Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 063 Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2021, L 104) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 1 juli 2022
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
1.1.
Algemeen
2
1.2.
Implementatie richtlijn
3
2.
OESO Modelregelgeving
5
3.
Europese regelgeving inzake administratieve samenwerking
6
3.1.
Rapportageverplichting rapporterende platformexploitanten
7
3.2.
Het switch off-mechanisme
8
3.3.
Verkopers en relevante activiteiten
8
3.4.
Verzamel- en verificatievereisten en rapportageverplichtingen
10
3.5.
Bevoegdheden van belastingautoriteiten en gegevensbescherming
11
4.
Uitvoeringsaspecten
14
5.
Handhaving
16
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTNG
17
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van de VVD, de PVV, het CDA, de SP en de ChristenUnie.
1.1. Algemeen
De leden van de fractie van de PVV vragen wat de voor- en nadelen zijn van implementatie
voor de Nederlandse belastingbetaler. Rapporterende platformexploitanten1 zijn gehouden om te rapporteren verkopers op de hoogte te stellen van de inlichtingen
die zij ten aanzien van hen verstrekken aan de belastingautoriteiten. Onder deze inlichtingen
bevindt zich onder andere een overzicht van de totale tegenprestatie die aan de te
rapporteren verkoper is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode.2 Dit overzicht vergemakkelijkt het doen van een juiste aangifte voor de verkoper,
hetgeen een voordeel is van Richtlijn (EU) 2021/514. Daarbij kan de Belastingdienst
de gegevens en inlichtingen die zij over verkopers ontvangt, ook zelf betrekken in
het controle- en toezichtproces. Beide effecten kunnen bijdragen aan het verkleinen
van de gemiste belastingopbrengsten en zorgen voor het verbeteren van het gelijke
speelveld. Dit draagt dus bij aan het tegengaan van concurrentieverstoring.
Voor de Nederlandse belastingbetalers als collectief kan het kabinet als enige nadeel
de extra uitvoeringskosten noemen die samenhangen met Richtlijn (EU) 2021/514. Voor
individuele belastingplichtigen kunnen ook nadelen bestaan, zoals extra administratieve
lasten voor rapporterende platformexploitanten, respectievelijk te rapporteren verkopers
en ook meer toezicht vanuit de Belastingdienst op activiteiten van te rapporteren
verkopers.
Vanwege de technische aard van het wetsvoorstel hebben de leden van de fractie van
het CDA in zijn algemeenheid behoefte aan extra toelichting op hoe het wetsvoorstel
in de praktijk gaat uitwerken. De praktische aspecten van dit wetsvoorstel zijn ook
in het kader van de Uitvoeringstoets besproken. Hierbij kan men denken aan zaken als
de wijze van indiening, de IT berichtenspecificaties (de XML specificaties), de communicatie
vanuit de Belastingdienst rondom Richtlijn (EU) 2021/514 richting zowel rapporterende
platformexploitanten als te rapporteren verkopers, maar ook het inrichten van de interne
processen zoals het oprichten van een centraal DAC7 team binnen de Belastingdienst
voor coördinatie en vragen uit de maatschappij, verwerking van risicosignalen, internationale
samenwerking, waarborgen van de privacy, etc.
Ik begrijp dat er bij een technisch wetsvoorstel meer behoefte is aan toelichting.
Ik ben graag bereid om een technische briefing te geven aan de Tweede Kamer als er
behoefte is aan meer toelichting.
De leden van de fractie van de SP vragen of een groot deel van de inkomsten die verkopers
via digitale platformen verkrijgen grensoverschrijdend is en wat dit voor gevolgen
heeft. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, is de digitalisering van
de economie de afgelopen jaren snel toegenomen. De opkomst van digitale platformen,
die veelal grensoverschrijdend opereren, verandert veel bedrijfssectoren. Via een
digitaal platform is een Nederlandse verkoper bijvoorbeeld gemakkelijk in staat om
een goed te verkopen aan een Fransman, of om zijn vakantiehuis in Spanje te verhuren
aan een Griek. Deze transacties kunnen plaatsvinden via een digitaal platform dat
waar dan ook ter wereld fiscaal ingezetene is. Transparantie over de inkomsten die
op deze manier worden vergaard, werkt voor de belastingheffing alleen bevorderend
als inlichtingen omtrent die inkomsten terechtkomen bij de EU-lidstaten die deze inkomsten
mogen belasten. De automatische uitwisseling van inlichtingen tussen belastingautoriteiten
van EU-lidstaten is daarmee van wezenlijk belang om belastingautoriteiten de inlichtingen
te bezorgen die zij nodig hebben om de verschuldigde belastingen correct vast te stellen.
1.2. Implementatie richtlijn
De leden van de fractie van de VVD vragen of in het wetsvoorstel verdergaande maatregelen
zijn opgenomen dan dat de richtlijn strikt voorschrijft en zo ja, welke dat dan zijn.
Het voorliggende wetsvoorstel bevat slechts maatregelen die samenhangen met de implementatie
van Richtlijn (EU) 2021/5143, waardoor sprake is van een zuivere implementatie.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat ik voornemens ben om uiterlijk Prinsjesdag een
nota van wijziging in te dienen. De richtlijn verzorgt enkel het rapporteren en uitwisselen
van gegevens over Europese ingezetenen en vastgoed gelegen in Europa. Door de zuivere
implementatie van de richtlijn is in het huidig wetsvoorstel daarom ook enkel de rapportageplicht
en uitwisseling geregeld voor Europese ingezetenen en vastgoed gelegen in Europa.
In deze nota van wijziging wordt de situatie opgenomen waarbij een platform in Nederland
rapporteert over te rapporteren verkopers gevestigd in een niet-Unierechtsgebied.
De richtlijn is gestoeld op Modelregelgeving opgesteld door de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO Modelregelgeving)4 en verwacht wordt dat niet-Unierechtsgebieden deze modelregelgeving gaan implementeren
in hun nationale regelgeving. De nota van wijziging is noodzakelijk om ervoor te zorgen
dat ook een rapportageplicht ontstaat voor niet-Europese ingezetenen en uitwisseling
van informatie, zowel door Nederland naar niet-Unierechtsgebieden als andersom, mogelijk
is.
De nota van wijziging bevat verder naar verwachting nog een verduidelijking in artikel
10j, eerste lid, die de economische verbinding met Nederland regelt. Deze wijziging
maakt duidelijk dat als een rapporterende platformexploitant een fiscaal ingezetene
is van een andere EU-lidstaat, men niet meer toekomt aan de rapportageplicht op basis
van artikel 10j, eerste lid, sub a tot en met c.
De nota van wijziging omvat vervolgens naar verwachting nog een derde wijziging. De
richtlijn heeft bepaald dat de rapportageverplichtingen niet alleen gelden in grensoverschrijdende
situaties, maar net zo goed voor binnenlandse situaties. Er is sprake van een binnenlandse
situatie als een in Nederland gevestigde verkoper door een rapporterende platformexploitant
in Nederland gerapporteerd wordt. Voor deze rapportageverplichting wordt een bepaling
voorgesteld, omdat de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen (WIB) alleen ziet op grensoverschrijdende situaties.
De leden van de fractie van de SP vragen of een uniforme rapportageverplichting nu
de oplossing is voor belastingontduiking in de Europese Unie. Zij vragen ook of dit
systeem nu waterdicht is, en zo niet, hoe dit dan te verbeteren. Vanwege het internationale
karakter van digitale platformen en de exponentiële groei van inkomen, gegenereerd
via die platformen, is het essentieel dat een uniforme rapportageverplichting wordt
ingevoerd die overal in de interne markt geldt. Door de invoering van Richtlijn (EU)
2021/514 beschikken alle belastingautoriteiten binnen de Europese Unie (en belastingautoriteiten
van gekwalificeerde niet-Unierechtsgebieden) over voldoende inlichtingen om de verschuldigde
belastingen correct vast te stellen. De uniforme rapportageverplichting zorgt er ook
voor dat de administratieve lasten van platformexploitanten beter beheersbaar worden,
omdat ze niet meer aan lokale verplichtingen hoeven te voldoen of moeten reageren
op ad hoc verzoeken om informatie.
Het wetsvoorstel helpt naast de platformen ook de Belastingdienst. Door het rapporteren
in één EU-lidstaat, samen met de internationale uitwisseling, is het toezicht houden
op platformen overzichtelijker voor de Belastingdienst. Daarnaast zorgen de drempels
voor grote en kleine verkopers ervoor dat de Belastingdienst efficiënter toezicht
kan houden.
Ook voor te rapporteren verkopers die gebruik maken van een platform gevestigd buiten
de Europese Unie is voorzien in een rapportage, hetzij door registratie van het platform
in de Europese Unie, hetzij door rapportage in het desbetreffende land buiten de Europese
Unie en vervolgens uitwisseling van de gerapporteerde gegevens aan de EU-lidstaat.
Het systeem is dus waterdicht, in de zin dat er een gelijk speelveld gecreëerd wordt
voor zowel platformen gevestigd in een EU-lidstaat als in een niet-Unierechtsgebied.
In beide situaties zal aan (vrijwel) identieke rapportageverplichtingen moeten worden
voldaan. Omdat er kleine verschillen bestaan tussen de verplichtingen uit de OESO
Modelregels en de verplichtingen uit Richtlijn (EU) 2021/514, zullen de rapportageverlichtingen
niet altijd identiek zijn. In de OESO Modelregels zijn verzamel- en verificatievereisten
beperkt anders. Verwacht wordt wel dat de Europese Commissie de onder de OESO overeenkomst
uitgewisselde informatie als gelijkwaardig zal beschouwen, waardoor het voor de praktijk
niet tot problemen zal leiden.
Belastingontduiking kan ook plaatsvinden wanneer te rapporteren verkopers opzettelijk
deze inkomsten niet opgeven in hun belastingaangifte. Door de uniforme rapportageverplichting
heeft de Belastingdienst informatie voorhanden om, eventueel na contact met desbetreffende
verkopers na te vorderen of na te heffen (afhankelijk van de van toepassing zijnde
belasting). Daarnaast gaat een preventieve werking uit van het feit dat te rapporteren
verkopers nu weten dat informatie over hen gerapporteerd en uitgewisseld wordt. Dit
wetsvoorstel en de onderliggende Richtlijn (EU) 2021/514 en de de «Multilateral Competent
Authority Agreement on Automatic Exchange of Information on Income Derived through
Digital Platforms» (OESO Uitwisselingsovereenkomst) dragen dus bij aan het tegengaan
van belastingontwijking, respectievelijk belastingontduiking. Belangrijk is nogmaals
te benadrukken dat de meeste fouten die verkopers maken omtrent hun fiscale verplichtingen
niet uit onwil of opzet, maar uit onkunde of onwetendheid komen. Bij deze verkopers
is in het geheel geen sprake van belastingontduiking.
De leden van de fractie van het CDA vragen bovendien hoe er wordt gehandhaafd als
buitenlandse platformexploitanten niet aan deze verplichting voldoen. Ingevolge het
onderhavige wetsvoorstel wordt de huidige sanctiebepaling in de WIB uitgebreid. Zodoende
kan het opzettelijk of grofschuldig niet-nakomen van de in het onderhavige wetsvoorstel
opgenomen verplichtingen door rapporterende platformexploitanten worden bestraft met
een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie5 en kan er tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan. Van belang is dat een
boete in elk concreet geval proportioneel dient te zijn.6 Wat een proportionele boete is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden
van het concrete geval. Zowel strafverminderende als strafverzwarende omstandigheden
dienen bij de straftoemeting te worden betrokken.7 Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is hierbij van toepassing.8 Richtlijn (EU) 2021/514 vereist dat de EU-lidstaten voorzien in een sanctie die doeltreffend,
evenredig en afschrikwekkend is. Een schending van de verplichtingen die met het onderhavige
wetsvoorstel worden geïntroduceerd, kan immers (internationaal) gevolgen hebben voor
de uitwisseling van gegevens met betrekking tot te rapporteren verkopers en daarmee
voor het tegengaan van belastingontwijking. Bovendien kan er sprake zijn van concurrentie
met traditionele bedrijven of andere platformen.
Deze sancties zijn ook van toepassing op rapporterende platformexploitanten gevestigd
in niet-Unierechtsgebieden. Ten aanzien van deze rapporterende platformexploitanten
streven EU-lidstaten ernaar om hun acties voor het handhaven van de naleving van de
registratie te coördineren. Hierbij wordt in het uiterste geval voorkomen dat de rapporterende
platformexploitant binnen de Europese Unie kan opereren.
2. OESO Modelregelgeving
De leden van de fractie van de PVV merken op dat niet alleen binnen de EU-rapportageverplichtingen
voor platformexploitanten zijn geïntroduceerd, maar ook in OESO-verband. De leden
van de fractie van de PVV willen weten welke meerwaarde de rapportageverplichtingen
voor platformexploitanten binnen de Europese Unie hebben ten opzichte de rapportageverplichtingen
in OESO-verband en of het kabinet tevens rapportageverplichtingen in OESO-verband
zal implementeren (en zo ja, welke?). De leden van de fractie van de SP vragen of
de OESO Modelregelgeving niet dwingend moeten worden overgenomen om effectief te zijn.
Invoering van de OESO Modelregelgeving en ondertekening van de OESO Uitwisselingsovereenkomst
is inderdaad niet verplicht. Echter, niet-Unierechtsgebieden die de OESO Modelregelgeving
invoeren en de OESO Uitwisselingsovereenkomst ondertekenen zullen naar verwachting
als een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied aangemerkt worden.9, 10 Hierdoor hoeven rapporterende platformexploitanten die gevestigd zijn in dat niet-Unierechtsgebied
zich niet te registreren in de Europese Unie en kunnen zij in het niet-Unierechtsgebied
rapporteren. Het niet-Unierechtsgebied zal vervolgens de ontvangen rapportage uitwisselen
met andere landen onder de OESO Uitwisselingsovereenkomst.
Platformexploitanten gevestigd in niet-Unierechtsgebieden die niet als gekwalificeerd
niet-Unierechtsgebied aangemerkt kunnen worden, zullen zich in de Europese Unie moeten
registreren en in een EU-lidstaat aan de rapportageverplichtingen van Richtlijn (EU)
2021/514 moeten voldoen. Omdat de EU-lidstaten dus altijd een rapportage zullen ontvangen,
is het niet noodzakelijk dat de OESO Modelregelgeving dwingend is. Niet EU-lidstaten
die de MCAA DPI tekenen zullen de OESO Modelregels wel moeten implementeren, omdat
zij nog geen wetgeving hebben die is gebaseerd op Richtlijn (EU) 2021/514. De meerwaarde
die de rapportageverplichtingen voor platformexploitanten binnen de Europese Unie
hebben ten opzichte de rapportageverplichtingen in OESO-verband is dus vanuit het
perspectief van de wetgever vooral dat het een gesloten systeem is.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet kan bevestigen dat Nederland
zich op Europees niveau zal inzetten om ervoor te zorgen dat de uitleg van de OESO
ten aanzien van de verplichtingen die door middel van het onderliggende wetsvoorstel
worden opgenomen in de WIB zal worden aangehouden door de Europese Unie om zo excessieve
administratieve lasten voor ondernemingen te voorkomen. Zoals aangegeven in de memorie
van toelichting, is de OESO Modelregelgeving reeds van belang voor de interpretatie
van de definities die in Richtlijn (EU) 2021/514 worden gebruikt, in de zin dat deze
worden uitgelegd conform de OESO-standaard. Hiermee wordt beoogd om een gelijk speelveld
ontwikkeld. Nederland zal zowel de huidige als de toekomstige uitleg van de OESO volgen
ten aanzien van de verplichtingen die door middel van het wetsvoorstel worden opgenomen
in de WIB, tenzij deze uitdrukkelijk niet overeenkomen met de bepalingen uit of de
bedoeling van Richtlijn (EU) 2021/514.11
Op dit moment wordt binnen de OESO gewerkt aan nadere uitleg van de OESO Modelregelgeving.
De Europese Commissie is ook deelnemer aan de OESO meetings waar gesproken wordt over
de uitleg van de OESO Modelregelgeving.12 Nederland zal zich bij de Europese Commissie (blijven) inzetten om voor de uitleg
van Richtlijn (EU) 2021/514 aan te sluiten bij zowel de huidige als toekomstige uitleg
van de OESO.
3. Europese regelgeving inzake administratieve samenwerking
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering kan bevestigen dat Nederland
op eenvoudige wijze rapporterende platformexploitanten kan laten doorgeven of zij
in een andere EU-lidstaat aan hun rapportageverplichtingen zullen voldoen, en zo ja,
hoe zal dit dan worden vormgegeven? Ook vragen deze leden of het kabinet kan bevestigen
dat Nederland zich zal inzetten in EU-verband om de praktische uitvoering van deze
verplichting om de andere belastingdiensten te informeren niet onnodig belastend te
maken. De leden van de fractie van het CDA lezen in de toelichting dat een rapporterende
platformexploitant kan kiezen in welke EU-lidstaat hij aan zijn rapportageverplichtingen
voldoet, als zo’n platformexploitant gehouden is gegevens en inlichtingen aan de belastingautoriteiten
van meer dan een EU-lidstaat te rapporteren, bijvoorbeeld omdat die platformexploitant
fiscaal ingezetene is van meerdere EU-lidstaten. Naar aanleiding hiervan vragen deze
leden of de verwachting is dat veel van dergelijke rapporterende platformexploitanten
zullen kiezen voor Nederland en of dit invloed heeft op de uitvoeringslasten voor
de Belastingdienst.
Als een rapporterende platformexploitant gehouden is inlichtingen aan de belastingautoriteiten
van meer dan een EU-lidstaat te rapporteren, bijvoorbeeld omdat die rapporterende
platformexploitant fiscaal ingezetene is van meerdere EU-lidstaten, kiest die rapporterende
platformexploitant in welke van die EU-lidstaten hij aan zijn rapportageverplichtingen
voldoet. De rapporterende platformexploitant dient op basis van Richtlijn (EU) 2021/514
de belastingautoriteiten van alle betrokken EU-lidstaten in kennis te stellen van
zijn keuze. In Nederland zal een te downloaden (e-)formulier moeten worden ingevuld.
Deze notificatie maakt vervolgens onderdeel uit van de administratie van het platform.
De Belastingdienst werkt op dit moment het hiervoor beschreven proces zo praktisch
en efficiënt uit, zodat tijdig genotificeerd kan worden in Nederland.
Het is lastig in te schatten hoeveel platformexploitanten een keuzemogelijkheid hebben
en wanneer een platformexploitant een keuze heeft, of die keuze op Nederland zou vallen.
Het is daardoor onduidelijk of de keuzemogelijkheid tot meer rapportages in Nederland
zal leiden. Desondanks wordt verwacht dat deze keuze niet vaak zal leiden tot meer
rapportages in Nederland dan door het aantal bedrijven waarvan het hoofdkantoor zich
hier al bevindt, omdat de locatie van het hoofdkantoor van een platformexploitant
vaak bepalend zal zijn voor in welk land het platform rapporteert. Voor zover het
rapporterende platformexploitanten betreft die gevestigd zijn buiten de Europese Unie,
kan sowieso al vrij worden gekozen in welke EU-lidstaat de rapporterende platformexploitant
zich registreert voor rapportage. Mochten er toch substantieel meer platformexploitanten
in Nederland rapporteren dan verwacht, dan heeft dat in de uitvoering tot gevolg dat
meer druk komt op de ICT-systemen, dataverwerking en vervolgprocessen in de verwerkingsketen
en dat voor de personele inzet op handhaving en toezicht scherpere keuzes gemaakt
moeten worden.
3.1. Rapportageverplichting rapporterende platformexploitanten
De leden van de fractie van de SP vragen hoe het EU-systeem van gegevensuitwisseling
goed kan functioneren, terwijl een gelijk speelveld creëren en oneerlijke concurrentie
tegengaan een onmogelijke exercitie is. De leden van de fractie van de PVV merken
allereerst op dat de rapportageverplichting ook van toepassing kan zijn op digitale
platformen die geen fiscaal ingezetene zijn van een EU-lidstaat maar wel binnen de
Europese Unie opereren. De leden van de PVV-fractie willen weten in welke gevallen
er alsnog sprake kan zijn van een ongelijk speelveld en oneerlijke concurrentie. Hoe
zal dit zoveel mogelijk worden voorkomen? De leden van de fractie van de SP vragen
of het switch off-mechanisme niet een bewuste maas in de wet is voor platformbedrijven.
Deze leden vragen de regering dit toe te lichten.
Platformexploitanten gevestigd in gekwalificeerde niet-Unierechtsgebieden zullen aldaar
aan (vrijwel) identieke rapportageverplichtingen moeten voldoen, die vervolgens uitgewisseld
worden met Nederland. Als daar geen sprake van is zullen deze platformexploitanten
zich in de Europese Unie moeten registreren en in een EU-lidstaat aan de rapportageverplichtingen
van Richtlijn (EU) 2021/514 moeten voldoen. Het is een gesloten systeem van rapporteren,
waardoor het switch off-mechanisme dus juist een slot op de deur is in plaats van
een maas in de wet. Het gesloten systeem zorgt verder dat het gelijke speelveld wordt
gewaarborgd tussen platformexploitanten die gevestigd zijn binnen de Europese Unie
en die buiten de Europese Unie.
3.2. Het switch off-mechanisme
De leden van de fractie van de VVD constateren dat de memorie van toelichting voor
wat betreft het switch off-mechanisme verwijst naar een door de Europese Commissie
aangesteld comité. Zij vragen om welk comité het hier gaat, wie hierin zitting hebben
en hoe de lidstaten controle kunnen uitoefenen op deze aan de Europese Commissie gedelegeerde
bevoegdheid. De leden van de fracties van de VVD en de PVV vragen in relatie tot het
switch off-mechanisme wanneer sprake is van «gelijkwaardige informatie». De leden
van de fractie van de PVV vragen hoe dit zal worden beoordeeld. Kan het kabinet het
door de Europese Commissie opgestelde beoordelingskader delen met de Kamer?
Het hier bedoeld uitvoerend comité is een uitvoerend orgaan van de Europese Commissie,
namelijk het Committee on Administrative Cooperation for Taxation. In dit uitvoerend
comité hebben alle EU-lidstaten zitting. Nederland heeft vanuit de Belastingdienst
en het Ministerie van Financiën ook afgevaardigden in dit comité. Hierdoor zal het
Nederlands belang worden gewaarborgd.
Er is sprake van gelijkwaardige informatie als tussen het niet-Unierechtsgebied en
één (of meerdere) EU-lidstaat (of EU-lidstaten) dezelfde informatie wordt uitgewisseld.
In EU-lidstaten en in niet EU-lidstaten dient dus (vrijwel) dezelfde informatie aan
de belastingautoriteiten te worden gerapporteerd. Gelijkwaardige informatie is nodig
om het gelijke speelveld te bewaken; het moet niet «makkelijker» zijn om in een niet-Unierechtsgebied
te rapporteren dan in een EU-lidstaat. Het uitvoerend comité is verantwoordelijk voor
het oordeel of sprake is van gelijkwaardige inlichtingen. Bij de beoordeling hiervan
zijn de verplichtingen van de richtlijn de basis.13
De verdere uitwerking van het door de Europese Commissie opgestelde beoordelingskader
waarmee kan worden vastgesteld of er sprake is van gelijkwaardige inlichtingen, zal
naar verwachting in de tweede helft van dit jaar aangenomen worden. Hierbij zal ook
aandacht worden besteed aan de mogelijkheid om de «switch off» toe te passen door
platformexploitanten gevestigd in niet-Unierechtsgebieden die wel de intentie hebben
om de OESO Modelregelgeving te implementeren, maar dat niet vóór 2023 kunnen doen.
Overigens geeft Richtlijn 2021/514 zelf al aan dat niet-Unierechtsgebieden die de
OESO Modelregelgeving invoeren en de OESO Uitwisselingsovereenkomst ondertekenen naar
verwachting als een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied aangemerkt kunnen worden.14, 15
3.3. Verkopers en relevante activiteiten
De leden van de fractie van de VVD vragen of kan worden aangegeven hoe de intentie
om de administratieve lasten laag te houden zich verhoudt met het moeten bijhouden
van het aantal relevante activiteiten verricht door een verkoper en het totaal daarmee
gemoeide bedrag. Zij vragen of voor deze uitzondering moet worden gekeken naar het
voorgaande jaar, of dat een platformexploitant die in de loop van het jaar verwacht
dat een kleine verkoper de hiervoor genoemde drempels overstijgt, alsnog informatie
van deze kleine verkoper moet opvragen.
Het door een platformexploitant bijhouden, en vervolgens rapporteren aan belastingdiensten,
van het aantal relevante activiteiten dat verkopers verrichten en de inkomsten die
zij daarmee halen is de kern van Richtlijn (EU) 2021/514. Dat rapporterende platformexploitanten
voor het verzamelen van deze gegevens kosten maken is niet te voorkomen.
Zoals in de memorie van toelichting opgemerkt zijn er verschillende maatregelen genomen
om de toename van administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden. Zo kunnen
rapporterende platformexploitanten in één enkele EU-lidstaat aan hun rapportageverplichting
voldoen. Daarnaast zijn in het onderhavige wetsvoorstel verschillende bepalingen opgenomen
ter voorkoming van dubbele rapportage. Hiermee worden de administratieve lasten voor
platformexploitanten zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast zijn ook twee drempels opgenomen,
waardoor de rapportageverplichting niet van toepassing is ten aanzien van zogenoemde
kleine verkopers en grote touroperators of hotelketens.16 De drempels gelden voor relevante activiteiten die tijdens de rapportageperiode verricht
zijn. De «rapportageperiode» is gedefinieerd als: «het kalenderjaar waarvoor de rapportage
wordt afgesloten op grond van deel III».17 Dit is dus het lopende kalenderjaar en niet het voorgaande jaar.
De leden van de fractie van het CDA vragen om nader in te gaan op het begrip «relevante
activiteit». Zij lezen dat «onder een relevante activiteit wordt verstaan de verhuur
van onroerende zaken, de verrichting van persoonlijke diensten, de verkoop van goederen
en de verhuur van transportmiddelen» en vragen om toe te lichten waarom het wetsvoorstel
ziet op deze vier categorieën en of er bijvoorbeeld categorieën zijn die niet onder
het wetsvoorstel vallen. Het begrip «relevante activiteit» heeft in de Richtlijn (EU)
2021/514 een uitputtende definitie gekregen. Een relevante activiteit is een activiteit
die wordt verricht voor een tegenprestatie, waar de activiteit onder een van de volgende
categorieën valt:
– de verhuur van onroerende zaken;
– de verrichting van persoonlijke diensten;
– de verkoop van goederen; of
– de verhuur van transportmiddelen.
De leden van de fractie van het CDA refereren aan de passage «Cruciaal is dat de relevante
activiteit wordt verricht voor een tegenprestatie, waarvan het bedrag bij de platformexploitant
gekend is of redelijkerwijs gekend kan worden.» Zij vragen hierbij of kan worden toegelicht
wat dit in de praktijk betekent en of enkele voorbeelden kunnen worden gegeven van
situaties waarin de platformexploitant het bedrag van de tegenprestatie wél redelijkerwijs
gekend kan hebben en wanneer niét. Zij vragen ook of dit onderscheid in de praktijk
duidelijk genoeg is voor platformexploitanten en hoe platformexploitanten hierover
worden geïnformeerd. De leden van de fractie van het CDA vragen ook of het kabinet
kan bevestigen dat de verplichtingen van het wetsvoorstel niet gelden als het bedrag
van de tegenprestatie voor de relevante activiteit niet gekend is of redelijkerwijs
gekend kan worden door de platformexploitant.
De definitie van een tegenprestatie vereist dat het bedrag door de platformexploitant
gekend is of redelijkerwijs gekend kan worden. Wanneer de platformexploitant het bedrag
niet kent of redelijkerwijs kan kennen, is voor Richtlijn (EU) 2021/514 geen sprake
van een tegenprestatie. Wanneer geen sprake is van een tegenprestatie, heeft dit als
gevolg dat geen sprake zal zijn van een relevante activiteit en mogelijk ook geen
sprake zal zijn van een platform als bedoeld in Richtlijn (EU) 2021/514. Het kabinet
kan dus bevestigen dat dit betekent dat als de tegenprestatie niet gekend is of niet
redelijkerwijs gekend kan zijn bij de rapporterende platformexploitant, die platformexploitant
voor die transactie niet onder de verplichtingen van deze wet zal vallen.
Bij de beoordeling of de platformexploitant de tegenprestatie kent of redelijkerwijs
behoort te kennen, is ook van belang dat de kennis van alle andere betrokken dienstverleners
en andere platformexploitanten van het desbetreffende platform meegenomen wordt.18
Er is sprake van een bekende – of redelijkerwijs te kennen – tegenprestatie rapporterende
platformexploitant een honorarium in rekening brengt op grond van de afname, sprake
van een relevante activiteit.19 Dit geldt ook wanneer de rapporterende platformexploitant op enige wijze een terugkoppeling
ontvangt over de uiteindelijk betaalde of gecrediteerde tegenprestatie.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom overheidsinstanties en verkopers die
een entiteit zijn waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende
effectenbeurs of een gelieerde entiteit hiervan, niet vallen onder de rapportageverplichting.
Het ligt in de lijn der verwachtingen dat weinig overheidsinstanties relevante activiteiten
verrichten voor Richtlijn (EU) 2021/514. Entiteiten waarvan de aandelen regelmatig
worden verhandeld op een erkende effectenbeurs zijn uitgezonderd, omdat zij al onder
toezicht staan van de overheid en transparantie over hun jaarcijfers al is gewaarborgd
via andere wegen.20, 21
3.4. Verzamel- en verificatievereisten en rapportageverplichtingen
De leden van de fractie van de VVD vragen of nader kan worden toegelicht wat in de
algemene maatregel van bestuur over de eisen aan gegevens die over verkopers moeten
worden bijgehouden, zal worden opgenomen. Zij vragen in dit kader of nader kan worden
gespecificeerd wat er wordt bedoeld met «voor de hand liggende gegevens»? De leden
van de fractie van de PVV vragen om alsnog een inschatting te maken van de administratieve
lasten voor de te rapporteren verkopers. De «voor de hand liggende gegevens» zien
op de verzamelvereisten van gegevens over te rapporteren verkopers die in een algemene
maatregel van bestuur (AMvB) verder uitgewerkt zullen worden.22 Met «voor de hand liggende gegevens» wordt bedoeld dat het voor de verkoper redelijk
eenvoudige gegevens zijn zoals voor- en achternaam, geboortedatum, adres en het Burgerservicenummer
(BSN) of Rechtspersonen en samenwerkingsverbanden Informatienummer (RSIN). Daardoor
ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat het verzamelen en verstrekken van deze
gegevens voor verkopers extra administratieve lasten oplevert.
De informatie over de verkopers die op grond van de AMvB zal moeten worden gerapporteerd,
is overeenkomstig Richtlijn (EU) 2021/514. In de AMvB wordt extra invulling gegeven
aan wat wordt verstaan onder een uitgesloten verkoper, welke inlichtingen over verhuurd
onroerend goed moeten worden verzameld, hoe de verificatie van de inlichtingen van
de verkoper moet verlopen en wat het tijdschema zal worden voor de verzamel- en verificatievereisten.
3.5. Bevoegdheden van belastingautoriteiten en gegevensbescherming
De leden van de fractie van de PVV vragen in hoeverre andere belastingautoriteiten,
anders dan de Nederlandse Belastingdienst, bevoegdheden krijgen om op eigen initiatief
in te grijpen bij Nederlandse burgers. Hierbij willen de leden van de fractie van
de PVV tevens weten hoe wordt gewaarborgd dat er geen sprake zal zijn van machtsmisbruik
door andere landen. Tevens vragen de leden van de fractie van de PVV hoe er wordt
gewaarborgd dat de gegevens niet met derden, anders dan belastingautoriteiten, gedeeld
worden. De leden van de fractie van de PVV vragen ook in hoeverre de Nederlandse fiscale
soevereiniteit wordt ondermijnd met de implementatie van deze richtlijn.
Wanneer Nederlandse burgers in het buitenland relevante activiteiten verrichten, zouden
zij naar de belastingwetten van deze staten belastingplichtig kunnen zijn in die desbetreffende
staat. Belastingautoriteiten in andere EU-lidstaten kunnen de gegevens die worden
verzameld en uitgewisseld gebruiken om te bepalen of natuurlijke personen of entiteiten
met relevante activiteiten in hun land belastingplichtig zijn, en zo ja voor welk
bedrag. Verder regelt Richtlijn (EU) 2021/514 alleen de uitwisseling van informatie.
De richtlijn creëert geen heffingsrechten en verschuift deze ook niet tussen EU-lidstaten.
De fiscale soevereiniteit van Nederland wordt derhalve niet ondermijnd door de implementatie
van deze richtlijn.
Voor EU-lidstaten geldt dat de gegevens en inlichtingen onder de geheimhoudingsplicht
vallen en de bescherming genieten waarin het nationale recht van de ontvangende EU-lidstaat
met betrekking tot soortgelijke inlichtingen voorziet.23. Hierdoor is gewaarborgd dat de belastingautoriteiten van EU-lidstaten op een juiste
manier omgaan met de gegevens van Nederlandse belastingplichtigen. In de Algemene
wet inzake rijksbelastingen (AWR) is de geheimhoudingsplicht van de inspecteur geregeld.24 In de WIB is de geheimhoudingsplicht uit de AWR van overeenkomstige toepassing verklaard
op inlichtingen die in het kader van wederzijdse bijstand van een andere bevoegde
autoriteit zijn verkregen,25 of verstrekt worden aan een bevoegde autoriteit.26 Voor de rapportages die zien op binnenlandse situaties geldt ook de geheimhoudingsplicht
van artikel 67 AWR.27 In het geval van een gegevensinbreuk bij een EU-lidstaat kan Nederland onmiddellijk
de uitwisseling van informatie schorsen.28
Verstrekken van gegevens aan derden is niet toegestaan onder de WIB en onder Richtlijn
2011/16/EU, met uitzondering van doorlevering aan een bevoegde autoriteit van een
andere staat, maar alleen na toestemming van de verzendende staat.29
In het geval dat informatie wordt uitgewisseld met een niet-Unierechtsgebied, dan
verloopt de uitwisseling van informatie via de OESO Uitwisselingsovereenkomst in combinatie
met het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken («WABB-verdrag»),
waar Nederland ook ondertekenaar van is, evenals alle andere deelnemende landen.30 De OESO Uitwisselingsovereenkomst is gebaseerd op artikel 6 van het WABB-verdrag.
Als Nederland, zoals verwacht, de OESO Uitwisselingsovereenkomst ondertekent, dan
gelden de in de OESO Uitwisselingsovereenkomst en in het WABB-verdrag opgenomen geheimhoudingsverplichtingen
en verboden op doorlevering.31 Deze zijn vergelijkbaar met de in de WIB en Richtlijn 2011/16/EU opgenomen geheimhoudingsverplichtingen
en verboden op doorlevering. Dus alleen aan autoriteiten die betrokken zijn bij de
heffing of inning van belastingen en alleen te gebruiken voor andere doeleinden als
in het verstrekkende land de informatie ook kan worden gebruikt voor dat andere doeleinde
en toestemming is verleend voor dat gebruik. Doorlevering van gegevens aan derden
is beperkt mogelijk, maar alleen voor zover de door te leveren gegevens niet herleidbaar
zijn naar individuele belastingplichtigen en voor zover de bevoegde autoriteiten van
het verzendende en ontvangende land samen geconcludeerd hebben dat het delen van de
gegevens geen impact heeft op de werkzaamheden van beide belastingdiensten.
De leden van de fractie van de PVV vragen waaruit de Europese specificaties bestaan
en welke gegevens er worden verzameld. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting
heeft de OESO Modelregelgeving ontwikkeld die platformexploitanten verplicht om informatie
te verzamelen en aan te leveren bij belastingdiensten. De OESO en de Europese Commissie
hebben samen gewerkt aan een gestandaardiseerd IT-format om ervoor te zorgen dat dit
IT-format bruikbaar is voor de rapportage en uitwisseling van informatie op grond
van zowel Richtlijn (EU) 2021/514 als de OESO modelregels.
Op 29 maart 2022 heeft de OESO het gestandaardiseerde IT-format (een XML-schema en
een gebruikershandleiding) gepubliceerd ter ondersteuning van de elektronische rapportage
en automatische uitwisseling van informatie, verzameld onder de OESO Modelregelgeving
en de optionele module.
Het gestandaardiseerde IT-format voor uitwisselingen is onderverdeeld in secties en
geeft informatie over specifieke gegevenselementen zoals identificatiegegevens (naam,
adres, registratienummer, bankgegevens etc.), gegevens over het platform, verkopers,
objectgegevens, omzetgegevens etc.32
De leden van de fractie van de SP vragen of er sprake is van privacy schending en
in welke mate. Ook vragen deze leden hoe dit is tegen te gaan. De gegevens en inlichtingen
die rapporterende platformexploitanten ingevolge het onderhavige wetsvoorstel dienen
te verzamelen, verifiëren en rapporteren aan de Belastingdienst, kunnen ook persoonsgegevens
bevatten.
Onder persoonsgegeven wordt verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde
of identificeerbare natuurlijke persoon.33 Op de verwerking van persoonsgegevens is de Algemene verordening gegevensbescherming
(«AVG») van toepassing. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet niet in de verwerking
van persoonsgegevens anders dan de verwerking van persoonsgegevens die strikt samenhangen
met de verwezenlijking van het doel dat met Richtlijn (EU) 2021/514 wordt nagestreefd.
Ook is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd overeenkomstig
artikel 42 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad.34 Bovendien heeft voor het onderhavig wetsvoorstel de Autoriteit Persoonsgegevens een
blanco advies gegeven, dat betekent dat zij geen opmerkingen had.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat uit de paragraaf inzake de administratieve
lasten voor rapporterende platformexploitanten blijkt dat de Nederlandse incidentele
administratieve lasten € 44 miljoen bedragen en de structurele kosten € 5 miljoen.
Zij vragen of kan worden aangegeven wat de verwachte opbrengsten zijn van dit wetsvoorstel,
en of een appreciatie kan worden geven van hoe de kosten (in ruime zin, dus ook de
kosten voor de te rapporteren verkoper en de uitvoeringskosten) zich verhouden tot
de verwachte opbrengst.
Op dit moment is het erg lastig om een globale inschatting te maken van de budgettaire
opbrengst. Het impact assessment opgesteld door de Europese Commissie en behorende
bij Richtlijn (EU) 2021/514 geeft aan dat het voor belastingdiensten lastig is om
inkomen gegenereerd via een platform te traceren als gevolg van het gedigitaliseerde
en wereldwijde bedrijfsmodel en schat het niet aangegeven inkomen in de EU-lidstaten
in 2018 tussen de € 2,7 miljard (ondergrens) en € 7,1 miljard (bovengrens). Dit komt
overeen met 5%, respectievelijk 13% van de waarde van de totale transacties door digitale
platformen. In het impact assessment dat is opgesteld door de Europese Commissie wordt
ingeschat dat de omvang van de transacties door digitale platformen zullen verdrievoudigen
in de periode tot en met 2025.35 Wat de totale omvang van waarde van de transacties van Nederlandse verkopers is,
is lastig in te schatten. De afgelopen jaren is een aantal onderzoeken gedaan naar
de platformeconomie, bijvoorbeeld door de SER, TNO en SEO. De wijze van onderzoek
en de scope van dergelijke onderzoeken verschillen, waardoor het lastig is om een
vergelijking te maken van deze onderzoeken. Uit de onderzoeken komt naar voren dat
ook instanties als de SER zoekende zijn naar een wijze van afbakening, en dat ook
de uitkomsten van dergelijke onderzoeken telkens een inschatting en een momentopname
betreffen.36 Openbaar toegankelijke informatie, bijvoorbeeld informatie die platformexploitanten
zelf op internet plaatsen is niet altijd vergelijkbaar, volledig en/of up to date.
Daarnaast zullen sommige platformexploitanten geen of niet alle informatie over hun
aanbieders of verkopers openbaar maken omdat deze informatie concurrentiegevoelig
kan zijn.
Het wetsvoorstel bevat bovendien bepaalde drempels voor uitgesloten verkopers, die
het lastig maken in te schatten hoeveel verkopers uitgesloten zullen worden. Ook hoeven
platformexploitanten verkopers en transacties alleen te rapporteren als de tegenprestatie
gekend is of redelijkerwijs gekend kan worden. In welke gevallen daaraan wordt voldaan,
valt op dit moment moeilijk in te schatten. Ten slotte, over werknemers van platformen
hoeft niet gerapporteerd te worden.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom de regering zich zorgen maakt om platformexploitanten
die aanzienlijke administratieve- en nalevingskosten hebben. Het wetsvoorstel is van
toepassing op rapporterende platformexploitanten. Een platformexploitant kan zowel
een groot als klein bedrijf zijn (qua omzet en transactievolume). Zeker voor kleinere
platformexploitanten kan het inrichten van procedures ter nakoming van de verplichtingen
die voortvloeien uit Richtlijn (EU) 2021/514 een relatief zware last zijn. Om het
ondernemingsklimaat en het innovatieve karakter van platformen niet onnodig te beperken,
streeft het kabinet naar verlaging van de administratieve lasten en nalevingskosten.
Daarnaast moet op basis van het subsidiariteitsbeginsel de minst ingrijpende maatregel
worden genomen om het doel te bereiken. Hierbij hoort ook het beperken van de administratieve
lasten en nalevingskosten.
Op dit moment hebben verschillende EU-lidstaten eenzijdige rapportageverplichtingen
ingevoerd voor platformexploitanten. Daarnaast hebben verschillende belastingautoriteiten
van EU-lidstaten de afgelopen jaren platformexploitanten op ad -hoc basis verzocht
om inlichtingen. Deze combinatie vergroot de kosten bij platformexploitanten, vanwege
de vele verschillende regels waaraan voldaan moet worden en de ad -hoc informatievergaring.
De uniforme rapportageverplichting van Richtlijn (EU) 2021/514 voorkomt en beperkt
deze problematiek.
4. Uitvoeringsaspecten
De leden van de fractie van de PVV merken op dat de Belastingdienst constateert dat
er sprake is van een complex traject waarbij er een aanzienlijk beslag wordt gelegd
op ICT-capaciteit. Zij willen weten of de Belastingdienst in staat is een nieuw ICT-traject
te implementeren en vooral als het gaat om een complex traject. De leden van de fractie
van de VVD zijn geschrokken over de uitvoeringstoets die bij het wetsvoorstel is ingediend.
Het eindoordeel geeft aan dat het uitvoerbaar is maar het zeer complex is en een zeer
groot beslag zal leggen op de al schaarse IV-capaciteit. Zij vragen hoe hiermee wordt
omgegaan gezien alle andere prioriteiten bij de Belastingdienst. Ook vragen zij waaraan
voorrang wordt gegeven indien dit nodig zal zijn. De leden van de fractie van het
CDA constateren dat het voorliggende wetsvoorstel, en specifiek het gedeelte ten aanzien
van de gegevensuitwisseling in de digitale platformeconomie, omvangrijke en complexe
wijzigingen vergt voor de automatisering en uitvoering binnen de Belastingdienst en
dat sprake is van een deels tijdkritisch traject. Zij maken zich hierover zorgen,
aangezien de ICT van de Belastingdienst al geruime tijd zwaar onder druk staat en
de opgave groot is. Zij vragen daarom of de Belastingdienst deze wijziging nu aankan
en, zo ja, van welke andere prioriteiten deze implementatie ten koste gaat. De leden
van de fractie van de ChristenUnie verzoeken nader toe te lichten in welke mate de
voorgenomen gegevensuitwisseling tussen Europese belastingautoriteiten beslag legt
op de ICT-capaciteit van de Belastingdienst. Verder vragen de leden de regering in
hoeverre het mogelijk is dat de tijdige implementatie in het gedrang komt door mogelijke
complexiteit rond de vereiste implementering in de ICT-systemen van de Belastingdienst.
Zoals ook is aangegeven in de Uitvoeringstoets, die als bijlage bij het wetsvoorstel
aan uw Kamer is toegestuurd, is het wetsvoorstel uitvoerbaar, maar zijn de IV-aanpassingen
complex en dienen zij in een beperkte tijd uitgevoerd te worden. De Belastingdienst
is daarbij afhankelijk van het moment dat de berichtenspecificaties vanuit de Europese
Commissie beschikbaar worden gesteld. Al met al legt dit wetsvoorstel een fors beslag
op de toch al schaarse IV-capaciteit. Geaccepteerd moet worden dat er, gegeven de
onzekerheid over het aantal platformen en verkopers, ook de nodige onzekerheid is
over de benodigde (toezicht)inzet voor de uitvoering van de richtlijn.37
Naast prioritering en positionering op het IV-portfolio zijn beperkingen in capaciteit,
geld, technologie en voldoende gekwalificeerd personeel ook onderkende risico’s. Door
extra te investeren in mensen (door werving en opleiding) en technologie worden mogelijke
risico’s zo veel mogelijk ondervangen. De implementatie verloopt op dit moment, ondanks
de hierboven beschreven beperkingen, volgens schema en de implementatie heeft een
hoge prioriteit.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat voor de uitvoering van deze wet
structureel 92 fte structureel nodig zal zijn. Zij vragen hoe het staat met de werving
van deze werknemers? Ook stellen zij dat het gezien de krapte op de huidige arbeidsmarkt
mogelijk is dat niet alle vacatures worden gevuld. Zij vragen hoe hiermee wordt omgegaan.
De leden van de fractie van het CDA vragen verder of er voldoende (personele) capaciteit
beschikbaar is voor de handhaving van het wetsvoorstel en hoe gemonitord wordt of
alle platformen in beeld zijn en of zij aan hun verplichtingen voldoen. Met de werving
van nieuwe medewerkers is al gestart en een deel van de medewerkers is al geworven.
Daarnaast blijft de Belastingdienst de komende periode actief werven op alle niveaus.
Het is de Belastingdienst tot nu toe steeds gelukt om, ondanks de krappe arbeidsmarkt,
een groot aantal collega’s te werven. De verwachting op dit moment is dat de benodigde
aantallen medewerkers voor de start van de uitvoering van Richtlijn (EU) 2021/514
beschikbaar zijn.
Indien dit onverhoopt niet in voldoende mate lukt, dan moeten keuzes gemaakt worden
over hoe de beschikbare capaciteit ingezet gaat worden.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet kan bevestigen dat is gewaarborgd
dat de verschillende deadlines in het implementatietraject gehaald zullen worden.
Bovendien vragen deze leden welke stappen worden genomen als er verstoringen in het
implementatieproces optreden.
De belangrijkste deadlines in het implementatietraject zijn de volgende:
• Op 1 juli 2022 worden de specificaties gepubliceerd en raadpleegbaar voor externe
stakeholders;
• Op 1 januari 2023 is de IT-ondersteuning gereed en zijn de faciliteiten beschikbaar
voor het registreren van niet-EU platformen; en
• Per begin 2024 kunnen rapporterende platformexploitanten rapporteren over verslagjaar
2023.
Het doel is om medio 2024 de van rapporterende platformexploitanten ontvangen rapportages
beschikbaar te stellen voor toezicht.
Het wetsvoorstel heeft impact op verschillende groepen belastingplichtigen, waardoor
de verschillende directies van de Belastingdienst ieder een eigen primaire verantwoordelijkheid
hebben om de relevante onderdelen zelf te implementeren. Door veelvuldig overleg tussen
de betrokken directies wordt de voortgang ten opzichte van de eerdergenoemde deadlines
bewaakt. Het recent opgerichte DAC7- team speelt nu binnen de Belastingdienst een
centrale rol in het implementatieproces en kan, bij het opmerken van een (mogelijke)
verstoring, met de verantwoordelijke directies kijken hoe de verstoring kan worden
opgelost.
5. Handhaving
De leden van de fractie SP vragen hoe het kan dat er risico bestaat dat het inkomen
van EU-inwoners die inkomsten vergaren via digitale platformen niet volledig wordt
aangegeven. en of dit niet specifiek met het belastingklimaat van Nederland te maken
heeft. Meer specifiek vragen deze leden hoe het komt dat niet duidelijk is dat verkopers
aangifte moeten doen. Verder hebben de leden van de fractie van het CDA de indruk
dat de handhaafbaarheid van het wetsvoorstel ingewikkeld is. Zij vragen daarom toe
te lichten op welke wijze er vooraf zo goed mogelijk wordt gecommuniceerd met platformen
en verkopers over de nieuwe geldende verplichtingen.
De kans bestaat dat een deel van de gebruikers van deze digitale platformen de verworven
inkomsten niet, onjuist of onvolledig aangeeft. Dat kan samenhangen met het soms incidentele
karakter van de inkomsten en de onbekendheid van de nationale en internationale fiscale
wet- en regelgeving bij belastingplichtigen, veelal particulieren en kleine ondernemers,
die belast worden tegen het progressieve box 1 tarief.38 Bovendien kan nog onduidelijkheid bestaan welke bron, namelijk winst uit een onderneming,
resultaat uit overige werkzaamheden, rendement uit vermogen of loon, van toepassing
is.
Beoordeling daarvan kan lastig zijn en is bovendien afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
Verder kunnen aangifteverplichtingen zien op andere belastingen, zoals de vennootschapsbelasting
en de omzetbelasting.
De Belastingdienst neemt meerdere maatregelen om burgers en ondernemers te helpen
en hen duidelijk te maken wat hun fiscale verplichtingen zijn. Op de website van de
Belastingdienst is ten eerste een zogenaamde «ondernemerscheck» beschikbaar: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/ondernemers/content/h….
Ten tweede informeert de Belastingdienst in een brede communicatiestrategie interne
en externe stakeholders over de verplichtingen die voortvloeien uit het wetsvoorstel,
bijvoorbeeld door middel van presentaties, animaties, informatie op de website en
via sociale media en webinars.
Ten derde kunnen verkopers die actief zijn op digitale platformen en vragen hebben
over hun belastingaangifte, terecht bij de Belastingtelefoon. De Belastingdienst heeft
met digitale platformen en intermediairs contact over het wetsvoorstel en voor hen
een centrale mailpostbus ingericht.
Ten vierde zijn rapporterende platformexploitanten ingevolge deze richtlijn en het
wetsvoorstel gehouden om de inlichtingen die zij rapporteren aan de belastingautoriteiten
van een EU-lidstaat ook te verstrekken aan de verkopers waarop die inlichtingen betrekkingen
hebben. Op deze manier is de te rapporteren verkoper ervan op de hoogte welke inlichtingen
ten aanzien van hem of haar aan de belastingautoriteit zijn doorgegeven.
Tot slot valt op voorhand ook niet uit te sluiten dat er situaties zijn dat bewust
inkomsten verkregen via platformen, niet in de belastingaangifte zijn opgenomen. Voor
belastingplichtigen die deze inkomsten bewust niet opgeven in hun belastingaangifte,
geldt het reguliere boete- en strafrecht.
De leden van de fractie van het CDA vragen of er voldoende (personele) capaciteit
beschikbaar is voor de handhaving van het wetsvoorstel en hoe gemonitord wordt of
alle platformen in beeld zijn en of zij aan hun verplichtingen voldoen. In de Uitvoeringstoets
is een eerste inschatting gegeven van de uitvoeringsconsequenties van het wetsvoorstel
ter implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514. Die inschatting betrof extra personele
capaciteit van 55 FTE incidenteel en 92 FTE structureel. Door ook de komende periode
actief te blijven werven, zal op alle niveaus gepoogd worden nieuwe medewerkers aan
te trekken bij de Belastingdienst. Indien dit onverhoopt niet in voldoende mate zou
lukken dan zullen scherpe keuzes gemaakt moeten worden over hoe de beschikbare capaciteit
ingezet gaat worden.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTNG
De leden van de fractie van het CDA lezen in de artikelsgewijze toelichting dat onder
het begrip platform niet wordt verstaan software die uitsluitend gebruikt wordt voor
het aanbieden of adverteren van relevante activiteiten. In dit kader vragen zij in
hoeverre platformexploitanten zijn uitgesloten van de werkingssfeer van dit wetsvoorstel
voor het deel van hun bedrijfsactiviteiten dat gebruikers alleen in staat stelt om
een relevante activiteit aan te bieden of te adverteren. Onder het begrip platform
wordt niet verstaan software die uitsluitend het aanbieden of adverteren van een relevante
activiteit van gebruikers mogelijk maakt. Elke software die door gebruikers wordt
gebruikt om relevante activiteiten uitsluitend aan te bieden of te adverteren maar
waarbij die software verder niet intervenieert, wordt niet als zodanig aangemerkt
als platform. Dit betekent dat dit deel van hun bedrijfsactiviteiten niet kwalificeert
als een platform en daardoor niet onder de werking van deze wet valt.
Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan websites waarop aanbiedingen of advertenties
worden weergeven die onder de categorie relevante activiteiten zijn te scharen, maar
waarbij de software verder geen enkele betrokkenheid heeft bij de afwikkeling van
deze relevante activiteiten.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat de invoering mogelijk is per 1 januari
2024, maar de wettelijke invoering per 1 januari 2023 plaatsvindt, en of deze discrepantie
kan worden toegelicht. De maatregelen ten aanzien van de gezamenlijke audits en waarborgen
in het geval van een gegevensinbreuk worden per 1 januari 2024 van kracht, conform
Richtlijn (EU) 2021/514. De maatregelen ten aanzien van de digitale platformen worden
per 1 januari 2023 van kracht. Dat betekent dat de platformen op die datum beginnen
met het verzamelen van informatie over te rapporteren verkopers. Die informatie dienen
zij vervolgens uiterlijk op 31 januari 2024 te rapporteren aan de Belastingdienst.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.