Nota van wijziging : Nota van wijziging
35 594 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers
Nr. 9 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 11 juli 2022
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan het slot van artikel I, onderdeel A, eerste lid, onderdeel B, onderdeel D, eerste
en derde lid, en onderdeel F, tweede lid, wordt een punt toegevoegd.
B
In artikel I, onderdeel C, eerste lid, wordt «1» vervangen door «1.».
C
Artikel I, onderdeel D, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef wordt «wordt een lid» vervangen door «worden twee leden».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
16. De netbeheerder kan een leverancier verzoeken het correspondentieadres van een
afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, te verstrekken indien dit noodzakelijk
is ten behoeve van de taak, bedoeld in het eerste lid. Een leverancier verstrekt deze
gegevens.
D
In artikel II wordt «een percentage van de via de aansluiting ingevoede elektriciteit.
Dit percentage bedraagt in:
a. het kalenderjaar 2023 91%;
b. het kalenderjaar 2024 82%;
c. het kalenderjaar 2025 73%;
d. het kalenderjaar 2026 64%;
e. het kalenderjaar 2027 55%;
f. het kalenderjaar 2028 46%;
g. het kalenderjaar 2029 37%;
h. het kalenderjaar 2030 28%;
i. de kalenderjaren vanaf 2031 0%.».
vervangen door «een percentage van de via de aansluiting ingevoede elektriciteit.
Dit percentage bedraagt in:
a. het kalenderjaar 2025 64%;
b. het kalenderjaar 2026 64%;
c. het kalenderjaar 2027 55%;
d. het kalenderjaar 2028 46%;
e. het kalenderjaar 2029 37%;
f. het kalenderjaar 2030 28%;
g. de kalenderjaren vanaf 2031 0%.».
E
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel IIA
Onze Minister voor Klimaat en Energie zendt in overeenstemming met Onze Minister van
Financiën uiterlijk 1 maart 2025 aan de Staten-Generaal een verslag over de effecten
van deze wet op de terugverdientijden van investeringen in zonnepanelen door afnemers,
als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998.
F
Artikel III komt te luiden:
Artikel III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Toelichting
1. Doel en aanleiding
Het voorstel van wet tot Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen
op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers
wordt met deze nota van wijziging op enkele punten gewijzigd. Deze nota van wijziging
is mede ingediend namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst.
Opvragen correspondentieadres door netbeheerder
Het is noodzakelijk gebleken de netbeheerder de mogelijkheid te geven het correspondentieadres
van de kleinverbruiker bij een leverancier op te vragen indien dit noodzakelijk is
ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 26ae, eerste lid, van de Elektriciteitswet
1998. Met het oog hierop is voorgesteld een zestiende lid toe te voegen aan artikel 26ae
van de Elektriciteitswet 1998 waarin wordt geregeld dat een leverancier het correspondentieadres
van de kleinverbruiker op verzoek van de netbeheerder aan hem moet verstrekken. De
netbeheerder heeft dit adres nodig omdat gebleken is dat er situaties zijn waarin
aansluitingen geen brievenbus hebben (zoals bij garageboxen, laadpalen en pompgemalen)
of waar sprake is van all-in huur (zoals bijvoorbeeld bij studentenhuizen), waardoor
het correspondentieadres van de kleinverbruiker anders is dan het aansluitadres van
de meetinrichting. De netbeheerder heeft het correspondentieadres nodig om aan zijn
taak te voldoen om aan kleinverbruikers die daar niet over beschikken een meetinrichting
aan te bieden die afname en invoeding apart kan meten. Het is daartoe noodzakelijk
dat de netbeheerder de kleinverbruiker op het juiste adres kan bereiken, zodat de
kleinverbruiker in de gelegenheid wordt gesteld de meetinrichting te laten vervangen.
In het wetsvoorstel is geregeld dat de Minister handhavend kan optreden indien een
kleinverbruiker in strijd handelt met artikel 26aa, tweede lid, van de Elektriciteitswet
1998 door niet te beschikken over een geïnstalleerde meetinrichting die de afname
en invoeding afzonderlijk kan meten. Ten behoeve van dit handhavingstraject is in
artikel 26ae, vijftiende lid, van de Elektriciteitswet 1998 opgenomen dat de netbeheerder
verplicht is de persoonsgegevens waar de netbeheerder over beschikt (naam, adres,
EAN-code, type meetinrichting en naam van de leverancier) aan de Minister te overleggen
indien de kleinverbruiker een geschikte meetinrichting aangeboden heeft gekregen maar
dit niet heeft geleid tot installatie van de meetinrichting. De Minister kan naar
aanleiding van deze melding van de netbeheerders vervolgens de overige benodigde persoonsgegevens
(correspondentieadres van de betreffende kleinverbruiker) bij de leverancier opvragen
zodat het handhavingstraject kan worden ingezet. In het wetsvoorstel wordt daarom
een vijfde lid aan artikel 78 van de Elektriciteitswet 1998 toegevoegd, waarmee de
Minister bij de leverancier in de toekomst de persoonsgegevens van een kleinverbruiker
kan opvragen. In die (naar verwachting zeer beperkte) gevallen waarbij de netbeheerder
niet beschikt over de juiste of volledige gegevens van de kleinverbruiker en die derhalve
ook niet kan verstrekken aan de Minister, zal de Minister de leverancier benaderen
om alsnog de beschikking te krijgen over de juiste en volledige gegevens van de kleinverbruiker.
Dit ten behoeve van de handhaving van de verplichting die op de kleinverbruiker rust
om het aanbod van een netbeheerder een geschikte meetinrichting te plaatsen, te accepteren.
Nieuw afbouwpad
TNO heeft in 2020 onderzoek gedaan naar de terugverdientijden van zonnepanelen in
relatie tot het in het wetsvoorstel voorgestelde afbouwpad van de salderingsregeling.1 Op 7 oktober 2020 is het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling bij
de Tweede Kamer ingediend.2 Op 26 januari 2021 is het wetsvoorstel controversieel verklaard, waardoor behandeling
een jaar heeft stilgelegen. Daardoor is de in het wetsvoorstel opgenomen startdatum
van de afbouw van 1 januari 2023 niet meer haalbaar. Er is voor gekozen de startdatum
van de afbouw met twee jaar uit te stellen naar 1 januari 2025. Dit betekent dat er
in de jaren 2023 en 2024 nog volledig kan worden gesaldeerd. In 2025 zal eenmalig
een iets grotere afbouwstap gezet worden, waarna het pad vanaf 2026 weer wordt opgepakt
zoals oorspronkelijk beoogd. Dit houdt in dat, net als in het oorspronkelijke wetsvoorstel,
vanaf 2031 niet meer gesaldeerd kan worden.
TNO heeft in 20223 een update uitgevoerd van het onderzoek naar terugverdientijden uit 2020 op basis
van dit nieuwe afbouwpad en actuele elektriciteitsprijzen, belastingen en investeringskosten
voor zonnepanelen. Eerder liet onderzoek door PwC4 zien dat huishoudens in de regel bereid zijn te investeren in zonnepanelen als de
terugverdientijd maximaal 9 jaar is. Uit het geactualiseerde onderzoek van TNO (2022)
blijkt dat de terugverdientijd voor een referentiehuishouden naar verwachting (ruim)
onder deze 9 jaar blijft.
Tabel 1. Te salderen percentages salderingsregeling
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
2031
Te salderen percentage oorspronkelijk voorstel
100
91
82
73
64
55
46
37
28
0
Te salderen percentage 2 jaar uitstel
100
100
100
64
64
55
46
37
28
0
Meetmoment terugverdientijden in 2025
TNO geeft in haar rapporten uit 2020 en 2022 aan dat de terugverdientijden afhankelijk
zijn van een aantal onzekere factoren zoals de kostendaling van zonnepanelen en de
ontwikkeling van het leveringstarief van elektriciteit. Deze onzekere factoren kunnen
tot langere of kortere terugverdientijden leiden. Daarom wordt voorgesteld dat vóór
1 maart 2025 een geactualiseerde rapportage over de terugverdientijden aan de Staten-Generaal
wordt gestuurd. Bij dit geactualiseerde rapport worden de onzekere factoren in de
berekening van de terugverdientijden bijgewerkt. Als uit het rapport blijkt dat investeringen
in zonnepanelen niet meer voldoende aantrekkelijk zijn of niet meer voldoende aantrekkelijk
dreigen te worden, kan het afbouwpad, opgenomen in artikel 50, tweede lid, van de
Wet belastingen op milieugrondslag, worden bijgesteld. Hiertoe kan dan een wijziging
van de Wet belastingen op milieugrondslag worden opgenomen in het Belastingplan 2026,
zodat het afbouwpad per 1 januari 2026 wordt aangepast.
Inwerkingtreding
In verband met het gewijzigde afbouwpad is de inwerking van artikel I, onderdeel E,
en artikel II van het wetsvoorstel gewijzigd. Net als de andere artikelen en onderdelen
daarvan treden die bij koninklijk besluit in werking. Voor artikel I, onderdeel E,
en artikel II is de beoogde inwerkingtredingsdatum 1 januari 2025.
2. Privacyaspecten
Gezien de aard van deze nota van wijziging is in de fase van beleidsontwikkeling een
gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitgevoerd voor wat betreft het opvragen van
het correspondentieadres van een kleinverbruiker door de netbeheerder. Met behulp
hiervan is de noodzaak onderzocht van de voorgenomen verwerking van persoonsgegevens
en zijn op gestructureerde wijze de gevolgen en risico’s van de maatregel(en) of het
systeem voor gegevensbescherming in kaart gebracht. Hierbij is in het bijzonder aandacht
besteed aan de beginselen van transparantie, gegevensminimalisering, doelbinding,
het vereiste van een goede beveiliging en de rechten van de betrokkenen.
In de gegevensbeschermingseffectbeoordeling is aangegeven dat de gegevensverwerking
door de netbeheerder van belang is voor het adequaat aanbieden van een geschikte meetinrichting
aan de kleinverbruiker. Het gaat om het belang van het voorkomen dat kleinverbruikers
ten onrechte in aanraking komen met de toezichthouder omdat de netbeheerder hen niet
op het juiste adres heeft kunnen bereiken voor het aanbieden van een geschikte meetinrichting.
De gegevens worden alleen verwerkt ten behoeve van het aanbieden van een geschikte
meetinrichting en om te verstrekken aan de toezichthouder indien de kleinverbruiker
de meetinrichting weigert te laten plaatsen. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
blijft beperkt tot het correspondentieadres van diegene die op de datum van inwerkingtreding
van het wetsvoorstel nog geen geschikte meetinrichting geïnstalleerd heeft. De netbeheerder
zal het correspondentieadres van de kleinverbruiker na succesvolle plaatsing van de
geschikte meetinrichting verwijderen. De gegevensverwerking (het opvragen van het
correspondentieadres door de netbeheerder en het verstrekken hiervan door de leverancier)
is vormgegeven als een bevoegdheid voor de netbeheerder als dat noodzakelijk is voor
zijn taak en als een wettelijke verplichting voor de leverancier. Daarmee wordt wettelijk
geregeld dat de gegevensverwerking door de leverancier gerechtvaardigd is op basis
van een van de zes AVG-grondslagen, namelijk: het is «noodzakelijk voor het nakomen
van een wettelijke verplichting». Voor de netbeheerder is de verwerkingsgrondslag
van de AVG «taak van algemeen belang». Adequate aanschrijving voorkomt tevens dat
kleinverbruikers ten onrechte in aanraking komen met de toezichthouder omdat de netbeheerder
hen niet op het juiste adres heeft kunnen bereiken voor het aanbieden van een geschikte
meetinrichting.
Deze nota van wijziging is toegezonden aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Deze heeft
in het advies van 17 december 2020 aangegeven geen opmerkingen te hebben.
3. Regeldruk
De introductie van de mogelijkheid voor netbeheerders om het correspondentieadres
van de kleinverbruiker op te vragen bij de leverancier brengt een beperkte stijging
in de regeldruk met zich mee voor de netbeheerders. Iedere netbeheerder zal de lijst
met de EAN-codes die horen bij de meetinrichting van de kleinverbruikers moeten voorleggen
aan de leveranciers van de kleinverbruikers met het verzoek deze gegevens aan te vullen
met het correspondentieadres. Dit gaat om circa 60 leveranciers die door iedere netbeheerder
separaat benaderd moeten worden. Voor de berekening van de regeldruk wordt ervan uitgegaan
dat de netbeheerders eens per twee maanden gegevens zullen opvragen bij de leveranciers
en dat er bij de grote netbeheerders sprake zal zijn van een semi-geautomatiseerd
proces. Daarvoor is het noodzakelijk dat er door iedere netbeheerder per leverancier
een lijst wordt opgesteld, waarbij de leverancier door de netbeheerder wordt verzocht
het correspondentieadres hieraan te koppelen. Het per leverancier opstellen van de
lijst met EAN-codes van kleinverbruikers en het zodanig in de eigen administratie
verwerken dat deze gegevens gebruikt kunnen worden voor het aanbieden van de meetinrichting,
kost naar verwachting circa 18 uur per netbeheerder per maand à € 39 per uur. Er zijn
7 netbeheerders en de looptijd van de aanbieding van de meetinrichting is 2 jaar,
waardoor de totale regeldrukkosten neerkomen op € 117.936,–.5
In het oorspronkelijke wetsvoorstel is in artikel 78, vijfde lid, van de Elektriciteitswet
1998 opgenomen dat de toezichthouder bij de leverancier de persoonsgegevens van een
afnemer kan opvragen. Als gevolg van deze nota van wijziging zal de toezichthouder
naar verwachting alle voor de handhaving noodzakelijke informatie van de netbeheerder
kunnen krijgen. Alleen in die (zeer beperkte) gevallen waar de informatie niet volledig
is of niet juist blijkt te zijn, zal de toezichthouder de leverancier alsnog voor
deze persoonsgegevens benaderen. Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte dus al een
verplichting voor de leverancier voor het aanleveren van deze gegevens. Omdat het
voor de regeldruk waar een leverancier mee te maken krijgt niet uitmaakt of de leverancier
deze gegevens aan de netbeheerder of aan de toezichthouder moet verschaffen, heeft
deze nota van wijziging geen effect op de regeldruk voor leveranciers. De regeldrukeffecten
blijven daarmee beperkt tot een stijging van € 117.936,– voor de netbeheerders, in
verband met het opvragen van het correspondentieadres van de kleinverbruikers bij
de leverancier.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie