Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 13-14 oktober 2022 (Kamerstuk 21501-31-683)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 687
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 oktober 2022
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de geannoteerde Agenda Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 13
-14 oktober 2022 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 683);
– het Verslag Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSB) van 16 juni 2022
(Kamerstuk 21 501-31, nr. 680);
– het Fiche: Mededeling – aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU (Kamerstuk
22 112, nr. 3442)
De vragen en opmerkingen zijn op 6 oktober 2022 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 21 oktober 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De griffier van de commissie, Blom
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Arbeidsmigratie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche over
het aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU. Deze leden onderschrijven het
door de Europese Commissie geschetste beeld van een Unie die vanwege vergrijzing steeds
meer tegen de grenzen aan zal lopen van welke ambities en transities haalbaar zijn
met het beschikbare arbeidsaanbod. In de geschetste route zien de leden van de D66-fractie
een brain gain voor beide partijen, de EU profiteert van het expertise van derdelanders
hier, en derde landen profiteren van de mogelijkheid voor vakmensen om ervaring op
te doen in de Europese Unie.
De leden van de D66-fractie begrijpen en onderschrijven de aandacht van de Minister
voor de inzet van onbenut arbeidspotentieel. Daarin twijfelen deze leden echter of
het met die aanpak alleen haalbaar is om de 467.000 onvervulde vacatures te vervullen.
Deze leden zien arbeidsmigratie niet als sluitstuk, maar als onderdeel van de beleidsmix.
Natuurlijk is aandacht voor goede omstandigheden voor de werknemers, de omgeving en
de brede welvaart daarbij essentieel.
De leden van de D66-fractie lezen dat het UWV per individuele aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning
toetst of er aanbod is in de EER en Zwitserland. In hoeveel gevallen is het afgelopen
decennium per jaar een tewerkstellingsvergunning verstrekt?
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel tewerkstellingsvergunningen1 per jaar zijn verleend door UWV. Daarnaast is opgenomen hoeveel positieve adviezen
door UWV zijn afgegeven bij aanvragen om een gecombineerde vergunning voor verblijf
en arbeid.
Jaartal
Verleende tewerkstellingsvergunningen
Positieve adviezen gecombineerde vergunning verblijf en arbeid
2012
12.300
n.v.t.
2013
10.900
n.v.t.
2014
6.600
2.500
2015
4.500
2.400
2016
5.200
2.500
2017
5.700
3.200
2018
7.000
3.000
2019
8.700
4.500
2020
6.000
3.200
2021
7.800
3.900
Tot en met augustus 2022
7.600
2.700
NB cijfers zijn afgerond op honderdtallen
NB gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid is per 1 april 2014 ingevoerd
Heeft de Minister de beleidsvrijheid binnen Europese regels om vacatures niet per
individuele vacature, maar per functiegroep te beoordelen? Wat zijn de overwegingen
van de Minister om al dan niet gebruik te maken van deze beleidsvrijheid? Sectoren,
zoals de bouwnijverheid, lopen nu vast door grote hoeveelheden onvervulbare vacatures.
De leden van de D66-fractie vinden het niet meer dan logisch om tewerkstellingsvergunningen
op functiegroep te beoordelen.
De toegang tot de arbeidsmarkt van derdelanders betreft een gedeelde bevoegdheid:
voor zover de EU geen richtlijnen heeft vastgesteld, zijn de lidstaten bevoegd. Met
uitzondering van een aantal sectorspecifieke richtlijnen op het terrein van bijvoorbeeld
onderzoekers is de toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt een nationale bevoegdheid.2 In Nederland is de regelgeving omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt vastgelegd
in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Op grond van de Wav is het een werkgever in
beginsel verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder in
het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning (twv) of zonder dat een vreemdeling
in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) voor
werkzaamheden bij die werkgever.
In de huidige regelgeving geldt dat bij het indienen van een aanvraag door een werkgever
het UWV per aanvraag en per arbeidsplaats – en derhalve niet per functiegroep – beoordeelt
of aan de voorwaarden wordt voldaan. Hierbij wordt onder andere de arbeidsmarkttoets
verricht waar wordt gekeken of er aanbod in Nederland en de EER aanwezig is om het
werk te verrichten. Op het moment dat het aanbod niet aanwezig is, is het derhalve
mogelijk om een twv of gvva te verkrijgen. Voor internationaal talent dat een bijdrage
levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief
vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid en gelden uitzonderingen op de verplichting
om een twv of gvva te hebben. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met
uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt.
De leden van de D66-fractie kijken uit naar het inhoudelijke oordeel van het kabinet
over hoe deze Commissievoorstellen binnen de kabinetsambities op het gebied van migratie
en arbeidsmarkt aansluiten. Wat de leden van de D66-fractie betreft sluit het Commissievoorstel
uitstekend aan bij de afspraak in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk
35 788, nr. 77) om in het EU-migratiebeleid in te zetten op migratiepartnerschappen met derde landen.
Deze leden vragen de Minister hierop te reageren.
Het opzetten van Talentpartnerschappen met prioritaire migratielanden zoals voorgesteld
door de Commissie ziet het kabinet niet als oplossing voor tekorten op de arbeidsmarkt.
Het kabinet onderschrijft wel de insteek dat partnerschappen met prioritaire migratielanden,
mits goed vormgegeven, kunnen bijdragen aan een integrale benadering op migratiesamenwerking
met derde landen, waaronder het tegengaan van irreguliere migratie en het verbeteren
van effectieve terugkeersamenwerking voor uitgeprocedeerde asielzoekers.3
Het kabinet heeft, zoals aangegeven in het BNC-fiche4, tegelijkertijd een aantal zwaarwegende zorgen over en vragen bij het aangaan van
Talentpartnerschappen zoals voorgesteld door de Commissie. Alvorens het kabinet een
besluit neemt over vrijwillige deelname van Nederland aan de Talentpartnerschappen
zoals voorgesteld door de Commissie, zal het kabinet de Commissie vragen om de in
het BNC-fiche genoemde vraagstukken (zie ook het antwoord op de vraag van de ChristenUnie
over randvoorwaarden) uit te werken en toe te lichten, aandacht vragen voor de schaduwkanten
van arbeidsmigratie (misstanden) en het absorptievermogen van lidstaten (druk op voorzieningen
zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, opvang asielzoekers
en migranten, terugkeer en overname afgewezen asielzoekers en migranten), en ook de
impact op het draagvlak voor arbeidsmigratie en sociale cohesie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Fiche: Mededeling – aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Commissie in EU-verband voornemens
is in te zetten op Talentpartnerschappen met Egypte, Marokko en Tunesië, waarbij eind
2022 zal worden gestart met de implementatie. De Commissie zal parallel hieraan ook
de haalbaarheid onderzoeken van Talentpartnerschappen met Senegal, Nigeria, Bangladesh
en Pakistan.
Kunnen beide talentpartnerschappen worden toegelicht? Wat betekent dit voor Nederland?
Waarom heeft de Europese Commissie gekozen voor deze drie landen in eerste instantie
en op langere termijn een haalbaarheidsonderzoek voor de andere vier landen?
De Commissie heeft ervoor gekozen om Egypte, Marokko en Tunesië te selecteren, omdat
zij migratiesamenwerking met deze landen wil versterken, om irreguliere migratie tegen
te gaan en terugkeer bij onrechtmatig verblijf te bevorderen. Het is volgens de Commissie
de bedoeling om vanaf het najaar van 2022 te beginnen met het beoordelen van de haalbaarheid
van talentpartnerschappen met Pakistan, Bangladesh, Senegal en Nigeria, als één van
de hoofdcomponenten van een versterkte samenwerking met deze landen op het gebied
van migratiebeheer.
Met de vrijwillige Talentpartnerschappen beoogt de Europese Commissie ondersteuning
te bieden aan EU-lidstaten voor het opzetten van migratieafspraken met prioritaire
migratielanden. Het staat lidstaten daarmee vrij om te bepalen of zij willen deelnemen
aan een Talentpartnerschap. Lidstaten blijven zelf verantwoordelijk voor de keuze
welke arbeidsmigranten uit derde landen worden toegelaten op hun arbeidsmarkt en onder
welke voorwaarden.
Het CDA is blij met de positie van het kabinet over dat de schaduwkant van arbeidsmigratie
onderbelicht blijft in de mededeling van de Commissie. Dit geldt ook voor korte- en
lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie op tal van beleidsterreinen, zoals
de effecten op huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook
op sociale cohesie in wijken en buurten. Goed dat het kabinet voornemens is dit punt
actief in te brengen in zijn contacten met de Commissie. Daarnaast lezen de leden
van de CDA-fractie op pagina tien van het fiche dat het kabinet een aantal zwaarwegende
zorgen ten aanzien van het voorstel heeft. De eerdergenoemde leden delen deze zorgen.
Hoe staan andere landen tegenover dit voorstel en de positie van Nederland?
Over het algemeen is vanuit de lidstaten gematigd positief gereageerd op de Mededeling
van de Europese Commissie omtrent het aantrekken van vaardigheden en talent naar Europa,
inclusief het voorstel om talentpartnerschappen aan te gaan met in eerste instantie
Marokko, Tunesië en Egypte. Lidstaten erkennen dat legale migratie in beginsel een
positieve rol kan spelen bij het versterken van de migratiesamenwerking tussen de
EU en landen van herkomst en transit. Over de rol van arbeidsmigratie bij het tegengaan
van vergrijzing en tekorten op de arbeidsmarkt wordt echter verschillend gedacht.
Onder lidstaten leven nog veel vragen met betrekking tot operationalisering van de
talentpartnerschappen en (praktische) randvoorwaarden.
Ziet het kabinet ook kansen om binnen Europa en het vrij verkeer nader afspraken te
maken over talentpartnerschappen binnen de EU om daarmee meer grip en gerichte(re)
arbeidsmigratie op tekortsectoren en voorwaarden aan arbeidsmigratie binnen de EU
te bewerkstelligen?
Tussen de EU/EER-landen en Zwitserland geldt het vrije verkeer van personen en diensten,
die gezamenlijk zorgen voor het vrije verkeer van vestiging en werknemers. Deze fundamentele
vrijheden vormen – naast het vrije verkeer van goederen en kapitaal – de kernelementen
van de interne markt en zijn het fundament onder de Europese samenwerking. De Afdeling
advisering van de Raad van State5 concludeert in lijn met het Hof van Justitie EU dat het Unierecht geen maatregelen
toestaat die de aantallen arbeidsmigranten afkomstig uit andere lidstaten en de duur
van deze arbeid beperken, omdat deze in strijd zijn met het verbod op discriminatie
naar nationaliteit. Dergelijke maatregelen zouden het vrij verkeer van werknemers
en diensten aanzienlijk aantasten. De mogelijkheden om op nationaal niveau regels
te stellen over arbeidsmigratie, door het inperken van het vrij verkeer van personen
en werknemers, zijn in de woorden van de Raad van State «per definitie, of zo men
wil: bewust, beperkt.» Het kabinet onderschrijft de zienswijze van de Raad van State.
Wel werkt het kabinet samen met andere EU-lidstaten, zoals toegelicht in de brief
aan de Tweede Kamer van 22 november 20216, onder andere aan de aanpak van misstanden, aan het krijgen van inzicht in de criteria
voor toegang tot arbeid en aan het verbeteren van grensoverschrijdende handhaving,
onder meer door bilaterale en multilaterale afspraken over grensoverschrijdende handhaving.
Met betrekking tot arbeidsmobiliteit bestaat de European Employment Services (EURES)
dat in Nederland wordt uitgevoerd door het UWV. EURES Nederland heeft binnen Europa
een goed inzicht in de tekorten op de arbeidsmarkt in de verschillende lidstaten en
matcht werkgevers uit Nederland met personeel uit de EU. EURES is actief in de 30
landen van de EER en Zwitserland.
Grip op arbeidsmigratie ziet ook op het creëren van een gelijk speelveld en het verminderen
concurrentie op arbeidsvoorwaarden, regie nemen op het creëren van voorzieningen en
leefbaarheid in de dorpen en wijken te vergroten. We voeren de aanbevelingen van Roemer
uit zoals bijvoorbeeld certificering van uitzendbureaus en via de Wet Goed Verhuurderschap.
Ook het uitwerken van het advies Roemer omtrent een bedrijfseffectrapportage kan grip
geven aan lokale overheden door inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van nieuwe
economische activiteiten in hun gemeente op zaken als huisvesting, zorg, etc.
Op de langere termijn geldt dat we moeten kijken naar bijvoorbeeld een beleidsmatig
richtgetal voor migratie in den brede. In dat kader komt binnenkort een advies van
de ACVZ. In de adviesvraag aan de ACVZ is, naast de behoefte op de arbeidsmarkt, ook
nadrukkelijk gevraagd om het incorporatievermogen van de Nederlandse samenleving mee
te nemen.
Daarnaast is de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld. Migratie,
als belangrijke factor in de ontwikkeling van de bevolkingsontwikkeling, wordt hierbij
nadrukkelijk betrokken. In het kader daarvan wordt gekeken of de commissie de uitwerking
van de motie van de leden van Weyenberg en Maatoug kan meenemen in haar opdracht (Kamerstuk
35 680, nr. 10). De motie verzoekt de regering te verkennen welke rol een brede adviescommissie
kan vervullen in het vaststellen van sectoren en beroepen waar tekorten zich voordoen
en arbeidsmigranten nodig zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Fiche: Mededeling – aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
fiche over de mededeling van de Commissie over het aantrekken van vaardigheden en
talent naar de EU. Zij delen nadrukkelijk de zorgen en bezwaren van het kabinet rond
de voorstellen van de Commissie en zien dan ook uit naar de bijdrage van het kabinet
aan het gesprek. Hierover hebben zij nog enkele vragen.
In het fiche wordt gesproken over het opzetten van Talentpartnerschappen met prioritaire
migratielanden. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd over welke landen
het hier concreet gaat. Horen hier ook landen bij waaruit nu veel irreguliere migratie
naar Europa plaatsvindt, zoals Syrië en Afghanistan?
De Commissie heeft ervoor gekozen om Egypte, Marokko en Tunesië te selecteren, omdat
zij migratiesamenwerking met deze landen wil versterken. Het gaat hierbij ook om het
tegengaan van irreguliere migratie en terugkeer bij onrechtmatig verblijf te bevorderen.
Dit is bij landen als Afghanistan en Syrië, waar het voornamelijk vluchtelingen betreft,
niet aan de orde. Het is volgens de Commissie de bedoeling om vanaf het najaar van
2022 te beginnen met het beoordelen van de haalbaarheid van talentpartnerschappen
met Pakistan, Bangladesh, Senegal en Nigeria, als één van de hoofdcomponenten van
een versterkte samenwerking met deze landen op het gebied van migratiebeheer. Het
verkennen van de mogelijkheden voor en haalbaarheid van talentpartnerschappen met
andere landen is momenteel niet aan de orde.
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de negatieve grondhouding van het kabinet
ten opzichte van de noodzakelijkheid van arbeidsmigratie als oplossing voor de krapte
op de Europese arbeidsmarkt. Zij bemerken een discrepantie tussen de voorliggende
acties van de Commissie en de hoge aantallen al aanwezige migranten in Europa, die
soms onder erbarmelijke omstandigheden leven. Deelt het kabinet deze discrepantie?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich daarnaast af of het kabinet in het
licht van deze discrepantie het met hen eens is dat het wenselijk is om de prioriteit
eerst te leggen bij het benutten van het arbeidspotentieel van statushouders en vluchtelingen.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche mededeling – aantrekken van vaardigheden en talent
naar de EU7 erkent het kabinet evenals de Commissie dat er sprake is van krapte op de arbeidsmarkt.
Het kabinet is echter, net als de ChristenUnie, van mening dat bij het oplossen van
de arbeidsmarktkrapte eerst mensen aan een baan moeten worden geholpen die nu nog
aan de kant staan, waaronder statushouders8. Tevens zet het kabinet erop in dat mensen die reeds aan het werk zijn, meer uren
gaan werken. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de
aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.
Daarnaast blijft zoals aangegeven in het BNC-fiche9 de schaduwkant van arbeidsmigratie volgens het kabinet onderbelicht in de mededeling
van de Commissie. Dit geldt ook voor korte- en lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie
op tal van beleidsterreinen, zoals de effecten op huisvesting, zorg, onderwijs, openbare
orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten. Het kabinet
zal dit punt actief inbrengen in zijn contacten met de Commissie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet toe te lichten of en onder
welke randvoorwaarden zij het aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU noodzakelijk
acht. De leden van de ChristenUnie-fractie wensen daarbij naar voren te brengen dat
er in Nederland reeds veel onbenut arbeidspotentieel aanwezig is, waaronder statushouders
en asielmigranten en daarnaast binnen de grenzen van de Europese Unie veel migranten,
vaak onder erbarmelijke omstandigheden, in afwachting zijn van hun asielprocedure.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het bijzonder bevreemdend dat de Commissie
pleit voor meer arbeidsmigratie van buiten de Europese Unie terwijl de reguliere migratie
naar de Europese Unie en binnen de Europese Unie al veel arbeidspotentieel oplevert
en de randvoorwaarden onvoldoende geborgd zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn met het kabinet kritisch op de nog niet
uitgewerkte voornemens om braindrain tegen te gaan en kansen om dit om te zetten in
braingain. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet om bij de commissie
opheldering te vragen over deze plannen en dit randvoorwaardelijk te maken voor eventuele
verdere ontwikkeling van de talentpartnerschappen.
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoord is het kabinet van mening dat bij het oplossen
van de arbeidsmarktkrapte eerst mensen aan een baan moeten worden geholpen die nu
nog aan de kant staan, en dat mensen die reeds aan het werk zijn gestimuleerd kunnen
worden meer uren te werken. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met
uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.
Werkgevers in Nederland kunnen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij
voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen en kunnen aantonen eerst
te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER. Voor internationaal talent
dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en
het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid en gelden uitzonderingen.
Het kabinet steunt daarom de ambitie van de Commissie om talent van buiten de EU dat
een bijdrage kan leveren aan de kenniseconomie, aan te trekken.
Naast bovenstaande overwegingen heeft het kabinet een aantal zwaarwegende zorgen over,
en vragen bij, de voorstellen van de Commissie. Zo heeft de Commissie volgens het
kabinet nog onvoldoende belicht wat mogelijke gevolgen kunnen zijn voor de landen
van herkomst. De Commissie stelt dat er aandacht dient te zijn voor het risico van
brain drain en de kans van brain gain, maar hoe dit vorm krijgt blijft onhelder en moet nog uitgewerkt worden. Hetzelfde
geldt voor de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers en terugkeer bij circulaire
en tijdelijke arbeidsmigratie, alsook voor derdelanders die legaal de EU zijn ingereisd
en in een andere lidstaat asiel aan kunnen vragen. Het is verder niet duidelijk op
welke wijze voorkomen kan worden dat derdelanders (naderhand) in andere lidstaten
die niet deelnemen aan de Talentpartnerschappen gaan werken. Deze intra-EU mobiliteit
dient volgens het kabinet terdege geadresseerd te worden, alvorens het kabinet een
positie kan aannemen ten aanzien van dit onderdeel van de mededeling. Het kabinet
acht dat onvoldoende aandacht is gegeven aan de juridische uitwerking van Talentpartnerschappen.
Eveneens zal het kabinet de Commissie vragen om bovenstaande vraagstukken uit te werken
en toe te lichten, aandacht vragen voor de schaduwkanten van arbeidsmigratie (misstanden)
en het absorptievermogen van lidstaten (druk op voorzieningen zoals huisvesting, zorg,
onderwijs, openbare orde en veiligheid, opvang asielzoekers en migranten, terugkeer
en overname afgewezen asielzoekers en migranten), en ook de impact op het draagvlak
voor arbeidsmigratie en sociale cohesie. Want de baten van arbeidsmigratie komen nu
veelal bij werkgevers terecht, terwijl de samenleving de lasten draagt.
Het kabinet geeft in het fiche aan dat er in Nederland schaduwkanten van arbeidsmigratie
zijn, zoals uitbuiting en slechte huisvesting. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen in hoeverre deze schaduwzijden ook in andere Europese landen voorkomen. Hoe
wordt geborgd dat werknemers in de gehele Europese Unie beschermd worden tegen uitbuiting?
Schaduwzijden van arbeidsmigratie komen helaas ook in andere EU-lidstaten voor. Het
kabinet hecht aan het verbeteren van de voorwaarden waaronder arbeidsmigratie plaatsvindt:
gelijk loon voor gelijk werk op de gelijke plaats en het tegengaan van arbeidsuitbuiting
en slechte arbeidsomstandigheden. Hiertoe zijn, mede dankzij de inzet van Nederland,
goede stappen gezet met onder meer de aanpassing van de Europese regels rond grensoverschrijdende
arbeid, zoals de handhavingsrichtlijn, de herziene detacheringsrichtlijn, de oprichting
van het Platform Zwartwerk en de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA).
Ook zet het kabinet erop in de bestaande handhavingspraktijk te versterken en in internationaal
verband samen te werken, o.a. via bilaterale samenwerkingsverbanden zoals met Noordrijn-Westfalen,
en multilaterale samenwerkingsverbanden zoals de Benelux. Dit om uitbuiting en slechte
arbeidsomstandigheden van werknemers tegen te gaan, slechte huisvesting aan te pakken
en oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen. Daarnaast
is, zoals toegelicht in de hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt10, de arbeidsmarkt toe aan fundamenteel onderhoud om deze toekomstbestendig te maken.
In voornoemde brief zijn dan ook de hoofdlijnen voor deze hervorming uiteengezet.
Inzet daarbij is onder meer om duurzame arbeidsrelaties met voldoende zekerheden voor
werkenden, binnen wendbare ondernemingen. Hierbij vormen het rapport van de Commissie
Regulering van Werk en het SER-MLT 2021–2025 de leidraad.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid