Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 916 Wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ter implementatie van Europese regelgeving over het Europees strafregisterinformatiesysteem
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 10 maart 2022
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
voor Justitie en Veiligheid bij het voorstel tot wijziging van de Wet justitiële en
strafvorderlijke gegevens ter implementatie van Europese regelgeving over het Europees
strafregisterinformatiesysteem (hierna: het wetsvoorstel). Ik dank de leden van de
verschillende fracties voor de door hen gestelde vragen, die ik hierna graag beantwoord.
Bij de beantwoording is de indeling van het verslag zoveel mogelijk gevolgd. Waar
dit de duidelijkheid ten goede komt, is een aantal vragen gebundeld beantwoord.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij steunen de doelstellingen van het Europees strafregisterinformatiesysteem (hierna:
Ecris) om de wederzijdse doorgifte van justitiële gegevens tussen de centrale autoriteiten
van EU-lidstaten te bevorderen. Deze leden begrijpen dat Ecris tot nu toe onvoldoende
was ingericht op onderdanen van een derde land. Het verheugt mij dat deze leden de
regering steunen in het streven Ecris beter in te richten voor onderdanen van derde
landen, zodat ook gegevens van veroordeelden buiten Nederland in de toekomst vaker
kunnen worden gebruikt wanneer een veroordeelde nieuwe strafbare feiten pleegt. De
leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben
nog enkele vragen die zij graag willen voorleggen aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
Voornoemde leden vragen de regering naar de Europese plannen om verschillende informatiesystemen
zoals het European Travel Information and Authorization System (ETIAS), Ecris-TCN,
het Schengeninformatiesysteem (SIS), het Visa informatiesysteem (VIS), Eurodac en
het aangekondigde Entry/Exit-systeem (EES) samen te voegen in één grote database.
Zij vragen hoe losstaande voorstellen, zoals het voorstel voor een informatiesysteem
als Ecris-TCN in dat licht moeten worden beoordeeld. Het risico bestaat dat er steeds
verdergaande bevoegdheden en registraties verplicht gaan worden in een steeds groter
en verder gecentraliseerd informatiesysteem, zo menen de leden van de CDA-fractie.
Deze leden vragen naar de positie van de regering en die van andere lidstaten ten
aanzien van deze risico’s.
Graag beantwoord ik deze vraag als volgt. Dit wetsvoorstel ziet slechts op de implementatie
van de Ecris-TCN-verordening en Ecris-richtlijn. Ecris is primair een informatiesysteem
dat ten dienste staat aan de strafrechtspleging in de lidstaten. De overige verordeningen
worden geïmplementeerd bij de in voorbereiding zijnde Uitvoeringswet EU-verordeningen
grenzen en veiligheid. Dat wetsvoorstel wordt naar verwachting door de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid op korte termijn ingediend bij uw Kamer. Anders dan Ecris
zijn die informatiesystemen niet primair gericht op de strafrechtspleging. Over die
informatiesystemen en de implementatie van de desbetreffende verordeningen wisselt
de regering graag van gedachten met uw Kamer bij de parlementaire behandeling van
de in voorbereiding zijnde uitvoeringswet. De interoperabiliteit van de informatiesystemen
komt in dat wetsvoorstel aan de orde.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Het verheugt mij dat zij de noodzaak van deze wetswijziging onderschrijven. Door deze
wetswijziging kunnen de justitiële autoriteiten van lidstaten namelijk voortaan gericht
andere lidstaten benaderen over justitiële gegevens van verdachten, in plaats van
alle 26 lidstaten aan te schrijven, zoals nu de praktijk is. Lidstaten kunnen straks
eenvoudiger justitiële gegevens delen, wat zou moeten bijdragen aan preventie en rechtspleging
in Europa. Deze leden onderschrijven deze doelstellingen.
Door ook EU-ingezetenen met een tweede, niet-Europese nationaliteit op te nemen wordt
voorkomen dat deze groep hun justitiële verleden kan verbergen, omdat zij anders de
strafregistersystemen kunnen omzeilen door zich met een tweede paspoort te legitimeren.
Maar met het opnemen als persoon met een dubbele nationaliteit worden zij aan een
ander regime blootgesteld dan EU-ingezetenen die niet over een tweede, niet-Europese
nationaliteit beschikken, zo stellen deze leden. Over deze ongelijke behandeling hebben
de leden van de SP-fractie diverse vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Met betrekking tot de uitvoering hebben voornoemde leden nog enkele vragen.
2. Implementatiewetgeving
Ecris-kaderbesluit
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering schrijft dat vanwege de hoge uitvoeringslasten
weinig gebruik werd gemaakt van Ecris ten aanzien van onderdanen van een derde land.
Zij vragen de regering hoe vaak in de afgelopen vijf jaar gebruik is gemaakt van Ecris
ten aanzien van onderdanen van een derde land. De leden van de D66-fractie lezen dat
de situatie voor de Ecris-TCN-verordening zorgde voor hoge uitvoeringslasten bij de
lidstaten als zij justitiële gegevens behoefden over een onderdaan van een derde land.
Vanwege die hoge uitvoeringslasten werd weinig gebruik gemaakt van Ecris bij onderdanen
van een derde land. Kan de regering aangeven, zo vragen deze leden, hoe vaak zij in
de situatie voor de Ecris-TCN-verordening te maken had met dit uitvoeringsprobleem,
niet alleen als verzoekende staat, maar ook als aangezochte staat. Deze leden vragen
hoe vaak omwille van de hoge uitvoeringslasten geen gebruik is gemaakt van Ecris,
terwijl dat voor het proces wel wenselijk was. Ten slotte vragen zij in dit verband
of de regering denkt dat zij na inwerkingtreding van het Ecris-TCN meer gegevens over
onderdanen van derden gaat opvragen en uitvaardigen.
Graag ga ik in op de vragen van de leden van de VVD-fractie en de D66-fractie over
de hoge uitvoeringslasten voor het gebruik van Ecris ten aanzien van onderdanen van
een derde land. Bij de Justitiële informatiedienst, Justid, zijn geen cijfers bekend
over het aantal keer dat ten aanzien van een onderdaan van een derde land geen gebruik
is gemaakt van Ecris, terwijl dit wel zou zijn gedaan indien de betrokkene een onderdaan
van een lidstaat van de Europese Unie betrof. Wel kan ik deze leden wijzen op een
statistisch verslag van de Europese Commissie over het gebruik van Ecris.1 Uit dat verslag volgt dat lidstaten terughoudend zijn in het gebruik van Ecris ten
aanzien van een onderdaan van een derde land. Onder meer dat statistisch verslag lag
ten grondslag aan het voorstel van de Europese Commissie dat leidde tot de totstandkoming
van de Ecris-TCN-verordening.2 De regering verwacht, zo beantwoord ik de laatste vraag van de leden van de D66-fractie,
dat na het van kracht worden van de Ecris-TCN-verordening de nationaliteit van de
betrokkene geen invloed meer heeft op het wel of niet gebruiken van Ecris. Na het
van kracht worden van de Ecris-TCN-verordening zullen lidstaten, zo verwacht ik, niet
langer terughoudend zijn in het gebruik van Ecris ten aanzien van onderdanen van een
derde land omdat Ecris-TCN de hoge uitvoeringslasten hiervan wegneemt.
Ecris-TCN-verordening
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering vooralsnog heeft besloten geen vingerafdrukken,
geen pseudoniemen of bijnamen en geen gezichtsopnamen van de veroordeelden toe te
voegen aan het gegevensbestand van Ecris-TCN. Deze leden vragen de regering om een
toelichting op deze keuze en daarbij specifiek in te gaan op de gevolgen van deze
keuze voor de mate van effectiviteit van Ecris-TCN. Ook vragen zij welke lidstaten
tot nu toe kenbaar hebben gemaakt wel gebruik te maken van deze beleidsruimte en of
de regering voornemens is op een later moment wel gebruik te maken van deze beleidsruimte.
De leden van de D66-fractie constateren dat op grond van de Ecris-TCN-verordening
een lidstaat beleidsruimte heeft om ook gezichtsopnamen van veroordeelden toe te voegen
aan het gegevensbestand. De Nederlandse regering heeft besloten dat niet te doen.
Deze leden ondersteunen die keuze. Evenwel zouden zij graag van de regering weten
wat de motivering achter dit besluit is. De leden van de CDA-fractie constateren instemmend
dat de regering ervoor heeft gekozen om geen gezichtsopnamen van veroordeelden toe
te voegen aan de gegevensbestanden die gemaakt worden van veroordeelden. Deze leden
vragen welke lidstaten wel gebruik maken van deze lidstaatopties.
Graag beantwoord ik deze vragen van de VVD-fractie en D66-fractie als volgt. De regering
heeft bij de implementatie van de Ecris-TCN-verordening besloten geen gebruik te maken
van de mogelijkheid voor lidstaten om gezichtsopnamen van veroordeelden toe te voegen
aan een gegevensbestand in Ecris-TCN. Vingerafdrukken en pseudoniemen worden overeenkomstig
de Ecris-TCN-verordening wel toegevoegd. Hierbij geldt het volgende. Vingerafdrukken
worden toegevoegd indien deze beschikbaar zijn en de betrokkene is veroordeeld tot
een gevangenisstraf van ten minste zes maanden of voor een strafbaar feit waarop een
maximale gevangenisstraf van twaalf maanden of meer is gesteld. Pseudoniemen worden
toegevoegd indien deze beschikbaar zijn. De regering heeft besloten om geen gezichtsopname
toe te voegen aan een gegevensbestand omdat de meerwaarde daarvan niet is gebleken
ten opzichte van identiteitsvaststelling door middel van vingerafdrukken. Hoewel de
ontwikkelingen op dit gebied snel gaan, blijft de betrouwbaarheid van gezichtsherkenningssoftware
nog achter bij de geautomatiseerde vergelijking van vingerafdrukken. Vooralsnog kunnen
ter uitvoering van de Ecris-TCN-verordening gezichtsopnamen – indien toegevoegd aan
een gegevensbestand in Ecris-TCN – slechts worden gebruikt ter bevestiging van de
identiteit van een onderdaan van een derde land die reeds is geïdentificeerd als gevolg
van een alfanumerieke zoekopdracht of een zoekopdracht op vingerafdrukgegevens. Op
het moment dat de Europese Commissie ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van
de Ecris-TCN-verordening nadere regels vaststelt over het gebruik van gezichtsopnamen
ter identiteitsvaststelling – dus zonder dat de betrokkene reeds is geïdentificeerd
als gevolg van een alfanumerieke zoekopdracht of een zoekopdracht op vingerafdrukgegevens
– dient zij een beoordeling te maken van de beschikbaarheid en gereedheid van de vereiste
technologie, rekening houdend met noodzakelijkheid en evenredigheid, alsmede met de
technische ontwikkelingen op het gebied van gezichtsherkenningssoftware. Uiteraard
kan de uitkomst van deze beoordeling voor de regering aanleiding zijn om haar standpunt
te herzien. Voor wat betreft andere lidstaten is nu nog niet bekend welke lidstaten
gebruik zullen maken van de mogelijkheid tot het toevoegen van gezichtsopnamen aan
een gegevensbestand in Ecris-TCN. Dit kan te zijner tijd blijken uit de implementatiewetgeving
van de desbetreffende lidstaten. Implementatiewetgeving van de lidstaten zal na het
gereedkomen daarvan beschikbaar zijn via het implementatieoverzicht van het Bureau
voor publicaties van de Europese Unie.
De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is dat Nederland ook geen gebruik
zal maken van gezichtsopnamen van veroordeelden die in andere lidstaten geregistreerd
staan. Zij vragen in hoeverre het is geregeld dat deze gezichtsopnamen niet voor andere
doeleinden ingezet mogen worden dan enkel het doel in de Ecris-TCN-verordening. Graag
beantwoord ik deze vragen als volgt. Een lidstaat kan een gezichtsopname van een veroordeelde
onderdaan van een derde land toevoegen aan een gegevensbestand in Ecris-TCN. Zoals
in de memorie van toelichting beschreven en hierboven toegelicht heeft de Nederlandse
regering besloten geen gezichtsopnamen van veroordeelden toe te voegen aan een gegevensbestand.
Indien bij raadpleging van Ecris-TCN door de Nederlandse centrale autoriteit een hit
volgt, en de centrale autoriteit van de lidstaat die het desbetreffende gegevensbestand
heeft gecreëerd daaraan een gezichtsopname heeft toegevoegd, zal de gezichtsopname
verschijnen bij de Nederlandse centrale autoriteit. De gezichtsopname kan uitsluitend
worden gebruikt ter bevestiging van de identiteit van de betrokkene nadat die werd
geïdentificeerd als gevolg van een alfanumerieke zoekopdracht of een zoekopdracht
op vingerafdrukgegevens. De Ecris-TCN-verordening verbiedt dat gegevens die zijn ingevoerd
in Ecris-TCN, waaronder gezichtsopnamen, voor een ander doel worden verwerkt dan voor
de vaststelling welke lidstaten over justitiële gegevens over onderdanen van derde
landen beschikken. Gezichtsopnamen mogen derhalve niet worden verwerkt voor andere
doelen, zo beantwoord ik de vraag daarover van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de VVD-fractie vragen welke gevolgen Brexit heeft voor de implementatie
van Ecris-TCN. Deze leden vragen welke afspraken zijn gemaakt ten aanzien van Ecris-TCN
en de implementatie van deze regelgeving in het Verenigd Koninklijk.
Ten gevolge van de Brexit, zo beantwoord ik deze vraag, is het recht van de Europese
Unie, waaronder regelgeving over Ecris, niet langer van kracht in het Verenigd Koninkrijk.
De justitiële en politiële samenwerking in strafzaken tussen lidstaten van de Europese
Unie en het Verenigd Koninkrijk wordt sinds 1 januari 2021 met name bepaald door de
Handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK.3 Deel III, Titel IX, van die overeenkomst ziet op de wederzijdse doorgifte van justitiële
gegevens. De bepalingen in deze titel zijn gelijkend aan hetgeen is geregeld over
de doorgifte van justitiële gegevens in het Ecris-kaderbesluit, zoals gewijzigd door
de Ecris-richtlijn. De overeenkomst strekt daarmee op dit onderdeel tot een voortzetting
van de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk zoals die bestond voorafgaand aan
de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. De Handels- en
samenwerkingsovereenkomst EU-VK heeft geen betrekking op Ecris-TCN. Als derde land
kan het Verenigd Koninkrijk daarvan geen gebruik maken. Voor Nederland heeft dat geen
gevolgen. Indien de Nederlandse centrale autoriteit justitiële gegevens behoeft over
een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk kan zij rechtstreeks een verzoek daartoe
doen aan de centrale autoriteit van het Verenigd Koninkrijk. De Handels- en samenwerkingsovereenkomst
EU-VK is in Nederland op dit onderdeel geïmplementeerd bij de Uitvoeringswet Handels-
en samenwerkingsovereenkomst EU-VK Justitie en Veiligheid.4
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de SP-fractie vragen naar de reactie van de regering op het paper van
de Commissie Meijers van 10 april 2021 inzake Ecris-TCN waarin de problematiek van
ongelijke behandeling ook uitgebreid wordt behandeld.5 Deze leden vragen of het volgens de regering klopt dat 1,3 miljoen Nederlanders een
tweede paspoort hebben en dat van die groep 80% een paspoort van een derde land heeft.
Ook vragen deze leden of het klopt dat landen als Algerije, Iran, Marokko, Pakistan,
Somalië, Syrië en Tunesië het niet toestaan dat onderdanen de nationaliteit intrekken,
waardoor personen met die nationaliteit geen keuzevrijheid hebben wanneer zij bijvoorbeeld
ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Voorts vragen deze leden of het klopt dat
de Europese Commissie het vraagstuk van dubbele nationaliteit heeft laten onderzoeken,6 en of de regering dat onderzoek met de Kamer kan delen.
Ook hebben deze leden enkele vragen gesteld in algemene zin over het vraagstuk van
dubbele nationaliteit. Deelt de regering de mening dat met het inrichten van Ecris-TCN
voor personen met een dubbele nationaliteit sprake is van twee aparte regimes waaraan
personen met een dubbele nationaliteit in Europa worden blootgesteld? Hoe legitimeert
de regering deze keuze die voor een miljoen Nederlanders zal worden ingevoerd? Vindt
de regering dit onderscheid proportioneel en in lijn met het discriminatieverbod?
Het belang van het vraagstuk van het gebruik van Ecris-TCN in relatie tot personen
met een dubbele nationaliteit onderken ik. Ik ga daarom gr uitgebreid in op dit onderwerp.
In dit verband vragen de leden van de Volt-fractie hoe de regering waarborgt dat ook
dit voorstel niet leidt tot een ongelijke behandeling van (groepen) personen met een
dubbele of meervoudige nationaliteit. In een Kamerbrief van 23 maart 2018 (Kamerstuk
32 317, nr. 509) geeft de regering aan dat voor een discriminerende benadering van derdelanders zeer
nauwlettend moet worden gewaakt. De leden van de Volt-fractie vragen de regering dan
ook of tot nu toe inderdaad geen ongelijke behandeling heeft plaatsgevonden en of
tot nu toe niet discriminatoir gehandeld is.
De Commissie Meijers heeft haar zorgen geuit verschil tussen onderdanen van een lidstaat
van de Europese Unie enerzijds en onderdanen van een derde land, onder wie onderdanen
van de Europese Unie die ook de nationaliteit van een derde land bezitten, staatlozen
en personen wier identiteit niet bekend is, anderzijds. Ik ben niet bekend met een
onderzoek van de Europese Commissie naar het vraagstuk van dubbele nationaliteit.
Dat de Europese Commissie dit vraagstuk zou laten onderzoeken volgt naar het mij voorkomt
niet uit het raadsdocument waarnaar de Commissie Meijers verwijst. Het desbetreffende
raadsdocument betreft een verslag van de onderhandelingen bij de totstandkoming van
de Ecris-TCN-verordening. Op vragen van lidstaten over de door de Europese Commissie
voorgestelde bepaling van de definitie «onderdaan van een derde land» staat als antwoord
van de Europese Commissie genoteerd: «COM said that it would study the questions raised, in particular that on double nationality».7 Hieruit volgt aldus niet dat de Europese Commissie dit vraagstuk zou laten onderzoeken.
Ik zie in dat de Ecris-TCN-verordening een onderscheid maakt tussen onderdanen van
een lidstaat van de Europese Unie en onderdanen van een derde land. Evenwel meen ik
met de Europese wetgever dat dit, overigens beperkte – zie daarover het hiernavolgende
– onderscheid in dit geval is gerechtvaardigd. De doelstelling van Ecris is dat in
de lidstaten uitgesproken veroordelingen buiten de lidstaat van veroordeling in aanmerking
worden genomen bij nieuwe strafrechtelijke procedures tegen een persoon. Een tweede
doelstelling betreft het voorkomen van nieuwe strafbare feiten, in het bijzonder door
middel van veiligheidsonderzoeken in verband met werving of vrijwillige activiteiten
waarbij sprake is van rechtstreeks en geregeld contact met kinderen. In Nederland
geschiedt dit laatste door middel van het onderzoek met betrekking tot de afgifte
van een verklaring omtrent het gedrag. Deze doelstellingen worden onvoldoende gehaald.
Ten aanzien van onderdanen van een derde land ontbreekt namelijk een referentielidstaat,
zoals voor onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie geldt dat de lidstaat
van nationaliteit alle justitiële gegevens bewaart over in de Europese Unie uitgesproken
veroordelingen. Hierdoor worden in de Europese Unie uitgesproken veroordelingen ten
aanzien van onderdanen van een derde land in weinig gevallen betrokken bij nieuwe
strafrechtelijke procedures en bij het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Dit
gevolg zag de Europese wetgever als onwenselijk en leidde tot de totstandkoming van
de Ecris-TCN-verordening. De regering onderschrijft dit omdat het hebben van de nationaliteit
van een derde land geen reden mag zijn om niet met de justitiële antecedenten van
een persoon rekening te kunnen houden.
Mij is bekend dat een deel van de Nederlanders een tweede nationaliteit heeft en dat
een deel daarvan de tweede nationaliteit niet kan opgeven. Evenwel doet dat voor mij
niet af aan de wenselijkheid van de totstandkoming van de Ecris-TCN-verordening. Het
beperkte onderscheid dat de Ecris-TCN-verordening maakt tussen onderdanen van een
lidstaat van de Europese Unie en onderdanen van een derde land zal nimmer leiden tot
een ander gevolg voor een betrokkene. De uitkomst is telkens gelijk: justitiële gegevens
worden gebruikt bij nieuwe strafrechtelijke procedures en bij het veiligheidsonderzoek
in verband met werving of vrijwillige activiteiten waarbij sprake is van rechtstreeks
en geregeld contact met kinderen. Het beperkte onderscheid bestaat in de weg daarnaartoe.
Om die gelijke uitkomst te behalen is ten aanzien van onderdanen van een derde land
wegens het ontbreken van een referentielidstaat een centraal informatiesysteem nodig.
Dat onderscheid is naar ik meen gerechtvaardigd. Het alternatief zou zijn dat in de
Europese Unie uitgesproken veroordelingen ten aanzien van onderdanen van een derde
land in weinig gevallen betrokken worden bij nieuwe strafrechtelijke procedures en
bij het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Dat gevolg is, zoals hierboven al aangegeven,
niet aanvaardbaar.
Vervolgens hebben de leden van de SP-fractie nog specifieke vragen over de twee aparte
regimes en wat dit in de praktijk betekent voor (on)gelijke behandeling. Zij vragen
waarom de regering akkoord is gegaan met het vastleggen van biometrische gegevens
over onderdanen van personen met een dubbele nationaliteit, terwijl dit niet gebeurt
voor onderdanen van de Europese Unie.
Graag beantwoord ik deze vraag als volgt. In de Ecris-TCN-verordening wordt nadrukkelijk
overwogen dat de voorwaarden waarop vingerafdrukgegevens in Ecris-TCN worden opgenomen,
vergelijkbaar dienen te zijn met de voorwaarden waaronder vingerafdrukgegevens van
onderdanen van de Europese Unie wederzijds worden doorgegevens via Ecris. Om deze
reden staat de Ecris-TCN-verordening slechts toe dat vingerafdrukgegevens worden opgenomen
in Ecris-TCN indien zij overeenkomstig het nationale recht in het kader van strafrechtelijke
procedures zijn verzameld. Alhoewel sprake is van twee afzonderlijke regelingen, is
het criterium voor het gebruik van vingerafdrukgegevens in beide regelingen aldus
gelijk en is er daarmee geen sprake van ongelijke behandeling.
Daarna stellen de leden van de SP-fractie vragen over Verordening interoperabiliteit
politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie.8 Zij vragen waarom de regering akkoord gaat met de interoperabiliteit van Ecris-TCN
met andere informatiesystemen zoals EES, VIS, SIS, Eurodac en Etias voor de groep
met een dubbele nationaliteit, terwijl dit niet gebeurt voor onderdanen van een lidstaat
van de Europese Unie. Voorts vragen zij hoe de regering het onderscheid ziet tussen
Ecris en Ecris-TCN betreffende het inzetten van deze informatiesystemen voor migratiedoeleinden.
Graag beantwoord ik deze vragen als volgt. De implementatie van de Verordening interoperabiliteit
politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie wordt ter hand genomen bij
de in voorbereiding zijnde Uitvoeringswet EU-verordeningen grenzen en veiligheid.
Onderhavig wetsvoorstel heeft op die verordening geen betrekking. Graag is de regering
bereid van gedachten te wisselen over deze vragen bij de parlementaire behandeling
van de in voorbereiding zijnde uitvoeringswet.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie in dit verband waarom alleen persoonsgegevens
van personen met een dubbele nationaliteit worden gedeeld met Europol, Eurojust en
het Europees openbaar ministerie, zoals die in het hit/no-hit-register worden opgenomen,
maar niet die van onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie. Deze leden vragen
de regering bij wijze van voorbeeld om een toelichting naar de verschillende regimes
waaraan de gegevens van een Nederlander worden blootgesteld ten opzichte van bijvoorbeeld
een Marokkaanse Nederlander. Graag beantwoord ik deze vraag als volgt. Europol, Eurojust
en het Europees openbaar ministerie kunnen gebruikmaken van Ecris-TCN-verordening.
De doelstelling daarvan is gelijk aan de doelstelling ten behoeve waarvan lidstaten
gebruikmaken van Ecris-TCN, namelijk het vaststellen welke lidstaten over informatie
over eerdere veroordelingen van onderdanen van derde landen beschikken. Indien uit
het gebruik van Ecris-TCN een hit volgt, kan om informatie worden verzocht bij de
desbetreffende lidstaat over eerdere veroordelingen van onderdanen van een derde land.
De noodzaak van het gebruik van Ecris-TCN ten aanzien van onderdanen van een derde
land is erin gelegen dat ten aanzien van onderdanen van een derde land een referentielidstaat
ontbreekt, zoals voor onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie geldt dat de
lidstaat van nationaliteit alle justitiële gegevens bewaart over in de Europese Unie
uitgesproken veroordelingen. Indien uit het gebruik een hit volgt, kan om de justitiële
gegevens worden verzocht bij de desbetreffende lidstaat. De regeling daarvoor is voor
een onderdaan van een derde land gelijk aan de regeling voor een onderdaan van de
Europese Unie.
Het recht op een uittreksel (artikel I, onderdeel F; artikel 18 van de Wjsg)
De leden van de D66-fractie lezen dat uit het Ecris-kaderbesluit, zoals gewijzigd
door de Ecris-richtlijn, volgt dat een betrokkene het recht heeft om op diens schriftelijke
verzoek een uittreksel te verkrijgen van de hem betreffende justitiële gegevens. Dit
recht is nieuw en komt in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) uitsluitend
ten aanzien van justitiële gegevens te bestaan in plaats van het bestaande recht op
inzage. Deze leden willen de regering vragen waarom ten aanzien van andersoortige
persoonsgegevens die binnen de reikwijdte van de Wjsg worden verwerkt geen recht op
een uittreksel wordt ingevoerd en hier alleen een recht op inzage blijft bestaan.
De Ecris-richtlijn, zo beantwoord ik deze vraag, verplicht lidstaten slechts het recht
op een uittreksel te regelen ten aanzien van justitiële gegevens. Deze verplichtingen
bestaat niet ten aanzien van andersoortige persoonsgegevens. Thans kent de Wjsg voor
de betrokkene het recht op inzage. Die regeling functioneert in de praktijk goed.
Ik zie geen aanleiding ook ten aanzien van andersoortige persoonsgegevens te voorzien
in een recht op een uittreksel. Overigens komt daarbij dat dit wetsvoorstel is beperkt
tot zuivere implementatie van de nieuwe Europese regelgeving over Ecris. De introductie
van een recht op een uittreksel ten aanzien van andersoortige persoonsgegeven zou
in dit wetsvoorstel een nationale kop betreffen.
De leden van de CDA-fractie vragen of er een eenduidige manier van opvragen van het
uittreksel in alle lidstaten bestaat, zodat het voor EU-burgers duidelijk is hoe zij
aan een uittreksel kunnen komen. Deze leden vragen in hoeverre dit recht dient te
zijn voorzien van procedurele waarborgen zoals een maximumtermijn.
Het recht op een uittreksel, bedoeld in de Ecris-richtlijn, betreft een nadere regeling
van het recht op inzage, bedoeld in artikel 14 van de Richtlijn gegevensbescherming
opsporing en vervolging,9 die is geïmplementeerd in (onder meer) de Wjsg. De procedurele waarborgen in de desbetreffende
afdeling van de Wjsg zijn aldus van toepassing op het recht op een uittreksel. De
maximumtermijn voor het inwilligen van een verzoek om een uittreksel betreft zes weken,
dit is geregeld in het voorgestelde artikel 18, eerste lid, van de Wjsg, zo beantwoord
ik deze vraag van de leden van de CDA-fractie.
4. Uitvoering
Uitvoeringstoets10
De leden van de VVD-fractie constateren dat bij de uitvoeringstoets door Justid naar
voren is gekomen dat in de Basisregistratie personen sinds 2014 niet langer naast
de Nederlandse nationaliteit een tweede of volgende nationaliteit wordt geregistreerd.
Op grond van artikel 5 van de Ecris-TCN-verordening is Justid gehouden de nationaliteit
of nationaliteiten van veroordeelden te registreren in een gegevensbestand in Ecris-TCN.
De regering ziet in dat Justid in een voorkomend geval dat de betrokkene beschikt
over meer dan één nationaliteit slechts een tweede nationaliteit kan invoeren in een
gegevensbestand in Ecris-TCN indien Justid via een andere weg op de hoogte is van
die tweede nationaliteit. Deze leden vragen de regering de uitvoeringsconsequenties
hiervan nader toe te lichten. Op welke manieren zou Justid toch van de tweede nationaliteit
van een veroordeelde op de hoogte kunnen zijn? Voorziet de wet in de mogelijkheid
voor Justid dit te vragen bij een ambassade of consulaat? Kan de regering voorts aangeven
of andere EU-lidstaten wegens vergelijkbare problemen dit deel van artikel 5 van de
Ecris-TCN-verordening slechts in beperkte mate kunnen uitvoeren? Zo vragen deze leden.
Graag verzoeken de leden van de VVD-fractie de regering de betreffende uitvoeringstoets
met de Kamer te delen.
De leden van de D66-fractie lezen dat uit de uitvoeringstoets blijkt dat Justid sinds
2014 niet langer naast de Nederlandse nationaliteit een tweede of een volgende nationaliteit
registreert. Op grond van artikel 5 van de Ecris-TCN-verordening is Justid evenwel
gehouden om dat wel te registreren in een gegevensbestand in Ecris-TCN. De regering
geeft aan dat Justid aan deze verplichting enkel uitvoering kan geven als zij via
een andere weg op de hoogte is gesteld van een tweede of volgende nationaliteit. Deze
leden vragen de regering aan te geven op welke andere wegen dan wordt gedoeld. Ook
vragen deze leden of dit betekent dat Justid hier actief naar op zoek gaat of hier
actief naar op zoek moet gaan. Voorts vragen zijn wat de gevolgen in Europees verband
zijn als Justid niet aan deze registratieverplichting op basis van de Ecris-TCN-verordening
kan voldoen.
Ook de leden van de CDA-fractie vragen de regering in dit verband naar de kanttekeningen
van Justid rondom de registratie van een tweede of volgende nationaliteit. Onduidelijk
is voor hen hoe de gesignaleerde problemen rondom het niet-registreren van tweede
of volgende nationaliteit door de Basisregistratie personen (BRP) in de praktijk wordt
opgelost. Wanneer niet duidelijk is of iemand over een tweede of volgende nationaliteit
beschikt, kan dit tot mazen in de registratie leiden, zo menen de leden van de CDA-fractie.
Voornoemde leden vragen de regering hoe dit wordt ondervangen.
In antwoord op deze vragen van de leden van de fracties van de VVD, D66 en CDA onderschrijf
ik dat een gegevensbestand over een veroordeling alleen in Ecris-TCN wordt gecreëerd
indien Justid op de hoogte is dat de betrokkene tevens de nationaliteit heeft van
een derde land of indien de nationaliteit van de betrokkene onbekend is. Dat de betrokkene
tevens kan beschikken over de nationaliteit van een derde land, valt af te leiden
uit het identiteitsbewijs van de betrokkene dat tijdens zijn identiteitsvaststelling
in de strafrechtsketen is vastgelegd of kan blijken uit een door de politie, Koninklijke
marechaussee of een bijzondere opsporingsdienst uitgevoerd identiteitsonderzoek. De
wet voorziet niet in de mogelijkheid dat Justid zelfstandig onderzoek doet naar een
tweede of volgende nationaliteit van de betrokkene. In de regel vindt hierover geen
navraag plaats bij derde landen, mede omdat hieruit kan worden afgeleid dat de betrokkene
in Nederland is veroordeeld voor een strafbaar feit. In antwoord op de laatste vraag
van de leden van de VVD-fractie over dit onderwerp merk ik op dat ik graag bereid
ben de desbetreffende uitvoeringstoets te delen met uw Kamer.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel lezen de leden van de Volt-fractie
dat de centrale autoriteit in Nederland, Justid, op grond van artikel 5 van de Ecris-TCN-verordening
in beginsel gehouden is om nationaliteit(en) te registreren. Hieruit maken voornoemde
leden op dat eventuele tweede en volgende nationaliteiten, naast de Nederlandse, mogelijk
ook geregistreerd moeten worden.
Deze constatering van de leden van de Volt-fractie onderschrijf ik. Artikel 1, vierde
lid, van de Ecris-richtlijn wijzigt artikel 4, eerste lid, van het Ecris-kaderbesluit
en regelt dat elke lidstaat in de justitiële documentatie de nationaliteit of nationaliteiten
registreert van een veroordeelde.
Ook wordt in de memorie van toelichting aangegeven, zo vervolgen de leden van de Volt-fractie,
dat het staande praktijk is in Nederland dat tweede en volgende nationaliteiten sinds
2014 niet langer geregistreerd worden in de BRP. Op grond hiervan concluderen zij
dat Nederland niet aan (een strikte lezing van deze bepaling uit) de verordening kan
voldoen, tenzij – zo staat in de memorie van toelichting – Justid via een andere weg
op de hoogte is van die tweede nationaliteit. Toch wordt door de regering geen beletsel
verwacht bij de uitvoering van de Ecris-TCN-verordening, de Ecris-richtlijn en het
onderhavige wetsvoorstel. Mede gelet op de recente bevindingen ten aanzien van het
discrimineren op basis van nationaliteit, zijn de aan het woord zijnde leden gelukkig
met het gegeven dat tweede en volgende nationaliteiten niet in de BRP worden geregistreerd.
Tegelijkertijd is het onduidelijk op basis waarvan de regering oordeelt dat uitvoering
kan worden gegeven aan de verordening. De leden van de Volt-fractie vragen de regering
dan ook hoe zij dit ziet. Zal de regering zonder meer vasthouden aan de Nederlandse
praktijk van het niet registreren van tweede en volgende nationaliteiten? Onder welke
omstandigheden en om welke redenen eventueel niet? Zo vragen deze leden.
Ter uitvoering van de het Ecris-kaderbesluit, zoals gewijzigd door de Ecris-richtlijn,
zo beantwoord ik deze vragen, worden de nationaliteit of nationaliteiten van een veroordeelde
geregistreerd in de justitiële documentatie. Hiervoor is niet nodig dat een eventuele
tweede nationaliteit ook wordt geregistreerd in de BRP. Voor het antwoord op de vraag
van de leden van de Volt-fractie op welke andere manieren Justid op de hoogte kan
zijn van tweede en volgende nationaliteiten verwijs ik graag naar mijn antwoord op
gelijkluidende vragen van de VVD-fractie hierboven.
Vervolgens vragen de leden van de Volt-fractie op welke grond de regering het rechtmatig
acht om een tweede en volgende nationaliteiten te ontvangen, te registreren en met
andere lidstaten te delen. Ook vragen deze leden welke verwerkingsgrondslagen en uitzonderingsgronden
als bedoeld in de artikelen 6 en 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming
er zijn voor deze verwerkingen. Ten slotte vragen zij in dit verband hoe de regering
oordeelt over het registeren en delen van deze informatie in het licht van onze Grondwet
en internationale mensenrechtenverdragen. Graag beantwoord ik deze vragen als volgt.
De Algemene verordening gegevensbescherming is niet van toepassing op het verwerken
van persoonsgegevens ter uitvoering van de Ecris-TCN-verordening en het Ecris-kaderbesluit,
zoals gewijzigd door de Ecris-richtlijn. Op het verwerken van die persoonsgegevens
is de hiervoor genoemde Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (die
in Nederland is geïmplementeerd in de Wjsg en de Wet politiegegevens) van toepassing.
Artikel 8 van die richtlijn schrijft voor dat een verwerking van persoonsgegevens
rechtmatig is indien deze is gebaseerd op het recht van de Europese Unie, wat in dit
geval aan de orde is. Het verwerken van persoonsgegevens ter uitvoering van deze Europese
regelgeving is verder naar het oordeel van de regering in lijn met onze Grondwet en
internationale mensenrechtenverdragen.
5. Financiële gevolgen
De leden van de D66-fractie lezen dat de Ecris-TCN-verordening nieuwe uitvoeringslasten
met zich meebrengt voor de Autoriteit persoonsgegevens (AP). De regering geeft aan
dat deze lasten gezamenlijk in samenhang met enkele andere verordeningen geraamd zijn
op 1,4 miljoen euro aan jaarlijkse, structurele kosten en 132.000 euro aan incidentele
kosten. Deze leden zijn verheugd te lezen dat deze kosten worden gedekt vanuit de
begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Wel vragen zij welke andere
verordeningen bij deze raming zijn meegenomen en welk deel van de raming de uitvoeringskosten
voor de AP betreft. Ook vragen zij de regering of deze raming in overleg met de AP
tot stand is gekomen. De AP riep daartoe op in haar advies naar aanleiding van dit
wetsvoorstel.
Graag antwoord ik de leden van de D66-fractie dat de raming in overleg met de AP tot
stand is gekomen. De andere verordeningen betreffen eveneens recent tot stand gekomen
verordeningen. Het gaat om de SIS-verordening politiële en justitiële samenwerking
in strafzaken,11 de SIS-verordening grenscontroles,12 de SIS-verordening terugkeer,13 EES-verordening,14 ETIAS-verordening,15 wijzigingsverordening ETIAS,16 verordening interoperabiliteit grenzen en visa,17 verordening interoperabiliteit politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie,18 VIS-verordening,19 en wijzigingsverordening VIS.20 Deze verordeningen worden geïmplementeerd bij de in voorbereiding zijnde Uitvoeringswet
EU-verordeningen grenzen en veiligheid.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming