Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders
36 079 Initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders
35 851 Wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie
van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober
2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen
Nr. 3 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 september 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de intiatiefnota
van 14 april 2022 van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden
van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders (Kamerstuk
36 079, nr. 2) en over de brief van 29 juni 2022 over informatie over de tweede nota van wijziging
inzake wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie
van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober
2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, reactie op de voorstellen in
de initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden
van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders en de stand
van zaken over de pilots juridische en psychosociale ondersteuning van klokkenluiders,
het vervolgproces en mijn inzet om een veilig werk- en meldklimaat te bevorderen bij
organisaties (Kamerstuk 35 851, nr. 11).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 juli 2022 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 1 september 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De griffier van de commissie, De Vos
Inleiding
Hierbij bied ik u mijn brief aan met een reactie op de vragen en opmerkingen die ik
op 26 juli 2022 heb ontvangen van de leden van de VVD-fractie, de D66-fractie en de
SP-fractie over de initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging
van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders
en over mijn brief van 29 juni jl. aan uw Kamer, waarbij ik u de tweede nota van wijziging
heb aangeboden inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders
en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 (hierna: de
richtlijn).
Met deze brief informeer ik u tevens over de laatste stand van zaken in de infractieprocedure
die door de Europese Commissie vanwege de te late implementatie van de richtlijn door
Nederland aanhangig is gemaakt en waarover u eerder bij brief van 4 februari jl. bent
geïnformeerd.1
De Nederlandse regering heeft inmiddels op 15 juli jl. het «met redenen omkleed advies»
(MROA) van de Europese Commissie ontvangen. Hierin heeft de Commissie naar aanleiding
van de door Nederland op 22 maart jl. gegeven reactie op de ingebrekestelling geconcludeerd
dat Nederland nog steeds niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om de
volledige omzetting van de richtlijn in nationaal recht te verzekeren. De Commissie
wijst erop dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie een lidstaat zich
niet kan beroepen op bepalingen, praktijken of situaties van zijn interne rechtsorde
ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen
of termijnen.2 De nog te doorlopen parlementaire behandeling vormt daarmee geen rechtvaardiging
voor de te late implementatie. Nederland moet voor 15 september a.s. reageren op het
MROA. Op basis van deze reactie zal de Europese Commissie in beginsel binnen twee
maanden na ontvangst van de reactie, dus voor medio november, besluiten over het aanhangig
maken van de zaak bij het Europese Hof van Justitie. Zoals ik u in mijn brief van
4 februari jl.3 heb meegedeeld, maakt de Commissie de zaak in beginsel automatisch aanhangig bij
het Hof indien Nederland in gebreke blijft, hetgeen tot hoge financiële sancties kan
leiden. Ik acht het van groot belang om een beroepsprocedure bij het Hof met mogelijk
hoge financiële consequenties te voorkomen. Met het oog daarop heb ik in mijn brief
van 29 juni jl. met een reactie op de initiatiefnota van het lid Omtzigt4 bericht dat ik de voorstellen uit die initiatiefnota, die nader overleg en onderzoek
vergen, zal betrekken bij een volgend wetsvoorstel dat wordt voorbereid naar aanleiding
van de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders.
Gelet op het vorengaande verzoek ik u tot een voortvarende behandeling en spoedige
afronding van het implementatiewetsvoorstel.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie spreken de hoop uit dat de verdere wetsbehandeling in
het komende najaar spoedig verloopt en het wetsvoorstel daarna snel in werking kan
treden. In het kader van een spoedige behandeling vragen deze leden naar de stand
van zaken als het gaat om de contacten met de Europese Commissie over de implementatie
van de richtlijn in Nederland (infractieprocedure).
Deze leden kan ik melden dat de Nederlandse regering op 15 juli jl. het «met redenen
omkleed advies» (MROA) van de Europese Commissie heeft ontvangen. Hierin heeft de
Commissie geconcludeerd dat Nederland nog steeds niet alle maatregelen heeft getroffen
die nodig zijn om de volledige omzetting van de richtlijn in nationaal recht te verzekeren.
De Commissie wijst erop dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie een
lidstaat zich niet kan beroepen op bepalingen, praktijken of situaties van zijn interne
rechtsorde ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven
verplichtingen of termijnen.5 De nog te doorlopen parlementaire behandeling vormt daarmee geen rechtvaardiging
voor de te late implementatie. Nederland moet voor 15 september a.s. reageren op het
MROA. Op basis van deze reactie zal de Europese Commissie in beginsel binnen twee
maanden na ontvangst van de reactie, dus voor medio november, besluiten over het aanhangig
maken van de zaak bij het Europese Hof van Justitie. Zoals ik u al in mijn brief van
4 februari jl. heb meegedeeld, maakt de Commissie de zaak in beginsel automatisch
aanhangig bij het Hof indien Nederland in gebreke blijft, hetgeen tot hoge financiële
sancties kan leiden.6 De hoop van de leden van de VVD-fractie op een (zeer) spoedige behandeling van het
wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn kan ik daarom alleen maar van harte
onderschrijven. Voor de duidelijkheid wil ik hier nogmaals benadrukken dat het primaire
doel van dit wetsvoorstel is te voldoen aan de verplichtingen uit de richtlijn. De
overige gewenste wijzigingen die uw Kamer heeft genoemd, voor zover nog niet betrokken
bij de eerste of tweede nota van wijziging, betrek ik graag bij het voorgenomen volgende
wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders,
dat inmiddels wordt voorbereid. In dat verband lees ik met instemming dat de leden
van de VVD-fractie begrijpen dat ik nog onderzoek doe naar een aantal zaken en dat
zij de
uitkomsten van die onderzoeken afwachten. Hiervoor verwijs ik ook naar mijn antwoord
later in deze brief op de vraag van de leden van de SP-fractie naar de huidige stand
van zaken over deze onderzoeken.
De leden van de VVD-fractie vragen verder of zij het goed begrijpen dat een aantal
artikelen uit de richtlijn al in werking getreden is en hoe die zonder wet worden
gehandhaafd.
Inderdaad hebben richtlijnbepalingen die «onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig
zijn» voor de overheid vanaf 17 december 2021 (de datum waarop de richtlijn geïmplementeerd
had moeten zijn) al rechtstreekse werking. Particulieren kunnen zich op deze rechtstreekse
werking van het EU-recht bij de rechter beroepen. In de rechtspraak van het Europese
Hof van Justitie en de nationale rechter staat het leerstuk van «conforme interpretatie»
voorop. Dit leerstuk houdt in dat ook wanneer geen beroep kan worden gedaan op rechtstreeks
werkende bepalingen van een richtlijn, op zowel de rechter als de overheid de plicht
rust om het nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen
en het doel van de richtlijn. Op grond van de door de Afdeling bestuursrechtspraak
gehanteerde standaardformule «moet, alvorens wordt toegekomen aan de vraag of een
artikel van de […] richtlijn rechtstreekse werking heeft, worden nagegaan of het van
toepassing zijnde nationale recht richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd.»7 Handhaving hiervan vindt dus plaats door de rechter.8
Vervolgens vragen deze leden wat wordt bedoeld met het overgangsrecht voor overheidswerkgevers
en bevoegde autoriteiten bij schending van het Unierecht. Deze leden doelen daarbij
naar ik aanneem op het voorgestelde artikel 21b van de Wet bescherming klokkenluiders.
Bij dit voorgestelde overgangsrecht voor overheidswerkgevers en bevoegde autoriteiten
is rekening gehouden met de hiervoor beschreven rechtstreekse werking van de richtlijn
die sinds 17 december 2021 van toepassing is.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts met betrekking tot het criterium «maatschappelijk
belang» in de definitie van «misstand» aan te geven welke criteria een rol spelen
bij het bepalen of het maatschappelijk belang in het geding is en waar dat in het
wetsvoorstel is verankerd.
In mijn brief aan uw Kamer van 29 juni jl. heb ik voorgesteld om het criterium van
«maatschappelijk belang» te behouden, maar tegelijkertijd duidelijker toe te lichten
welke criteria een rol spelen bij het bepalen of het maatschappelijk belang in het
geding is. Bij het bepalen van het maatschappelijk belang gaat het er ten eerste om
dat de misstand moet uitstijgen boven een individuele kwestie of een persoonlijk conflict.
Verder is vereist dat ofwel sprake is van een patroon of structureel karakter, ofwel
van een zodanig ernstige of omvangrijke misstand dat daardoor het algemeen belang
wordt geraakt. Deze criteria zijn verankerd in de toelichting op de tweede nota van
wijziging (zie de toelichting bij onderdeel A). Daarbij zijn diverse voorbeelden genoemd
die de toetsing aan deze criteria in de praktijk verhelderen.
De leden van de VVD-fractie refereren vervolgens aan het nieuwe artikel 17ea, dat
de voorwaarden regelt waaronder een melder beschermd is tegen benadeling tijdens en
na openbaarmaking van een vermoeden van een misstand.
Deze leden hebben goed begrepen dat eerst «intern melden» straks niet meer hoeft.
In het voorgestelde artikel 17e van de Wet bescherming klokkenluiders (dat ziet op
de bescherming tegen benadeling bij een interne melding en een externe melding bij
een bevoegde autoriteit of een anderszins bevoegde organisatie) is immers geregeld
dat melders ook indien zij rechtstreeks extern melden beschermd zijn tegen benadeling.
Deze leden vragen om een nadere verduidelijking van het «intern melden», mede in relatie
tot artikel 17ea, eerste lid, onderdeel b. Uit subonderdeel 2⁰ van onderdeel b van
het eerste lid van artikel 17ea volgt dat een melder die rechtstreeks bij een bevoegde
autoriteit heeft gemeld tijdens en na openbaarmaking van een vermoeden van een misstand
ook beschermd wordt, indien de melder (1) redelijke gronden heeft om aan te nemen
dat de gemelde informatie over het vermoeden van een misstand op het moment van de
openbaarmaking juist is en (2) de melder op basis van de ontvangen feedback van de
bevoegde autoriteit redelijke gronden heeft om aan te nemen dat het onderzoek onvoldoende
voortgang heeft. Het is bij openbaarmaking dus niet vereist om eerst intern te melden.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of in de wet geen voorziening moet worden
opgenomen voor het melden via een advocaat en zo ja, wat de mogelijkheden zijn.
Deze voorziening is inmiddels getroffen via de bij de tweede nota van wijziging voorgestelde
wijziging van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, Wet bescherming klokkenluiders.
Hieruit volgt dat indien een melder wenst dat zijn identiteitsgegevens niet bekend
worden gemaakt, een vertrouwenspersoon of advocaat namens de melder het verzoek tot
onderzoek naar een vermoeden van een misstand bij de afdeling onderzoek van het Huis
voor klokkenluiders (hierna: het Huis) kan indienen. Door deze wijziging is niet meer
vereist dat de naam en adres van de verzoeker vermeld worden in het verzoek aan de
afdeling onderzoek van het Huis. Deze eis wordt niet gesteld bij een melding van een
vermoeden van een misstand aan de andere bevoegde autoriteiten. Bij die andere autoriteiten
is het dus, zonder wetswijziging, al mogelijk om via een advocaat een melding te doen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader kan toelichten hoe met behoud
van «maatschappelijk belang» in de definitie van een «misstand», de drempel om een
melding te doen wordt verlaagd. Ook vragen zij of de Minister kan toelichten op welke
wijze de criteria van een melding die voldoet aan het «maatschappelijk belang» steviger
wordt verankerd in de wet.
Ik meen dat de drempel om een melding te doen niet zozeer wordt verlaagd door aanpassing
van de definitie, maar wel door een betere uitleg van het criterium «maatschappelijk
belang» en het geven van voorbeelden. In mijn brief aan uw Kamer van 29 juni jl. heb
ik daarom voorgesteld om het criterium van «maatschappelijk belang» te behouden, maar
tegelijkertijd duidelijker toe te lichten welke criteria een rol spelen bij het bepalen
of het maatschappelijk belang in het geding is. Bij het bepalen van het maatschappelijk
belang gaat het er ten eerste om dat de misstand moet uitstijgen boven een individuele
kwestie of een persoonlijk conflict. Verder is vereist dat ofwel sprake is van een
patroon of structureel karakter, ofwel van een zodanig ernstige of omvangrijke misstand
dat daardoor het algemeen belang wordt geraakt. Deze criteria zijn verankerd in de
(onderdeel A van) toelichting op de tweede nota van wijziging. Daarbij zijn diverse
voorbeelden genoemd die de toetsing aan deze criteria in de praktijk verhelderen.
Verder wil ik via voorlichting op onder meer de door mijn ministerie opgezette website
wetbeschermingklokkenluiders.nl meer duidelijkheid geven over het criterium maatschappelijk belang in de definitie
van misstand. Ook aan het Huis zal ik verzoeken om via zijn communicatie meer duidelijkheid
over dit begrip te geven.
De leden van de D66-fractie vragen vervolgens waarom niet is gekozen om de internationale
richtlijn van het benadelingsverbod voor familieleden over te nemen, zoals omschreven
in de internationale standaard ISO/TC309 Whistleblowing management systems-Guidelines.
In die standaard is opgenomen dat de werkgever ook familieleden van de klokkenluider
moet beschermen tegen benadeling vanwege het klokkenluiden, voor zover dat binnen
zijn bereik ligt. Ook de EU-klokkenluidersrichtlijn vereist de bescherming van familieleden
tegen benadeling door de werkgever. In het wetsvoorstel is de bescherming van familieleden
gerealiseerd in de voorgestelde artikelen 17ec en 17f, vijfde lid, waarin de bescherming
tegen benadeling en de vrijwaring die aan een klokkenluider worden geboden van overeenkomstige
toepassing worden verklaard op onder meer een betrokken derde. Een familielid wordt
volgens de toelichting op de definitie van «betrokken derde» in artikel 1 als een
betrokken derde aangemerkt.9 Dit is in overeenstemming met het benadelingsverbod voor familieleden, zoals omschreven
in de internationale standaard ISO/TC309 Whistleblowing management systems-Guidelines.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van mijn reactie om het voorstel
van de initiatiefnemer met betrekking tot de uitbreiding van de omkering van de bewijslast
niet over te nemen. De initiatiefnemer heeft in de nota aangegeven dat in de bejegeningsonderzoeken
vaak de benadeling in de vorm van pesterijen op de werkvloer en uitsluiting niet naar
voren komen. De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting op welke
wijze deze vormen van benadeling wel beter naar voren kunnen komen in een bejegeningsonderzoek.
Uit navraag bij het Huis is mij gebleken dat de afdeling onderzoek van het Huis pestgedrag
opvat en ziet als een vorm van benadeling. Verzoekers worden bij het indienen van
een verzoek tot een bejegeningsonderzoek en het intakegesprek dat daarna volgt nadrukkelijk
uitgenodigd om toe te lichten welke vormen van benadeling zij ervaren. Als een verzoeker
daarbij of later tijdens het onderzoek kenbaar maakt dat hij pestgedrag ervaart, dan
wordt dit meegenomen in het onderzoek. Het onderzoek naar het pestgedrag dat volgt,
richt zich op de feitelijkheden die zich hebben voorgedaan (dit is essentieel om de
ervaren benadeling te kunnen objectiveren). De onderzoeksbevindingen worden getoetst
aan de definitie en uitleg van de Arbeidsomstandighedenwet. Er zijn zeven onderzoeksrapporten
op de website van het Huis gepubliceerd waarbij de verzoeker melding maakte van benadeling.
In twee situaties heeft een betrokken verzoeker pesten expliciet genoemd als een vorm
van benadeling. Uitsluiting is nog niet door een verzoeker als benadeling kenbaar
gemaakt. Het Huis geeft aan dat het bij pesten vaak gaat om een reeks van (niet altijd
even duidelijke) handelingen (zoals uitspraken). Pestgedrag en (sociale) uitsluiting
zijn naar hun aard niet eenvoudig vast te stellen. Cruciaal voor de beantwoording
van de onderzoeksvraag, de analyse en de conclusie van de afdeling onderzoek van het
Huis is de vaststelling of het betreffende gedrag een gevolg is van de melding.
De leden van de D66-fractie vragen zich af of het mogelijk is om te onderzoeken hoe
het gesteld is met de interne meldprocedure bij organisaties, voordat de mogelijkheid
om het via de wet af te dwingen van kracht gaat. Zij vragen om een nadere toelichting
waarom pas na inwerkingtreding van het wetsvoorstel de nulmeting zal plaatsvinden.
De onderzoekers die de Wet Huis voor klokkenluiders in 2020 hebben geëvalueerd, hebben
aanbevolen de aanwezigheid en toepassing van de interne meldregeling bij organisaties
te monitoren door er periodiek onderzoek naar te doen op vergelijkbare wijze, zodat
een vergelijking in de tijd mogelijk is. Ook hebben zij aanbevolen herhaaldelijk onderzoek
te doen naar de effecten van de interne meldregeling in de praktijk.10 De onderzoekers hebben overigens niet geconcludeerd dat interne meldprocedures gehandhaafd
zouden moeten worden.
Ik had graag gezien dat het wetsvoorstel begin dit jaar in werking was getreden, zodat
de nulmeting dit jaar had kunnen plaatsvinden. Het voorliggende wetsvoorstel scherpt
de eisen aan van de huidige interne meldprocedure voor werkgevers met ten minste 50 werknemers.
Daarnaast komt de verplichting tot het hebben van een interne meldprocedure ook te
gelden voor een aantal organisaties met minder dan 50 werknemers.11 In het periodieke onderzoek naar interne meldprocedures wil ik niet alleen na laten
gaan of een interne meldprocedure aanwezig is, maar wil ik ook de toepassing en de
effecten laten onderzoeken. Om een goede vergelijking in tijd mogelijk te maken is
het van belang om uit te gaan van gelijkluidende voorwaarden. Ik wil om die reden
eerst de inwerkingtreding van het wetsvoorstel afwachten om kort daarna een nulmeting
houden.
Dit betekent overigens niet dat er verder niks gebeurt richting werkgevers. Het Huis
voor klokkenluiders biedt bijvoorbeeld praktische informatie aan werkgevers voor het
opstellen of aanpassen van een meldregeling. Ook informeer ik werkgevers over de eisen
waar interne meldregelingen aan moeten voldoen via de website wetbeschermingklokkenluiders.nl. Tot slot wil ik als onderdeel van de campagne tot bevordering van een veilig werk-
en meldklimaat samen met werkgevers kijken naar hoe werkgevers het beste gestimuleerd
kunnen worden om te beschikken over een kwalitatief goede interne meldprocedure. Ik
geloof namelijk meer in een aanpak die werkgevers de voordelen laat inzien van het
hebben van een goede interne meldprocedure dan dat zij enkel voldoen aan een verplichting
op papier.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voor- en nadelen van anoniem
melden en vragen om een nadere specificatie op welke wijze beter gecommuniceerd kan
worden over het verschil tussen vertrouwelijk en anoniem melden.
Dit zal onder de aandacht worden gebracht op de website wetbeschermingklokkenluiders.nl,
onder andere in de mediakit bedoeld voor werkgevers.12 Ook zal het verschil worden toegelicht in de nieuwsbrief van de website.13 Hiernaast zal ik aan het Huis verzoeken om via zijn communicatie meer duidelijkheid
te geven over de mogelijkheden van vertrouwelijk en anoniem melden.
De leden van de D66-fractie vragen verder aan de Minister te reflecteren of naast
de sociale partners en de wetenschap, ook de maatschappelijke organisaties die zich
inzetten voor een veilige (inclusieve) werkcultuur betrokken dienen te worden bij
de campagne.
Voor deze zomer is een netwerk met verschillende betrokken partijen bij elkaar gekomen
om door te spreken over de gewenste doelen van de campagne. Zo zijn op dit moment
werkgevers uit de private en publieke sector betrokken bij dit netwerk. Ook is het
Huis voor klokkenluiders betrokken en zijn de vakbonden uitgenodigd om deel te nemen
aan dit netwerk. Ik wil hier ook graag maatschappelijke organisaties bij betrekken
die zich inzetten voor een veilige (inclusieve) werkcultuur. Ik ben aan het nagaan
welke organisaties het beste uitgenodigd kunnen worden.
Tot slot merken de leden van de D66-fractie op dat zij zich bewust zijn van de opgelopen
vertraging ten aanzien van de behandeling en implementatie van de EU-richtlijn en
vragen zij of Nederland nog op schema ligt met betrekking tot de nieuwe vastgestelde
deadline.
De duur van de behandeling van het wetsvoorstel voor de implementatie van de EU-richtlijn
heeft ertoe geleid dat de deadline op 17 december 2021 voor de implementatie van de
richtlijn inmiddels ruim is overschreden. Er kan daarom niet meer gesteld worden dat
Nederland met de implementatie van de richtlijn op schema ligt. Sinds het passeren
van die datum voldoet Nederland niet aan zijn verplichting uit de richtlijn. In het
kader van de infractieprocedure heeft de regering inmiddels op 15 juli jl. het «met
redenen omkleed advies» (MROA) van de Europese Commissie ontvangen. Hierin heeft de
Commissie geconcludeerd dat Nederland nog steeds niet alle maatregelen heeft getroffen
die nodig zijn om de volledige omzetting van de richtlijn in nationaal recht te verzekeren.
De Commissie wijst erop dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie een
lidstaat zich niet kan beroepen op bepalingen, praktijken of situaties van zijn interne
rechtsorde ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven
verplichtingen of termijnen.14 De nog te doorlopen parlementaire behandeling vormt daarmee geen rechtvaardiging
voor de te late implementatie. Nederland moet voor 15 september a.s. reageren op het
MROA. Op basis van deze reactie zal de Europese Commissie in beginsel binnen twee
maanden na ontvangst van de reactie, dus voor medio november, besluiten over het aanhangig
maken van de zaak bij het Europese Hof van Justitie. Zoals ik u al in mijn brief van
4 februari jl. heb meegedeeld, maakt de Commissie de zaak in beginsel automatisch
aanhangig bij het Hof indien Nederland in gebreke blijft, hetgeen tot hoge financiële
sancties kan leiden (zie ook de informatie in voetnoot 4). In een eventuele hofprocedure
zal voor de bepaling van een dwangsom en een boete uitgegaan worden van de implementatiedatum
van 17 december 2021.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SP-fractie merken op dat door vele verschillende processen rondom
de klokkenluidersbescherming, zoals de wetswijziging, een evaluatie en een initiatiefnota,
er veel verschillende zaken door elkaar lopen. Zij spreken de hoop uit dat dit desalniettemin
zal leiden tot een goede wet, die klokkenluiders en de samenleving voldoende zal beschermen.
Ik onderschrijf deze laatste opmerking van de leden van de SP. Een belangrijke eerste
stap in de verbetering van de bescherming van klokkenluiders wordt gezet met dit voorliggende
wetsvoorstel. In dat voorstel is een deel van de voorstellen van de heer Omtzigt verwerkt.
Een ander deel van de voorstellen vergt nader onderzoek. Deze voorstellen wil ik,
net als de onderwerpen die uit de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders naar
voren zijn gekomen voor een (mogelijke) wetswijziging15, in het volgende wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Huis voor
klokkenluiders betrekken.
De leden van de SP-fractie spreken hun waardering uit dat het kabinet zich inzet om
het wetsvoorstel te wijzigen na de kritiek op het aanvankelijke voorstel. De leden
zien nog wel mogelijkheden tot verbeteringen in de huidige tekst van het wetsvoorstel.
Zij lezen echter dat er nog onderhandelingen en gesprekken lopen over enkele zaken
en vragen naar een huidige stand van zaken en of er enig inzicht verschaft kan worden
in hoe en met wie de gesprekken lopen.
In mijn brief van 29 juni jl. aan uw Kamer heb ik aangegeven dat een deel van de voorstellen
van de heer Omtzigt nader onderzoek vergt. Gelet op de noodzaak van een spoedige behandeling
van het implementatiewetsvoorstel vanwege de infractieprocedure van de Europese Commissie
betrek ik deze voorstellen bij de voorbereiding van het volgende wetsvoorstel naar
aanleiding van de evaluatie.
Het gaat om de volgende voorstellen uit de initiatiefnota van de heer Omtzigt:
• het stellen van regels over het melden van staatsgeheime informatie (voorstel 6);
• het uitbreiden van het benadelingsverbod tot familieleden buiten de werkgerelateerde
sfeer van de werkgever, maatschappelijke organisaties die de melding faciliteren en
onterecht als klokkenluider aangemerkte personen (voorstel 9);
• het instellen van een fonds voor klokkenluiders (voorstel 11);
• de uitbreiding van sancties voor de aanpak van werkgevers die een klokkenluider benadelen
(voorstel 12);
• het instellen van goed functionerende toezichtmechanismen op interne meldkanalen (voorstel 13);
• het eventueel regelen van een wettelijke verplichting voor werkgevers en bevoegde
autoriteiten om anonieme meldingen te aanvaarden en behandelen (voorstel 14);
• het garanderen van de vertrouwelijkheid van de melding (voorstel 15).
Over deze onderwerpen vindt nader overleg plaats met verschillende ministeries en
het Huis voor klokkenluiders. Daarnaast wil ik ten aanzien van de aanbeveling van
het instellen van een fonds (voorstel 11), eerst de uitkomsten van de verschillende
pilots afwachten. De pilot mediation en juridische ondersteuning voor klokkenluiders
bij de sector Rijk is gestart met ingang van 1 januari 2022. De pilot psychosociale
ondersteuning bij Slachtofferhulp Nederland start met ingang van 1 september 2022.
Met de Raad voor Rechtsbijstand voer ik op dit moment verkennende gesprekken over
een brede pilot juridische ondersteuning. Als de ondersteuning van klokkenluiders
een wetswijziging vergt, zal dit, gelet op de looptijd van de pilots, worden meegenomen
in een apart wetstraject. In de tussentijd bespreek ik de voortgang van deze pilots
met de Stichting van de Arbeid en het Huis voor klokkenluiders. In de laatste alinea
van deze brief sta ik stil bij de stand van zaken met betrekking tot de aanbeveling
de vertrouwelijkheid van meldingen te garanderen (voorstel 15).
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast nadere toelichting op de keuze om maatschappelijke
misstand te laten bestaan waardoor een gedeelte van de meldingen niet onderzocht kan
worden, die wel een ernstige misstand kunnen zijn.
Uit deze vraag van de leden van de SP-fractie maak ik op dat zij veronderstellen dat
ernstige misstanden niet kunnen worden onderzocht. Dit is echter wel mogelijk. Bij
de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders is weliswaar door een aantal betrokkenen
in het onderzoek de zorg uitgesproken dat het criterium «maatschappelijk belang» vaak
te strak wordt uitgelegd. Naar aanleiding daarvan is echter niet de conclusie getrokken
dat het criterium zou moeten worden geschrapt. Van belang is dat ook in het evaluatieonderzoek
door wetenschappers en experts is benadrukt dat het noodzakelijk is om een onderscheid
(te blijven) maken tussen maatschappelijke misstanden en integriteitskwesties en/of
conflicten vanwege persoonlijke verhoudingen. In mijn brief aan uw Kamer van 29 juni
jl. heb ik daarom voorgesteld om het criterium van «maatschappelijk belang» te behouden,
maar tegelijkertijd duidelijker toe te lichten welke criteria een rol spelen bij het
bepalen of het maatschappelijk belang in het geding is. Bij het bepalen van het maatschappelijk
belang gaat het er ten eerste om dat de misstand moet uitstijgen boven een individuele
kwestie of een persoonlijk conflict. Verder is vereist dat ofwel sprake is van een
patroon of structureel karakter, ofwel van een zodanig ernstige of omvangrijke misstand
dat daardoor het algemeen belang wordt geraakt. Deze criteria zijn verankerd in de
(onderdeel A van) toelichting op de tweede nota van wijziging. Daarbij zijn diverse
voorbeelden genoemd die de toetsing aan deze criteria in de praktijk verhelderen.
Daarom benadruk ik nogmaals dat een ernstige misstand, mits de handeling of nalatigheid
uitstijgt boven het individuele belang, bijvoorbeeld omdat de veiligheid of de volksgezondheid
in het geding is of omdat de situatie structureel is, onder het begrip misstand valt
als bedoeld in de Wet Huis voor klokkenluiders en het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie vragen tot slot naar de uitkomsten van het bestuurlijke
overleg over de aangenomen motie-Van Nispen over het niet afluisteren van het Huis
voor klokkenluiders en of de regering voornemens is deze motie uit te voeren.
Het bestuurlijke overleg met het Huis voor klokkenluiders en het Ministerie van Justitie
en Veiligheid vindt in september 2022 plaats, over de uitkomsten kan ik u dus nog
niet informeren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 29 juni 2022, informeren
de Minister van Justitie en Veiligheid en ik uw Kamer over de uitkomst van het bestuurlijke
overleg en de reactie op het voorstel van de heer Omtzigt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, griffier