Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 171 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafrecht BES, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafvordering BES in verband met de strafbaarstelling van het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 9 november 2022
1. Inleiding
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
voor Justitie en Veiligheid over dit wetsvoorstel. Ik dank de leden van de fracties
van VVD, D66, PvdA, SP, ChristenUnie en SGP voor de door hen geleverde inbreng. Leden
van deze fracties hebben de motie Michon-Derkzen c.s. (Kamerstukken II 2020/21, 35 564 nr. 13) waaraan dit wetsvoorstel uitvoering geeft (mede)ingediend en ik constateer met genoegen
dat deze leden blijk geven van een positieve grondhouding ten aanzien van het wetsvoorstel.
Graag ben ik bereid om de vragen te beantwoorden die zij hierover hebben gesteld.
Bij de beantwoording van de gestelde vragen is de indeling van het verslag zoveel
mogelijk gevolgd. Waar dit de duidelijkheid ten goede komt, is een aantal vragen samen
beantwoord.
2. Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden
De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering bedrijven, overheidsinstanties en
burgers ervan gaat doordringen dat dataminimalisatie het uitgangspunt is bij de verwerking
van gegevens en hoe ervoor wordt gezorgd dat persoonsgegevens minder makkelijk raadpleegbaar
worden door derden.
Met de leden van de SP-fractie is de regering van mening dat, nu het door technologische
ontwikkelingen steeds gemakkelijker wordt om gegevens te vinden over personen, het
van groot belang is dat beperkingen worden betracht in hetgeen over anderen wordt
verzameld en raadpleegbaar is. Dataminimalisatie is niet voor niets een van de basisbeginselen
die bij de verwerking van persoonsgegevens in acht moeten worden genomen. Voorafgaand
aan de verwerking moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat niet meer
persoonsgegevens worden gebruikt dan nodig om het doel waarvoor deze zullen worden
gebruikt te bereiken. Daarnaast moeten persoonsgegevens goed zijn beveiligd en moeten
er passende technische en organisatorische maatregelen worden genomen, zodat persoonsgegevens
niet raadpleegbaar zijn voor personen die daartoe niet zijn gerechtigd. Deze eisen
vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
De voorlichtende rol van de overheid met betrekking tot de AVG ligt primair bij de
Autoriteit persoonsgegevens (AP), die daar onder meer met een website invulling aan
geeft. Ook houdt de AP toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor de bescherming
van persoonsgegevens, waaronder het vereiste dat de verwerking van persoonsgegevens
goed moet zijn beveiligd. Daarnaast moet de overheid het goede voorbeeld geven als
het gaat om de naleving van de AVG. Dat is op dit moment nog niet altijd het geval
en dat heeft al langer de aandacht. Graag wijs ik in dit verband op de brief van 29 april
jl. aan uw Kamer (Kamerstukken II 2021/22, 32 761, nr. 224) waarin het belang wordt onderstreept dat juist overheden de AVG naleven. Het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) doet op dit moment onderzoek naar de oorzaken
van de steken die overheidsorganisaties op dit punt laten vallen. De resultaten worden
eind dit jaar verwacht en zullen dan aan uw Kamer worden aangeboden.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom het «zich verschaffen» van persoonsgegevens
voor intimiderende doeleinden onder de reikwijdte van de voorgestelde strafbaarstelling
valt. Deze leden wijzen erop dat het oogmerk van de betrokkene zich pas openbaart
na het verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens. Zij
vragen hoe op het «zich verschaffen» van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden
zal worden gehandhaafd.
Terecht merken de leden van de SGP-fractie op dat het niet altijd duidelijk zal zijn
met welk oogmerk iemand zich gegevens verschaft. Dat neemt echter niet weg dat de
verdachte al met dat oogmerk persoonsgegevens aan het verzamelen kan zijn. Dit kan
blijken als daarvoor tijdens het verzamelen of nadien bij het aantreffen van de gegevens
aanknopingspunten kunnen worden gevonden. Zo is voorstelbaar dat bij een doorzoeking
een lijst van adressen wordt aangetroffen en de verdachte of een getuige verklaart
dat deze persoonsgegevens zijn verzameld om de betrokkenen thuis te kunnen bedreigen.
Daarbij hoeft de verdachte die persoonsgegevens nog niet verder te hebben verspreid.
Een dergelijke situatie doet zich bijvoorbeeld voor als de verdachte via social media
heeft gevraagd om persoonsgegevens van een groep beroeps- of ambtgenoten omdat hij
vindt dat juist deze groep een lesje moet worden geleerd. Dat het oogmerk bij het
«zich verschaffen» niet gemakkelijk vast te stellen zal zijn, doet naar mijn mening
geen afbreuk aan de strafwaardigheid van de gedraging. Reeds het enkele feit dat persoonsgegevens
met een vreesaanjagende of krenkende bedoeling worden verzameld, is zeer kwalijk.
De handeling kan op zichzelf – zodra het slachtoffer hiermee bekend wordt – ook een
zeer beangstigend effect hebben en onveiligheidsgevoelens teweegbrengen.
2.1 De verhouding tot bestaande strafbaarstellingen
De leden van de SP-fractie vragen wat de voorgestelde strafbaarstelling toevoegt aan
het arsenaal van het openbaar ministerie om ongewenst (online) gedrag te bestraffen.
Zij vragen welk gat hiermee precies wordt gevuld en in welke gevallen het openbaar
ministerie niet met de huidige strafbaarstellingen tot een vervolging zou kunnen komen,
maar wel op grond van de voorgestelde strafbaarstelling.
Strafbaarstelling van het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking
stellen van andermans persoonsgegevens met het doel een ander te intimideren (hierna
ook: strafbare doxing) is noodzakelijk om in gevallen van intimidatie die binnen onze
samenleving als dreigend en onacceptabel worden ervaren maar op dit moment nog niet
strafbaar zijn, toch strafrechtelijk op te kunnen treden. Het kan, zoals de leden
van de SP-fractie ook opmerken, daarbij gaan om situaties die dicht tegen reeds bestaande
strafbare feiten aanliggen, zoals belaging en bedreiging. Dat maakt juist dat het
onverteerbaar is dat deze gedragingen, die door slachtoffers in vergelijkbare mate
als angstaanjagend of ernstig overlast- of hindergevend worden ervaren, nog niet strafbaar
zijn. Er is bij strafbare doxing bijvoorbeeld geen sprake van strafbare bedreiging
(artikel 285 Sr; artikel 298 Sr BES) omdat niet is bedreigd met bepaalde ernstige
misdrijven. Vervolging wegens belaging (artikel 285b Sr; artikel 313a Sr BES) is ook
niet mogelijk omdat niet stelselmatig inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander. En de gedraging valt
ook niet onder het misdrijf opruiing (artikel 131 Sr; artikel 137 Sr BES) omdat niet
in het openbaar wordt opgeroepen tot het plegen van een strafbaar feit. Een voorbeeld van een situatie
waarin de voorgestelde strafbepaling in een leemte voorziet, betreft het delen van
adressen van bepaalde beroepsbeoefenaren in een appgroep met leden met een sterk sentiment
tegen die beroepsgroep, waardoor iedereen weet waar zij wonen en een huisbezoek kan
volgen. Hetzelfde geldt voor het vragen van adresgegevens van bepaalde personen zodat
diegenen thuis kunnen worden lastiggevallen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de voorgestelde strafbaarstelling ook toegepast
kan gaan worden ter voorkoming van online seksuele intimidatie, zoals dat in het wetsvoorstel
seksuele misdrijven strafbaar wordt gesteld, en vragen hoe deze voorstellen zich tot
elkaar verhouden.
De voorgestelde strafbaarstelling (artikel 285d) heeft betrekking op het zich verschaffen,
verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens van een ander
of een derde om die ander vrees aan te (laten) jagen, ernstige overlast aan te (laten)
doen of hem in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te (laten) hinderen.
De in het wetsvoorstel seksuele misdrijven (Kamerstukken II 2022/23, 36 222, nr. 2) voorgestelde strafbaarstelling van seksuele intimidatie (artikel 429ter) waar de
leden van de PvdA-fractie naar vragen, ziet op het in het openbaar een ander indringend
seksueel benaderen door opmerkingen, gebaren, geluiden of aanrakingen op een wijze
die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is te achten. Deze bepalingen
verschillen op een aantal onderdelen van elkaar. Zo staat bij de strafbaarstelling
van doxing het vreesaanjagende of ernstig overlast- of hindergevende oogmerk tijdens
het vergaren en verspreiden van andermans persoonsgegevens centraal, terwijl de essentie
bij seksuele intimidatie is gelegen in het indringende karakter van het seksueel benaderen
van iemand in het openbaar. Anders dan bij strafbare doxing vormen daarbij persoonsgegevens
geen kernbestanddeel van de strafbare gedraging. De feitelijke, fysieke of online
benadering – door opmerkingen, gebaren, geluiden of aanrakingen – die indringend seksueel
van aard is, bepaalt de strafbaarheid van het gedrag. In de online context zal dat
meestal met opmerkingen zijn – waarvan een intimiderend seksueel effect uitgaat. Het
is denkbaar dat iemand zich persoonsgegevens verschaft of die persoonsgegevens verspreidt
om die ander door middel van seksuele intimidatie vrees aan te (laten) jagen. In dat
geval gaat het strafbare gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden
vooraf aan seksuele intimidatie. De strafbaarstelling van het gebruik van persoonsgegevens
voor intimiderende doeleinden kan daarmee bijdragen aan het voorkomen van seksuele
intimidatie doordat in een vroeg stadium de strafbare content offline kan worden gehaald.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering een strafverzwaringsgrond
heeft overwogen voor de gevallen waarin iemand vanwege zijn ambt of beroep slachtoffer
wordt van doxing omdat de impact dan verder kan reiken dan het slachtoffer en diens
directe omgeving, dit de democratische rechtsstaat kan ondermijnen en anderen kan
hinderen in het uitoefenen van hun beroep of ambt.
Evenals de leden van de fractie van de ChristenUnie hecht ik eraan dat in de door
die leden genoemde gevallen van strafbare doxing om de door die leden genoemde redenen
een passende, relatief hoge, straf kan worden geëist en opgelegd. Het feit dat persoonsgegevens
worden verspreid om personen die een bepaald ambt of beroep vervullen te intimideren,
kan bijvoorbeeld ertoe leiden dat mensen bepaalde functies niet meer durven te vervullen.
Tegelijkertijd kan iedereen slachtoffer worden van doxing en hoeft het effect op slachtoffers
en de samenleving niet noodzakelijkerwijs samen te hangen met de functie die slachtoffers
vervullen. In gevallen van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak
en andere functionarissen werkzaam in het publieke domein geldt dat het openbaar ministerie
de strafeis aanzienlijk naar boven bijstelt (zie paragraaf 6 van de Aanwijzing kader
voor strafvordering meerderjarigen (2019A003)). Dat zal ook gebeuren in geval van
strafbare doxing gepleegd in of door omstandigheden die verband houden met de uitvoering
van de publieke taak. De strafeis, die per zaak op grond van een nog door het openbaar
ministerie op te stellen strafvorderingsrichtlijn wordt bepaald, zal in die gevallen
met 200% worden verhoogd. Binnen de bandbreedte die door het voorgestelde strafmaximum
wordt geboden, is er voorts voldoende ruimte voor de strafrechter om de meest ernstige
gevallen van strafbare doxing proportioneel te kunnen bestraffen. Daartoe behoren
ook de door deze leden bedoelde gevallen met een effect dat verder reikt dan het slachtoffer
en diens directe omgeving. Een afzonderlijke wettelijke strafverzwaringsgrond is daarom
niet nodig.
2.2 De noodzaak van strafbaarstelling
De leden van de VVD-fractie vragen de regering met voorbeelden nader toe te lichten
onder welke omstandigheden sprake kan zijn van strafbare doxing, maar dit niet ernstig
genoeg is voor het instellen van vervolging en bijvoorbeeld een niet-strafrechtelijke
procedure aangewezen kan zijn om de dreiging weg te nemen en de dader aan te spreken
op zijn gedrag.
De beslissing of strafvervolging wordt ingesteld wegens strafbare doxing, is aan het
openbaar ministerie. Bij de beslissing om strafvervolging in te stellen, zijn onder
andere de maatschappelijke impact van de gebeurtenis en de gevolgen voor het slachtoffer
van belang. Een eventuele aangifte van een slachtoffer kan een indicatie geven van
de gevolgen van de strafbare gedraging voor het slachtoffer. Als slachtoffers de situatie
daarvoor zelf niet voldoende ernstig vinden, kunnen zij bijvoorbeeld overwegen geen
aangifte te doen van strafbare doxing. Bij veel gevallen van strafbare doxing zal
de ervaren dreiging een rol spelen bij deze beslissing: het idee dat anderen over
persoonlijke gegevens van het slachtoffer beschikken en die gegevens zouden kunnen
gebruiken om het slachtoffer te intimideren, kan een reden zijn om aangifte te doen
zodat de dreigende situatie kan worden beëindigd en de daders zo nodig kunnen worden
vervolgd. In sommige gevallen zal verwijdering van die gegevens van het internet voldoende
kunnen zijn om die dreiging weg te nemen, ook zonder een strafrechtelijke interventie
van politie en openbaar ministerie. Als bijvoorbeeld iemand op de voetbalclub wordt
gepest en in dat kader de adresgegevens van de gepeste persoon worden gedeeld met
de oproep om diegene thuis op te wachten, kan in sommige gevallen het (doen) verwijderen
van dat online bericht, in combinatie met een stevig gesprek van het bestuur van de
voetbalclub met de leden die zich schuldig maken aan pesterijen, wellicht passender
zijn en voldoende om de intimidatie te beëindigen en de acute dreiging weg te nemen.
Indien de gegevens op een website zijn geplaatst of via een online platform zijn gedeeld,
kan het slachtoffer een verwijderverzoek indienen bij het desbetreffende platform
of de desbetreffende website en daarbij overwegen dat het doen van aangifte bij de
politie verder geen toegevoegde waarde heeft. Dit alles betreft een inschatting; de
praktijk zal moeten uitwijzen of het inderdaad zo is dat slachtoffers het in sommige
gevallen niet nodig vinden om aangifte te doen als de desbetreffende gegevens op een
andere manier kunnen worden verwijderd. Overigens kan het in bepaalde gevallen ook
nadat aangifte is gedaan een effectievere interventie zijn om in plaats van een opsporingsonderzoek
te starten een bemiddelings- of stopgesprek te laten voeren door de politie of derden,
bijvoorbeeld wanneer sprake is van minderjarige verdachten.
De leden van de VVD-fractie vrezen dat de toevoeging van de kwalificatie «ernstig»
voor overlast en hinder in de uitoefening van ambt of beroep ertoe zal leiden dat
er slachtoffers van doxing zullen zijn die overlast ervaren of hinder in de uitoefening
van hun ambt of beroep ondervinden, zonder dat er sprake is van strafbare doxing in
de zin van het voorgestelde artikel 285d. Zij vragen waarom daarvoor is gekozen. Deze
leden vragen ook in welke situaties de rechter zou kunnen vaststellen dat de overlast
of hinder niet ernstig genoeg was. Zij vragen of de regering het met deze leden eens
is dat de omvang van de ondervonden hinder of overlast niet relevant zouden moeten
zijn voor de strafbaarheid van de gedraging, maar dat dit wel een rol zou kunnen en
moeten spelen bij het bepalen van de strafmaat.
Voor strafbaarheid op grond van de voorgestelde strafbaarstelling is niet vereist
dat daadwerkelijk sprake is geweest van ernstige overlast of hinder in de uitoefening
van ambt of beroep. Het gaat erom dat het oogmerk van de dader daarop moet zijn gericht.
Dit oogmerk betreft een belangrijk onderdeel van deze strafbaarstelling, omdat de
gedragingen waar het om gaat – het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter
beschikking stellen van persoonsgegevens – zonder dat oogmerk in de regel niet strafbaar
zijn. Voor het onderscheid tussen wel en niet strafwaardig handelen is de intentie
van degene die zich persoonsgegevens verschaft, deze verspreidt of anderszins ter
beschikking stelt aldus leidend: het bepaalt in belangrijke mate de ernst en afkeurenswaardigheid
van het delict. Wat de verdachte met zijn handelen beoogt moet van zodanige aard zijn
– en een bepaalde mate van intensiteit hebben – dat dit door het slachtoffer als intimiderend
kan worden ervaren. Daarvan is sprake bij «vrees aanjagen», maar ook bij het veroorzaken
van «ernstige overlast» of «ernstige hinder in de uitoefening van ambt of beroep».
Dat het handelen van de verdachte door het slachtoffer ook als zodanig is ervaren,
en bijvoorbeeld aanleiding is geweest om aangifte te doen, is voor strafbaarheid niet
vereist. In de omschrijving van het oogmerk is een grens getrokken tussen gedragingen
die naar de maatstaven van fatsoen als onbehoorlijk moeten worden beschouwd en gedragingen
die vallen onder de voorgestelde strafbaarstelling. Die grens wordt overschreden als
uit het oogmerk blijkt van een gerichte wil om anderen te beschadigen in hun persoonlijk
leven. Daarvan hoeft nog geen sprake te zijn in gevallen van «gewone» hinder en overlast,
reden waarom voor een dergelijke ruime formulering mede uit een oogpunt van duidelijkheid
en voorzienbaarheid niet is gekozen. Overigens merk ik nog op dat het feit dat een
bepaalde gedraging niet strafrechtelijk verboden is – zoals bij hinder en overlast
– geenszins betekent dat zij maatschappelijk geoorloofd is.
De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting op de samenhang tussen
het voorgestelde artikel 285d en het huidige artikel 285 Sr waarin bedreiging strafbaar
is gesteld, in het bijzonder of het klopt dat strafbare doxing met name kan zien op
de gevallen waarin een concrete bedreiging in de zin van artikel 285 Sr nog niet kan
worden bewezen.
Voor strafbare bedreiging (artikel 285 Sr) is vereist dat iemand wordt bedreigd met
bepaalde ernstige misdrijven. Voor strafbare doxing (voorgestelde artikel 285d) is
vereist dat iemand persoonsgegevens verzamelt of verspreidt met het oogmerk van intimidatie:
vrees (laten) aanjagen, ernstige overlast (laten) aandoen of ernstig (laten) hinderen
in de uitoefening van ambt of beroep. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als iemand
gegevens opvraagt van een ander zodat hij die ander kan bedreigen, of als hij voor
dat doel aan iemand anders gegevens verstrekt. Op dat moment is (nog) geen sprake
van bedreiging met een ernstig misdrijf. Ook is het mogelijk dat de persoonsgegevens
wel zijn gebruikt om bijvoorbeeld iemand een bezoek te brengen maar dat diegene niet
met een ernstig misdrijf is bedreigd, terwijl het bezoek door het slachtoffer wel
als angstaanjagend is ervaren. Het gelijktijdig of opeenvolgend plegen van beide misdrijven
is eveneens mogelijk: de verspreiding van persoonsgegevens gaat bijvoorbeeld gepaard
met ernstige bedreigingen of de bedreiging volgt ter plaatse nadat persoonsgegevens
over iemands huisadres zijn verspreid.
Vervolgens vragen de leden van de VVD-fractie of de regering heeft overwogen om extra
maatregelen te treffen tegen degenen die persoonsgegevens van slachtoffers van doxing
gebruiken voor het plegen van bedreigingen en andere misdrijven. Zij vragen of bijvoorbeeld
is overwogen een strafverzwaringsgrond toe te voegen aan artikel 285 Sr voor de bedreigingen
ten aanzien van personen van wie de persoonsgegevens als gevolg van doxing in de openbaarheid
zijn gekomen.
Indien gegevens die zijn verspreid met het oogmerk van intimidatie worden gebruikt
voor het plegen van gedragingen die reeds strafbaar zijn, is het aan de officier van
justitie te beslissen voor welk feit of welke feiten de verdachte wordt vervolgd.
Een strafverzwaringsgrond bij artikel 285 Sr voor de situatie waarvoor de leden van
de VVD-fractie aandacht vragen, is niet overwogen. Indien na het plegen van strafbare
doxing nog andere strafbare feiten worden begaan, ligt het immers in de rede dat de
verdachte behalve voor die strafbare feiten ook afzonderlijk voor strafbare doxing
zal worden vervolgd.
De leden van de PvdA-fractie vragen of wordt afgewacht of IT-bedrijven op grond van
zelfregulering online geplaatste persoonsgegevens verwijderen voordat de officier
van justitie, na daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn, het bevel
geeft om die gegevens ontoegankelijk te maken en hoe ervoor kan worden gezorgd dat
de snelheid die nodig is om die gegevens te verwijderen gewaarborgd wordt. Deze leden
vragen daarnaast hoe de infrastructuur voor het melden en ontoegankelijk maken van
illegale content zich gaat verhouden tot de zelfregulering van IT-bedrijven en de
bevoegdheid van de officier van justitie om ontoegankelijkmaking te bevelen.
Teneinde de gewraakte content verwijderd te krijgen kan een slachtoffer kiezen tussen:
het melden van deze content bij de internettussenpersoon, zoals een platform; het
doen van aangifte vanwege strafbare doxing waarna een strafrechtelijk traject kan
volgen in het kader waarvan de officier van justitie in bepaalde gevallen, nadat de
rechter-commissaris daartoe een machtiging heeft verleend, een bevel kan geven strafbare
content ontoegankelijk te maken; of een civielrechtelijk traject, waarbij via de civiele
rechter een verwijderbevel wordt verzocht voor content die als onrechtmatig kan worden
aangemerkt. Het voornemen bestaat daarnaast een laagdrempelige voorziening in het
leven te roepen waarbij evident onrechtmatige content gemeld kan worden. Hiermee wordt
tegemoetgekomen aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie Van Nispen (Kamerstuk
34 602, nr. 3) die oproept tot het oprichten van een laagdrempelige voorziening om (o.a. verschillende
vormen van) internetpesten tegen te gaan. Om een dergelijke voorziening effectief
te kunnen laten opereren, zijn goede afspraken met de internetsector van belang, zodat
– net zoals dat reeds het geval is bij meldingen bij het meldpunt kinderporno van
het EOKM en het meldpunt internet discriminatie (MiND) – meldingen snel en effectief
worden opgepakt en verwerkt. Door het faciliteren van een laagdrempelige meldvoorziening
wordt de toegankelijkheid van de internetsector voor burgers bevorderd. Mocht een
internet tussenpersoon van mening zijn dat het verwijderen (of beter: het ontoegankelijk
maken) van de gewraakte content niet aan de orde is, dan kan het slachtoffer er alsnog
voor kiezen de zaak voor te leggen aan een civiele rechter (eventueel via een kortgedingprocedure)
of om aangifte te doen bij de politie. Zo ontstaat een evenwichtige infrastructuur
waarbinnen slachtoffers eenvoudig melding kunnen maken van illegale content, en de
overheid invulling kan geven aan haar verantwoordelijkheid met betrekking tot het
optreden tegen strafbare content op het internet.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het vaak niet duidelijk zal zijn
wat de doelen zijn van iemand om zich gegevens te verschaffen en vragen zich af wat
de precieze reikwijdte van het «zich verschaffen» is. Daarbij vragen zij wat de mogelijkheden
zijn voor het openbaar ministerie om te kunnen bewijzen dat sprake was van het «zich
verschaffen» van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden.
Bij het «zich verschaffen» van persoonsgegevens van een ander gaat het om het verzamelen
en het verkrijgen van deze gegevens. Op grond van de voorgestelde bepaling is dit
strafbaar indien dit gebeurt voor intimiderende doeleinden. Dat de bedoeling van een
persoon bij het verzamelen van gegevens vaak niet duidelijk zal zijn, is een gegeven.
In de gevallen waarin dit oogmerk niet kan worden afgeleid uit uiterlijkheden of verklaringen,
zal het openbaar ministerie het oogmerk van de verdachte bij het «zich verschaffen»
van persoonsgegevens van een ander en daarmee dit delict dan ook niet kunnen bewijzen.
Dit doet, zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op een soortgelijke vraag van
de leden van de SGP-fractie waarnaar ik hier graag verwijs, echter niet af aan de
strafwaardigheid van dit gedrag. Daarnaast zullen zich ook situaties kunnen voordoen
waarin het voor strafbaarheid vereiste oogmerk wel bewezen kan worden. Als bijvoorbeeld
bij een doorzoeking grote hoeveelheden persoonsgegevens worden aangetroffen waarvan
uit een aantekeningenboekje blijkt met welke kwaadaardige bedoeling deze gegevens
door de verdachte zijn verzameld, zal strafrechtelijk optreden wel degelijk mogelijk
zijn. In zo’n geval kan namelijk het bewijs van het strafbare oogmerk via het aantekeningenboekje
worden geleverd.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de gevolgen die de strafbaarstelling
van het «zich verschaffen» van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden kan
hebben voor onderzoeksjournalisten. Ook wijzen zij erop dat het werk van journalisten
als beperkend kan worden ervaren door mensen waarover wordt gepubliceerd en dat kritische
publicaties van journalisten kunnen leiden tot het hinderen van de uitoefening van
een ambt of beroep. Deze leden vragen naar het effect van voorliggend wetsvoorstel
op journalisten en vragen nader aan te geven hoe deze groep is beschermd binnen voorliggend
wetsvoorstel.
Graag verduidelijk ik de aan het woord zijnde leden dat de voorgestelde strafbaarstelling
uitsluitend betrekking heeft op personen die persoonsgegevens verzamelen en verspreiden
met kwaadaardige bedoelingen. Als er geen sprake is van het voor strafbaarheid bepalende oogmerk van
intimidatie maar de intentie van de betrokkene is gericht op nieuwsgaring, zoals bij
journalisten, is de voorgestelde bepaling niet van toepassing. Ik hecht er dan ook
aan te benadrukken dat deze strafbaarstelling geen gevolgen heeft voor onderzoeksjournalisten
en anderen die niet het oogmerk hebben een ander te intimideren. Zij kunnen onderzoek
doen en hun bevindingen publiceren en hebben daarbij niet te vrezen voor strafvervolging
omdat het voor strafbaarheid vereiste oogmerk in hun geval ontbreekt.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering waarom niet bij strafbaarstellingen
is aangesloten die enkel gezagsdragers en personen met een publieke functie of uit
hoofde van hun beroep beschermen. Deze leden vragen daarnaast of een strafverzwaringsgrond
ingeval van doxing ten aanzien van personen met een publieke taak wordt overwogen.
De voorgestelde strafbaarstelling betreft strafbaar handelen waarvan iedereen het
slachtoffer kan worden: het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking
stellen van persoonsgegevens treft niet alleen gezagsdragers en personen met een publieke
functie. Er kunnen allerlei redenen zijn waarom iemand een ander wil intimideren.
Naast het vervullen van een bepaalde functie kan dit bijvoorbeeld ook zijn vanwege
het hebben van bepaalde overtuigingen of eigenschappen of vanwege een persoonlijke
relatie tussen het slachtoffer en de dader. In alle gevallen wordt door het strafbare
gedrag een inbreuk gemaakt op fundamentele rechten van het slachtoffer. Het effect
op het persoonlijk leven van het slachtoffer kan dan ook in alle gevallen groot zijn.
Daarom is het van belang dat eenieder hiertegen wordt beschermd. Uiteraard zal – zoals
eerder is aangegeven – een hogere strafeis aangewezen kunnen zijn als het slachtoffer
vanwege het vervullen van een (publieke) functie met strafbare doxing wordt geconfronteerd.
Ten aanzien van een eventuele strafverzwaringsgrond in geval van strafbare doxing
bij personen met een publieke taak verwijs ik de leden van de SGP-fractie graag naar
mijn antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de SGP-fractie vragen tevens naar de uitvoeringslast wanneer eenieder
aangifte kan doen van het gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden.
Zij vragen of de politie voldoende capaciteit heeft om achter iedere melding of aangifte
aan te gaan.
De politiecapaciteit is nooit onuitputtelijk. Dit betekent dat de politie niet na
elke aangifte of melding van een strafbaar feit een opsporingsonderzoek zal kunnen
starten. Het is aan het openbaar ministerie om te prioriteren. Belangrijke factoren
daarbij zijn opsporingskans, bewijsbaarheid en ernst van de zaak. Jaarlijks wordt
uw Kamer via de strafrechtketenmonitor geïnformeerd over het aantal ter kennis van
de politie gekomen misdrijven die om verschillende redenen, waaronder gebrek aan capaciteit,
niet worden opgevolgd. Een en ander staat evenwel los van de noodzaak om bij de maatschappelijke
ongewenstheid van bepaald afkeurenswaardig gedrag te voorzien in een daarop toegesneden
strafbaarstelling als daartegen, zoals bij doxing het geval, met de bestaande strafwetgeving
onvoldoende kan worden opgetreden.
2.3 Het belang van preventieve en niet-strafrechtelijke maatregelen
De leden van de D66-fractie vragen toe te lichten welke mogelijkheden de regering
ziet om bewustwording omtrent schadelijk en immoreel onlinegedrag te vergroten en
op welke wijze de preventieve maatregelen zullen worden getroffen met betrekking tot
online gedrag en normstellingen. Vervolgens vragen de leden van de D66-fractie of
de regering rekening heeft gehouden met de duur van een civiele procedure gericht
op het afdwingen van verwijdering van berichten in het geval dat providers of platformen
niet meewerken en met andere obstakels die aan een prompte en een toegankelijke oplossing
voor het wegnemen van dreiging in de weg staan. Zij vragen of de regering bereid is
in gesprek te gaan met de grote providers en platformen die in Nederland actief zijn
over doxing en het verlenen van medewerking aan verwijdering van strafbare berichten
en welke aanvullende mogelijkheden de regering ziet tot het inrichten van laagdrempelige
procedures die snelle verwijdering van strafbare berichten mogelijk maken. Over het
verwijderen van persoonsgegevens vragen ook de leden van de PvdA-fractie of bij onwillige
tussenpersonen die gegevens niet verwijderen, de gang naar de civiele rechter niet
te veel tijd vergt. Daarbij vragen zij of het bevel van de officier van justitie het
geëigende instrument blijft als snelheid gewenst is. Deze leden vragen de regering
nader in te gaan op de voornemens voor laagdrempelige mogelijkheden om actie te ondernemen
tegen illegale content. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering over
te gaan tot preventieve en niet-strafrechtelijke maatregelen tegen doxing, zoals bewustwordings-en
voorlichtingscampagnes.
Geïnvesteerd wordt in een duidelijke en begrijpelijke infrastructuur voor het kunnen
melden en verwijderen van illegale – dat wil zeggen strafbare en anderszins onrechtmatige
– online content. Onderdeel daarvan is een laagdrempelige meldvoorziening, die content
kan classificeren en illegale content met een verwijderverzoek kan doorgeleiden naar
internet tussenpersonen. Dat is een maatregel die de druk op de strafrechtketen en
op de civiele rechter moet verminderen. Een publiekscampagne, waarbij tevens aandacht
is voor online gedrag, kan sluitstuk zijn van het opzetten van een dergelijke structuur.
Daarbij is van belang dat de structuur wordt gedragen door alle betrokken partijen
en er duidelijkheid en overeenstemming bestaat over elkaars rol. Het is daarom nog
te vroeg om nu reeds in te zetten op een brede campagne, maar zal zeker worden bezien
welke vorm van publiekscommunicatie passend is op het moment dat de meldvoorziening
is gerealiseerd.
2.4 Gebruik van persoonsgegevens in het algemeen belang
De leden van de VVD-fractie vragen welke handvatten de rechter heeft om in het geval
een verdachte van het plegen van doxing zich beroept op het «aan de kaak willen stellen
van misstanden» te beoordelen of er sprake is van een «misstand» die op geen andere
manier aan de kaak kon worden gesteld dan via doxing.
Het aan de kaak willen stellen van misstanden biedt geen rechtvaardiging voor het
met kwaadaardige bedoelingen verspreiden van persoonsgegevens. Met een voorbeeld kan
dit wellicht inzichtelijk worden gemaakt. In het geval dat iemand op de hoogte is
geraakt van een misstand en het idee heeft dat dit naar buiten moet worden gebracht,
ligt het in de rede dat dit wordt gemeld bij de – afhankelijk van de situatie – aangewezen
instantie of dat hier publiekelijk aandacht voor wordt gevraagd. In dit soort situaties
mag duidelijk zijn dat de betrokkene probeert een misstand aan de orde te stellen.
Dit is anders als de betrokkene, in een appgroep of op een online platform met personen
die een sterke afkeer tegen een bepaald persoon hebben, telefoonnummers of andere
hem betreffende persoonlijke gegevens verspreidt met directieven om deze persoon een
toontje lager te laten zingen. Dan houdt het verweer dat een misstand aan de kaak
werd gesteld geen stand. De betrokkene had immers het oogmerk de ander te (laten)
intimideren. Of sprake is van strafbare doxing zal de rechter aan de hand van de concrete
feiten en omstandigheden van het geval moeten beoordelen. Daarbij kan betekenis toekomen
aan de gedragingen en uitlatingen van de verdachte bij het verzamelen en verspreiden
van persoonsgegevens en aan de context waarbinnen dit gebeurt.
De leden van de SP-fractie vragen naar de verhouding tussen dit wetsvoorstel en de
AVG, in het bijzonder vragen zij te verduidelijken in welke gevallen het openbaar
ministerie moet optreden en wanneer de AP als sprake is van strafbare doxing en overtreding
van de AVG. Zij vragen of de AP automatisch wordt ingelicht wanneer het openbaar ministerie
een zaak begint wegens strafbare doxing, zodat ook onderzoek kan worden gedaan naar
overtreding van de AVG. Als dat het geval is, vragen deze leden of de AP daar ook
extra capaciteit voor krijgt. De leden van de SP-fractie vragen ook naar de omgekeerde
situatie: of de AP in alle gevallen het OM moet inlichten bij het tegenkomen van een
onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens waarbij het erop lijkt dat die verwerking
tot doel heeft iemand te intimideren.
Het voorgestelde artikel 285d heeft betrekking op het zich verschaffen, verspreiden
of anderszins ter beschikking stellen van andermans persoonsgegevens met het doel
een ander te intimideren. De AVG is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens, alsmede op de verwerking van persoonsgegevens die
in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen (artikel
2, eerste lid, AVG). Er zijn situaties waarin zowel sprake kan zijn van strafbare
doxing als van handelen in strijd met de AVG, bijvoorbeeld als door een organisatie
een bestand zou worden aangelegd van gegevens van personen die aan een bepaald kenmerk
voldoen zodat leden van die organisatie diegenen kunnen intimideren. Conform artikel
5:44 van de Algemene wet bestuursrecht zal de AP een gedraging waarvoor een bestuurlijke
boete kan worden opgelegd en die ook een strafbaar feit is, aan de officier van justitie
moeten voorleggen zodat de officier van justitie kan beoordelen of er strafrechtelijke
vervolging moet worden ingesteld. Als daartoe niet wordt overgegaan, kan de AP bepalen
of een bestuurlijke boete moet wordt opgelegd. Daarnaast kan een ieder aangifte doen
van een strafbaar feit waarvan diegene kennis draagt. De beoordeling of in een zaak
strafvervolging wordt ingesteld is aan het openbaar ministerie. Voor het openbaar
ministerie is er geen verplichting om de AP te informeren bij signalen van een onrechtmatige
verwerking van persoonsgegevens. Wel kan het openbaar ministerie, net als ieder ander,
een melding doen bij de AP in geval van een vermoeden dat een organisatie persoonsgegevens
verwerkt op een manier die in strijd is met de AVG. In het wetsvoorstel is niet voorzien
in extra capaciteit voor de AP. Daarvoor bestaat ook geen aanleiding. De gevallen
waarin de AP handhavend kan optreden veranderen met dit wetsvoorstel niet.
De leden van de SGP-fractie vragen of de strafbaarstelling ziet op het delen van persoonsgegevens
met een ander die daarom vraagt, terwijl de verstrekker geen weet heeft van de intimiderende
doeleinden van de ontvanger. Zij vragen aan te geven of opzet vereist is om tot een
bewezen feit te komen.
Voor strafbaarheid is vereist dat degene die zich persoonsgegevens van een ander verschaft,
deze verspreidt of anderszins ter beschikking stelt daarbij het oogmerk heeft om die
ander vrees aan te jagen dan wel aan te laten jagen, ernstige overlast aan te doen
dan wel aan te laten doen of hem in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig
te hinderen dan wel ernstig te laten hinderen. De betrokkene moet dus zelf het oogmerk
van intimidatie hebben. In het door de leden van de SGP-fractie genoemde voorbeeld,
waarbij de verstrekker van persoonsgegevens niet het oogmerk heeft van intimidatie
en ook geen weet heeft van het oogmerk van de ontvanger, is de verstrekker niet strafbaar.
Van hem mag overigens wel de nodige zorgvuldigheid worden verwacht; bij het verstrekken
van andermans persoonsgegevens ligt het om redenen van fatsoen voor de hand dat men
vooraf nagaat waarom deze gegevens worden gevraagd.
3. Adviezen
De leden van de VVD-fractie vragen of doxing jegens politieambtenaren of andere personen
met een publieke taak onder de werking van het taakstrafverbod kan worden gebracht.
Deze leden vragen daarnaast of in geval van doxing jegens een persoon met een publieke
taak altijd de strafvorderingsrichtlijn van het openbaar Ministerie van toepassing
is op grond waarvan de strafeis met 200% wordt verhoogd bij incidenten van agressie
en geweld tegen personen met een publieke taak en of het openbaar ministerie hiervoor
de strafvorderingsrichtlijn zal aanpassen.
Voor de toepasselijkheid van het bestaande taakstrafverbod is in hoge mate bepalend
of sprake is van een misdrijf dat «een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit
van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad». Omdat dit bij strafbare doxing niet
het geval zal zijn, zou het onderbrengen van dit misdrijf onder het taakstrafverbod
de bestaande systematiek doorbreken hetgeen onwenselijk voorkomt. Dit betekent uiteraard
niet dat gevallen van doxing jegens politieambtenaren of andere personen met een publieke
taak geen verhoogde aandacht behoeven. Agressie en geweld tegen medewerkers met een
publieke taak wordt niet getolereerd. Medewerkers met een publieke taak dienen hun
werk onbelemmerd te kunnen uitoefenen. Ten behoeve van de opsporing en vervolging
van geweldszaken tegen werknemers met een publieke taak zijn Eenduidige Landelijke
Afspraken gemaakt. Onder agressie en geweld wordt verstaan: lichamelijke en verbale
geweldplegingen, belaging, intimidatie en bedreiging gepleegd in of door omstandigheden
die verband houden met de uitvoering van de publieke taak (al dan niet door middel
van, of gepaard gaand met beschadiging van goederen). Strafbare doxing valt onder
deze definitie. Het openbaar ministerie zal een strafvorderingsrichtlijn opstellen
voor strafbare doxing op grond waarvan per zaak de strafeis kan worden bepaald. In
lijn met de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen (2019A003) zal ook
bij strafbare doxing gepleegd in of door omstandigheden die verband houden met de
uitvoering van de publieke taak de strafeis met 200% worden verhoogd. Aanpassing van
deze aanwijzing is hiervoor niet nodig. Conform de aanwijzing hanteert het openbaar
ministerie dezelfde strafverhoging bij agressie of geweld tegen journalisten. Ook
journalisten behoren vrijelijk en ongestoord hun belangrijke maatschappelijke rol
in de samenleving te kunnen vervullen.
De leden van de VVD-fractie vragen of Slachtofferhulp Nederland is geconsulteerd over
dit wetsvoorstel.
Slachtofferhulp Nederland is niet afzonderlijk geconsulteerd, maar is tijdens de consultatiefase
via www.internetconsultatie.nlin de gelegenheid gesteld om op dit wetsvoorstel te reageren. Van die gelegenheid
heeft Slachtofferhulp Nederland geen gebruik gemaakt.
De leden van de VVD-fractie vragen of de officier van justitie na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel providers en eigenaren van platformen kan bevelen berichten met
privéinformatie direct offline te halen.
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid,
Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan
een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken
als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in
artikel 125p Sv. Onderdeel van onderhavig wetsvoorstel is een wijziging van artikel
67, eerste lid, Sv waardoor het voorgestelde artikel 285d Sr daarin wordt opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen waarin dit noodzakelijk is ter beëindiging van de
strafbare doxing de officier van justitie na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
inderdaad aanbieders van communicatiediensten kan bevelen persoonsgegevens ontoegankelijk
te maken.
De leden van de VVD-fractie vragen of er, gelet op de verantwoordelijkheid van social
media-platformen om persoonsgegevens die worden gebruikt voor strafbare doxing zo
snel mogelijk van hun platformen te verwijderen, in het kader van onderhavig wetsvoorstel
contact is geweest met socialemediaplatformen over het tegengaan van doxing op hun
platformen. Deze leden vragen daarnaast welke maatregelen de regering treft om uitingen
van strafbare doxing zo snel mogelijk offline te laten halen en om de NTD-procedures
sneller en effectiever te maken.
Het onderwerp doxing is zijdelings ter sprake gekomen in gesprekken met de internetsector
in het kader van andere beleidsdossiers, zoals online seksueel kindermisbruik. Enkele
platformen, waaronder Facebook en Google, hebben aangegeven dat zij naar aanleiding
van de wens van de Tweede Kamer om doxing strafbaar te stellen, hun moderatiebeleid
met betrekking tot doxing reeds hebben aangepast. Een adequate toepassing van de Notice-and-Takedown
(NTD) gedragscode volstaat om gewraakte content snel offline te halen. Daarbij helpt
het als de melding afkomstig is van een zogenaamde «trusted flagger». Het voornemen
bestaat om de inrichting van de eerdergenoemde laagdrempelige meldvoorziening zorgvuldig
met de sector af te stemmen, zodat het meldpunt een dergelijke status kan verkrijgen.
De Digital Services Act bevat aanvullende verantwoordelijkheden en verplichtingen
voor zowel de overheid als de internetsector met betrekking tot illegale content.
Het ligt daarom voor de hand om binnen afzienbare tijd de bestaande NTD-afspraken
tegen het licht te houden en aan te passen op grond van de nieuwe wetgeving.
Ook de leden van de SP-fractie vragen aan te geven hoe ervoor wordt gezorgd dat het
delen van persoonsgegevens met een intimiderend karakter zo snel als mogelijk tot
een halt wordt toegeroepen door deze gegevens offline te halen. Zij vragen of slachtoffers
van doxing snel genoeg worden geholpen door providers en online platformen en wat
de regering zo nodig gaat doen om dit te verbeteren. In dat licht vragen zij ook hoe
het staat met de uitvoering van de aangenomen motie Van Nispen c.s. (Kamerstuk 34 602, nr. 3) over het in het leven roepen van een loket waar slachtoffers zich kunnen melden
en of slachtoffers van doxing zich straks ook bij dit loket kunnen melden zodat hun
gegevens zo snel als mogelijk offline worden gehaald.
Met het wetsvoorstel wordt een duidelijke norm gesteld dat het zich verschaffen, verspreiden
of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden
niet is toegestaan. De internetsector heeft eigen afspraken over het uitvoering geven
aan verwijderverzoeken. Graag verwijs ik naar het antwoord op de vragen van de leden
van de PvdA-fractie over het zo snel mogelijk verwijderen van persoonsgegevens die
online zijn geplaatst waarin is ingegaan op de inrichting van een laagdrempelige meldvoorziening.
De inzet is erop gericht het slachtoffers zo makkelijk mogelijk te maken om gevallen
van doxing te melden.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet toch een explicietere strafuitsluitingsgrond
voor journalisten in het wetsvoorstel wordt opgenomen.
De Raad van State heeft opgemerkt dat er geen noodzaak is om een strafuitsluitingsgrond
op te nemen voor degenen die te goeder trouw in het algemeen belang persoonsgegevens
verzamelen en verspreiden, zoals journalisten, omdat zij op grond van de voorgestelde
strafbaarstelling niet strafbaar zijn vanwege het ontbreken van het daarvoor vereiste
oogmerk. Daarbij heeft de Raad van State terecht erop gewezen dat door het opnemen
van een strafuitsluitingsgrond in de strafbaarstelling ook de indruk kan ontstaan
dat er situaties zijn waarin het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking
stellen van andermans persoonsgegevens met het doel een ander te intimideren gerechtvaardigd
is omdat het algemeen belang hiermee zou zijn gediend. Dat is nadrukkelijk niet de
bedoeling. Personen met niet-kwaadaardige bedoelingen die persoonsgegevens verzamelen
of verspreiden, zoals journalisten, maken zich niet schuldig aan strafbare doxing.
Personen die daarentegen wel kwaadaardige bedoelingen hebben, maken zich wel schuldig
aan strafbare doxing en kunnen zich niet op een hoger doel beroepen. Het opnemen van
een strafuitsluitingsgrond in het wetsvoorstel zou dit wel mogelijk maken.
De leden van de ChristenUnie-fractie roepen de regering op bij wetgeving uit te gaan
van werking in Caribisch Nederland, en hiervan enkel beargumenteerd af te zien.
Aan de oproep van de leden van de ChristenUnie-fractie voldoe ik graag. De burgers
in Caribisch Nederland moet hetzelfde niveau van strafrechtelijke bescherming worden
geboden als de burgers in het Europese deel van Nederland, dat is het kabinetsbeleid.
Daarom is in dit wetsvoorstel een wijziging van het Wetboek van Strafrecht BES en
het Wetboek van Strafvordering BES opgenomen.
4. Uitvoerings- en financiële consequenties
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het «barrièremodel» dat inzichtelijk maakt
op welke momenten de strafrechtketen kan worden ontlast door het inzetten van andere
niet-strafrechtelijke afdoeningsmodaliteiten werkt. Deze leden vragen of dit model
enkel betrekking heeft op dit wetsvoorstel of dat dit ook voor andere delicten inzichtelijk
wordt gemaakt.
Het barrièremodel met betrekking tot het melden en doen verwijderen van strafbare,
onrechtmatige en ongewenste online content zal worden uitgewerkt door het Centrum
voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Reeds bestaande barrièremodellen
zijn te raadplegen op de website www.barrieremodellen.nl. Een barrièremodel kan vanuit verschillende perspectieven worden ontwikkeld, namelijk
vanuit crimineel oogpunt of juist vanuit het slachtofferperspectief. Het gehele proces
dat een crimineel of slachtoffer doormaakt wordt in opeenvolgende stappen in kaart
gebracht. Experts vanuit verschillende overheidsinstanties, bedrijfsleven en wetenschappers,
bepalen aan het begin van ieder traject vanuit welk perspectief het barrièremodel
wordt gemaakt. Het initiatief voor het maken van een barrièremodel ontstaat vaak als
een organisatie, zoals bijvoorbeeld de politie of het openbaar ministerie, doorkrijgt
dat een delict samen met andere partners moet worden aangepakt, omdat bijvoorbeeld
opsporing niet voldoende is of niet de juiste manier is om het probleem te voorkomen,
te stoppen of rechterlijk af te doen. Een barrièremodel is een goed beleidsinstrument
dat in- en overzicht biedt voor professionals om te bepalen welke organisatie op welk
moment wat kan betekenen om criminelen te stoppen of juist om slachtoffers te helpen
in de fase waarin een slachtoffer of crimineel zich in het geschetste proces van het
barrièremodel bevindt.
De leden van de VVD-fractie vragen welk bestuursrechtelijk instrumentarium er bestaat
voor gemeenten die willen optreden tegen doxing en of overleg is gevoerd met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) over het bestuursrechtelijk optreden. Deze leden vragen
of ook wordt gedoeld op het in kaart brengen van de wenselijkheid van een digitaal
contactverbod.
Gemeenten hebben een aantal bestuurlijke instrumenten en handelingsmogelijkheden tot
hun beschikking om op te treden bij online aangejaagde openbare ordeproblematiek waaronder
online intimidatie. De bestuurlijke instrumenten zijn het aanwijzen van een veiligheidsrisicogebied,
een licht bevel, een noodbevel, een noodverordening en een last onder dwangsom. De
last onder dwangsom is in een enkel geval toegepast in het digitale domein onder de
noemer «digitaal gebiedsverbod». De handelingsmogelijkheden zijn: als gemeente zichtbaar
zijn op social media en de-escaleren door een videoboodschap van bijvoorbeeld de burgemeester,
het gesprek aangaan met mensen die ongewenst gedrag op internet vertonen en hen vragen
onrechtmatige content te verwijderen en het door socialemediaplatformen laten verwijderen
van onrechtmatige content door middel van een NTD-procedure.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering voldoende rekening houdt met de
uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel nu politie, het openbaar ministerie en de rechterlijke
macht aangeven extra capaciteit nodig te hebben om het wetsvoorstel te kunnen uitvoeren
en daarvoor geen investeringen worden gedaan. Een vergelijkbare vraag wordt gesteld
door de leden van de SP-fractie. Zij vragen of de regering bereid is te investeren,
bovenop de gelden uit het coalitieakkoord en de motie-Hermans (Kamerstuk 35 925, nr.13) in politie en OM, om de verwachte werkdrukverhoging ten gevolge van dit wetsvoorstel
op te vangen. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de uitvoeringskosten.
Zij vragen naar de impact van voorliggend voorstel op de capaciteit op het OM.
Het strafbaar stellen van het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking
stellen van andermans persoonsgegevens met het doel een ander te intimideren komt
voort uit de maatschappelijke en politieke wens om vanuit de overheid een antwoord
te formuleren op het fenomeen van online normvervaging en de consequenties daarvan
in de fysieke wereld.
Voor dat doel zijn bij het coalitieakkoord en als gevolg van de motie Hermans (Kamerstuk
35 925, nr.13) extra financiële middelen vrijgemaakt om politie en openbaar ministerie te versterken
met betrekking tot opsporing en vervolging in het digitale domein. De uitgangspunten
die door politie, openbaar ministerie en de rechtspraak zijn gehanteerd bij het berekenen
van de benodigde extra capaciteit voor de uitvoering van het wetsvoorstel lopen erg
uiteen. De verwachting is dat aangiftes van strafbare doxing in de praktijk gepaard
zullen gaan met aangifte van andere strafbare feiten, zoals bedreiging of opruiing.
Dit is ook uiteengezet in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel. Ook nu
vinden veel mensen reeds de weg naar de politie om aangifte te doen van delicten die
samenhangen met online intimidatie. Met dit wetsvoorstel wordt de drempel voor politie
en openbaar ministerie om actief op te kunnen treden verlaagd, omdat reeds het gebruik
van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden strafbaar wordt gesteld. Bovendien
wordt actief ingezet op het inrichten van een infrastructuur om illegale online content
laagdrempelig te kunnen melden en te doen verwijderen zonder tussenkomst van politie
en openbaar ministerie. De nieuwe strafbaarstelling zal daarbij extra houvast bieden
omdat hiermee tot uitdrukking wordt gebracht dat het gebruik van persoonsgegevens
voor intimiderende doeleinden de grens van het toelaatbare overschrijdt. Dat alles
neemt echter niet weg dat aanvullende strafbaarstellingen nopen om keuzes te maken,
al is het maar vanwege de te verwachten keteneffecten. Het voorgaande in overweging
nemende, bestaat er geen noodzaak om op voorhand extra middelen vrij te maken voor
het kunnen uitvoeren van dit wetsvoorstel. Mocht gaandeweg, bijvoorbeeld bij de invoeringstoets,
blijken dat politie en openbaar ministerie onvoldoende geëquipeerd zijn om gevallen
van strafbare doxing die leiden tot een aangifte bij de politie strafrechtelijk af
te doen, dan zal die constatering worden meegenomen in de algemene afweging van het
beschikbaar stellen van middelen voor de inzet van politie en openbaar ministerie
met betrekking tot criminaliteitsbestrijding en rechtshandhaving in relatie tot andere
maatschappelijke vraagstukken.
De leden van de SP-fractie vragen aan te geven met welke prioriteit politie en openbaar
ministerie doxing-zaken oppakken en welke zaken minder prioriteit moeten krijgen als
doxing-zaken een hoge prioriteit moeten krijgen.
Het is aan het openbaar ministerie om te bepalen of, hoe en met welke prioriteit zaken
worden opgepakt. De middelen die het openbaar ministerie en de politie daartoe ter
beschikking worden gesteld zijn gebaseerd op democratische besluitvorming met betrekking
tot de verdeling van schaarse middelen. Vooral na de extra investeringen die voortvloeien
uit het coalitieakkoord en de motie-Hermans, en de niet-strafrechtelijke maatregelen
die in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel nader worden toegelicht moeten,
zoals hiervoor reeds in antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie is aangegeven,
de mogelijkheden voor het openbaar ministerie om effectief te vervolgen en te handhaven
op grond van dit nieuwe wetsartikel vooralsnog toereikend worden geacht.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (Wijziging Wetboek van Strafrecht)
De leden van de VVD-fractie vragen onder verwijzing naar de vergelijking met artikel
133 Sr in de toelichting op het voorgestelde strafmaximum naar het aantal mensen dat
de afgelopen vijf jaren is veroordeeld wegens het plegen van het misdrijf dat in dat
artikel strafbaar is gesteld.
In de periode 2017 tot en met augustus 2022 is er in totaal in minder dan 10 zaken
iemand veroordeeld wegens het plegen van het misdrijf strafbaar gesteld in artikel
133 Sr.
De leden van de VVD-fractie stellen dat de gevolgen van doxing ingrijpender kunnen
zijn voor slachtoffers dan het openbaar aanbieden van inlichtingen om enig strafbaar
feit te plegen (artikel 133 Sr). Zij vragen het gekozen strafmaximum nader te motiveren.
Daarbij geven zij in overweging de maximumstraf te verhogen naar maximaal twee jaar
gevangenisstraf of geldboete van de vierde categorie en zij vragen in te gaan op de
mogelijkheden die rechter heeft om een passende straf op te leggen en op de afschrikwekkende
werking die hiervan uitgaat.
Het voorgestelde strafmaximum van een jaar gevangenisstraf of geldboete van de derde
categorie wordt passend geacht voor het nieuwe misdrijf gebruik van persoonsgegevens
voor intimiderende doeleinden. Dat strafmaximum is tweemaal zo hoog als het strafmaximum
van artikel 133 Sr. Het geeft daarmee in de onderlinge afstemming tot dat delict uitdrukking
aan de opvatting van de wetgever dat het gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende
doeleinden als een ernstiger strafbaar feit moet worden beschouwd. Ten opzichte van
de wettelijke strafmaxima van andere misdrijven, in het bijzonder de misdrijven die
daadwerkelijk strafbare bedreiging opleveren (artikel 285 Sr; strafmaximum van drie
jaar) dan wel leiden tot een daadwerkelijke aantasting van de fysieke integriteit
van het slachtoffer (artikel 300 Sr; strafmaximum van drie jaar) moet de voorgestelde
strafpositie zich eveneens verhouden. En ook in die verhouding is bij de voorgestelde
maximale strafhoogte sprake van evenredigheid. Het strafmaximum biedt daarmee de rechter
voldoende ruimte een straf te bepalen die recht doet aan de specifieke feiten en omstandigheden
van het geval en is naar verwachting hoog genoeg om potentiële daders af te kunnen
schrikken.
De leden van de VVD-fractie vragen of voorwaardelijk opzet – bewust aanvaarden van
de aanmerkelijke kans dat een gedraging tot gevolg heeft dat het slachtoffer vrees
wordt aangejaagd overlast ondervond of werd gehinderd in zijn beroepsuitoefening –
voldoende is om te voldoen aan de oogmerkeis uit het voorgestelde artikel 285d Sr.
Voorwaardelijk opzet is niet voldoende om te voldoen aan het in artikel 285d opgenomen
opzetvereiste. Vereist is dat de verdachte het gevolg van zijn gedraging heeft beseft
en (mede) heeft beoogd, niet dat hij daarmee eventueel rekening heeft gehouden en
dat op de koop heeft toegenomen. Ten tijde van de gedraging heeft de verdachte de
bedoeling – het oogmerk – het slachtoffer vrees aan te (laten) jagen, ernstige overlast
aan te (laten) doen of ernstig te (laten) hinderen in zijn beroepsuitoefening. Aan
dit oogmerkvereiste kan ook worden voldaan in geval van noodzakelijkheidsbewustzijn.
Daarvan is sprake als het niet anders kan dan dat de verdachte heeft beseft dat het
noodzakelijke gevolg van zijn handelen is dat het slachtoffer vrees zal worden aangejaagd,
ernstige overlast zal worden aangedaan of in de uitoefening van zijn ambt of beroep
ernstig zal worden gehinderd. Niet vereist is dat het slachtoffer daadwerkelijk is
beangstigd, gehinderd of overlast heeft ervaren. Het gaat aldus om het beoogde effect,
of dit op het slachtoffer ook die uitwerking heeft of zou hebben gehad is voor strafbaarheid
niet relevant. Uiteraard kan dit wel meewegen bij de vervolgingsbeslissing, de strafeis
en de op te leggen straf.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yesilgöz-Zegerius
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid