Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 (Kamerstuk 28165-370)
28 165 Deelnemingenbeleid rijksoverheid
Nr. 373 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 september 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 1 juli 2022 inzake de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid
2022 (Kamerstuk 28 165, nr. 370).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 september 2022. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Schukkink
Vraag 1
Waarop is het verschil in status tussen de klimaat- en energietransitie in het deelnemingenbeleid
met andere cruciale ontwikkelingen (voedselzekerheid, medicijnenontwikkeling, cyberveiligheid)
gebaseerd?
Antwoord 1
In de inleiding van de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2022 (hierna: Nota 2022)
worden enkele ontwikkelingen genoemd die sinds het verschijnen van de Nota Deelnemingenbeleid
rijksoverheid 2013 (Kamerstuk 28 165, nr. 165) (hierna: Nota 2013) relevant zijn geweest voor de herziening van het deelnemingenbeleid.
Deze lijst is niet uitputtend; ook andere ontwikkelingen kunnen relevant zijn voor
het toepassen van het deelnemingenbeleid. De energie- en klimaattransitie wordt specifiek
genoemd, omdat deze ontwikkeling nu al zichtbaar effect heeft op het deelnemingenbeleid.
Zo neemt het aantal investeringen door deelnemingen als TenneT en Gasunie steeds verder
toe om de energietransitie te kunnen realiseren. In de Nota 2022 is daarom een specifieke
passage opgenomen over dergelijke investeringen (zie ook de antwoorden op vragen 4
en 5).
Vraag 2
Wat verstaat u onder «economische veiligheid»?
Antwoord 2
In het geval van economische veiligheid als veiligheidsbelang gaat het over het ongestoord
functioneren van Nederland als een effectieve en efficiënte economie.1 Bij economische veiligheidsrisico’s gaat het over het weerbaar zijn van onze economie
tegen de inzet en misbruik van economische activiteiten voor geopolitieke doelen die
een bedreiging kunnen vormen voor onze nationale veiligheid. Dit begrip omvat in algemene
zin de volgende drie aspecten: de aantasting van de continuïteit van vitale processen,
de aantasting van de integriteit en exclusiviteit van informatie en kennis en het
ontstaan van ongewenste strategische afhankelijkheden.
Vraag 3
Waarom is het publieke belang «economische veiligheid», buiten een algemene opmerking
in de inleiding, nergens in de Nota uitgewerkt?
Antwoord 3
Publieke belangen zijn zeer divers en aan verandering onderhevig. De vraag of iets
een publiek belang is, hangt af van politieke en maatschappelijke voorkeuren en van
sectorspecifieke omstandigheden en kan dus over de tijd veranderen. De Nota 2022 bevat
geen opsomming van alle publieke belangen en geen uitwerking van ieder publiek belang.
Per situatie moet worden bekeken of er een publiek belang is en of aandeelhouderschap
van de staat van toegevoegde waarde kan zijn om dit te borgen. In de Nota 2022 wordt
economische veiligheid gebruikt als actueel voorbeeld van een maatschappelijk belang
dat onder druk is komen te staan vanwege geopolitieke en technologische ontwikkelingen.
Staatsdeelname kan een optie zijn om een bijdrage te leveren aan het borgen van dit
belang.
Vraag 4
Hoe worden gevolgen van het niet-doorgaan van een investering gemeten?
Antwoord 4
De deelneming wordt gevraagd om in het desbetreffende investeringsvoorstel of tijdens
de gesprekken over de voorgenomen investering toe te lichten wat de consequenties
zijn van het alternatief om de investering in de energietransitie niet te doen. Dit
kan de deelneming zowel kwantitatief als kwalitatief doen. Zo kan de deelneming bijvoorbeeld
inzicht geven in het niet voldoen aan bepaalde wettelijke vereisten. Dit is met name
het geval bij de gereguleerde deelnemingen TenneT en Gasunie. Zij dienen immers respectievelijk
het elektriciteitsnetwerk en het gasnetwerk te onderhouden en uit te breiden om deze
gereed te maken voor de toekomst. Dat is noodzakelijk voor de verdere verduurzaming
en economische groei van Nederland. Daarnaast kunnen deelnemingen inzichtelijk maken
wat de consequenties zijn voor het klimaatbeleid, zoals het niet halen van bepaalde
CO2-reductiedoelen.
Vraag 5
Vergroot de staat zijn risicoblootstelling bij het breed bezien van de risico-rendementsafweging?
Antwoord 5
De staat vergroot niet per definitie de risicoblootstelling door het breder bezien
van de risico-rendementsafweging bij investeringsbesluiten. In algemene zin vergroot
de staat wel haar bereidheid om risico’s te nemen – of voor de deelneming af te dekken –
als een specifieke casus daar om vraagt. Dat kan het geval zijn wanneer investeringen,
vanwege een hoger risicoprofiel in verhouding tot het verwachte rendement, niet zouden
doorgaan, terwijl deze investeringen bijvoorbeeld wel wenselijk zijn in het belang
van het halen van klimaatambities en de wens om de energietransitie te versnellen.
Ieder investeringsvoorstel wordt kritisch getoetst op basis van zijn eigen specifieke
feiten en omstandigheden.
Vraag 6
Is er bij de deelneming in Holland Casino sprake van behoefte aan meer of andere invloed
dan in wet- en regelgeving is vast te leggen en zo ja, waarom?
Vraag 7
Is er bij de deelneming in Nederlandse Loterij sprake van behoefte aan meer of andere
invloed dan in wet- en regelgeving is vast te leggen en zo ja, waarom?
Antwoord 6 en 7
Het deelnemingenbeleid bevat het uitgangpunt om periodiek te evalueren of het aandeelhouderschap
nog toegevoegde waarde heeft. Als dat niet het geval is, wordt bezien of er aanleiding
is om afstoten te overwegen. In de Nota 2022 wordt dit voortgezet. De evaluatie richt
zich op de beoordeling van de mate waarin het deelnemen in de betreffende onderneming
effectief bijdraagt aan de borging van de publieke belangen en of het beheer de gewenste
toegevoegde waarde heeft.
Het aandeelhouderschap in Holland Casino en Nederlandse Loterij wordt de komende tijd
geëvalueerd. Onderdeel van die evaluaties is de vraag of er behoefte is aan meer of
andere invloed dan in wet- en regelgeving is vast te leggen. De evaluaties zullen
in de loop van 2023 aan uw Kamer worden toegestuurd.
Vraag 8
Hoe is de aanbeveling uit de beleidsdoorlichting om de criteria voor het aangaan van
een deelneming te expliciteren opgevolgd?
Antwoord 8
De criteria voor het aangaan van een deelneming zijn, in de vorm van een aantal kernvragen,
opgenomen in het «Afwegingskader aangaan en afstoten van een deelneming» (figuur 12). Het aangaan van een deelneming is een vergaande vorm van overheidsingrijpen. Het
besluit om een deelneming aan te gaan, neemt het kabinet mede aan de hand van deze
kernvragen. In lijn met de aanbeveling uit de beleidsdoorlichting is in de Nota 2022
ook aandacht voor de omvang van het aandeel, de duur van het aandeelhouderschap en
welk departement de rol van aandeelhouder vervult.
Figuur 1 – Afwegingskader aangaan en afstoten van een deelneming
Vraag 9
Kunt u per kabinetsperiode vanaf kabinet-Balkenende I aangeven hoeveel staatsdeelnemingen
er per kabinetsperiode werden afgestoten?
Antwoord 9
Tabel 1 bevat een overzicht van het aantal deelnemingen (zowel staatsdeelnemingen
als beleidsdeelnemingen) dat per kabinetsperiode is aangegaan en afgestoten.
Tabel 1 – Deelnemingen aangegaan en afgestoten per kabinetsperiode
Kabinet
Periode
Aantal deelnemingen aangegaan
Aantal deelnemingen afgestoten
Rutte IV
10 jan. 2022 – heden
0
0
Rutte III
26 okt. 2017 – 10 jan. 2022
10
1
Rutte II
5 nov. 2012 – 26 okt. 2017
5
9
Rutte I
14 okt. 2010 – 5 nov. 2012
1
0
Balkenende IV
22 feb. 2007 – 14 okt. 2010
8
6
Balkenende III
7 jul. 2006 – 22 feb. 2007
0
5
Balkenende II
26 mei 2003 – 7 jul. 2006
7
13
Balkenende I
22 jul. 2002 – 27 mei 2003
1
1
Vraag 10
Hoeveel staatsdeelnemingen zijn nieuw aangekocht in de periode 2017–2021 en hoeveel
zijn er in deze periode afgestoten?
Antwoord 10
In totaal zijn er in de periode 2017–2021 tien deelnemingen aangegaan en twee deelnemingen
afgestoten. Tabel 2 bevat een overzicht van de betreffende deelnemingen.
Tabel 2 – Deelnemingen aangegaan en afgestoten 2017–2021
Jaar
Deelneming aangegaan
Deelneming afgestoten
2017
ASR Nederland NV
2018
Investeringsfonds Zeeland
2019
Air France-KLM SA
RFS Holdings BV
Invest-NL NV
2020
INSTEX SAS
2021
Intravacc BV
Invest International BV
Bonaire Brandstof Terminals BV
Groeifonds Flevoland BV
ROM InWest BV
ROM Utrecht Region BV
Vraag 11
Welke beleidsommezwaai of welke reden heeft het dat het aantal staatsdeelnemingen
vanaf 2017 van 33 naar 41 is gegroeid?
Antwoord 11
Sinds 2017 zijn er tien deelnemingen aangegaan en twee deelnemingen afgestoten. Zes
van de tien deelnemingen zijn ontwikkeling- en financieringsinstellingen: vier regionale
ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s), Invest-NL en Invest International. De ROM’s zijn
opgericht om de regionale economie te versterken. Uit een periodieke evaluatie van
de ROM’s volgde de aanbeveling om het stelsel van de ROM’s landelijk dekkend te maken.
In het kader hiervan zijn Investeringsfonds Zeeland, ROM Utrecht Region, Groeifonds
Flevoland en ROM InWest aan de portefeuille toegevoegd. Invest-NL is opgericht om
bij te dragen aan het financieren en realiseren van maatschappelijke transitieopgaven,
wanneer de markt hier niet voldoende in voorziet. Invest International biedt ondersteuning
voor op het buitenland gerichte activiteiten van ondernemingen en internationale projecten
die een bijdrage leveren aan de Nederlandse economie door het verbeteren van de internationale
concurrentiepositie en het verdienvermogen.
De overige aangegane deelnemingen hebben diverse aanleidingen. De aankoop van Air
France-KLM vond plaats om ervoor te zorgen dat het Nederlands publiek belang op holdingniveau
beter wordt vertegenwoordigd. Bonaire Brandstof Terminal is opgericht om het risico
voor de leveringszekerheid van brandstoffen en veilige opslag daarvan op Bonaire te
mitigeren. INSTEX is een special purpose vehicle dat is opgericht om bij te dragen aan het faciliteren van betalingsverkeer tussen
Europese en Iraanse bedrijven. Intravacc levert een bijdrage aan de vaccinontwikkeling.
Vraag 12
Welk financieel risico loopt de Nederlandse staat als 100 procent aandeelhouder wanneer
De Nederlandsche Bank (DNB) een forse afschrijving moet nemen op de obligaties die
vanwege opkoopprogramma’s van de Europese Centrale Bank (ECB) op zijn balans staan
en wanneer DNB deze obligaties als gevolg van een nieuw programma met verlies zou
moeten verkopen?
Antwoord 12
Zoals beschreven in de jaarlijkse informatiebrief risico’s ECB-beleid3, is het toekomstige resultaat van DNB sterk afhankelijk van de renteontwikkeling
en de monetaire beleidsbesluiten van de ECB. Monetaire maatregelen zetten de winstgevendheid
van DNB onder druk. Volgens DNB blijven de monetaire blootstellingen door de aankoopprogramma’s
nog lange tijd aanzienlijk. Dat betekent ook dat de rentegevoeligheid van het resultaat
hoog blijft. De verwachting is dat DNB de komende jaren verlies zal maken. Dat betekent
dat er geen versterking van de buffers kan plaatsvinden en de winstuitkering van DNB
aan de staat de komende jaren nihil zal zijn. Daarnaast is het een reëel vooruitzicht
dat de buffers van DNB aangesproken zullen worden om verliezen op te vangen. In de
ontwerpbegroting 2023 zal ik u de laatste inzichten in de winstverwachting van DNB
geven.
Vraag 13
Wat zijn de netto-opbrengsten/verliezen voor het Rijk van de zeven afgestoten staatsdeelnemingen
in de periode 2013–2022?
Antwoord 13
Gezien de verschillende wijze waarop enerzijds winst en verlies, en anderzijds opbrengsten
en kosten zijn vastgesteld bij de verschillende deelnemingen is een overzicht van
netto-opbrengsten en verliezen niet eenduidig vast te stellen. In tabel 3 staan de
opbrengsten vermeld per afgestoten deelneming in de periode tussen 2013–2022, met
uitzondering van GEM Meerstad BV.4 De gerapporteerde opbrengsten volgen uit de verkoop van het aandelenbelang door het
Rijk. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd via het jaarverslag van het Ministerie
van Financiën.
Tabel 3 – Opbrengsten per afgestoten deelneming 2013–2022
Deelneming
Opbrengsten
Kamerstuk
NV Aangewezen Luchthaventerrein Maastricht Airport
EUR 0,8 miljoen
Kamerstuk 34 200 IX, nr. 1
KG Holding NV
EUR 0,1 miljoen
Kamerstuk 34 725 IX, nr. 1
Propertize BV
EUR 895,3 miljoen
Kamerstuk 34 725 IX, nr. 1
Koninklijke Nederlandse Munt NV
EUR 0,7 miljoen
Kamerstuk 34 725 IX, nr. 1
ASR Nederland NV (a.s.r.)
EUR 3,7 miljard
Kamerstuk 34 725 IX, nr. 1 en
Kamerstuk 34 950 IX, nr. 1
RFS Holdings BV
EUR 411 miljoen
Kamerstuk 31 789, nr. 99
Vraag 14
Kan een overzicht worden gegeven van de ontvangen dividenden per deelneming in de
afgelopen tien jaar?
Antwoord 14
Tabel 4 bevat het door de staat ontvangen dividend in de afgelopen tien jaar per staatsdeelneming.
Tabel 4 – Ontvangen dividend per staatsdeelneming 2012–2021 (x € 1 miljoen)
Vraag 15
Welke deelnemingen zijn sinds 2013 aangegaan?
Antwoord 15
In Bijlage 2 van de Nota 2022 (pagina 44) staat een overzicht van alle deelnemingen
die sinds 2013 zijn aangegaan (en afgestoten). De elf deelnemingen die sinds 2013
zijn aangegaan zijn:
1. Investeringsfonds Zeeland
2. ROM Utrecht Region BV
3. Groeifonds Flevoland BV
4. ROM InWest BV
5. de Volksbank NV (voorheen SNS Bank)
6. Air France-KLM SA
7. Invest-NL NV
8. INSTEX SAS
9. Intravacc BV
10. Bonaire Brandstof Terminals BV
11. Invest International BV
Vraag 16
In de nota staat: «het kabinet continueert het beleid om terughoudend te zijn bij
het aangaan van deelnemingen»; wat is de algemene lijn bij het afstoten van deelnemingen?
Antwoord 16
De Nota 2022 bevat geen algemene lijn om het aantal deelnemingen toe of af te laten
nemen. Zowel het aangaan als afstoten vergt een zorgvuldige afweging per situatie.
Om te bepalen of een belang van de staat in een deelneming nog toegevoegde waarde
heeft, wordt het aandeelhouderschap in elke deelneming minimaal eens in de zeven jaar
geëvalueerd. Het «Afwegingskader aangaan en afstoten van een deelneming» (figuur 1,
antwoord 8) uit de Nota 2022 helpt het kabinet bij het maken van de afweging per situatie.
Vraag 17
Op basis waarvan is het initiële besluit genomen om een minderheidsbelang van precies
negen procent te nemen in Air France-KLM?
Antwoord 17
Bij de aandelenemissie van Air France – KLM in april 2021 deed de Nederlandse staat
niet mee, omdat het kabinet allereerst de kapitaalbehoefte van KLM verder wilde onderzoeken.
KLM had aangegeven dat er op korte termijn geen acute noodzaak was voor het versterken
van het eigen vermogen. Het kabinet wilde daarom de tijd gebruiken om een betere inschatting
te maken van de kapitaalbehoefte van KLM, de noodzaak van een bijdrage van de Nederlandse
staat en om meer inzicht te krijgen in het verwachte herstel van de sector.5 Doordat de Nederlandse staat niet deelnam aan de aandelenemissie daalde het belang
van 14% naar 9,3%. De Nederlandse staat bleef een grote aandeelhouder en een belangrijke
stakeholder van de onderneming. Hierdoor, maar ook door de verlengde opzegtermijn
van de staatsgaranties en het getoonde commitment van de staat bij het steunpakket
voor KLM, bleef de positie van Nederland binnen de onderneming geborgd.
Door deelname van de Nederlandse staat aan de aandelenemissie van Air France – KLM
in juni 2022 is verdere verwatering naar ongeveer 2% tegengegaan en het belang van
de Nederlandse staat in Air France – KLM op 9,3% gebleven. Het kabinet is van mening
dat het op peil houden van het aandelenbelang in de holding bijdraagt aan het borgen
van het publieke belang. Met een belang van 9,3% blijft de Nederlandse staat één van
de grootste aandeelhouders van de onderneming. Door deze positie kan de Nederlandse
staat beter zicht houden op de koers van Air France – KLM ten aanzien van de voor
de Nederlandse staat belangrijke onderwerpen als duurzaamheid en een gelijkwaardige
hub-ontwikkeling.
Vraag 18
Kan per deelneming in de huidige portefeuille worden aangegeven sinds wanneer de staat
hierin participeert als aandeelhouder?
Antwoord 18
Zie tabel 5.
Tabel 5 – Sinds welk jaar bedrijven staats- of beleidsdeelneming zijn
Staatsdeelnemingen
Naam
Deelneming sinds
Air France-KLM
2019
BNG Bank
1922
COVRA
1982
FMO
1970
Gasunie
1963
Havenbedrijf Rotterdam
2007
Holland Casino
1974
Invest International
2021
Invest-NL
2019
KLM
1919
Nederlandse Loterij (Staatsloterij)
1992
NIO
1965
NS
1937
NWB Bank
1982
Schiphol
1958
SRH
2013
TenneT
1998
Thales
1989
UCN
1969
Beleidsdeelnemingen
Naam
Deelneming sinds
BOM
1983
Bonaire Brandstof Terminals
2021
DC-ANSP
2010
DNB
1814
EBN
1989
Gasterra
2005
Groeifonds Flevoland
2021
InnovationQuarter
2013
INSTEX
2020
Intravacc
2021
Investeringsfonds Zeeland
2018
LIOF
1975
NOM
1974
Oost NL
2003
ProRail
1995
ROM InWest
2021
ROM Utrecht Region
2020
Saba Bank
2010
SSCS
2012
Winair
2010
Vraag 19
Wat is de keuze geweest om bij bijvoorbeeld Thales Nederland B.V. een belang van één
procent aan te gaan? Op welke manier wordt hierin het publieke belang geborgd?
Antwoord 19
In 1945 heeft de Nederlandse Staat N.V. Hazemeijers fabriek van Signaalapparaten genationaliseerd.
Het belang van de staat is in de loop der jaren afgebouwd tot 1% en het resterende
aandelenbelang van 99% is overgedragen aan Philips. Rond 1989 heeft Philips dit belang
overgedragen aan Thomson CSF, later omgedoopt tot Thales. Nadien heeft de overheid
het 1%-belang in Thales gehandhaafd. De noodzaak tot handhaving van dit belang is
in 2016 nogmaals bevestigd in de evaluatie van het aandeelhouderschap van de Nederlandse
staat in Thales Nederland. Het is hierbij van belang dat de hoogwaardige defensiesector
vrijwel geheel bestaat uit bedrijven met overheidsbelangen of uit bedrijven die op
andere wijze een bijzondere relatie hebben met de overheid. Hierbij spelen overwegingen
van het behoud van een nationale defensie-industrie, zoals vastgelegd in de Defensie
Industrie Strategie, de bescherming van gevoelige informatie en het behoud van technologische
kennis een belangrijke rol.
Vraag 20
Welke deelnemingen vallen onder de voormalige categorie niet-permanent en zijn in
2022 nog altijd niet afgestoten?
Antwoord 20
De deelnemingen Holland Casino, Nederlandse Loterij en UCN vielen in de Nota 2013
in de categorie niet-permanent en zijn in 2022 nog steeds deelnemingen.
Vraag 21
Welke deelnemingen zijn naar aanleiding van een periodieke evaluatie waaruit bleek
dat de deelneming niet meer aan de voorwaarden voldoet in het verleden afgestoten?
Antwoord 21
Sinds 2013 is alleen de Koninklijke Nederlandsche Munt (De Munt) afgestoten naar aanleiding
van de evaluatie van het aandeelhouderschap. Op basis van de evaluatie is geconcludeerd
dat het publiek belang ook op een minder ingrijpende wijze dan via het staatsaandeelhouderschap
kon worden gerealiseerd. De productie van muntgeld kon, zonder het publiek belang
te schaden, door een partij worden gedaan waarvan de Nederlandse staat geen aandeelhouder
is. Daarnaast was de conclusie dat De Munt een te beperkt rendement kon maken ten
opzichte van de risico’s en dat de strategische belangen van de onderneming niet langer
parallel aan het belang van de staat lagen. Continuering van het aandeelhouderschap
in De Munt paste daarom niet binnen de kaders van het deelnemingenbeleid. In november
2016 heeft de staat haar 100% belang in De Munt verkocht aan het Belgische bedrijf
Groep Heylen.
Vraag 22
Waarom wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen niet-permanente deelnemingen en
reguliere deelnemingen? In hoeverre heeft dit te maken met de ontwikkelingen bij de
deelnemingen ABN AMRO en Volksbank?
Antwoord 22
In de Nota 2013 werd de categorie niet-permanente deelnemingen voor het eerst gehanteerd.
Voor deelnemingen in die categorie (Holland Casino, Nederlandse Loterij en UCN) zag
het toenmalige kabinet in principe geen toegevoegde waarde (meer) van het aandeelhouderschap
van de staat. Bijna tien jaar later zijn deze drie deelnemingen echter nog steeds
deelnemingen. Dit zorgt voor onduidelijkheid en creëert een uitzonderingspositie voor
deze deelnemingen bij het uitvoeren van het deelnemingenbeleid. Om onduidelijkheid
over de status van deze deelnemingen te voorkomen, is het onderscheid permanent en
niet-permanent opgeheven: een deelneming is een reguliere deelneming, tot het moment
dat de deelneming daadwerkelijk is afgestoten. Dat betekent dat voor alle reguliere
deelnemingen het deelnemingenbeleid van toepassing is.
Dit staat los van de ontwikkelingen bij ABN AMRO en de Volksbank. In de Nota 2022
is naast reguliere deelnemingen ook sprake van bij voorbaat tijdelijke deelnemingen.
Een bij voorbaat tijdelijke deelneming is een deelneming die doorgaans wordt aangegaan
in een crisissituatie. Een crisis kan dusdanige ontwrichting teweegbrengen waardoor
een voor Nederland essentieel bedrijf in de problemen komt en het generiek instrumentarium
op dat moment niet volstaat. In de huidige portefeuille heeft dit geleid tot de belangen
van de staat in ABN AMRO en de Volksbank (voorheen onderdeel van SNS REAAL). Deze
bij voorbaat tijdelijke deelnemingen zijn destijds aangegaan voor het borgen van de
stabiliteit van het financiële stelsel.
Vraag 23
Hoe verhoudt de uitzondering dat «niet alle aspecten van deze Nota even relevant [zijn]
voor een beleidsdeelneming» zich tot de aanbeveling (uit de beleidsdoorlichting) om
het beleid voor staatsdeelnemingen en beleidsdeelnemingen gelijk te houden?
Antwoord 23
De Nota 2022 bevat het Rijksbrede deelnemingenbeleid en is daarmee van toepassing
op alle deelnemingen: zowel de deelnemingen waarbij de Minister van Financiën de rol
van aandeelhouder vervult (staatsdeelnemingen) als de deelnemingen waarbij een ander
bewindspersoon die rol vervult (beleidsdeelnemingen). Het kan echter zijn dat door
de aard van de beleidsdeelneming de Nota 2022 niet op alle aspecten even relevant
is. Zo doen sommige beleidsdeelnemingen geen investeringen: het investeringskader
uit de Nota 2022 is dan niet relevant.
Vraag 24
Is voorzien dat de herbeoordeling van deelnemingen (op basis van het afwegingskader)
iedere zeven jaar voor iedere deelneming met de Kamer zal worden gedeeld?
Antwoord 24
Ja. Voor iedere deelneming wordt minimaal een keer per zeven jaar geëvalueerd of het
aandeelhouderschap van de staat nog van toegevoegde waarde is voor het borgen van
het publiek belang. De evaluaties zullen jaarlijks met de Kamer worden gedeeld.
Vraag 25
Kan de opbrengst van een deelneming voor het Rijk een overweging zijn om een deelneming
niet af te stoten?
Antwoord 25
Zowel bij het aangaan als het afstoten van een deelneming staat het publieke belang
centraal. Als het voor het borgen van het publieke belang niet meer nodig is als staat
om aandelen te houden in een deelneming, kan het kabinet besluiten de deelneming af
te stoten. Bij dat besluit neemt het kabinet alle relevante factoren in overweging,
ook de opbrengsten van de verkoop van een deelneming. Net als bij het aangaan geldt
voor het afstoten dat dit rechtmatig, doeltreffend, doelmatig, uitvoerbaar en proportioneel
moet zijn.
Vraag 26
Waarom is gekozen voor een termijn van zeven jaar voor het (periodiek) evalueren van
deelnemingen?
Antwoord 26
Iedere deelneming wordt minimaal een keer per zeven jaar geëvalueerd. Actuele ontwikkelingen
kunnen aanleiding zijn om het aandeelhouderschap in een deelneming eerder of later
te evalueren. De reden hiervoor is dat dit voor flexibiliteit zorgt om te kunnen inspelen
op veranderende omstandigheden, maar deelnemingen ook voldoende duidelijkheid geeft
op de korte tot middellange termijn.
Vraag 27
Kan per staatsdeelneming worden aangegeven wanneer de volgende evaluatie plaatsvindt?
Antwoord 27
Ieder voorjaar informeer ik uw Kamer zoals gebruikelijk via een vooruitblik over mijn
plannen met de deelnemingen voor dat betreffende jaar. Ik zal de planning van de evaluaties
vanaf komend voorjaar als vast onderdeel opnemen in de vooruitblik. Zoals bij het
antwoord op vraag 6 en 7 aangegeven, zal het aandeelhouderschap in Holland Casino
en Nederlandse Loterij de komende tijd worden geëvalueerd en in de loop van 2023 aan
uw Kamer worden toegezonden.
Vraag 28
Wat zijn de verschillen in benoemingsprocedures tussen staatsdeelnemingen waardoor
de staat als aandeelhouder meer invloed kan uitoefenen op benoemingen?
Antwoord 28
Met haar benoemingenproces voor de raden van commissarissen en raden van bestuur beoogt
de staat voor alle staatsdeelnemingen een zo professioneel en consistent mogelijk
beleid te volgen waarbinnen besluiten worden genomen op basis van objectieve en uniforme
uitgangspunten.
De raad van commissarissen voert de regie over het benoemingsproces en betrekt de
staat als aandeelhouder actief en op gezette momenten. De mate van invloed van de
staat op de benoeming is afhankelijk van de omvang van het aandelenbelang en of er
sprake is van een structuurregime of een verlicht structuurregime. Bij een structuurregime6 benoemt de raad van commissarissen de bestuurders, bij een verlicht structuurregime7 is dat de algemene vergadering van aandeelhouders.
Vraag 29
Welke privacywaarborgen verwacht de staat als aandeelhouder rondom het benoemingenbeleid?
Antwoord 29
De staat verwacht dat deelnemingen de Europese en Nederlandse privacyregels volgen
die van toepassing zijn in sollicitatietrajecten.
Vraag 30
Kunt u garanderen dat sollicitanten nooit gedwongen worden hun seksuele geaardheid,
etniciteit of andere zeer persoonlijke informatie te overleggen omwille van diversiteitsbeleid?
Antwoord 30
De bovengenoemde gegevens kwalificeren als bijzondere persoonsgegevens. Het is op
grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) verboden om bijzondere
persoonsgegevens te verwerken, tenzij aan een van de in artikel 9, tweede lid, van
de AVG genoemde voorwaarden is voldaan. Daar is bij de benoeming van bestuurders of
commissarissen geen sprake van. De staat gaat ervan uit dat deelnemingen de AVG op
de juiste wijze toepassen en deze gegevens in het benoemingsproces dus niet verwerken.
Hoe dan ook wordt in het benoemingproces door de staat als aandeelhouder niet bij
sollicitanten afgedwongen deze informatie te delen.
Vraag 31
Betekent de opmerking dat «het beloningsbeleid voor de raden van bestuur de afgelopen
periode voor staatsdeelnemingen tot de gewenste uitkomst heeft geleid» dat het beloningsbeleid
van alle beleidsdeelnemingen en Air France-KLM ook tot een gewenste uitkomst heeft
geleid volgens het kabinet?
Antwoord 31
Het kabinet geeft in de Nota 2022 aan dat het van mening is dat «de herijking van
het beloningsbeleid voor de raden van bestuur de afgelopen periode voor de staatsdeelnemingen
tot de gewenste uitkomst heeft geleid». Daarmee doelt het kabinet op herijkingen in
de periode 2015–2021 bij staatsdeelnemingen waarbij de staat als aandeelhouder doorslaggevende
zeggenschap heeft, zoals bij Havenbedrijf Rotterdam waar sprake is van joint control,
dan wel de grootste minderheidsaandeelhouder is, zoals bij NWB Bank. Deze herijking
heeft bij een aantal staatsdeelnemingen niet plaatsgevonden vanwege het geringe aandelenbelang
van de staat (Air France – KLM en Thales) of het bijzondere karakter van die deelnemingen
(ABN AMRO en Volksbank, in beheer bij NLFI). Herijking van het beloningsbeleid van
beleidsdeelnemingen is hierbij buiten beschouwing gelaten.
Vraag 32
Bent u voornemens op een later moment terug te komen op de aanbeveling uit de beleidsdoorlichting
ten aanzien van het beloningsbeleid van commissarissen?
Antwoord 32
Ik vind een verhoging van de vergoedingen van commissarissen in de huidige economische
omstandigheden niet gepast. Dat zal ik pas heroverwegen als de omstandigheden daar
aanleiding toe geven.
Vraag 33
Op welke manier wordt gemonitord of staatsdeelnemingen voldoende in staat blijven
om gekwalificeerde commissarissen aan te trekken?
Antwoord 33
De staat is als aandeelhouder intensief en in een vroeg stadium betrokken bij de werving
van commissarissen. Als in specifieke gevallen blijkt dat er geen gekwalificeerde
commissarissen geworven kunnen worden, dan is dat reden om met de deelneming in gesprek
te gaan over de oorzaken daarvan. Samen met de raad van commissarissen wordt dan gezocht
naar een oplossing, bijvoorbeeld door de gevraagde competenties opnieuw te wegen,
het functieprofiel te herzien, of het beloningsbeleid te heroverwegen. Tot op heden
zijn deelnemingen altijd in staat geweest om gekwalificeerde commissarissen aan te
trekken.
Vraag 34
Is het standpunt dat het kabinet de huidige beloningsniveaus passend vindt ook van
toepassing op de bonus voor de CEO van Air France-KLM? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 34
Het kabinet vindt de bonus voor de CEO van Air France – KLM onbegrijpelijk en ongepast.8 De Covid-19-crisis en ook de effecten daarvan zijn nog steeds voelbaar en er is veel
belastinggeld nodig om bedrijven en werknemers hierdoorheen te loodsen. Dit is daarom
niet de tijd voor bonussen voor bestuurders van bedrijven die staatssteun ontvangen.
Dit heb ik ook kenbaar gemaakt aan de voorzitter van de board Anne-Marie Couderc en
CEO Ben Smith. Nederland spreekt zich als aandeelhouder van Air France – KLM al een
aantal jaar uit tegen de bonussen die aan de top van het bedrijf worden uitgekeerd.
Vraag 35
Wat is de reden dat het kabinet een verhoging van de vergoeding van commissarissen
in de huidige omstandigheden niet gepast vindt?
Antwoord 35
De Covid-19-crisis en de effecten daarvan zijn nog steeds voelbaar. Daarbovenop worden
veel Nederlanders, en vooral mensen met lage inkomens, nu getroffen door hoge energieprijzen,
inflatie en koopkrachtverlies. In die omstandigheden vindt het kabinet het niet gepast
rvc-vergoedingen te verhogen.
Vraag 36
Hoe verhoudt de evenredigheid van de man-vrouw-verdeling bij staatsdeelnemingen zich
tot bedrijven in de peer-group van deelnemingen?
Antwoord 36
Voor zover het de diversiteit in raden van bestuur en commissarissen betreft, worden
de staatsdeelnemingen niet vergeleken met een voor iedere deelneming specifiek vastgestelde
peer-group. Wel worden in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen jaarlijks de percentages
vrouwelijke bestuurders en commissarissen bij staatsdeelnemingen vergeleken met het
aantal vrouwen bij beursgenoteerde deelnemingen (zoals inzichtelijk gemaakt in de
Female Board Index van prof. Dr. Mijntje Lückerath, hoogleraar Corporate Governance
aan TIAS School for Business and Society). Eind 2021 was het percentage vrouwelijke
bestuurders bij staatsdeelnemingen 34% (eind 2021). Bij de beursgenoteerde bedrijven
was dit 13,6%. Het aandeel vrouwelijke commissarissen bij staatsdeelnemingen was 46,1%.
Bij beursgenoteerde bedrijven was dit 33,2%.
Vraag 37
Op welke manier ondersteunt en/of stuurt de staat de deelneming om de vooraf gestelde
MVO-doelstellingen te behalen?
Antwoord 37
De staat stimuleert en stuurt deelnemingen op diverse manieren. De staat gaat met
de deelnemingen het gesprek aan over MVO, bijvoorbeeld over de MVO-doelstellingen
en de invulling van de strategie. Daarnaast gaat de staat met de deelnemingen onderzoek
doen naar het ambitieniveau, de uitvoering en de behaalde resultaten ten aanzien van
MVO aan de hand van een vergelijking met peers. Dit onderzoek is een belangrijke methode
om meer inzicht te krijgen in het ambitieniveau en daar op te kunnen sturen. Tot slot
rapporteert de staat in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen over de voortgang
op de MVO-doelstellingen en, met ingang van komende jaren, de resultaten van het peeronderzoek.
De verwachting is dat er van rapportage en door bespreking daarvan met uw Kamer, eveneens
een stimulerende en sturende werking uitgaat.
Voor het stimuleren van het behalen van emissiereductiedoelstellingen, verwacht de
staat dat deelnemingen zich aansluiten bij het Science Based Targets Initiative (SBTi).
Zie ook de beantwoording van vraag 38 en 39.
Vraag 38
Sinds wanneer geldt deelname aan de SBTi-standaard (Science Based Targets initiative)
als «verwacht» voor staatsdeelnemingen?
Vraag 39
Nemen alle staatsdeelnemingen deel aan de SBTi-standaard? Zo nee, welke niet en waarom
niet?
Antwoord 38 en 39
Het SBTi is een samenwerking tussen onder andere UN Global Compact en Wereld Natuur
Fonds om klimaatverandering tegen te gaan. Organisaties dienen emissiereductiedoelen
in, ter validatie door deze organisatie. Met behulp van het SBTi zullen de deelnemingen
een wetenschappelijk onderbouwd reductiedoel stellen in lijn met het Akkoord van Parijs.
Dit zal ertoe leiden dat alle deelnemingen in de komende periode transitiepaden voor
zichzelf opstellen. Momenteel is een aantal deelnemingen hier al bij aangesloten:
Air France-KLM, Havenbedrijf Rotterdam, Schiphol, TenneT en Thales.
Deelname aan SBTi verloopt in vijf stappen. De eerste stap is aanmelding en dat een
bedrijf zich verplicht om een wetenschappelijk onderbouwd emissiereductiedoel te gaan
stellen. Stap 2 houdt in dat volgens SBTi-criteria emissiereductietargets worden bepaald.
In stap 3 worden deze voorgelegd aan SBTi ter toetsing. Stap 4 gaat over communicatie
van de targets, bijvoorbeeld aan stakeholders. Stap 5 betreft jaarlijkse rapportage
van de emissies en de voortgang.
Deelname aan de SBTi-standaard wordt vanaf de publicatie van de Nota 2022 verwacht
van deelnemingen. Dit betekent niet dat alle deelnemingen per direct wetenschappelijk
onderbouwde doelen gesteld hebben. Het doorlopen van alle stappen van SBTi kost tijd.
De komende periode ga ik het gesprek aan met de deelnemingen om te komen tot realistische
tijdspaden voor implementatie. Ik ga er daarbij vanuit dat deelnemingen, met name
die deelnemingen waarvoor emissiereductie een materieel onderwerp is, de aanmelding
bij SBTi spoedig zullen doen vanwege het grote belang van onder andere het beperken
van CO2-emissie. Ook zal ik de deelnemingen, waarvoor dit een materieel onderwerp is, vragen
het doorlopen van de stappen 2 en 3 hoog op de agenda te zetten. Van de overige deelnemingen
verwacht ik dat zij zich gaan aanmelden, maar ga ik uit van een iets lagere urgentie.
Vraag 40
Kan van elk van de zes standaarden worden aangegeven welke nu al moeten worden toegepast
door deelnemingen en welke nieuw zijn?
Antwoord 40
In de Nota 2022 worden zes standaarden genoemd die deelnemingen dienen toe te passen:
de OESO-richtlijnen, de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights
(UNGP), SBTi, de Transparantiebenchmark, GRI en Corporate Governance Code. De verwachte
aansluiting bij de SBTi is nieuw voor de deelnemingen. Voor de overige standaarden
geldt dat deze al onderdeel waren van het beleid.
Vraag 41
Grijpt de staat in wanneer een deelneming de MVO-doelstellingen structureel niet haalt?
Antwoord 41
Als de deelneming achterblijft met prestaties op MVO-terrein, zal de staat als aandeelhouder
dit in reguliere gesprekken aan de orde stellen en bespreken met de raad van bestuur
en de raad van commissarissen. Ook kan dit bijvoorbeeld bij het beoordelen van de
strategie en investeringsvoorstellen terugkomen. Ik zal rapporteren over de voortgang
op de MVO-doelstellingen in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Middels deze
rapportage, en door bespreking daarvan met uw Kamer, zal ook een stimulerende werking
uitgaan voor het behalen van de doelen.
Vraag 42
Wordt in het gesprek met het beleidsdepartement voorafgaand aan een strategieherijking
ook aandacht besteed aan de noodzakelijke omvang van het aandeel van de staat in een
deelneming? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 42
Het gesprek met het beleidsdepartement voorafgaand aan de strategieherijking gaat
over de vraag of het publieke belang waaraan de deelneming bijdraagt is gewijzigd.
De betrokkenheid van de staat bij de strategie van deelnemingen dient er onder andere
voor om er zorg voor te dragen dat de koers die de onderneming kiest in lijn is met
dat publieke belang. Tijdens de periodieke evaluatie van het aandeelhouderschap wordt
aandacht besteed aan de noodzakelijke omvang van het aandeel van de staat in een deelneming.
De periodieke evaluatie richt zich immers op de rol van het aandeelhouderschap, terwijl
de strategie de visie van het bestuur op de langetermijnkoers van de onderneming weergeeft.
Vraag 43
Kan voor iedere staatsdeelneming worden benoemd waarom zij een voorbeeldrol heeft
in de eigen sector ten aanzien van MVO-beleid? Zo nee, op welke manier wordt de voorbeeldrol
van een staatsdeelneming ten aanzien van MVO-beleid afgedwongen?
Antwoord 43
In de Nota 2022 is beschreven dat deelnemingen door middel van een onderzoek hun positie
ten aanzien van voorlopers op MVO-gebied in hun sector zichtbaar maken. Dit onderzoek
zal inzichtelijk maken of deelnemingen inderdaad een voorbeeldrol pakken en ook aantonen
waar eventueel ruimte ligt voor verbetering. De staat als aandeelhouder zal hierover
het gesprek aangaan met de deelnemingen. Momenteel worden de kaders voor een dergelijk
onderzoek uitgewerkt.
Vraag 44
Waren alle investeringen die staatsdeelnemingen sinds 2013 hebben gedaan in lijn met
het publieke belang dat met de deelneming is gemoeid?
Antwoord 44
Ieder investeringsvoorstel dat uiteindelijk op goedkeuring van de aandeelhouder heeft
kunnen rekenen was in meer of mindere mate in lijn met het publiek belang en de strategie
van de onderneming. De aandeelhouder wordt doorgaans vroegtijdig op de hoogte gesteld
van het voornemen van de deelneming om een project aan te gaan of een investering
te doen. Dit proces is zo ingericht dat over nut en noodzaak (oftewel de bijdrage
aan het publiek belang) en de strategische rationale van de betreffende investering
al van gedachten wordt gewisseld tussen de raad van bestuur en de aandeelhouder. Hierbij
worden ook de risico’s en het financiële rendement behandeld. Dit om te voorkomen
dat onnodig veel tijd en geld in investeringsvoorstellen wordt gestoken, die sowieso
niet op steun van de aandeelhouder (of het beleidsdepartement) kunnen rekenen. Dat
is ook de reden dat weinig investeringsvoorstellen worden afgekeurd op het moment
dat een investeringsvoorstel formeel ter goedkeuring wordt voorgelegd.
Vraag 45
Beoordeelt de staat, naast het oordeel over of de investeringen van de deelneming
in lijn zijn met de voorbeeldrol die van de deelneming mag worden verwacht, ook of
de deelneming voldoende investeert om aan de voorbeeldrol die van een deelneming mag
worden verwacht invulling te geven?
Antwoord 45
Bij de beoordeling van een specifiek investeringsvoorstel toetst de aandeelhouder
strikt genomen niet of de onderneming voldoende investeert in de voorbeeldrol van
de deelneming zelf. Wel vinden periodiek (bijvoorbeeld ieder kwartaal) gesprekken
plaats met de raad van bestuur over de algehele operationele prestaties en financiële
gezondheid van de onderneming. In die gesprekken wordt veelvuldig stilgestaan bij
de vraag hoe de onderneming zich positioneert naar de buitenwereld. Een belangrijk
aandachtspunt daarbij is MVO. Zo kan er gesproken worden over de eigen uitstoot, milieu
en klimaataspecten, eventuele mensenrechtenkwesties in de toeleveringsketen en de
sociale en fysieke veiligheid van werknemers. De onderneming kan in die gesprekken
worden opgeroepen om hier meer focus op te leggen, de voorbeeldrol serieuzer te nemen
en daar meer middelen voor vrij te maken. In het licht van de Nota 2022 vindt dus
een intensieve dialoog plaats tussen de onderneming en de aandeelhouder over de voorbeeldrol
die van een deelneming mag worden verwacht.
Vraag 46
Hoe wordt voorkomen dat de staat in zijn rollen als aandeelhouder en wetgever in een
belangenconflict komt bij investeringsbesluiten die voor de rendabiliteit een aanpassing
van wetgeving vragen?
Antwoord 46
De rol- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen aandeelhouder van staatsdeelnemingen
(centraal belegd bij het Ministerie van Financiën) en de wetgever (belegd bij een
beleidsdepartement of -directie) zorgt ervoor dat belangenconflicten bij één en dezelfde
organisatie zoveel als mogelijk vermeden worden. Het kan zo zijn dat de aandeelhouder
een ander standpunt heeft dan de wetgever. Bijvoorbeeld in het geval dat de aandeelhouder
een hoger rendement verwacht, dat aanpassing van wet- en regelgeving vereist en de
wetgever dit onwenselijk acht. De aandeelhouder zal de rendementsafweging breder bezien
in het licht van het publiek belang dat met de investering is gemoeid. Als bijvoorbeeld
het realiseren van de energietransitie en de daaraan gekoppelde klimaatdoelstellingen
in gevaar komen, kan dit een reden zijn om de investering toch goed te keuren. De
aandeelhouder zal dan wel moeten beoordelen of de onderneming financieel gezond genoeg
is om de investering – ondanks het lagere rendement – te dragen en zo toch een bijdrage
kan leveren aan het publiek belang. Het kan daarbij noodzakelijk zijn dat het beleidsdepartement,
de deelneming en de aandeelhouder met elkaar in overleg treden om afspraken te maken
over benodigde financiële ondersteuning door de overheid, om zo de investering alsnog
mogelijk te maken.
Vraag 47
Welke aanbevelingen van de beleidsdoorlichting deelnemingenbeleid 2020 (Bijlage bij
Kamerstuk 31 935, nr. 67) zijn niet opgevolgd en waarom niet?
Antwoord 47
Aanbevelingen 1 en 8 uit de beleidsdoorlichting deelnemingenbeleid 2020 zijn (nog)
niet opgevolgd. Aanbeveling 1 luidt als volgt: «Expliciteer in de doelstelling van
begrotingsartikel 3 dat de primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën
de borging van de publieke belangen via zeggenschapsrechten is.» Deze aanbeveling
wordt verwerkt in de aankomende begroting van het Ministerie van Financiën (IX Financiën
en Nationale Schuld Rijksbegroting 2023) en is op dat moment opgevolgd.
Aanbeveling 8 luidt als volgt: «Verhoog de vergoedingen voor commissarissen, zodat
deze een betere reflectie zijn van de bestede tijd en verantwoordelijkheden. De vergoeding
moet staatsdeelnemingen in staat stellen vakkundige commissarissen aan te trekken,
rekening houdend met het publiek belang van de onderneming.» Ik vind een verhoging
van de vergoedingen van commissarissen in de huidige economische omstandigheden niet
gepast.
Alle overige aanbevelingen zijn opgevolgd. In Bijlage I van de Nota 2022 op pagina
43 staat in welke paragraaf de aanbeveling is terug te vinden.
Vraag 48
Blijven de criteria die verbonden waren aan de coronasteun die KLM ontving, en waar
de staatsagent op toeziet, geldig nu deze steun is terugbetaald?
Antwoord 48
Het steunpakket voor KLM bestaat uit een directe lening van maximaal EUR 1,0 miljard
en een garantie van 90% op een kredietfaciliteit van banken aan KLM van maximaal EUR 2,4 miljard.
De middelen die KLM uit het steunpakket heeft gebruikt, respectievelijk EUR 277 miljoen
onder de directe lening en EUR 665 miljoen onder de kredietfaciliteit, zijn volledig
terugbetaald. Als gevolg daarvan heeft KLM nog steeds beschikking over een directe
lening van maximaal EUR 723 miljoen en een kredietfaciliteit van banken van EUR 1,735 miljard.
KLM kan nog steeds gebruik maken van deze lening en faciliteit. Het steunpakket is
dus nog steeds van kracht. Daarmee zijn ook de voorwaarden, zoals die zijn gesteld
aan het steunpakket, en het toezicht daarop door de staatsagent nog steeds van kracht.
Dit zal zo zijn totdat het volledige steunpakket is geannuleerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier