppelen van de gegevens ook nader
dossieronderzoek zal plaatsvinden door de Rvdr. Om wat voor nader dossieronderzoek
gaat dit precies? Met welk doel wordt dit onderzoek gedaan en op welke wijze?
Ik verwijs hiervoor naar de eerder gegeven antwoorden op de vragen van de leden van
de VVD-fractie onder 2.2.
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het voorliggend wetsvoorstel alleen
betrekking heeft op mensen die zich aangemeld hebben voor herstel kinderopvangtoeslag
en waarvan is vastgesteld dat zij gedupeerde zijn. Zo ja, op welke wijze voorziet
dit wetsvoorstel dan in de mogelijkheid om inzicht te krijgen in de omvang van de
groep ouders die gedupeerd zijn en hun kinderen die te maken hebben (gehad) met gedwongen
uithuisplaatsing?
Het wetsvoorstel maakt bij de koppeling van persoonsgegevens onder meer gebruik van
de gegevens van gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag. Het gaat daarbij
om personen die in aanmerking komen voor een herstelmaatregel op basis van de Wet
hersteloperatie toeslagen en daarvoor een aanvraag hebben ingediend of recht hebben
op toepassing van een dergelijke herstelmaatregel. Het gaat hier dus om aanvragers
van een kinderopvangtoeslag die een eerste toets (de «lichte toets») hebben ondergaan
in het kader van de hersteloperatie toeslagen of inmiddels integraal zijn beoordeeld.
Op deze manier ontstaat naar verwachting een vergaande mate van inzicht in de groep
gedupeerde ouders (met uithuisgeplaatste kinderen). Dit inzicht is mogelijk niet volledig
omdat het wetsvoorstel niet strekt tot het verkrijgen van inzicht in de ouders die
mogelijk wel gedupeerd zijn, maar als zodanig niet bekend zijn omdat ze geen aanvraag
hebben ingediend als bedoeld in de Wet hersteloperatie toeslagen. Ik zie geen mogelijkheden
om via een uitbreiding van de datakoppeling het inzicht in deze groep gedupeerde ouders
te vergroten.
Zo nee, op welke wijze zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat gedupeerde ouders die zich
om welke reden dan ook niet gemeld hebben, gevonden worden? Tevens vragen deze leden
wat dit wetsvoorstel betekent voor gedupeerde ouders en kinderen die te maken hadden
met een vrijwillige uithuisplaatsing? Op welke wijze gaat de regering – al dan niet
met behulp van dit wetsvoorstel – deze ouders in zicht krijgen en ondersteunen?
Het bieden van (financieel) herstel aan ouders die te maken hebben gehad met de problemen
die zijn ontstaan door de kinderopvangtoeslag is een belangrijk onderdeel van de hersteloperatie.
Ouders die mogelijk gedupeerd zijn door de problemen met de kinderopvangtoeslag kunnen
zich tot en met 31 december 2023 aanmelden bij de UHT. UHT heeft actief contact gezocht
met ouders die mogelijk gedupeerd zijn, maar zich niet hebben aangemeld. Na een pilot
zijn in 2022 3.600 ouders persoonlijk benaderd door telefonisch contact te zoeken
en/of een contactkaart te sturen. Er zijn ook ouders die zich niet willen melden.
Over de voortgang wordt gerapporteerd in de periodieke Voortgangsrapportage hersteloperatie
toeslagen.
Met dit wetsvoorstel komt er geen beter inzicht in de groep gedupeerde ouders die
te maken heeft (gehad) met een uithuisplaatsing zónder kinderbeschermingsmaatregel.
Ik blijf voor hen inzetten op actieve communicatie over het beschikbare ondersteuningsaanbod
via alle betrokken ketenpartners. Uit de cijfers van het Ondersteuningsteam11 blijkt dat al deze inspanningen samen met de berichten over goede ervaringen van
ouders met het Ondersteuningsteam een positief effect hebben op het aantal aanmeldingen.
In welke scenario’s acht de regering het waarschijnlijk dat het kale feit dat een
ouder gedupeerd is in de toeslagenaffaire zal leiden tot een snellere terugplaatsing
van het kind? De leden van de SP-fractie willen ervoor waken dat geen valse verwachtingen
gewekt worden.
Op het moment dat een besluit tot uithuisplaatsing van een kind wordt genomen is dit
noodzakelijk vanwege een onveilige situatie of ernstige ontwikkelingsbedreiging voor
het kind. Vaak is er sprake van een opeenstapeling van problemen, zoals huiselijk
geweld, verslavingsproblematiek, ernstige gedragsproblematiek, verwaarlozing of structureel
schoolverzuim. Een uithuisplaatsing is dan een laatste redmiddel na een doorgaans
langdurig traject. Schulden kunnen een rol spelen bij de opstapeling van problemen,
maar vormen op zich nooit een zelfstandige reden voor een uithuisplaatsing. Ik acht
het daarom niet waarschijnlijk dat de enkele omstandigheid dat een ouder gedupeerd
is, leidt tot een snellere terugplaatsing van het kind. Deze beslissing is echter
aan de rechter of gecertificeerde instelling.
De inzet van hulp tijdens een uithuisplaatsing moet in de eerste plaats gericht zijn
op het verbeteren van de situatie in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan
opgroeien en zich daar verder kan ontwikkelen. Het perspectief op thuis wonen kan
weer aan de orde zijn als de gronden voor de uithuisplaatsing zijn weggenomen. Met
dit wetsvoorstel worden gedupeerden die te maken hebben met een uithuisplaatsing geïnformeerd
over de extra hulp en ondersteuning die voor hen beschikbaar is. Deze ondersteuning
is onder meer gericht op het verbeteren van de situatie in het gezin maar ook op ondersteuning
bij persoonlijk herstel en ouders terug in regie brengen. Afhankelijk van de wens
van de gedupeerde kan de ondersteuning ook gericht zijn op herstel of verbetering
van de omgang met kinderen en/of op de mogelijkheden van terugplaatsing.
2.3 Ondersteuningsaanbod
De leden van de D66-fractie merken op dat het ondersteuningsaanbod van de Minister
voor Rechtsbescherming voor de betrokken ouders bestaat uit drie onderdelen, waarvan
de eerste ondersteuning door de Belastingdienst/Toeslagen betreft in het kader van
de brede hersteloperatie. Klopt het dat deze ondersteuning al plaatsvindt, los van
het informeren over het ondersteuningsaanbod door de Minister voor Rechtsbescherming,
aangezien de gegevens van de ouders al worden aangeleverd door de Belastingdienst/Toeslagen?
Dat klopt, alle ondersteuning is reeds beschikbaar. Het wetsvoorstel leidt er wel
toe dat er een meer gericht ondersteuningsaanbod kan worden gedaan.
De leden van de D66-fractie merken daarnaast op dat de Regeling rechtsbijstand inderdaad
onderdeel vormt van het ondersteuningsaanbod, maar dat een kosteloze rechtsgang inmiddels
is toegezegd aan alle ouders die te maken hebben met een kinderbeschermingsmaatregel,
met ingang van het nieuwe jaar. In hoeverre zijn deze ouders daar al niet van op de
hoogte gebracht? Voornoemde leden nemen aan dat er niet op deze wetswijziging is gewacht
of gewacht zal worden om de ouders te wijzen op deze regeling aangezien het niet uitmaakt
of deze ouders ook gedupeerd zijn in verband met de kinderopvangtoeslag. Klopt dat?
Begrijpen deze leden overigens goed dat de Regeling griffiekosten wél alleen beschikbaar
is voor gedupeerde ouders en niet voor alle ouders die te maken hebben met een kinderbeschermingsmaatregel?
Waarom is daarvoor gekozen?
Vanaf 1 januari 2023 tot 1 juli 2024 kunnen alle ouders die te maken krijgen met een
verzoek tot gezagsbeëindiging gebruik maken van kosteloze rechtsbijstand. De pilot
geldt dus niet voor alle ouders die met een kinderbeschermingsmaatregel te maken krijgen.
Voor deze pilot hoeven ouders niet zelf een verzoek in te dienen. De griffies van
de rechtbank nemen contact op met een advocaat die de ouders benadert met de vraag
of zij kosteloos willen worden bijgestaan.
Bij procedures over gezagsbeëindiging, verzoek tot ondertoezichtstelling en verzoeken
over uithuisplaatsing gold al een vrijstelling van griffierecht. Voor gedupeerde ouders
geldt dat ook ten aanzien van een verzoek tot herstel van het gezag geen griffierecht
in rekening wordt gebracht. Op deze procedures heeft de pilot geen betrekking.
De leden van de D66-fractie merken op dat het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen
Toeslagenaffaire een klachtenregeling heeft. Hoe vaak is hiervan tot nu toe gebruik
gemaakt? Wat voor klachten betrof het? Zijn deze naar tevredenheid afgerond?
Het Ondersteuningsteam rapporteert maandelijks over klachten die zijn binnen gekomen
in de openbare voortgangsrapportages.12 Daaruit blijkt dat er bij het Ondersteuningsteam twee klachten zijn binnengekomen.
Bij de eerste klacht werd gevraagd om een andere procesbegeleider omdat de klager
ontevreden was over de snelheid van de procesbegeleiding. Na overleg met de betrokkenen
heeft een nieuwe procesbegeleider de procesbegeleiding overgenomen en was diegene
die een klacht heeft ingediend tevreden over de klachtafhandeling. De tweede klacht
had betrekking op de manier van werken van een procesbegeleider. Omdat het niet lukte
om nadere toelichting te krijgen op de klacht is de klachtbehandeling afgesloten.13
De leden van de SP-fractie constateren dat de jeugdbescherming in crisis verkeert.
Hoe ziet de regering het voor zich om dit ondersteuningsaanbod aan te bieden in een
sector met grote personeelstekorten?
Het gaat mij zeer aan het hart dat het stelsel van de jeugdbescherming op dit moment
tekortschiet, ondanks de tomeloze inzet van de hardwerkende professionals. Ik begrijp
het belang en voel de urgentie – net als uw Kamer – om hier nú wat aan te doen. Over
de maatregelen die de regering in dat kader voornemens is te treffen heb ik uw Kamer
bij brief van 11 november 2022 geïnformeerd.14
De ondersteuning die beschikbaar is voor gedupeerden die te maken hebben (gehad) met
een uithuisplaatsing is grotendeels belegd bij organisaties die geen taak hebben in
het reguliere stelsel van jeugdbescherming, zoals de Dienst Toeslagen, de gemeenten
en het Ondersteuningsteam. Jeugdbeschermingsorganisaties zoals gecertificeerde instellingen,
de raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg Nederland hebben een financiële bijdrage
ontvangen voor hun extra inzet voor deze gezinnen. Ik blijf continue in gesprek met
alle betrokken organisaties over het verloop van de ondersteuning en eventuele knelpunten.
De leden van de SP-fractie vragen wat voor ondersteuning voor gedupeerden beschikbaar
kan worden gesteld wanneer kinderen al tijdens of kort na 2005 uit huis zijn geplaatst.
Bijna alle kinderen zullen dan al volwassen zijn. Hoe weegt in dit geval de regering
de noodzaak en proportionaliteit van de koppeling van gegevens, voor een groep ouders
die zelf vermoedelijk geen ondersteuning meer zullen ontvangen?
Een uithuisplaatsing is een ingrijpende gebeurtenis en het Ondersteuningsteam kan
helpen bij erkenning van het leed van ouders en kinderen.15 Daarnaast hebben deze ouders mogelijk ook behoefte aan ondersteuning door de Dienst
Toeslagen of gemeenten in het kader van de brede hersteloperatie. Ik vind het van
belang om zoveel mogelijk ouders te informeren over de ondersteuning die voor hen
beschikbaar is, zodat zij zelf kunnen bepalen of zij hiervan gebruik willen maken.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat KOT-gedupeerden hun
ondersteuning moeten halen via drie verschillende kanalen, namelijk de Belastingdienst,
het Ondersteuningsteam en de rechtsbijstand. Voert de regering hierop regie via het
Ondersteuningsteam?
De procesbegeleiders van het Ondersteuningsteam kunnen ouders begeleiden bij het zetten
van stappen richting het gewenste vervolg voor de betreffende ouder en het kind. Dit
kan bijvoorbeeld bij het aanvragen van rechtsbijstand of in gesprekken met de Dienst
Toeslagen. Begeleiding door het Ondersteuningsteam is overigens geen voorwaarde voor
de andere ondersteuning. Een ouder bepaalt zelf waar hij of zij gebruik van wil maken.
2.4 Reflectie
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van reflectie bij partijen in
de jeugdbeschermingsketen. Deze leden vragen wel in hoeverre dit belang is afgewogen
ten opzichte van het delen van persoonsgegevens van gedupeerde kinderen zonder expliciete
toestemming van de ouders vooraf. Hebben de partijen in de jeugdbeschermingsketen
een plan aangeleverd hoe zij deze reflectie zullen invullen? Worden de resultaten
van deze reflectie ook gedeeld met de Tweede Kamer en de regering, zodat eventueel
de wet verbeterd kan worden?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie
onder 2.1. Daaruit blijkt dat iedere organisatie verantwoordelijk is voor het eigen
reflectietraject en dat de uitkomsten van de reflectie met name bedoeld zijn voor
de beoordeling van de eigen werkwijze van deze organisaties. De openbare algemene
conclusies naar aanleiding van de reflectie zullen met de Tweede Kamer worden gedeeld.
2.5 Verstrekking van persoonsgegevens
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister voor Rechtsbescherming als
derde stap in de verwerking van persoonsgegevens een lijst maakt van UHP-KOT-kinderen
als er sprake is van overlap tussen de lijst van gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag
en de lijsten van de partijen in de jeugdbescherming van kinderen waarvoor een verzoek
tot uithuisplaatsing is gedaan. Worden alle persoonsgegevens van ouders en kinderen
waar geen sprake is van overlap direct vernietigd? Zo nee, waarom niet en op welke
termijn dan wel?
Onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Rechtsbescherming worden de door de
verschillende organisaties aangeleverde gegevens bij elkaar gelegd om tot een lijst
te komen van gedupeerde kinderen die tevens uit huis zijn geplaatst. Deze lijst van
UHP KOT-kinderen wordt gebruikt voor de reflectie. Als de koppeling van de gegevens
is voltooid, ouders zijn geïnformeerd over de beschikbare ondersteuning en de lijst
van UHP KOT-kinderen is verstuurd aan de organisaties voor het doen van reflectie,
worden alle gegevens gewist die voor de koppeling zijn gebruikt. Dat geldt dus ook
voor persoonsgegevens van ouders en kinderen waar geen sprake is van overlap. Deze
gegevens worden niet gedeeld met andere organisaties.
De persoonsgegevens die zijn aangeleverd door de verschillende organisaties blijven
overigens beschikbaar voor deze organisaties zelf. Het betreft immers persoonsgegevens
die deze organisaties op grond van de nu al geldende regelgeving reeds mogen bewaren
en gebruiken. Deze worden dus niet vernietigd, maar worden niet verder gebruikt door
de Minister voor Rechtsbescherming en ook niet verstrekt aan de andere organisaties.
Omdat er niet één maar dertien gecertificeerde instellingen zijn die allen dezelfde
lijst ontvangen, moeten deze organisaties wel de gegevens vernietigen van personen
die niet in de dossiers van die gecertificeerde instelling voorkomen. Verder is in
de wet opgenomen dat de Minister voor Rechtsbescherming en de in deze wet genoemde
organisaties de op grond van deze wet verstrekte persoonsgegevens, de lijst van UHP
KOT-kinderen en de lijst van UHP KOT-ouders vernietigen vóór het vervallen van de
wet.
De leden van de SP-fractie zijn de mening toegedaan dat de dataprotectie voor de gedupeerde
ouders zeker in dit geval robuuster mag. Zij roepen in herinnering dat het juist het
onderling uitwisselen van allerlei persoonsgegevens is, dat voor veel ellende heeft
gezorgd bij deze ouders. Op welke wijze wordt erop toegezien dat instellingen en de
rechtspraak op een juiste manier omgaan met de gegevens van gedupeerde ouders en kinderen.
Deelt de regering de analyse dat een verwijzing naar de wettelijke plichten die voortkomen
uit de AVG hier wat mager is?
De persoonsgegevens op de lijst van UHP KOT-kinderen is zo beperkt mogelijk gehouden
en bevat daarom alleen de burgerservicenummers en geboortedata van de kinderen. Op
deze manier wordt reeds in aanzienlijke mate misbruik voorkomen, indien deze gegevens
onverhoopt in de handen van derden terecht zouden komen of worden gebruikt voor doeleinden
waarvoor ze niet bestemd zijn.
De betreffende organisaties zijn verder, naast dat zij gehouden zijn te voldoen aan
de verplichtingen die de AVG oplegt, ook gehouden alle gegevens te verwerken binnen
de overige wettelijke kaders die voor hen gelden, zoals de Jeugdwet. Het gaat daarbij
om organisaties die gewend zijn met gevoelige persoonsgegevens om te gaan. Ook beschikken
de betreffende organisaties al over de dossiers, met daarin gevoelige informatie.
De enige nieuwe informatie voor deze organisaties is de informatie dat het om kinderen
van gedupeerde ouders gaat. Met deze extra informatie dienen de organisaties net zo
zorgvuldig om te gaan als zij met de overige gevoelige informatie waarover zij reeds
beschikken omgaan. Hiervoor is geen aanvullende wetgeving in dit wetsvoorstel nodig.
Op basis van het bovenstaande ben ik van oordeel dat het kader zoals geboden voldoende
waarborgen biedt voor de gegevensuitwisseling op basis van dit wetsvoorstel.
2.6 Technische en juridische waarborgen
De leden van de D66-fractie merken op dat veel taken zijn belegd bij de Minister voor
Rechtsbescherming. Is het wettelijk goed geregeld wat er gebeurt indien het scenario
plaatsvindt dat voor het aflopen van deze wet een nieuw kabinet aantreedt waarin deze
functie niet meer bestaat? Dient de wet dan weer gewijzigd te worden of valt deze
taak dan automatisch een andere bewindspersoon ten deel?
Op dit moment bestaat niet de verwachting dat het ambt van de Minister voor Rechtsbescherming
komt te vervallen voor het vervallen van deze tijdelijke wet. Indien dat op enig moment
toch het geval is, zullen diens taken worden (her)verdeeld. De taak wordt in dat geval
dus voortgezet door de bewindspersoon die het onderwerp jeugdbescherming op dat moment
in portefeuille heeft.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat het delen van burgerservicenummers met de
Minister voor Rechtsbescherming nodig is om een adequate lijst te kunnen opstellen.
Deze leden vragen in het kader van dataminimalisatie echter waarom de lijst van UHP-KOT-ouders
die met organisaties wordt gedeeld ook deze burgerservicenummers bevat alsmede het
geslacht van de ouders. Waartoe dienen deze gegevens in de uitvoering? Welke andere
waarborgen en controles bestaan er ten aanzien van de genoemde eisen van dataminimalisatie?
Het burgerservicenummer wordt in de praktijk door organisaties gebruikt als een (extra)
waarborg dat contact wordt gelegd met de desbetreffende persoon. Omdat de ouder kan
reageren naar aanleiding van het ondersteuningsaanbod, is het nodig om hierbij ook
de burgerservicenummers mee te nemen op de lijst van UHP KOT-ouders. Het geslacht
is toegevoegd voor de juiste aanspreekvorm van de UHP KOT-ouder. De lijst van UHP
KOT-ouders wordt overigens niet gedeeld met de organisaties uit de jeugdbeschermingsketen.
De leden van de D66-fractie zouden graag willen weten naar welke organisaties precies
de lijst UHP-KOT-ouders gaat en waarom per lijst voor deze organisaties is gekozen.
Is overwogen de lijst UHP-KOT-ouders alleen te delen met het Ondersteuningsteam aangezien
deze lijst alleen gebruikt wordt om ouders te benaderen voor het ondersteuningsaanbod?
Wat is de toegevoegde waarde om deze lijst ook te delen met de Belastingdienst/Toeslagen,
de RvdK, de Rvdr en de gerechten, aangezien de reflectie al wordt gedaan aan de hand
van de lijst UHP-KOT-kinderen?
De lijst met UHP KOT-ouders blijft bij de Minister voor Rechtsbescherming voor het
verkrijgen van inzicht in de groep UHP KOT-ouders en het doen van een ondersteuningsaanbod
aan deze ouders. Deze lijst wordt dus niet gedeeld met de Belastingdienst/Toeslagen,
de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten. De
leden van de D66-fractie hebben gelijk dat uit de titel bij artikel 6 van het wetsvoorstel
de (onjuiste) suggestie kan worden verkregen dat ook de lijst van UHP KOT-ouders wordt
verstrekt aan deze organisaties. Zoals uit de tekst van dit artikel blijkt, wordt
echter uitsluitend een lijst van UHP KOT-kinderen verstrekt aan de organisaties die
actief zijn in de jeugdbeschermingsketen. Dat zijn de raad voor de kinderbescherming,
de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de rechtspraak en de gerechten. Deze
organisaties kunnen op basis van deze lijst reflecteren op het eigen handelen bij
de uithuisplaatsingen van deze kinderen.
Het ondersteuningsaanbod wordt gedaan door de Minister voor Rechtsbescherming. Het
Ondersteuningsteam ondersteunt ouders die hen benaderen, maar vervult geen rol bij
het doen van het ondersteuningsaanbod.
De leden van de D66-fractie ondersteunen de keuze om de persoonsgegevens op de lijst
van UHP-KOT-kinderen zo veel mogelijk te beperken, om te voorkomen dat deze op verkeerde
wijze worden gebruikt. Kan de regering toelichten wat precies verstaan wordt onder
de juiste en de verkeerde wijze van het gebruik van deze gegevens ten behoeve van
reflectie? Wordt de identiteit van de ouders of kinderen en het feit dat zij gedupeerd
zijn in verband met de kinderopvangtoeslag bijvoorbeeld gedeeld met de betreffende
jeugdbeschermer of rechter die betrokken is of was? Hoe wordt voorkomen dat het delen
van deze informatie invloed heeft op het verdere verloop van het jeugdbeschermingstraject
zonder dat een ouder dat wil, terwijl de informatie alleen gedeeld is ten behoeve
van reflectie? Heeft de regering overwogen om alleen gegevens te delen ten behoeve
van reflectie waar het gaat om afgeronde jeugdbeschermingsmaatregelen? Heeft de regering
overwogen om het onmogelijk te maken deze gegevens te delen met externen of derden?
Een juist gebruik van persoonsgegevens betekent een gebruik van persoonsgegevens binnen
de kaders van de AVG en – in dit geval – uitsluitend voor het doel van reflectie.
Een verkeerd gebruik van deze persoonsgegevens zou eruit kunnen bestaan dat personen
binnen de organisatie omwille van andere doeleinden (zoals eigen interesse) kennis
nemen van de lijst van UHP KOT-kinderen. Ook dient te worden voorkomen dat andere
derden (van buiten de organisatie) die niet bij de reflectie betrokken zijn, de identiteit
van de betrokkenen op eenvoudige wijze te weten kunnen komen.
De gecertificeerde instellingen kunnen op grond van hun wettelijke taak reeds in contact
treden met de ouders van uithuisgeplaatste kinderen. Omdat de gecertificeerde instelling
als gevolg van de uitvoering van dit wetsvoorstel inzicht krijgt in het feit dat het
hier gaat om een ouder van een uithuisgeplaatst kind, die tevens slachtoffer is van
het kinderopvangtoeslagschandaal, zou het vreemd zijn als de gecertificeerde instelling
deze informatie niet mag meenemen in zijn contact met de betrokken ouder. Het is dus
denkbaar dat de betrokken jeugdbeschermer op de hoogte raakt van de gedupeerdheid
van een ouder. Een betrokken rechter kan alleen kennisnemen als hij of zij betrokken
is bij het reflectietraject en mag die informatie ook alleen daarvoor gebruiken. Met
de betrokken organisaties worden nog verwerkingsovereenkomsten gesloten waarin concrete
afspraken worden gemaakt over de te delen informatie. Pas daarna zal daadwerkelijk
informatie aan de betreffende organisatie worden verstrekt.
Het is niet uitvoerbaar om alleen gegevens te delen ten behoeve van reflectie waar
het gaat om afgeronde jeugdbeschermingsmaatregelen. Of een jeugdbeschermingsmaatregel
daadwerkelijk is beëindigd, is bij de raad voor de kinderbescherming of de rechtspraak
niet altijd bekend of makkelijk te ontsluiten uit beschikbare data, bijvoorbeeld wanneer
een machtiging na een jaar afloopt en niet wordt verlengd. Hierdoor zou steeds dossieronderzoek
moeten plaatsvinden voordat gegevens gedeeld kunnen worden. Daarnaast acht ik het
van belang dat organisaties ook kunnen reflecteren op het handelen in lopende zaken
zodat kan worden bekeken of de gevoerde discussie en aangepaste werkwijzen ook voldoende
effectief zijn.
De leden van de D66-fractie wijzen op het belang van het feit dat de ouders in kwestie
de regie moeten hebben over hun persoonsgegevens en die van hun kinderen. Daarom is
het goed dat zij een verzoek kunnen doen om gegevens niet te delen. Deze leden vragen
wel waarom niet eerst de ouders gevraagd wordt of zij op deze lijsten willen voorkomen
of dat zij een verzoek willen doen tot schrappen, alvorens deze lijsten met andere
partijen te delen. Waarom is er niet voor gekozen gegevens alleen te delen ten behoeve
van reflectie na expliciete toestemming van de ouders? Indien de Minister voor Rechtsbescherming
verzoekt de persoonsgegevens bij deze organisaties te vernietigen, kan het dan het
geval zijn dat mensen binnen die organisatie al onomkeerbaar kennis hebben genomen
van het feit dat een ouder/kind gedupeerde is? Kan het zo zijn dat de gegevens van
deze ouders of kinderen, of het feit dat een bepaald kind gedupeerde is in verband
met de kinderopvangtoeslag, al gedeeld is met een externe of derde terwijl de ouders
daarna nog aangeven eigenlijk niet op die lijst te willen voorkomen? Kunnen ouders
nog steeds ingaan op het aanbod van het Ondersteuningsteam als zij een verzoek doen
om hun gegevens te schrappen van de lijst UHP-KOT-ouders of -kinderen ten behoeve
van reflectie? Daarbij willen voornoemde leden graag opmerken dat zij de stellingname
van Jeugdzorg Nederland dat de gecertificeerde instellingen graag de mogelijkheid
willen hebben met gedupeerde ouders in gesprek te gaan, vragen te beantwoorden en
alles te doen wat mogelijk is om het leed te verzachten, te respecteren en te waarderen,
maar dat dit ondersteuningsaanbod (naast het aanbod van het Ondersteuningsteam) wel
dient plaats te vinden met instemming van de ouders.
Het is niet haalbaar om ouders om toestemming te vragen voordat de lijsten met gegevens
met de betreffende organisaties worden gedeeld. Het doel van reflectie wordt in dat
geval waarschijnlijk niet gehaald omdat de verwachting is dat onvoldoende ouders op
een dergelijke oproep zullen reageren, terwijl het van belang is dat de organisaties
in de jeugdbeschermingsketen reflecteren op wat er is gebeurd. Daarbij komt dat, ondanks
dat het gaat om een gevoelige zaak, de impact voor ouders beperkt wordt geacht omdat
het gaat om gegevens waarover de organisaties gewoonlijk al zullen beschikken, maar
waarbij de link met de problemen met de kinderopvangtoeslag ontbreekt of nog niet
volledig in kaart is gebracht. Verder zou een stelsel van voorafgaande toestemming
een ernstige vertraging opleveren voor de uitvoering van het wetsvoorstel.
Ouders kunnen de Minister voor Rechtsbescherming vragen om hun persoonsgegevens uit
de lijsten te schrappen. Dit kan ook nadat de lijst al aan de andere organisaties
is verstrekt. In dat geval zal de Minister voor Rechtsbescherming die organisaties
opdragen deze persoonsgegevens te vernietigen. Indien de gegevens op verzoek van een
ouder worden verwijderd, mag deze informatie niet langer worden gebruikt door de betrokken
organisaties. Indien deze persoonsgegevens reeds betrokken zijn geweest bij het reflectieproces
dan kan hierop niet meer worden teruggekomen. Een verzoek tot verwijdering van gegevens
heeft geen invloed op het beschikbaar zijn van ondersteuning.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de behoefte voor partijen in de jeugdbescherming
om te reflecteren op de genoemde casussen, maar vragen wel op welke manier dit wordt
uitgevoerd. Worden deze resultaten ook gedeeld of getoetst door wetenschappers zodat
zij een oordeel kunnen geven over deze situatie? Wordt er ook een evaluatie gedaan
hoeveel gezinnen zijn geholpen door het Ondersteuningsteam, die anders niet waren
geholpen zonder deze koppeling van gegevens?
Bij de reflectie door de gecertificeerde instellingen worden geen externe wetenschappers
betrokken. Wel zijn interne gedragswetenschappers betrokken.
Bij de raad voor de kinderbescherming is een interne wetenschapper/beleidsonderzoekster
betrokken bij de reflectie. Afhankelijk van de omvang van het onderzoek wordt bepaald
of het wenselijk is dat een (onafhankelijke) wetenschapper dan wel begeleidingscommissie
betrokken wordt.
Ten behoeve van het dossieronderzoek dat de rechtspraak gaat doen, stelt de Raad voor
de rechtspraak een externe begeleidingscommissie in. Deze externe begeleidingscommissie
bestaat uit wetenschappers die zijn verbonden aan universiteiten.
Het Ondersteuningsteam rapporteert in hun periodieke voortgangsrapportages over het
aantal aanmeldingen.16 Onderzocht wordt hoe het aantal extra aanmeldingen naar aanleiding van het ondersteuningsaanbod
kan worden gemonitord.
De leden van de SP-fractie constateren dat gedupeerde ouders kunnen aangeven dat zij
niet op de lijst met gedupeerde ouders van uithuisgeplaatste kinderen willen staan
die gedeeld wordt met de in het wetsvoorstel genoemde instanties. Hun naam staat echter
dan al op de lijst die wordt gedeeld. Waarom wordt dit niet omgedraaid? Wat is de
reden dat ouders niet eerst om toestemming worden gevraagd, bijvoorbeeld in een persoonlijk
gesprek, alvorens ze op deze lijst te plaatsen en hun naam te delen met de betreffende
organisaties? Als ouders hun naam niet op deze lijst willen, moeten ze daartoe een
verzoek indienen bij de Minister voor Rechtsbescherming. Hoe ziet deze procedure eruit?
Waarom moet dit verzoek aan de Minister worden gedaan? Is de regering zich ervan bewust
dat de drempel die hiermee wordt opgeworpen erg hoog kan zijn?
Zoals ik hiervoor in de beantwoording van de vragen van de leden van de D66-fractie
onder 2.6 heb aangegeven, is het niet haalbaar om ouders vooraf om toestemming te
vragen voordat gegevens met de betreffende organisaties worden gedeeld.
Ouders kunnen de Minister voor Rechtsbescherming vragen om de persoonsgegevens van
de lijsten te verwijderen. De Minister voor Rechtsbescherming verwijdert deze persoonsgegevens
van de lijsten waardoor aan die ouders geen nieuw ondersteuningsaanbod zal worden
gestuurd. Daarnaast zal de Minister voor Rechtsbescherming de organisaties verzoeken
de persoonsgegevens op de verstrekte lijsten te vernietigen. Hiermee wordt voorkomen
dat een ouder bij elke organisatie een apart verzoek moet indienen.
Ik onderschrijf dat de procedure voor het verwijderen van persoonsgegevens zo laagdrempelig
mogelijk moet zijn. In het ondersteuningsaanbod zal worden gemeld dat ouders de mogelijkheid
hebben de persoonsgegevens van zichzelf of van hun kinderen te laten verwijderen van
deze lijst en hoe zij daarvoor een verzoek indienen.
De leden van de SGP-fractie vragen of en in welke situaties UHP-KOT-kinderen worden
benaderd indien hun ouders te kennen hebben gegeven geen behoefte te hebben aan ondersteuningsaanbod
en hun gegevens vernietigd willen zien.
Het ondersteuningsaanbod strekt zich (uitsluitend) uit tot de UHP KOT-ouders. De UHP
KOT-kinderen worden dus niet benaderd met een ondersteuningsaanbod. Het is denkbaar
dat een kind niet weet dat hij of zij uithuisgeplaatst is geweest of dat zijn of haar
ouder gedupeerde is van de problemen met de kinderopvangtoeslag. In deze situaties
kan een ondersteuningsaanbod schade toebrengen aan het kind en daarom acht ik het
onwenselijk om kinderen zonder afweging of overleg met de ouder of jeugdbeschermer
direct te benaderen.
De leden van de SGP-fractie constateren in het nader rapport dat de regering gekozen
heeft voor het verder minimaliseren van gegevens in het kader van de reflectiedoelstelling,
maar niet voor het pseudonimiseren. Deze leden vragen een toelichting op die keuze.
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie
onder 1.
3. Verhouding tot andere regelgeving
De leden van de SP-fractie vragen de regering welke alternatieven zijn onderzocht
om inzicht te krijgen in welke personen het zou betreffen. Kan de regering per alternatief
toelichten waarom er niet voor gekozen is?
Er is onderzocht of er andere manieren zijn om inzicht te krijgen in welke personen
het zou betreffen, maar omdat het noodzakelijk is om zekerheid te hebben over wie
het betreft, is er geen andere manier om dit doel te bereiken dan met dit wetsvoorstel.
Informatie over gedupeerdheid is alleen beschikbaar bij de Dienst Toeslagen en informatie
over uithuisplaatsingen alleen bij organisaties in de jeugdbeschermingsketen. Om zicht
te krijgen op de gezinnen die het betreft moet deze informatie worden uitgewisseld
en dat is voor de betrokken organisaties momenteel niet toegestaan omdat een wettelijke
grondslag hiervoor ontbreekt. Het is daarom op dit moment alleen mogelijk om zicht
te krijgen op de betreffende personen als zij zelf aangeven dat zij gedupeerde zijn
en te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing, bijvoorbeeld door dit te vermelden
bij de jeugdbescherming of zich aan te melden bij het Ondersteuningsteam.
Er zijn bestaande grondslagen voor het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Inspectie
Justitie en Veiligheid om de benodigde gegevens aan elkaar te koppelen en dus zicht
te krijgen op de personen die het betreft. Zij mogen deze persoonsgegevens echter
alleen gebruiken voor hun eigen onderzoek en deze niet delen met andere organisaties.
De doelen van het wetsvoorstel kunnen daarom via deze wegen niet worden bereikt.
4. Gevolgen en uitvoering
De leden van de VVD-fractie lezen dat uiteindelijk is besloten dat de Rvdr en de gerechten
slechts eenmalig de relevante persoonsgegevens zullen verstrekken. Aanvankelijk was
de bedoeling van de regering om dit meerdere keren te doen. Wat waren de aanvankelijke
voordelen hierbij en wat kan worden gedaan als na verstrekking van de gegevens door
de Rvdr en de gerechten zou blijken dat de gegevens niet afdoende resultaat opleveren,
bijvoorbeeld omdat er omissies worden geconstateerd bij de aanlevering van deze gegevens?
Deze leden vragen of de regering hierbij ook kan ingaan op de risico’s die kleven
aan de strikte eenmalige gegevensverstrekking, nu de gegevens waar het om gaat bij
de gerechten niet overal op uniforme wijze zijn geregistreerd. Wat gebeurt er indien
na de gegevensverstrekking zou blijken dat één van de gerechten abusievelijk onvolledige
of onjuiste gegevens zou hebben aangeleverd?
De aanvankelijke bedoeling om meerdere keren persoonsgegevens te verstrekken vanuit
de organisaties had als voordeel dat steeds een actueel inzicht ontstaat in de groep
gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen. Zowel de groep gedupeerde ouders
als de groep uithuisgeplaatste kinderen kan immers in de nabije toekomst nog wijzigen.
Vanuit de Raad voor de rechtspraak is aangegeven dat het om organisatorische redenen
niet haalbaar is om vaker dan eenmalig gegevens te verstrekken. Daarnaast hebben zij
aangegeven dat hoe vaker er gegevens worden verstrekt, hoe groter de kans is op fouten.
De Belastingdienst/Toeslagen en de raad voor de kinderbescherming hebben aangegeven
meermalen gegevens te kunnen verstrekken. Op die manier kan een actueel inzicht in
de gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen worden verkregen. Hiermee is tevens
het risico ondervangen van een mogelijk niet-uniforme registratie binnen de rechtspraak.
De door de rechtspraak verstrekte gegevens kunnen immers worden vergeleken met de
gegevens die worden verstrekt door de raad voor de kinderbescherming. Daarnaast worden
meerdere persoonsgegevens verstrekt en in het koppelingsproces meegenomen. Ook op
die manier zal een niet-uniforme registratie binnen de rechtspraak naar verwachting
geen significante gevolgen hebben voor het uiteindelijke inzicht in de groep gedupeerde
ouders met uithuisgeplaatste kinderen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitvoeringstoets
van de Belastingdienst. Is op het Ministerie van Justitie en Veiligheid ook een uitvoeringstoets
gedaan van het wetsvoorstel? Zo ja, kan die met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom
niet?
Op het Ministerie van Justitie en Veiligheid is geen uitvoeringstoets uitgevoerd omdat
er geen substantiële gevolgen zijn voorzien voor uitvoering en handhaving van de wet
binnen het departement. Wel is een Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld
om de privacy-risico’s van de gegevensverwerking in kaart te brengen. De belangrijkste
opbrengsten en maatregelen zijn opgenomen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
5. Advies en consultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Rvdr in het aanvullend advies van 26 augustus
jl. concludeert dat er een aantal zwaarwegende bezwaren bestaan, onder andere over
de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Zijn deze uitvoeringsbezwaren inmiddels ondervangen?
Ja. Er is samen met de Raad voor de rechtspraak, gerechten en de Belastingdienst/Toeslagen
aandacht besteed aan het oplossen van deze uitvoeringsaspecten. Mede op basis van
het advies van de Raad voor de rechtspraak en de uitvoeringstoets van de Belastingdienst/Toeslagen
is besloten om de raad voor de kinderbescherming in het wetsvoorstel toe te voegen
als organisatie die persoonsgegevens kan verstrekken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat na het aanvullend advies van de Rvdr en de uitvoeringstoets
van de Belastingdienst is besloten om de RvdK in het wetsvoorstel toe te voegen als
organisatie die persoonsgegevens kan verstrekken. Om die reden hadden de aan het woord
zijnde leden verwacht dat de RvdK zou zijn geconsulteerd over het wetsvoorstel. Als
de RvdK is geconsulteerd over het wetsvoorstel, kan deze consultatiereactie met de
Kamer worden gedeeld?
Er is geen consultatiereactie van de raad voor de kinderbescherming ontvangen. De
reden hiervoor is dat de raad voor de kinderbescherming is toegevoegd na de consultatiefase.
Met de raad voor de kinderbescherming is overleg gevoerd over de voorgestelde wijziging
in het wetsvoorstel. Zij stemmen daarmee in.
De leden van de D66-fractie merken op dat gekozen is om alleen ouders te informeren
over het beschikbare ondersteuningsaanbod. Is het mogelijk dat het Ondersteuningsteam
hier beargumenteerd van afwijkt, bijvoorbeeld als een jeugdbeschermingsmaatregel zeer
recent is en de jongere in kwestie relatief oud is, waardoor deze wellicht ook behoefte
kan hebben aan ondersteuning?
Alleen ouders ontvangen een ondersteuningsaanbod. Het Ondersteuningsteam is er echter
ook voor uithuisgeplaatste kinderen van gedupeerden. Zoals ik in mijn beantwoording
van de vragen van de leden van de SGP-fractie onder 2.6 heb aangegeven zijn er situaties
denkbaar waarin een ondersteuningsaanbod zonder overleg met de ouder of jeugdbeschermer
schade kan toebrengen aan het kind.
De leden van de SP-fractie vragen of is overwogen om het benaderen van de gedupeerde
ouders door de zogenaamde Gecertificeerde Instellingen via een intermediair zoals
het ministerie te laten verlopen? Kan de regering zich voorstellen dat het voor sommige
ouders oude wonden openrijt wanneer zij zomaar benaderd worden door een Gecertificeerde
Instelling die zijzelf associëren met ernstig leed?
Het algemene ondersteuningsaanbod wordt gedaan door de Minister voor Rechtsbescherming
en niet door de gecertificeerde instellingen. Gecertificeerde instellingen zelf zullen
ouders alleen in individuele gevallen, en na een zorgvuldige afweging benaderen. Ik
verwijs hierbij verder naar het antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie
onder 2.6.
II. ARTIKELGEWIJS
Artikel 6
De leden van de D66-fractie merken op dat op basis van het eerste lid de lijst met
UHP-KOT-kinderen wordt verstrekt aan de Gecertificeerde Instellingen om naast het
doen van reflectie ook in contact te kunnen treden met de ouders. Waarom is dit opgenomen,
aangezien elders in de wet al gesteld wordt dat het doen van het ondersteuningsaanbod
een taak is van de Minister voor Rechtsbescherming in plaats van de Gecertificeerde
Instellingen? Waarom is het doel van het delen van deze lijst niet beperkt tot het
doen van reflectie? In hoeverre is het verwarrend voor ouders indien op deze wijze
twee partijen een ondersteuningsaanbod doen aan de ouders, namelijk de Minister voor
Rechtsbescherming via het Ondersteuningsteam en de Gecertificeerde Instelling? Voornoemde
leden merken op dat de regering in het nader rapport stelt dat de Gecertificeerde
Instelling dan kan wijzen op het ondersteuningsaanbod van de overheid, maar in hoeverre
is het daarvoor noodzakelijk om deze gegevens met de Gecertificeerde Instelling te
delen, aangezien deze ouders al via de Minister voor Rechtsbescherming daartoe benaderd
worden?
Zoals is opgemerkt in het antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie onder
2.6, kunnen de gecertificeerde instellingen op grond van hun wettelijke taak reeds
in contact treden met de ouders van uithuisgeplaatste kinderen. Omdat de gecertificeerde
instelling als gevolg van de uitvoering van dit wetsvoorstel inzicht krijgt in het
feit dat het hier gaat om een ouder van een uithuisgeplaatst kind, die tevens slachtoffer
is van het kinderopvangtoeslagschandaal, zou het vreemd zijn als de gecertificeerde
instelling deze informatie niet mag meenemen in zijn contact met de betrokken ouder.
Het gaat hier dus niet om een ondersteuningsaanbod dat wordt gedaan door de gecertificeerde
instelling, maar om contact dat de gecertificeerde instelling op grond van de wet
reeds mag hebben met de ouder van een uithuisgeplaatst kind.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast waarom in dit artikel niet is vastgehouden
aan de kan-bepaling in plaats van de verplichting om de gegevens te verstrekken aan
de genoemde organisaties? Is het niet logisch om de mogelijkheid te behouden voor
de Minister voor Rechtsbescherming om deze lijsten niet of slechts ten dele te verstrekken,
bijvoorbeeld naar aanleiding van reacties vanuit ouders? Welke argumentatie had de
Rvdr voor het schrappen van deze kan-bepaling, behalve het harmoniseren van dit artikel
met andere artikelen uit deze wet?
Een kan-bepaling betekent dat er een bevoegdheid wordt gegeven aan de Minister voor
Rechtsbescherming. Dat heeft tot gevolg dat er geen zekerheid bestaat voor de deelnemende
organisaties dat zij na het verstrekken van persoonsgegevens ook op basis van de lijst
van UHP KOT-kinderen kunnen reflecteren op het eigen handelen in de jeugdbeschermingsketen.
De rechtspraak hecht er aan om te kunnen beschikken over een zo uitgebreid mogelijke
lijst van UHP KOT-kinderen, met het oog op het voorgenomen dossieronderzoek. Hoe meer
dossiers onderzocht kunnen worden, hoe betrouwbaarder de uitkomsten van het onderzoek.
Door het opnemen van een wettelijke verplichting is het duidelijk dat deze gegevens
verstrekt moeten worden en dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij de Minister voor
Rechtsbescherming ligt.
Artikel 7
De leden van de D66-fractie vragen waarom het verwijderen van persoonsgegevens op
verzoek van ouders er altijd toe leidt dat een mogelijk nieuw ondersteuningsaanbod
zal worden gedaan. Is het niet denkbaar dat ouders wel ondersteund willen worden,
maar het niet wenselijk vinden dat hun gegevens gedeeld worden met alle genoemde partijen
uit de jeugdbeschermingsketen? Is het uitvoeringstechnisch mogelijk om deze ouders
twee keuzes te geven, namelijk (1) of zij willen dat hun persoonsgegevens gedeeld
worden met genoemde partijen en (2) of zij het op prijs stellen om ondersteuningsaanbiedingen
te ontvangen en deze twee besluiten niet samen te voegen?
Het ondersteuningsaanbod is bedoeld om ouders te informeren over de beschikbare ondersteuning.
Als een ouder een verzoek doet tot verwijdering van diens gegevens dan kan hij of
zij daar nog steeds gebruik van maken. Een ouder dient zich namelijk zelf aan te melden
bij de desbetreffende instantie.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming