Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Kamerstuk 22112-3250)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3376
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 april 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over het Fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten
(Kamerstuk 22 112, nr. 3250).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 januari 2022 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 11 april 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de kapitaaleisen breder worden herzien dan
de afspraken die uit de finale Bazel 3-standaarden volgen. Welke kapitaalvereisten
vallen door de single stack onder het commissievoorstel die niet uit Bazel voortvloeien?»
De zogenaamde single stack benadering zorgt ervoor dat de kapitaalvloer, ten behoeve van de berekening van de
kapitaaleisen voor banken, wordt toegepast op zowel de Europees, als de mondiaal geldende
risicogewogen kapitaaleisen. Europa-specifieke kapitaalvereisten zijn de Pijler 2
kapitaaleis en de systeemrisicobuffer (SyRB). Deze worden onder de single stack benadering
wel berekend op basis van de kapitaalvloer en in alternatieven, zoals de parallel stack benadering, niet. Nederland is een voorstander van de single stack benadering, omdat
deze methodiek ervoor zorgt dat kapitaaleisen tussen banken beter vergelijkbaar zijn.
Daarnaast voorkomt deze benadering dat de Europa-specifieke kapitaalvereisten buiten
spel worden gezet. Binnen het huidige voorstel wordt tevens rekening gehouden met
dubbeltelling van risico’s en bijkomende kapitaalvereisten. Zo dient de bevoegde autoriteit
(de toezichthouder) bij de vaststelling van de Pijler 2 kapitaalvereisten en SyRB
mogelijke dubbeltellingen te voorkomen.
Wat zijn de kapitaalratio’s van Nederlandse en Europese banken op dit moment en in
de drie scenario’s van de Europese commissies (huidig niveau plus de stijging in elk
scenario)? Is er een impactanalyse gemaakt voor de Nederlandse situatie, naast de
impactanalyse van de European Banking Authority (EBA)? Zo nee, is het kabinet bereid
op korte termijn alsnog een impactanalyse te laten uitvoeren? Zo ja, wat is de uitkomst
van die analyse? Is het kabinet bekend met het onderzoek van een aantal CPB-economen
waaruit volgde dat de kapitaaleisen voor banken in Nederland eigenlijk te hoog zijn
en die in veel andere EU-landen te laag? In hoeverre wordt deze discrepantie door
dit voorstel verminderd?
Er zijn diverse impactanalyses uitgevoerd naar de gevolgen van de voorgestelde regelgeving
voor Europese en Nederlandse banken. Zo heeft de Europese Bankenautoriteit (EBA) in
december 2020 een impactanalyse van de implementatie van de finale Bazel 3 standaarden
gepubliceerd.1 Deze impactanalyse is gebaseerd op informatie van 99 Europese banken. Ook heeft de
Europese Commissie een eigen impactbeoordeling gemaakt, die verder bouwt op de impactanalyse
van EBA.
Uit de impactanalyse van de EBA blijkt dat in december 2019 de gemiddelde Common Equity
Tier 1 ratio (CET1) van de 99 banken 14,6% was. Het CET1 is het kernkapitaal van een
bank.2 Als een bank aan de regels voldoet, ligt de CET1 ratio boven de minimale kapitaalvereisten
van een bank. In haar impactbeoordeling analyseert de Europese Commissie de gemiddelde
stijging van deze minimale kapitaalvereisten voor drie scenario’s. Het eerste scenario
is een volledige implementatie van de finale Bazel 3 standaarden, het tweede scenario
bevat bepaalde Europese uitzonderingen en het derde scenario kent naast Europese uitzonderingen
ook een langer ingroeipad. In haar voorstel kiest de Europese Commissie voor dit derde
scenario. Zie de tabel hieronder voor de conclusies van de Europese Commissie rond
de stijging van de minimale kapitaalvereisten in de verschillende scenario’s. De stijging
in scenario 3 is gelijk aan de stijging in scenario 2, maar dan met uitstel van volledige
infasering van 2028 tot 2032.3 In het eerste scenario kunnen slechts 13 van de 99 banken in het onderzoek van de
EBA niet aan de mogelijke nieuwe eisen voldoen. Zij dienen gezamenlijk nog 52,2 miljard
euro aanvullend kapitaal op te halen. In het tweede scenario konden slechts zeven
banken niet aan de mogelijke eisen voldoen en zouden zij nog 7,5 miljard euro aanvullend
kapitaal moeten ophalen.
Tabel 1: geschatte stijging in procenten van de minimale kapitaalvereisten in verschillende
scenario’s voor de implementatie van de finale Bazel 3 standaarden o.b.v. impactbeoordeling
Europese Commissie1
Impact 2023 (start infasering)
Impact 2028 (einde infasering)
Scenario 1 – volledige implementatie
+11,8%
+18,5%
Scenario 2 – Europese uitzonderingen
+0,7% tot +2,7%
+6,4% tot +8,4%
X Noot
1
Europese Commissie, «Impact Assessment Report», 27 oktober 2021, p. 49, https://eur-lex.europa.eu/resource.html?uri=cellar:b0b4727a-37ca-11ec-8…
Uit het Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) van DNB uit het najaar van 2021 blijkt
dat de gemiddelde kapitaalratio van de Nederlandse banken op dat moment 17,3% was.
Daarmee voldoen de Nederlandse banken ruimschoots aan de huidige vereisten.4 Daarnaast concludeerde DNB in een separate publicatie dat alle Nederlandse banken
ultimo 2020 al aan alle extra kapitaalvereisten die volgen uit het Bazel akkoord zouden
kunnen voldoen.5 Deze volledige implementatie van het Bazel akkoord is vergelijkbaar met het eerste
scenario uit de impactbeoordeling van de Europese Commissie. In haar voorstel kiest
de Europese Commissie als gezegd voor het derde scenario, waarin de impact op de kapitaalvereisten
van banken wordt beperkt. Ultimo 2020 zouden de Nederlandse banken daarom ook aan
dit voorstel kunnen voldoen.
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie naar het onderzoek van het Centraal Planbureau
(CPB) naar de optimale hoogte van bankenbuffers. Het onderzoek concludeert: «De optimale kapitaalbuffer ligt – afhankelijk van technische aannames – tussen de
15 en 30 procent. Ondanks deze aanzienlijke spreiding betekent dit dat het geschatte
optimum in alle gevallen hoger ligt dan de huidige minimumeisen van 13,5% van Bazel
III». Het CPB concludeert daarmee nadrukkelijk niet dat kapitaaleisen voor Nederlandse banken
te hoog zijn, maar juist dat het optimale niveau van de kapitaalbuffers van banken
hoger ligt dan de huidige en toekomstige vereisten van Bazel 3 voorschrijven.6
De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen over de Nederlandse positie ten
aanzien van het voorstel. Klopt het dat van de zeven sleutelprioriteiten uit het position
paper van de Nederlandse regering en De Nederlandsche Bank (DNB) nu drie prioriteiten
onderdeel zijn van het commissievoorstel en dat dit niet geldt voor de benoemde prioriteiten
ten aanzien van supporting factors, CVA-risico’s, de weging van historische verliezen
en de behandeling van bedrijven zonder externe kredietbeoordeling? Deelt het kabinet
de opvatting dat vooral de CVA-risico’s prioriteit verdienen in de Nederlandse inzet,
aangezien het kabinet en DNB eerder aangaven dat de Europese Unie vooral hierdoor
materieel niet aan de Bazel-standaarden voldoet?
Met een Nederlands position paper heeft mijn voorganger gezamenlijk met DNB, ter voorbereiding
op dit voorstel van de Europese Commissie voor de wijzingen van de richtlijn en verordening
kapitaalvereisten, bepaalde onderwerpen onder de aandacht gebracht bij de Europese
Commissie. Het is correct dat niet alle aandachtspunten zijn overgenomen door de Europese
Commissie in haar voorstel. Dit is een gevolg van het uitdagende krachtenveld in Europa
ten aanzien van bepaalde thema’s en bijzonderheden van de Europese economie, bijvoorbeeld
waar het gaat om de behandeling van zogenaamde CVA-risico’s. Het CVA-risico is het
risico dat een tegenpartij bij een derivatentransactie niet in staat is om aan zijn
verplichting te voldoen. Gegeven het uitdagende krachtenveld in Europa vind ik het
in kaart brengen van de risico’s middels een rapportagevereiste, zoals in de huidige
voorstellen door de Europese Commissie is opgenomen, een goede stap. Hierdoor wordt
gestimuleerd dat banken deze risico’s in kaart brengen en waar nodig passende maatregelen
kunnen nemen. Wel blijf ik mij inzetten voor het zo veel als mogelijk overnemen van
de finale Bazel 3 standaarden in de Europese regelgeving. Voor de bescherming van
het wereldwijde gelijke speelveld en ter voorkoming van een ongewenste mondiale race
naar zo laag mogelijke kapitaalvereisten, is het van belang dat de EU zo volledig
mogelijk aan de Bazel standaarden voldoet.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet invoering voor 2025 «uitdagend»
lijkt. Welke invoeringstermijn acht het kabinet wel realistisch?
Op dit moment worden de Commissievoorstellen besproken in de Raad. Na het bereiken
van een Raadsakkoord zullen deze onderhandelingen worden voortgezet met het Europees
Parlement, in de zogenaamde triloogfase. Vervolgens dienen de overeengekomen richtlijnwijzigingen
in de lidstaten te worden geïmplementeerd, middels wijzigingen van nationale wet-
en regelgeving. Gelet op dit proces en eerdere ervaringen met betrekking tot de totstandkoming
van voorgaande bankenpakketten wordt ten vroegste 2025 door de Europese Commissie
als een haalbare termijn beschouwd.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het kabinet tegen de lichtere weging van
laagrisico-hypotheken tot 2032 is en dat het kabinet inzet op de tijdelijkheid van
deze maatregel. Tegelijkertijd begrijpen deze leden dat bijvoorbeeld Frankrijk deze
uitzondering wil toepassen vanwege de vrees voor negatieve gevolgen voor hypotheekverstrekking
aan huishoudens met lage kredietrisico’s. Heeft het kabinet of DNB onderzocht wat
de te verwachten gevolgen van zowel de aanpassing van de risicoweging als het verlenen
van een (tijdelijke) uitzondering zijn op de financiële risico’s voor huishoudens
en banken enerzijds en de kosten en toegankelijkheid tot hypotheekfinanciering anderzijds?
Zo nee, is het kabinet bereid dit alsnog te onderzoeken? Daarnaast vragen deze leden
het kabinet hoe de voorgestelde risicoweging voor woninghypotheken bij banken zich
verhoudt tot de risicoweging van woninghypotheken bij pensioenfondsen of verzekeraars.
Ten aanzien van de laagrisico-hypotheken, bevat het voorstel van de Europese Commissie
een overgangsperiode van vijf jaar om de impact van de maatregelen te beperken. In
het Commissievoorstel is geen lagere kapitaaleis voor hypotheken voorzien, maar een
uitzondering voor hypotheken bij de berekening van de kapitaalvloer. Een direct verband
tussen deze uitzondering en de rente van kredieten in het algemeen – en hypotheken
in het bijzonder – is niet eenduidig te leggen. Daarbij speelt ook dat het door banken
aan te houden kapitaal en kredietverstrekking afhankelijk is van diverse andere (prudente
en bedrijfsmatige) factoren. Daarnaast is een vergelijking van de weging van hypotheken
tussen banken, verzekeraars en pensioenfondsen niet goed mogelijk omdat de raamwerken
sterk van elkaar verschillen. Zo is de risicoweging in het kapitaaleisenraamwerk voor
banken gebaseerd op onverwachte kredietverliezen, terwijl bij verzekeraars mutaties
van de marktwaarde van beleggingen op grond van renteveranderingen voorop staat.
De leden van de VVD-fractie zien dat het kabinet zich ervoor wil inzetten om «op den
duur» modelmatige hypotheekverstrekking weer toe te staan. Deze leden roepen het kabinet
op om hier sterker op in te zetten – uiteraard onder passende voorwaarden – omdat
dit de financieringskosten voor huiseigenaren die een kleine verbouwing willen doen
of hun woning willen verduurzamen verlaagt en uit onderzoek van DNB ook niet bleek
dat deze vorm van taxeren minder betrouwbaar zou zijn. Deze leden vragen het kabinet
waarom daarop niet nu al wordt ingezet, eventueel met maatregelen om kredietrisico’s
te beperken zoals een maximumbedrag of percentage van de woningwaarde.
Met de «Guidelines on loan origination and monitoring» heeft de Europese Bankenautoriteit
(EBA) nadere duiding gegeven aan de wijze waarop bancaire kredietverstrekkers om moeten
gaan met het waarderen van onroerende goederen, ten behoeve van het bepalen van het
kapitaalbeslag zoals is voorgeschreven in de Europese verordening kapitaalvereisten.
Deze richtsnoeren lieten geen ruimte voor enkel het gebruik van modelmatige waarderingen
bij het verstrekken van hypothecair krediet. Een hybride taxatie is momenteel wel
toegestaan. Bij een hybride taxatie versterken taxateurs en modellen elkaar. Dit kan
voor consumenten resulteren in een betrouwbare taxatie tegen lage(re) kosten en een
korte doorlooptijd. Bovendien worden de risico’s op tekortkomingen in het risicomanagement
van banken met hybride taxeren beperkt vanwege de nog altijd hogere betrouwbaarheid
van hybride taxaties ten opzichte van enkel modelmatige taxaties, wat een bijdrage
levert aan de financiële stabiliteit.
Ik verwacht dat, gegeven de verdere ontwikkeling van modelmatige taxaties, de betrouwbaarheid
hiervan zal toenemen. Gezien deze ontwikkeling zet ik mij er bij de huidige onderhandelingen
voor in dat het mogelijk moet zijn om enkel een modelmatige taxatie bij hypotheekverstrekking
voor niet-commercieel vastgoed toe te staan. Dit vergt een wijziging van de verordening
kapitaalvereisten. Modelmatige taxaties maken op dit moment slechts beperkt deel uit
van de voorstellen van de Europese Commissie.
Ook hebben de leden van de VVD-fractie vragen over de beoordeling van kredietrisico’s
voor de agrarische sector. Klopt het dat agrarische ondernemingen met een laag kredietrisico
potentieel worden geraakt door zowel de aanscherping van de output-eisen (output floor),
de input-eisen, de wijzigingen ten aanzien van «specialised lending» en de nieuwe
rapportage-eisen vanuit de EBA ten aanzien van de agrosector? Heeft het kabinet een
impactanalyse uitgevoerd naar de gevolgen hiervan voor agrarische bedrijven? Zo ja,
wat zijn daarvan de uitkomsten? Zo nee, is het kabinet bereid dit op zeer korte termijn
alsnog uit te voeren? Wat is de afhankelijkheid van de agrarische sector van bancaire
financiering ten opzichte van andere financieringsbronnen? Is het kabinet bereid zich
bij de behandeling van deze commissievoorstellen nadrukkelijk sterk te maken voor
voldoende toegang tot adequate financiering voor de agrarische sector?
Zoals mijn voorganger ook aangaf in zijn beantwoording van Kamervragen van de leden
Heinen en Van Campen (beiden VVD) van 18 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen II 2021/22,
nr. 360), is het doel van de implementatie van het laatste deel van de Bazel 3 standaarden
om de omvang van de kapitaalbuffers beter aan te laten sluiten op de risico’s die
een bank loopt. Onderdeel hiervan is de introductie van de kapitaalvloer. Deze legt
een vloer onder de intern berekende risicogewichten. Hierdoor kan het geheel aan risicogewogen
activa van banken stijgen en dit kan zich doorvertalen in de interne beprijzingsmodellen
die banken gebruiken voor bepaalde financieringen.
Daarnaast volgen uit de implementatie van de finale Bazel 3 standaarden nieuwe minimumwaardes
voor de inschatting van het verlies in geval van faillissement. Dit verlies dient
voor de categorie waaronder ook blootstellingen met landbouwgrond als onderpand vallen,
minimaal 10% te zijn. Deze 10% is zo vastgesteld dat banken in het geval van een recessie
voldoende gekapitaliseerd zijn en is mede-ontworpen om procycliciteit te voorkomen
bij het (intern) modelleren van kredietrisico. Op basis van de op dit moment geldende
regelgeving kan een bank tot de inschatting komen dat zij nagenoeg de gehele blootstelling
kan terugvorderen. Op basis van de voorstellen van de Europese Commissie wordt dit
bedrag op maximaal 90% van de blootstelling vastgesteld, om rekening te houden met
het risico van het in gebreke blijven van een debiteur. Ik heb, mede op basis van
de gesprekken die met DNB zijn gevoerd, geen indicatie dat voornoemd percentage van
10% te hoog is voor deze categorie financieringen.
Gelet op het voorgaande kan het dus zijn dat de kapitaalvloer en de nieuwe minimumwaardes
voor de inschatting van het verlies in het geval van faillissement de risicogewichten
die banken minimaal moeten rekenen voor bepaalde ondernemingen in de agrosector verhogen.
Of deze ondernemingen hier ook door geraakt worden, hangt af van de exacte vormgeving
van deze maatregelen en de keuzes die banken maken over of, en zo ja, op welke wijze
ze de nieuwe eisen doorberekenen aan hun klanten.
Tenslotte heb ik op dit moment geen indicatie dat agrarische ondernemingen met een
hoge kredietwaardigheid geraakt worden door de wijzigingen ten aanzien van specialised lending, waarnaar de leden van de VVD-fractie verwijzen. Ook volgen uit het voorstel geen
nieuwe rapportage-eisen vanuit de EBA specifiek voor blootstellingen van banken met
betrekking tot de agrarische sector. De EBA wordt in het voorstel wel gevraagd om
zelf te rapporteren over de gevolgen van de wijziging van de verordening en richtlijn
kapitaalvereisten op de financiering van de agrarische sector. Bovenstaande onderdelen
van het Commissie-voorstel worden in deze rapportage meegenomen. Dit voorstel om de
EBA voor eind 2030 te laten rapporteren over de gevolgen van de implementatie van
het voorstel voor de financiering van de agrosector steun ik. Ik vind het belangrijk
om de gevolgen van het voorstel voor de financiering van de agrosector goed te monitoren.
Het kabinet erkent het belang van de financierbaarheid van deze sector. Daarbij roep
ik op tot een additionele tussentijdse analyse om ook inzicht te houden gedurende
de infasering van het voorstel, zodat er voldoende inzicht is in de gevolgen voor
de agrosector.
Ten aanzien van de juridische implicaties vragen de leden van de VVD-fractie het kabinet
waarom in de rapportageverplichtingen specifiek de eisen voor de agrosector worden
aangescherpt. Geldt dit ook voor andere sectoren? Zo ja, welke sectoren vallen hier
ook onder? Zo nee, waarom wordt deze eis specifiek voor de agrosector aangescherpt?
Zoals ik in het vorige antwoord ook aangaf, bevat het voorstel geen specifieke additionele
rapportageverplichting voor blootstellingen met betrekking tot de agrarische sector.
In het voorstel wordt de EBA wel gevraagd om te rapporteren over de gevolgen van de
wijziging van de verordening en richtlijn kapitaalvereisten op de financiering van
de agrarische sector.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet allereerst om inzichtelijk te maken
wat voor specifieke gevolgen de verordening en richtlijn met zich mee zullen brengen
voor de Nederlandse banken evenals voor de consumenten en kredietverlening aan bedrijven.
Zoals ik ook noem in de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie, heeft de Europese
Commissie bij het uitbrengen van de voorstellen ook een impact analyse gepubliceerd.7 Daarnaast heeft DNB recent onderzoek gedaan naar de impact voor de Nederlandse banken.
Hieruit blijkt dat de Nederlandse banken zich al goed op de voorstellen hebben voorbereid.
Eind 2020 konden de Nederlandse banken al voldoen aan de kapitaaleisen die volgen
uit de meeste strenge vorm van implementatie van de finale Bazel 3-standaarden.8 Doordat de banken goed in staat zijn om aan de nieuwe eisen te voldoen, is de verwachting
dat de gevolgen van de voorstellen voor consumenten en kredietverlening beperkt is.
De leden van de PVV-fractie vragen verder naar een analyse van het cumulatieve effect
van alle maatregelen, inclusief de maatregelen voortvloeiend uit deze verordening
en richtlijn, op de Nederlandse bankensector (vergelijkbaar met een eerdere brief).
Kan het kabinet dit per jaar, maatregel en bijbehorend bedrag middels een tabel uitsplitsen?
Zoals in het voorgaande is toegelicht, zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar
de impact van de maatregelen. De impactanalyses van de EBA en de Europese Commissie
bevatten geen informatie over de impact per lidstaat. Uit het Overzicht Financiële
Stabiliteit (OFS) uit het najaar van 2021 van DNB blijkt dat de gemiddelde kapitaalratio
van de Nederlandse banken op dat moment 17,3% was en dat de Nederlandse banken dus
al ruimschoots aan de huidige verplichte eisen voldoen.9 Daarnaast concludeerde DNB in een separate publicatie dat alle Nederlandse banken
ultimo 2020 al aan alle extra kapitaalvereisten die volgen uit het finale Bazel 3
akkoord zouden kunnen voldoen.10 Deze volledige implementatie is vergelijkbaar met het hiervoor omschreven eerste
scenario uit de impactbeoordeling van de Europese Commissie. Het verder uitsplitsen
per jaar en maatregel is uitdagend omdat veel van de maatregelen met elkaar samenhangen
en bovendien nog niet definitief zijn. Wel worden de impact analyses van EBA periodiek
herhaald en geactualiseerd.
De leden van de PVV-fractie merken voorts op dat wordt aangegeven dat Europese banken
kosten moeten maken om aan de nieuwe eisen die volgen uit de wijziging van de regelgeving
te voldoen. Hiervoor zullen ze diverse onderdelen van hun bedrijfsprocessen moeten
aanpassen. De leden van de PVV-fractie willen weten welke specifieke kosten de Nederlandse
banken moeten maken als gevolg van de wijziging van de regelgeving. Kan het kabinet
het zelfde aangeven voor de banken in de door ons omringende landen?
De te verwachten impact en te dragen kosten zullen hoofdzakelijk via twee kanalen
doorwerken. In de eerste plaats wordt de impact die het voorstel op banken heeft gevormd
door het extra kapitaal dat banken dienen aan te houden voor bepaalde activiteiten.
In de huidige voorstellen, hoewel niet definitief, is de kapitaalimpact minder dan
in andere doorgerekende scenario’s.11 Daarnaast zijn er verwachte kosten, die gerelateerd zijn aan bedrijfsprocessen en
aanpassing van de bedrijfsvoering: de inzet rondom compliance, risicomanagement, balansmanagement en het potentieel afbouwen van de afhankelijkheid
van interne modellen. In haar voorstel toont de Europese Commissie zich bewust van
deze kosten. Zo is ook één van de ambities om nieuwe (rapportage-)vereisten proportioneel
te maken om relatief kleinere instellingen minder te belasten. De mate waarin landen
en banken om Nederland heen dezelfde impact ervaren en kosten dragen, hangt onder
meer samen met de mate waarin bancaire partijen gebruik maken van interne modellen
voor de berekening van de kapitaalsvereisten en in welke mate nieuwe vereisten zullen
leiden tot aanpassing aan bedrijfsvoering en dit in tarieven doorberekend wordt.
De leden van de PVV-fractie willen voorts weten hoe zal worden voorkomen dat Nederlandse
banken de extra kosten die volgen uit de wijziging van de regelgeving zullen doorberekenen
aan de consument.
De voorstellen voor aanpassing van de Europese regelgeving voor de bancaire sector
hebben tot doel banken minder kwetsbaar te maken en bij te dragen aan de financiële
stabiliteit in Nederland en Europa. Hogere kapitaalseisen die tegenover bepaalde activa
en bancaire activiteiten staan, kunnen resulteren in een relatief hogere prijs van
bancaire dienstverlening aan klanten. Doorgaans in de vorm van hogere rente, maar
dit kan ook geschieden via commissiekosten. Het is onduidelijk in welke mate banken
kosten die voortvloeien uit de wijziging van de regelgeving omtrent kapitaalsvereisten
aan klanten zullen doorberekenen. Daarnaast ontstaan er mogelijk tijdelijke kosten
door zaken als compliance of aanpassingen van de bedrijfsvoering. Deze meer operationele
keuzes voor banken zijn op dit moment lastig in te schatten. Het doorberekenen van
kosten aan de consument is uiteindelijk een keuze die banken zelf maken. Met de voorgestelde
prudentiële regelgeving wordt op termijn echter een groter belang gediend: banken
zullen ten tijde van economische tegenspoed of bij een financiële crisis namelijk
beter gekapitaliseerd en weerbaarder zijn.
De leden van de PVV-fractie vragen daarnaast of het kabinet kan onderbouwen waarom
Nederland wel of geen gebruik zal maken van de voorliggende lidstaatoptie(s).
Hoewel niet definitief, staat in de huidige voorstellen van de Europese Commissie
een lidstaatoptie voor een afwijkende berekening van de kapitaalvloer voor hypotheekleningen.
Nederland zet zich in voor het behoud van het tijdelijke karakter van deze afwijkende
berekening, waarbij de risicogewichten verlaagd zijn t.o.v. de Bazel-standaarden.
In hoeverre gebruik zal worden gemaakt van deze lidstaatoptie is mede afhankelijk
van de uiteindelijke vormgeving van het akkoord. Dit zal in Nederland bij implementatie
van de wijzigingen in de richtlijn verder worden afgewogen, waarbij er in de toelichting
bij het betreffende wijzigingsvoorstel zal worden stilgestaan bij het al dan niet
gebruik maken van lidstaatopties.
De leden van de PVV-fractie merken ten slotte op dat het kabinet aangeeft zich in
te zetten op een zo snel mogelijke implementatie van de Bazel-standaarden, maar een
eerdere invoering dan 2025 uitdagend vindt. De leden van de PVV-fractie willen weten
wat de streefdatum is voor de invoering van de Bazel-standaarden voor het kabinet
Zoals ik ook in de beantwoording van een vraag van de VVD-fractie aangaf, acht ik
op dit moment ten vroegste een invoering in 2025 realistisch.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Ten aanzien van een mondiaal gelijker speelveld en consistente toepassing van de interne
modellen, vragen de leden van de CDA-fractie of het kabinet kan toelichten wat naar
verwachting de afwijkingen van de Bazel-standaarden in het internationale speelveld
voor Nederland gaan betekenen. Kan het kabinet dit toelichten? Is de verwachting dat
andere landen buiten Europa de Bazel-standaarden wel strikt implementeren? En omgekeerd,
dat landen niet conform implementeren? Hoe gaat het kabinet deze ontwikkelingen volgen?
Hoe gaat het kabinet op zo spoedig mogelijke implementatie van alle standaarden inzetten
in de Europese Unie om een gelijk speelveld te bevorderen?
Nederland neemt deel aan EU-onderhandelingen omtrent de wijzigingsvoorstellen en onderhoudt
nauw contact met andere lidstaten en EU-instellingen. Ik zet mij in de onderhandelingen
in de Raad en in bilaterale gesprekken met lidstaten in voor een zo spoedig mogelijke
implementatie van de Bazel-standaarden. Via deze kanalen, maar ook vanuit DNB, worden
wij geïnformeerd over voortgang van de implementatie van de Bazel-standaarden in andere
jurisdicties. Daarbij was het uitgangspunt en de consensus onder de leden van het
Bazelse comité dat deelnemende jurisdicties een getrouwe implementatie zullen hanteren.
Voor de EU is het lastig om te wachten op implementatie van andere jurisdicties. In
de EU gaat aan implementatie een uitgebreide onderhandeling in de Raad en het EP vooraf.
Het is van belang dat de EU reeds in de onderhandelingen het juiste voorbeeld geeft
van een zoveel mogelijk Bazelgetrouwe omzetting in wet- en regelgeving. Met het oog
op het internationale speelveld houdt de Europese Commissie binnen de voorstellen
– via een mate van conditionaliteit en latere aanpassing (of terugdraaien) van opgelegde
vereisten – rekening met mogelijk verlate en aangepaste implementatie in andere jurisdicties
(bijvoorbeeld ten aanzien van marktrisico). Hierdoor kan de Commissie op een later
moment bepaalde vereisten aanpassen op basis van internationale ontwikkelingen.
De leden van de CDA-fractie achten het goed dat de Europese Commissie voorstelt voor
de kapitaalvloer de single stack-benadering aan te houden, zodat er zoveel mogelijk
eenduidigheid in de bepaling van de kapitaalposities van banken komt. Wel zijn zij
benieuwd of het kabinet kan aangeven of het parallel stack-voorstel van Frankrijk
en Duitsland nu helemaal van tafel is of dat dit nog in de onderhandelingen in de
Europese Raad voorligt.
De Europese Commissie heeft, zoals de leden van de CDA-fractie terecht opmerken, de
zogenaamde single-stack benadering voor de invoering van de kapitaalvloer voorgesteld.
Dit betekent dat de kapitaalvloer wordt gebruikt voor de berekening van de Bazelse
én Europa-specifieke kapitaalvereisten. Europa-specifieke kapitaalvereisten zijn bijvoorbeeld
de Pijler 2 kapitaaleis en de SyRB. Ik steun dit voorstel van de Europese Commissie.
Nederland heeft zich hier voorafgaand aan het voorstel ook hard voor gemaakt. Op dit
moment wordt er niet gesproken over alternatieve benaderingen voor de kapitaalvloer.
Ik heb op dit moment ook geen aanleiding om te denken dat dit tijdens de onderhandelingen
weer op tafel zal komen. Indien er toch over alternatieven gesproken zal worden, zal
ik mij sterk blijven maken voor implementatie van de single-stack benadering.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie wat het precies in praktijk betekent dat de
kapitaalsvereisten alleen gelden voor de moederbank. Kan dit ertoe leiden dat dochterondernemingen
in andere lidstaten helemaal niet voldoen aan de standaarden? Wat voor risico’s kan
dit veroorzaken voor de banken, maar ook bedrijven en consumenten in de betreffende
lidstaten? Kan het kabinet ook toelichten met welke andere lidstaten Nederland in
de Europese Raad wil optrekken die ook de kapitaalvloer op het niveau van een dochteronderneming
willen toepassen?
De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan om de kapitaalvloer in beginsel alleen
op de moederbank toe te passen. Op grond van dit voorstel vindt er parallel wel een
berekening van de kapitaalvloer plaats voor de dochterondernemingen binnen een groep.
Wanneer uit deze berekeningen blijkt dat de kapitaalvloer ook tot meer kapitaal zou
moeten leiden voor een dochter of op het hoogste consolidatieniveau in een lidstaat,
vindt er, op basis van de huidige voorstellen, een herverdeling van het kapitaal plaats
tussen de moeder en de dochter. Middels dit ex post distributiemechanisme zijn de risico’s voor de dochterondernemingen en de lidstaten
waar deze dochterondernemingen zich bevinden beperkt. Dat neemt niet weg dat de lidstaten
die dochterondernemingen huisvesten (de zogenaamde host-lidstaten) de voorkeur hebben voor een volledige toepassing van de kapitaalvloer
op het niveau van de dochteronderneming, ofwel «op soloniveau», in plaats van voor
een ex-post herverdeling. Ik heb sympathie voor de argumentatie van deze lidstaten,
omdat hierdoor de weerbaarheid van deze dochterondernemingen wordt versterkt.
Ten aanzien van de transitievoorstellen hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele
vragen. Deze leden vragen het kabinet om toe te lichten wat de voorstellen voor de
berekening van de kapitaalvloer met betrekking tot hypotheken en bedrijven zonder
externe kredietbeoordeling precies inhouden. Voor wat voor typen bedrijven geldt dit
laatste transitievoorstel bijvoorbeeld, en komen deze door de hele Europese Unie ongeveer
evenveel voor, of zijn ze meer in bepaalde delen geconcentreerd? Met betrekking tot
de lidstaatoptie voor tijdelijk gunstigere risicowegingen voor laagrisico-hypotheken
vragen de leden van CDA-fractie het kabinet welke lidstaten naar verwachting gebruik
zullen willen maken van deze optie. Als gevolg van Bazel 4 zullen de kapitaaleisen
voor hypotheken stijgen, wat ook gevolgen zal hebben voor de Nederlandse woningmarkt.
Kan het kabinet uiteenzetten wat deze gevolgen precies zullen zijn voor de kosten
van financiering voor banken en daarmee voor woningeigenaren zowel in het geval van
de aankoop van een woning als voor de financiering van verduurzaming van woningen?
In het voorstel staat dat er geen financiële gevolgen zijn voor burgers maar dat vragen
deze leden zich dus af, aangezien meer kapitaal aanhouden en de kosten daarvan naar
de mening van deze leden ergens vandaan zullen moeten komen. Wat zouden de gevolgen
zijn als Nederland deze lidstaatoptie ook zal toepassen? Ten aanzien van hypotheken
vragen de leden van de CDA-fractie het kabinet verder nog wat de hogere kapitaaleisen
voor banken zullen betekenen ten aanzien van het gelijke speelveld met verzekeraars
en pensioenfondsen die ook hypotheken kunnen aanbieden, maar niet aan de hogere standaarden
hoeven te voldoen.
De Commissie stelt twee transitieregelingen voor ten aanzien van de kapitaalvloer.
De eerste is een transitieregeling voor bedrijven zonder externe kredietbeoordeling.
Het risicogewicht voor een blootstelling van een bank op een bedrijf is mede gebaseerd
op de kredietwaardigheid van dat bedrijf. Sommige banken berekenen deze kredietwaardigheid
op basis van interne modellen. Met de introductie van de kapitaalvloer wordt ook voor
banken die gebruik maken van interne modellen de standaardbenadering voor de berekening
van dit type kredietrisico belangrijk. Het voorstel van de Europese Commissie staat
banken met interne modellen toe om voor de berekening van de kapitaalvloer tijdelijk
lagere risicogewichten te hanteren voor bedrijven zonder externe kredietbeoordeling.
Het bedrijfsleven in continentaal Europa – uitzonderingen daargelaten – heeft minder
ervaring met (externe) kredietbeoordelingen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de
Verenigde Staten. Op dit moment heb ik geen precieze informatie over wat voor type
bedrijven geen externe kredietbeoordeling hebben. Het is wel goed om te noemen dat
de Banque de France een eigen kredietbeoordelingsmechanisme heeft opgezet en daarmee
alle relevante Franse bedrijven van een externe kredietbeoordeling voorziet.12 Daarmee is het bovendien een officieel External Credit Assessment Institution (ECAI).
In de tweede plaats doet de Commissie een voorstel voor een transitieregeling ten
aanzien van hypotheken. De Commissie stelt een lidstaatoptie voor, waarmee het banken
tijdelijk kan worden toegestaan om onder bepaalde voorwaarden laagrisicohypotheken
gunstigere risicowegingen toe te kennen bij de berekening van de kapitaalvloer. Het
is mij op dit moment niet bekend welke lidstaten van plan zouden zijn gebruik te maken
van deze lidstaatoptie. Uiteindelijk is dit een keuze voor de lidstaten zelf. De gevolgen
voor de kapitaaleisen voor hypotheken hangen in grote mate af van het gebruik van
de lidstaatoptie. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de lidstaatoptie, zullen de gevolgen
voor de kapitaaleisen van hypotheken naar verwachting erg beperkt zijn. Indien geen
gebruik wordt gemaakt van de lidstaatoptie zullen de kapitaaleisen toenemen voor hypotheken.
De precieze gevolgen voor woningeigenaren is moeilijk in te schatten omdat dit afhankelijk
is van de keuze die banken maken in het doorberekenen van eventueel hogere kapitaaleisen
in de hypotheekrente.
Momenteel heeft DNB nog geen uitwerking gedaan van de effecten hiervan op aan te houden
kapitaal en mogelijke kredietverstrekking, mede omdat dit afhankelijk is van diverse
andere (prudente en bedrijfsmatige) factoren. Ter illustratie kan genoemd worden dat
de in 2021 aangekondigde introductie van een minimumvloer voor risicogewichten van
hypotheekleningen door DNB leidde tot hogere kapitaaleisen voor Nederlandse banken,
maar zou op basis van inschattingen van DNB slechts een beperkte impact hebben op
de hypotheekrente.13 Zoals in het voorgaande ook is toegelicht zijn de Nederlandse banken naar verwachting
goed in staat om de eventueel hogere kapitaaleisen op te vangen.
Tot slot is, zoals eerder toegelicht, een goede vergelijking van de weging van hypotheken
tussen banken, verzekeraars en pensioenfondsen niet goed mogelijk omdat de raamwerken
sterk van elkaar verschillen. Dat neemt niet weg dat het gelijke speelveld tussen
verschillende aanbieders van hypotheken mijn aandacht heeft.
Bij het instandhouden van de supporting factors vragen de leden van de CDA-fractie
of hier nog een keuze in zit voor lidstaten. Kan Nederland voor wat betreft de implementatie
de aandacht vestigen op de nieuwe gunstigere risicogewichten voor infrastructuur en
MKB uit de Bazel-standaarden of is dit aan de banken?
Op het gebied van de zogenaamde supporting factors behoudt de Commissie de gunstigere
Europese prudentiële behandeling van bepaalde blootstellingen op infrastructurele
projecten en het MKB. Een supporting factor kent, los van het risicoprofiel, een gunstiger
risicogewicht toe aan bepaalde typen financieringen met als doel deze financiering
te stimuleren. Deze supporting factors gelden voor alle lidstaten. De finale Bazel
3 standaarden bevatten onder de standaardbenadering ook lagere risicogewichten voor
blootstellingen aan deze typen financieringen. De Europese Commissie heeft er in haar
voorstel voor gekozen om vast te houden aan de Europese supporting factors en de nieuwe
finale Bazel 3 standaarden niet over te nemen. Zo is er geen sprake van een dubbele
korting. Het kabinet had liever gezien dat de Europese Commissie de Bazel standaarden
had overgenomen, omdat deze standaarden het onderliggende risico beter weerspiegelen
dan de huidige Europese supporting factors. Wel steunt het kabinet het voorstel van
de Commissie om dubbele kortingen te voorkomen.
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet nader kan toelichten wat de gevolgen
zullen zijn van de voorstellen voor «specialised lending» en ten aanzien van hoge
kwaliteit objectfinanciering voor Nederland, bijvoorbeeld voor financiering van grote
projecten zoals windmolenparken of verduurzaming van schepen of vliegtuigen. Aan welke
aanvullende juridische en kapitaalvereisten moeten banken en projectpartijen voldoen
en in hoeverre wordt «specialised lending» of hoge kwaliteit objectfinanciering daarmee
onaantrekkelijker en duurder? Klopt het dat Nederlandse banken veel aan «specialised
lending» doen ten opzichte van andere lidstaten? Kan dit gevolgen hebben voor de kosten
en daarmee aantrekkelijkheid van grote innovatieve projecten in Nederland? Deze leden
voorzien hier een risico dat goede initiatieven die we komende jaren juist maximaal
willen stimuleren lastiger te financieren worden.
«Specialised lending» bestaat uit diverse vormen van financiering. De voorstellen
van de Commissie ten aanzien van specialised lending hebben als doel om beter onderscheid
te maken tussen verschillende categorieën van specialised lending. Zo gelden er verschillende
eisen voor object financiering, project financiering en de financiering van grondstoffen.
Het doel van deze differentiatie is om beter aan te sluiten bij de verschillende kenmerken
van deze activiteiten. Nederlandse banken zijn Europees gezien, samen met Franse banken,
grote spelers als het gaat om specialised lending. De huidige voorstellen ten aanzien
van specialised lending kunnen ertoe leiden dat banken meer kapitaal moeten aanhouden
voor deze activiteiten.
Het voorgaande moet echter in een breder perspectief bezien worden. Een van de doelstellingen
van de finale Bazel 3 standaarden is om ongegronde verschillen in de kapitaaleisen
tussen banken te verkleinen. Dit houdt onder meer in de kapitaalvereisten voor blootstellingen
waarvan de kans op wanbetaling, en vooral het verlies bij wanbetaling, door gebrek
aan historische gegevens niet te modelleren is, met eenvoudigere methoden worden bepaald
(standaardbenaderingen, interne modellen zonder raming van het verlies bij wanbetaling).
Specialised lending behoort tot de blootstellingen die niet goed betrouwbaar kunnen
worden gemodelleerd. Als zekerheid voor voldoende kapitalisatie is daarom een gedegen
ondergrens van belang.
Ik ben van mening dat de onderhavige, prudentiële, regelgeving primair als doel heeft
om te zorgen dat banken voldoende gekapitaliseerd zijn voor onverwachte verliezen.
De precieze impact van de voorstellen op specialised lending is nog niet goed te duiden
en uiteindelijk ook afhankelijk van keuzes die banken hierin zullen maken. Voor stimulering
van de financiering van projecten zijn, bij eventuele impact, andere beleidsinstrumenten
dan prudentiële regelgeving beter geschikt.
Zoals eveneens ingebracht in het schriftelijk overleg financiële markten van 8 december
jl. (Kamerstukken 32 545, 32 013 en 22 112, nr. 157) maken de leden van de CDA-fractie zich zorgen over de impact van de voostellen op
financiering van de agrarische sector. Deze leden steunen het voorstel om de gevolgen
voor de agrarische sector te monitoren en het verzoek aan de EBA om in 2030 over de
gevolgen van implementatie voor de agrarische sector te rapporteren, maar deze leden
vragen wel of banken niet al veel eerder starten met de voorbereiding op de implementatie
en agrarische bedrijven tegen de tijd van de rapportage al erg getroffen zijn, zeker
met de transformatie van de agrarische sector die Nederland komende jaar wil inzetten.
Heeft het kabinet zelf goed zicht op de verwachte impact van de stevigere kapitaaleisen
op financiering van de Nederlandse agrarische sector en kan het kabinet aangeven hoe
zij dit zelf ook nauwgezet wil gaan monitoren en hierover aan de Kamer wil gaan rapporteren?
Bestaat in het kabinet hierover ook contact met de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit (LNV), ook voor wat betreft de gevolgen van de hogere kapitaaleisen
voor landbouwfinanciering en de transitie naar groene landbouw? Hoe wil het kabinet
in Brussel inzetten op het beperken van mogelijke negatieve gevolgen voor de Nederlandse
agrarische sector, ook met het oog op de transitie?
Zoals ook genoemd in mijn reactie op de vragen van de VVD-fractie, onderschrijft het
kabinet het belang van financierbaarheid van de agrarische sector. Daarom steunt het
kabinet het voorstel van de Europese Commissie om de EBA het mandaat te geven om uiterlijk
2030 een onderzoek te presenteren over de gevolgen van deze wijziging van de verordening
en richtlijn kapitaalvereisten voor de financiering van de agrarische sector. Ik deel
daarbij wel de zorgen van de CDA-fractie over de tijdslijnen van dit voorstel. Daarom
pleit ik ook voor een tussentijdse analyse van de EBA om mogelijke nadelige gevolgen
op tijd te signaleren en te kunnen adresseren. Op basis van deze analyses verwacht
ik de mogelijke gevolgen voldoende te kunnen monitoren en, waar passend, uw Kamer
te kunnen informeren.
De Ministeries van Financiën en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben goed contact
over de mogelijke gevolgen van de Bazel standaarden voor de financiering van de agrosector.
Ook heeft het Ministerie van Financiën hierover contact gehad met de Nederlandse Vereniging
van Banken (NVB) en de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO). Tenslotte is hier met DNB
over gesproken. Op dit moment heb ik op basis van de gesprekken met vertegenwoordigers
van de financiële sector en DNB geen indicatie dat de agrosector onevenredig hard
geraakt wordt door de implementatie van de nieuwe standaarden. Mocht dit in de toekomst
veranderen dan zal het kabinet zich beraden op een passende reactie.
De leden van de CDA-fractie steunen eveneens het integreren van de environmental,
social and governance (ESG)-risico’s in het kapitaaleisenraamwerk en de rapportage-
en openbaarmakingsverplichtingen voor dit type risico’s, omdat deze belangrijke financiële
gevolgen inhouden en steeds belangrijker worden voor het handelen van banken in de
maatschappij. Deze leden zijn benieuwd naar het advies van de EBA in 2023 en vragen
of het kabinet inzicht heeft in hoeverre Nederlandse banken ten aanzien van hun risicobeoordeling
deze factoren reeds meenemen.
Ik deel het belang dat de leden van de CDA-fractie hechten aan het advies dat de EBA
in 2023 zal uitbrengen ten aanzien van het integreren van ESG-risico’s in pijler 1
van het kapitaaleisenraamwerk. Dat het nodig is om duurzaamheidsrisico’s goed in het
kapitaaleisenraamwerk te verankeren blijkt onder meer uit de recente rapportage «Op
weg naar een duurzame balans» van DNB.14 In deze rapportage onderzoekt DNB de integratie van duurzaamheidsrisico’s in de kernprocessen
van de financiële sector. DNB concludeert dat financiële instellingen dit nog maar
in beperkte mate doen. Zo neemt slechts één op de vijf van de onderzochte instellingen
dit expliciet mee in hun risicobereidheid. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft
DNB aangekondigd in 2022 nieuwe toezichtverwachtingen voor banken te presenteren die
ingaan op de integratie van duurzaamheid in de strategie, governance, het risicobeheer
en de rapportage. Deze toezichtverwachtingen zullen gebaseerd zijn op standaarden
ontwikkeld door de ECB. Het thema staat ook hoog op de agenda van de Nederlandse en
Europese toezichthouders.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met zorgen kennis genomen van het fiche: Wijziging
verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Kamerstuk 22 112, nr. 3250). Deze leden vragen het kabinet hoe een kapitaalvloer in de finale Bazel-standaarden
moet leiden tot meer stabiliteit, als daarnaast interne risicoweging een significante
rol blijft spelen, zeker op het niveau van dochterondernemingen. Deze leden vragen
het kabinet naar een toelichting op het berekenen van een vloer voor de moederbank
en niet voor dochterondernemingen. Deze leden vragen voorts om dit toe te lichten
aan de hand van een voorbeeld van een bank die in Nederland een kapitaalvloer krijgt,
maar dochterondernemingen in het buiten de Europese Unie niet, terwijl de risico’s
waaraan die dochterondernemingen blootgesteld staan grote invloed kunnen hebben op
de gehele onderneming en dus ook de stabiliteit.
De kapitaalvloer in de finale Bazel-standaarden – en in de voorstellen van de Europese
Commissie, behoudens enkele uitzonderingen – stelt een ondergrens aan de berekening
van risicogewogen activa die op basis van de interne modellen worden berekend en waarop
de kapitaaleisen voor banken worden gebaseerd. Het beoogde effect is dat dit de onterechte
verschillen tussen banken ten aanzien van de berekende risicogewogen activa – en dus
kapitaaleisen – bij vergelijkbare producten/blootstellingen doet afnemen. Dit zal
per saldo tot meer aan te houden kapitaal leiden binnen het bancaire stelsel. Daarmee
bevordert dit de solvabiliteit en weerbaarheid van het financiële stelsel en komt
dit ten goede aan de financiële stabiliteit. Daarnaast creëert het een gelijker speelveld
tussen banken in Nederland en in de EU.
De huidige voorstellen van de Commissie voorzien in een distributiemechanisme voor
toepassing van de kapitaalvloer voor een moederbank en haar dochterondernemingen.
Indien de kapitaalvloer op het hoogste, ofwel het consolidatie-, niveau wordt berekend,
dan heeft de vloer betrekking op de geaggregeerde activa van de groep. Het kan echter
zo zijn dat (een deel van) de individuele dochters meer ruimte hebben of bewust toebedeeld
krijgen om van interne modellen gebruik te maken. De vloer is dan namelijk enkel bindend
of bijtend op het geconsolideerde niveau, waardoor dochters individueel mogelijk niet
hoeven te voldoen aan de kapitaalvloer en daarmee minder kapitaal aanhouden voor de
risico’s die zij lopen.
Naast EU-omzetting en implementatie, worden de finale Bazel 3 standaarden ook globaal
ingevoerd en uitgerold. Dankzij naleving van deze standaarden zouden dochters van
Nederlandse banken in voor Nederland belangrijke jurisdicties buiten de EU (VS, Australië,
Japan) ook moeten voldoen aan deze eisen. In de jurisdicties waar dit niet geldt (noch
EU, noch Bazel-leden) hebben Nederlandse banken, ten opzichte van het balanstotaal
van de groep, doorgaans geen omvangrijke voetafdruk. Dochters van Nederlandse banken
vormen in deze jurisdicties daarom slechts een zeer beperkt risico voor de financiële
stabiliteit.
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet bij het tweede onderdeel of hier geen
sprake is van greenwashing. De leden vragen voorts of het beter integreren van ESG-risico’s
in het prudentiële raamwerk niet een verkeerde voorstelling geeft nu banken en beleggingsondernemingen
profiteren van de Europese Green Deal, terwijl ze vaak gewoon bijdragen aan vervuiling
en klimaatopwarming. Deze leden vragen het kabinet of de risicoweging op deze manier
bovendien niet nog complexer wordt met alle gevolgen van dien voor de stabiliteit
en het toezicht. Deze leden vragen het kabinet wat de reden is dat risico’s van de
transitie bij banken en beleggingsondernemingen moeten worden weggenomen, onder meer
door een lange transitieperiode.
Het voorstel van de Europese Commissie richt zich op dit punt onder andere op de integratie
van ESG-risico’s in het toezichtraamwerk voor banken. De voorstellen van de Europese
Commissie zien daarmee bijvoorbeeld op de beheersing van de risico’s voor banken die
gepaard gaan met de duurzame transitie. Deze risico’s vloeien bijvoorbeeld voort uit
de financiering van activiteiten die bijdragen aan het voorkomen van vervuiling en
aan klimaatverandering. Uit het voorstel volgt dat banken hier additionele risico-mitigerende
maatregelen dienen te nemen. Ook stelt de Commissie voor dat de toezichthouders meer
mogelijkheden krijgen om deze risico’s mee te nemen binnen het uitvoerende toezicht,
bijvoorbeeld binnen de procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie (Supervisory Review and Evaluation Process, SREP) en bij het vaststellen van de systeemrisicobuffer. Dit staat los van een eventuele
discussie over greenwashing, waarin activiteiten die niet in lijn zijn met bijvoorbeeld de Europese duurzaamheidsdoelstellingen,
wel als duurzaam worden gekwalificeerd. Ook staat het los van het al dan niet kunnen
profiteren van de Europese Green Deal, die namelijk ziet op een transitie in de reële economie.
Om te voorkomen dat het raamwerk onnodig complex wordt of juist stabiliteitsrisico’s
veroorzaakt, kan er niet over één nacht ijs gegaan worden bij integratie van deze
risico’s. Zo is er voor bepaalde maatregelen reeds voldoende onderbouwing om deze
nu al in het toezichtraamwerk op te nemen, maar is dat er voor andere maatregelen
nog niet. Dit is een belangrijke reden dat de Europese Commissie een onderzoek van
de EBA afwacht voor de opname van ESG-risico’s in pijler 1 van het raamwerk.
Tenslotte is het goed om te benadrukken dat met dit voorstel de risico’s van de duurzame
transitie bij banken niet worden weggenomen, maar het juist van banken vraagt om deze
risico’s beter te beheersen. Daarmee worden risico’s voor de financiële stabiliteit
beperkt.
De leden van SP-fractie vragen het kabinet in welke situaties in de praktijk verschillen
tussen toezichthouders een probleem zijn gebleken voor de stabiliteit. Deze leden
vragen het kabinet om helderheid als het gaat toezichthouders en of de huidige onderlinge
verschillen vooral als een belemmering worden gezien voor de winstgevendheid van banken
of als belemmerend voor adequaat toezicht. Deze leden willen van het kabinet weten
wat precies het probleem is van DNB als toezichthouder.
Sinds de financiële crisis zijn er belangrijke stappen gezet, onder andere met het
oprichten van het Europese toezichtmechanisme (SSM), teneinde risico’s voor de bancaire
sector zo goed en uniform mogelijk te adresseren. Bepaalde verschillen in toezichtaanpak
en risicomitigatie zijn echter gebleven: risico’s en risicoschatting van financiële
producten, instellingen of portfolio’s variëren zowel tussen landen als tussen toezichthouders.
Mede daarom zijn er sinds de financiële crisis internationale risicocomités ingericht
(of is hun rol en identificatiemandaat sinds de financiële crisis sterk uitgebreid)
die richtlijnen en standaarden opstellen en aanbevelingen doen (waaronder de European
Systemic Risk Board, Financial Stability Board en het Basel Committee on Banking Supervision).
Daarmee wordt de uniformiteit van het toezicht en de intensiteit daarvan tussen de
verschillende landen nagestreefd, waarmee ook de risico’s op de (mondiale) financiële
stabiliteit worden verkleind.
Voor wat betreft de verschillende toezichtpraktijken in de lidstaten is hier – zoals
hierboven beschreven – reeds met de komst van het Europees toezicht op banken een
belangrijke stap gezet, middels de komst van het SSM. Daarmee zijn de onderlinge verschillen
in toezichtpraktijken tussen deelnemende lidstaten afgenomen. Deze harmonisatie beslaat
echter niet de verplichtingen voor en het toezicht op (derdelanden) bijkantoren en
directe dienstverlening vanuit niet-EU jurisdicties. Mede gezien deze divergentie
in toezichtpraktijken en vereisten, zien de voorliggende voorstellen op harmonisatie
(en het prudenter maken) van deze raamwerken binnen de Unie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga-fractie
De leden van de Groep Van Haga constateren dat in Basel 3.5 de wegingsfactor van risicogewogen
activa van hypothecaire leningen wordt verdubbeld. Nu lezen de leden van de Groep
Van Haga dat de waarde van vastgoed als onderpand van een lening meermaals bijgesteld
mag worden gedurende de looptijd van de lening. De leden van de Groep Van Haga zien
hierin een perverse prikkel voor banken. Het is naar de mening van deze leden verleidelijk
voor banken de prijzen zo snel mogelijk omhoog bij te laten stellen zodat de lening
steeds kleiner wordt ten opzichte van de woningwaarde ten tijde van de hypotheekaanvraag.
Dit lijkt op het tegenovergestelde wat wordt beoogd met Basel 3.5 zodat hypothecaire
kredieten in toom worden gehouden. Hoe kijkt het kabinet hier tegenaan?
Het voorstel van de Europese Commissie bevat de mogelijkheid om de waarde van vastgoed
dat als onderpand dient voor een lening bij te stellen gedurende de looptijd van de
lening. Dit is in de huidige bankenregels ook al het geval: bij de waardering van
het onderpand wordt momenteel uitgegaan van de actuele marktwaarde. Wat nieuw is in
het voorstel is dat er niet langer naar de marktwaarde van het onderpand gekeken mag
worden om de waarde van het onderpand te bepalen, maar dat hiervoor een bovengrens
wordt ingevoerd. Deze bovengrens is het gemiddelde van de marktwaarde over de laatste
zes jaar. Met dit voorstel wordt beoogd om procycliciteit te voorkomen in het raamwerk.
Ik kan mij goed vinden in deze aanpak omdat dit perverse prikkels om de prijs omhoog
bij te stellen beperkt.
Met de perverse prikkel van de vorige vraag in het achterhoofd vragen de leden van
de Groep Van Haga het kabinet of door middel van het tussendoor bijstellen van de
prijs van het onderpand, gedurende de looptijd van de lening, een hypothecair krediet
verschuiven kan van een hoogrisicohypotheek naar een laagrisicohypotheek met de bijbehorende
voordelen voor de risicoweging?
Voor het kwalificeren van een hypotheek als «laag-risicohypotheek» worden in het voorstel
van de Europese Commissie verschillende voorwaarden gesteld. Zo moet een lidstaat
de lidstaatoptie voor uitzondering van de laag-risicohypotheken hebben gebruikt, moeten
verliezen over de laatste zes jaar onder een bepaalde grens blijven en moet er sprake
zijn van een zogenoemde dubbele aansprakelijkheid (zowel op het onderpand zelf als
op de tegenpartij). Het bijstellen van het onderpand gedurende de looptijd van een
lening heeft geen direct effect op de kwalificatie van de hypotheek tot hoog of laag-risicohypotheek.
De leden van de groep Van Haga lezen dat het kabinet geen voorstander is voor de overgangsperiode
2032 met tijdelijke gunstigere risicowegingen voor laagrisicohypotheken tot en met
31 december. Heeft het kabinet dan ook gekeken of banken ingeval van het uitblijven
van de overgangsperiode wel genoeg kapitaal kunnen aantrekken of de kredietverstrekking
terug kunnen schroeven om te kunnen voldoen aan de nieuwe Basel 3.5-normen?
Zoals hierboven reeds aangegeven heeft DNB recent onderzoek gedaan naar de impact
van de onderhavige voorstellen van de Europese Commissie voor de Nederlandse banken.
Hieruit blijkt dat de Nederlandse banken zich al goed op de voorstellen hebben voorbereid.
Eind 2020 konden de Nederlandse banken al aan de kapitaaleisen voldoen die volgen
uit de meeste strenge vorm van implementatie van de finale Bazel 3-standaarden. Dit
onderzoek van DNB suggereert dat een tijdelijke overgangsregeling niet nodig is.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier