Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 976 Regels inzake instelling van een Nationaal Groeifonds (Wet Nationaal Groeifonds)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 16 februari 2022
Hoofdstuk I Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel
en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hebben hierover een beperkt aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben met zorgen naar de Regels inzake instelling van
een Nationaal Groeifonds (Wet Nationaal Groeifonds) gekeken.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Zij hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel
dat ertoe strekt het Nationaal Groeifonds in te stellen als begrotingsfonds.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de voorliggende
regels inzake de instelling van een Nationaal Groeifonds. Zij constateren dat met
deze wet het Nationaal Groeifonds vormgegeven wordt als een begrotingsfonds in plaats
van een fonds via een niet-departementale begroting. Deze leden onderschrijven dat
doel maar hebben nog enkele vragen aan de regering.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Het is in lijn met hun eerdere pleidooi voor een instellingswet en het
opnemen van toetsingscriteria in deze wet. Zij zijn kritisch over het opnemen van
de pijler infrastructuur in het Groeifonds en zien de in het nieuwe coalitieakkoord
toegezegde nota van wijziging daarom graag tegemoet. Deze leden hebben nog wel enkele
vragen.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en
heeft hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de groep-Van Haga hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel
en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties
van de VVD, D66, het CDA, de SP, GroenLinks, de Partij voor de Dieren, de ChristenUnie,
de SGP, de BBB en de groep-Van Haga, over het bovengenoemde wetsvoorstel in het verslag.
Graag ga ik, mede namens de Minister van Financiën, op deze vragen in. Ik hoop dat
de beantwoording zal bijdragen aan een voorspoedige verdere behandeling van dit wetsvoorstel.
Indien de wet tijdig van kracht wordt, kan er voor het jaar 2023 een begroting worden
ingediend op basis van deze wet in plaats van een niet-departementale begroting. Ook
is in het wetsvoorstel een grondslag opgenomen voor een subsidieregeling, waarmee
veldpartijen, dat wil zeggen ondernemers, (mkb-)bedrijven, kennisinstellingen en andere
partijen, direct subsidie kunnen aanvragen bij het Nationaal Groeifonds. Bij tijdige
inwerkingtreding kunnen veldpartijen daar in de derde ronde van het Nationaal Groeifonds
gebruik maken van deze subsidieregeling.
Deze nota gaat vergezeld van een nota van wijziging met name in verband met het vervallen
van de pijler infrastructuur uit het Nationaal Groeifonds. Dit vloeit voort uit het
coalitieakkoord.
Inleiding
Vraag 1
De leden van de VVD-fractie lezen dat niet-bestede gelden van het fonds onbeperkt
worden meegenomen naar het daaropvolgende begrotingsjaar. Kan de regering een overzicht
geven van de (niet)-bestede gelden van het fonds van het afgelopen jaar met daarbij
een overzicht van de aan deze gelden gekoppelde investeringsvoorstellen? Welke budgettaire
gevolgen hebben deze (niet) bestede gelden voor het komende jaar?
Vanuit het Nationaal Groeifonds worden investeringsvoorstellen (mede)gefinancierd
met een looptijd van meerdere jaren. Daarmee vinden ook de kasuitgaven over meerdere
jaren verspreid plaats. De realisatie van bepaalde mijlpalen zegt meer over de voortgang
van een voorstel dan de jaarlijkse kasrealisatie. Om die reden is bij de opzet van
het fonds ook bepaald dat niet bestede middelen meegenomen kunnen worden naar volgende
jaren.
In totaal is er in 2021 € 295 miljoen onvoorwaardelijk toegekend aan de betreffende
departementen voor de uitvoering van zes voorstellen:
Voorstel
Onvoorwaardelijke toekenning (€ mln)
AINed
44
KwantumDeltaNL
54
RegMedXB
23
HealthRI
221
Groenvermogen van de Nederlandse economie
731
Transitie naar innovatief en toekomstbestendig onderwijs (Onderwijslab)
791
X Noot
1
positief advies voor omzetting van voorwaardelijk naar onvoorwaardelijk in augustus
2021 (HealthRI en Groenvermogen) en oktober 2021 (Onderwijslab); dit is budgettair
verwerkt in de Ontwerpbegroting 2022.
Voor 2021 waren de budgetten en realisatie voor respectievelijk verplichtingen en
kas als volgt (in € mln):
Verplichtingen
Kas
Project
Budget
Realisatie
Verschil
Budget
Realisatie
Verschil
AINed
44
0
44
4,4
0
4,4
KwantumDeltaNL
54
50
4
14,2
0
14,2
RegMed XB
23
23
0
10,2
9,4
0,8
HealthRI
22
0
22
2,2
0
2,2
Groenvermogen
73
0
73
0,8
0
0,8
Onderwijslab
01
0
0
0
0
0
Totaal
216
73
143
31,8
9,4
22,4
X Noot
1
– Voor dit project waren nog geen uitgaven geraamd in 2021.
De niet-bestede middelen (€ 143 miljoen aan verplichtingenbudget en € 22,4 miljoen
aan kasbudget) worden bij Voorjaarsnota doorgeschoven naar 2022 (en eventueel verder).
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van het ontwikkelen van het
duurzaam verdienvermogen van Nederland en ziet in het Nationaal Groeifonds een goed
middel om dit te doen. Deze leden hebben echter ook zorgen over de manier waarop het
Nationaal Groeifonds in de eerste tranche heeft gefunctioneerd en de kritiekpunten
die onder andere de Raad van State en de wetenschapstoets hebben voortgebracht.
Vraag 2
De leden van de SP-fractie vragen de regering wat wordt bedoeld met een begrotingsfonds.
Deze leden vragen dit omdat er onduidelijkheid heerst over de bevoegdheden. Kan de
regering dat helder uiteenzetten? Hoe wordt bijvoorbeeld voorkomen dat de uitgaven
van het Nationaal Groeifonds structureel worden of dat er uitgaven uit het Groeifonds
worden gedaan die op de reguliere Rijksbegroting thuishoren?
Een begrotingsfonds is een aparte begroting binnen de rijksbegroting, waarin bepaalde
ontvangsten en uitgaven van het Rijk voor een specifiek doel geoormerkt en afgezonderd
worden beheerd. Door een aparte begroting voor het Nationaal Groeifonds in te richten
en afzonderlijk te beheren wordt beter inzicht in de meerjarige investeringen verschaft.
Een begrotingsfonds wordt conform artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016 bij
wet ingesteld. De instellingswet bepaalt de doelen, aard van de uitgaven en ontvangsten,
het meerjarige karakter, het inzicht in meerjarenplanning en het formeel beschikbaar
blijven van middelen als de planning verandert waardoor de uitgaven in andere jaren
vallen dan oorspronkelijk geraamd. De mogelijkheden voor parlementaire controle en
autorisatie op een begrotingsfonds zijn niet anders dan bij reguliere begrotingen.
Uit het Nationaal Groeifonds worden nadrukkelijk incidentele uitgaven gedaan voor
investeringen die zich onderscheiden van reguliere begrotingsuitgaven. Het incidentele
karakter van de uitgaven wordt geborgd doordat alleen aan voorstellen met een afgebakend
einde middelen kunnen worden toegekend. Het incidentele karakter van projecten, oftewel
het hebben van een duidelijk einde van de te financieren projecten, en de additionaliteit
ten opzichte van staand beleid zijn beide geborgd in de toetsingscriteria voor voorstellen.
Artikel 2, derde lid, onderdelen b en d van het wetsvoorstel regelt dat het Nationaal
Groeifonds enkel wordt gebruikt voor de financiering van activiteiten die niet structureel
van aard zijn, die additioneel zijn aan publieke investeringen en die niet vallen
binnen een bestaande regeling van de overheid.
Vraag 3
De leden van de SP-fractie vragen de regering of er een budgetrecht is van de Tweede
Kamer. Deze leden willen weten in hoeverre de Tweede Kamer bevoegdheden heeft ten
aanzien van een Nationaal Groeifonds en op welke manier deze wet verandering aanbrengt
in de inspraak van de Kamer wat betreft de uitgaven van het fonds. De leden van de
SP-fractie vragen de regering de delegatiebepalingen in de wet zo in te vullen dat
de Staten-Generaal altijd betrokken worden bij de besluitvorming. Is zij daartoe bereid?
Het parlement is via het budgetrecht en informatierecht betrokken bij het Nationaal
Groeifonds. De parlementaire controle op begrotingsfondsen en op reguliere begrotingen
verschilt niet van elkaar. Uw Kamer wordt conform de reguliere procedure in de gelegenheid
gesteld om het budgetrecht uit te oefenen door wetsvoorstellen voor de begrotingen
van begrotingsfondsen en departementale begrotingen te autoriseren en achteraf op
basis van verantwoordingen decharge te verlenen. Ook kan uw Kamer amendementen indienen.
Voor het instellen van het Nationaal Groeifonds heeft u op 22 november 2021 conform
artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016 het onderhavige wetsvoorstel ontvangen.
Na vaststelling van dit wetsvoorstel door het parlement en inwerkingtreding daarvan
worden de uitgaven en ontvangsten van het Nationaal Groeifonds in een aparte begroting
voor het Nationaal Groeifonds gepresenteerd en beheerd. U kunt uw budgetrecht uitoefenen
door de ontwerpbegroting voor het Nationaal Groeifonds te autoriseren. De instellingswet
voor het Nationaal Groeifonds brengt wat betreft de uitgaven van het Nationaal Groeifonds
geen verandering in uw inspraak.
Artikel 8 van het onderhavige wetsvoorstel bevat een delegatiebepaling om nadere regels
te kunnen stellen over het doen van de uitgaven uit het fonds via bijvoorbeeld subsidies.
Artikel 9 bevat een delegatiebepaling om nadere regels te stellen over de Adviescommissie
Nationaal Groeifonds (hierna: adviescommissie).
Wij zullen uw Kamer blijven informeren over de inrichting, vormgeving en voortgang
van deze nadere regels, zoals onze ambtsvoorgangers ook in het verleden hebben gedaan1.
Vraag 4
De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom er niet is gekozen voor een duidelijke
definitie van het begrip «duurzaam verdienvermogen»? Is de regering het met deze leden
eens dat het constante sturen op economische groei haaks staat op het begrip «duurzaam
verdienvermogen»? Zo nee, erkent zij dat dit begrip een holle frase is omdat er niet
zoiets bestaat als «groen groeien»? Deze leden vragen waarom de aspecten van brede
welvaart niet zijn opgenomen in de wet. Kan worden toegelicht wat wordt bedoeld met
verdere uitwerking in uitvoeringsregels of bestuurlijke afspraken?
Het Nationaal Groeifonds heeft als doel het beschikbaar stellen van financiële middelen
voor extra investeringen, om het duurzaam verdienvermogen te vergroten. Onder duurzaam
verdienvermogen wordt verstaan het bruto binnenlands product (bbp) dat Nederland op
de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische,
sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige
generaties.
Zoals in de brief van 7 september 20202 over het Nationaal Groeifonds is aangegeven, is een hogere economische groei geen
doel op zich, maar een middel om maatschappelijke doelstellingen en welvaart in de
brede zin te bevorderen waarvan iedereen de vruchten kan plukken. In de groeistrategie
van het kabinet zijn de terreinen geïdentificeerd die het meest relevant zijn voor
het nastreven van dit doel. Dat zijn kennisontwikkeling, infrastructuur en onderzoek,
ontwikkeling en innovatie.
De noodzaak voor een duidelijke focus voor het Nationaal Groeifonds is één van de
lessen die we hebben getrokken uit de ervaringen met het voormalige Fonds Economische
Structuurversterking (FES). Dit sluit voorstellen op het gebied van maatschappelijke
uitdagingen zeker niet uit. Sterker nog, het kabinet is ervan overtuigd dat economische
groei hand in hand kan gaan met het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen, en
dus ook met verduurzaming. Het is dan ook, in de ogen van het kabinet, niet zo dat
het doel van het fonds ontoereikend is om voorstellen te bekostigen die de nodige
maatschappelijke meerwaarde creëren.
Om te voorkomen dat investeringsvoorstellen die wél het bbp verhogen, maar tegelijkertijd
schade berokkenen aan de maatschappij gehonoreerd kunnen worden, is het een vereiste
dat het voorstel meer maatschappelijke baten oplevert dan maatschappelijke kosten
teweegbrengt en niet strijdig mag zijn met het kabinetsbeleid, waaronder ambities
op het gebied van verduurzaming. Dit wordt geregeld in artikel 2, derde lid, onderdelen
e en f van het wetsvoorstel.
Daarnaast is de aansluiting van een voorstel op maatschappelijke uitdagingen en transities
(zoals klimaatverandering) een van de punten die de adviescommissie meeweegt in haar
beoordeling van het duurzaam verdienvermogen, als onderdeel van het criterium strategische
onderbouwing. Dit is in lijn met de focus van het Nationaal Groeifonds op het verhogen
van het duurzaam verdienvermogen.
Het kabinet onderschrijft dan ook het belang om in het gehele proces rond indiening
en beoordeling van voorstellen hiernaar te kijken. In het propositieformulier, dat
partijen dienen in te vullen om in aanmerking te komen voor financiering vanuit het
Nationaal Groeifonds, wordt om die reden ook gevraagd voor welke maatschappelijke
uitdagingen het voorstel een oplossing biedt. Op deze wijze wordt rekening gehouden
met aspecten van brede welvaart.
Dat het Nationaal Groeifonds zich ook leent voor investeringen die nadrukkelijk aansluiten
op maatschappelijke uitdagingen, laat de uitkomst van de eerste ronde ook zien met
gehonoreerde voorstellen op het gebied van waterstof en gezondheid. Ook in de tweede
ronde zien we wederom dat er voorstellen op het gebied van verduurzaming zijn ingediend.
Vraag 5
De leden van de SP-fractie willen tot slot graag een heldere uiteenzetting van de
regering over de samenhang van dit fonds met de nieuw in te richten klimaat- en stikstoffondsen.
Het Nationaal Groeifonds heeft als doelstelling het versterken van het duurzaam verdienvermogen,
door te investeren in kennisontwikkeling en in onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Investeringen kunnen op allerlei mogelijke thema’s gedaan worden, mits ze passen binnen
de randvoorwaarden van het fonds. De klimaat- en stikstoffondsen hebben specifieke
doelstellingen en daarmee een afgebakende thematiek. Het type investeringen dat uit
deze fondsen gedaan kan worden beperkt zich niet tot kennisontwikkeling en onderzoek,
ontwikkeling en innovatie. Het zou kunnen dat er voor het oplossen van de problematiek
rondom klimaat en stikstof investeringen in kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling
en innovatie nodig zijn. Op dat punt zouden de doelstellingen van deze fondsen elkaar
kunnen raken. Er kan synergie tussen de verschillende fondsen bestaan, maar het risico
is ook dat er teveel overlap ontstaat, wat tot onduidelijkheid bij partijen die voorstellen
ontwikkelen kan leiden. De komende tijd zal de afbakening van de fondsen verder worden
vormgegeven.
Vraag 6
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan ingaan op de op verschillende
momenten, onder andere in de wetenschapstoets en door het Centraal Planbureau, geuite
kritiek dat een focus op groei van het bruto binnenlands product (bbp) ontoereikend
is, omdat dit te weinig focus aanbrengt ten opzichte van het soort van maatschappelijke
meerwaarde dat gecreëerd moet worden. Deze leden vragen of op individueel projectniveau
en op Groeifondsniveau wel met aannemelijkheid vast te stellen is wat het bbp-effect
is.
Het klopt dat op projectniveau het niet altijd mogelijk is om een kwantitatieve inschatting
van het bbp-effect te maken is. Daarmee is dat ook voor het Nationaal Groeifonds als
geheel niet exact te doen. Voorstellen dienen altijd zo kwantitatief mogelijk het
bbp-effect in kaart brengen. Waar dat niet mogelijk is dient dit effect kwalitatief
in beeld te worden gebracht. Dit effect dient goed te worden onderbouwd, waarbij bijvoorbeeld
gebruik kan worden gemaakt van een «theory of change». Met deze methodiek wordt in
beeld gebracht hoe investeringen uiteindelijk leiden tot veranderingen in de economie
en maatschappij en tot welke impact dit leidt. Zie voor het eerste deel van de vraag
het antwoord op vraag 4.
Vraag 7
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast waarom de regering geen concrete
brede welvaartsdoelen uitkiest, waaraan projecten met hulp van het Nationaal Groeifonds
moeten bijdragen, zoals het tegengaan van klimaatverandering, de voedseltransitie,
of het bevorderen van kansengelijkheid. Waarom kiest de regering er in plaats daarvan
voor om in samenhang met de inzet op brede welvaart en maatschappelijke missies op
bbp te focussen en niet die brede welvaart en missies als uitgangspunt te nemen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Vraag 8
De leden van de GroenLinks-fractie vragen bovendien of met een focus op concreet geformuleerde
brede welvaartsdoelen en maatschappelijke missies, zoals schonere lucht, meer kansengelijkheid
et cetera, de potentiële bijdrage van projecten niet veel concreter gemaakt kan worden
dan wanneer dit uitgedrukt moet worden in een bbp-bijdrage.
De doelstelling van het Nationaal Groeifonds is het versterken van het duurzaam verdienvermogen.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is een van de lessen van het FES dat
een heldere doelstelling de effectiviteit van het fonds bevordert. Dit verhoudt zich
niet tot het toevoegen van doelstellingen op verschillende thema’s.
Vraag 9 en 10
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij de mening deelt dat het
opmerkelijk is dat projecten worden afgewezen die geen positief bbp-effect hebben,
maar wel allerlei andere brede welvaartswinsten en doelmatigheidswinsten, zoals schonere
lucht of een slimmere benutting van ruimte, in zich dragen. Hoe moeten doelmatigheids-
of brede welvaartswinsten omgerekend worden naar een bbp-effect?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe zwaar de uitkomsten van een maatschappelijke
kosten-batenanalyse (MKBA) naar een aanvraag wegen ten opzichte van het bbp-effect
van deze aanvraag.
Uit het Nationaal Groeifonds kunnen financiële middelen ter beschikking worden gesteld
voor investeringen waarmee het duurzaam verdienvermogen op lange termijn wordt vergoot.
De bijdrage aan het duurzaam verdienvermogen van Nederland wordt in beginsel gemeten
door een kwantitatieve schatting van het effect van een investeringsvoorstel op het
bbp, in verhouding tot de omvang van de bijdrage uit het fonds. Het is voorstelbaar
dat een voorstel voor een investering zich niet leent voor een kwantitatieve schatting.
In dat geval moet te onderbouwen zijn waarom dat niet mogelijk is. In een dergelijk
geval zal op andere wijze, bijvoorbeeld via kwalitatieve methodes, inzichtelijk moeten
worden gemaakt wat het effect van het voorstel op het duurzaam verdienvermogen is.
Naarmate het bbp-effect moeilijker te kwantificeren is, zal meer geleund moeten worden
op de kwalitatieve onderbouwing. Een grotere mate van onzekerheid is op zichzelf echter
geen reden om geen middelen uit het fonds ter beschikking te stellen. Zo zijn de effecten
van fundamenteel onderzoek niet altijd vooraf te kwantificeren, terwijl dat wel grote
economische kansen kan creëren. Naarmate een voorstel een grotere bijdrage levert
aan het duurzaam verdienvermogen, zal het hoger gerangschikt worden door de adviescommissie
en dus eerder in aanmerking komen voor een bijdrage uit het fonds. Zoals in reactie
op vraag 4 aangegeven, zal de adviescommissie de aansluiting van een voorstel op maatschappelijke
uitdagingen en transities meewegen in haar beoordeling van het duurzaam verdienvermogen.
Een voorstel moet ook een positief saldo van maatschappelijke baten en lasten hebben
om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het fonds. Dit is een randvoorwaarde.
Alle maatschappelijke baten en lasten moeten, waar mogelijk, gekwantificeerd en gemonetariseerd
worden. Waar dat niet mogelijk is, moeten effecten kwalitatief in beeld gebracht worden.
In het geval van fysieke mobiliteitsinfrastructuur (dat onderdeel was van het fonds
in de eerste en tweede ronde) diende er een maatschappelijke kosten- en batenanalyse
opgesteld te zijn op basis van de leidraad MKBA. In andere gevallen moeten de maatschappelijke
effecten op een andere wijze systematische in beeld gebracht worden.
Vraag 11
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering uiteen te zetten op welke manier
aan de aanbevelingen uit de wetenschapstoets ten aanzien van de evaluatie van het
Nationaal Groeifonds invulling gegeven gaat worden.
In de wetenschapstoets worden twee aanbevelingen gedaan met betrekking tot de evaluatie
van het Nationaal Groeifonds. Ten eerste het uitwerken van een Strategische Evaluatie
Agenda met een ex-durante evaluatie na twee jaar en een ex-post evaluatie na vijf
jaar (aanbeveling 12) en ten tweede het tijdig starten met de uitwerking van de monitoring-
en evaluatieopzet (aanbeveling 13). Het kabinet neemt beide aanbevelingen over en
is hier reeds mee aan de slag gegaan.
Wat betreft de Strategische Evaluatie Agenda sluit de aanbeveling aan bij de bij oprichting
van het Nationaal Groeifonds voorziene evaluatietijdslijn. In de Kamerbrief van 7 september
20203 is aangekondigd dat het Nationaal Groeifonds iedere vijf jaar geëvalueerd zal worden,
met een eerste evaluatie na twee jaar met bijzondere aandacht voor de governance.
Het opzetten van deze eerste evaluatie wordt inmiddels uitgevoerd.
Ten behoeve van de ex-post evaluatie zijn daarnaast in de tweede helft van vorig jaar
reeds afspraken over monitoring en evaluatie uitgewerkt door de fondsbeheerders in
samenwerking met de adviescommissie en de departementen die de projecten zullen uitvoeren.
Zie ook het antwoord op vraag 64.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren zich dat het, toen het fonds
in 2020 werd ingesteld in 2020, de bedoeling was om 20 miljard euro te isoleren van
de grillen van de politiek. Precies daarom was een fonds op afstand van de departementale
begrotingen nodig, zo was de rationale. Nu blijkt dat het fonds alsnog een politieke
speelbal was. Dat het nieuwe kabinet heeft laten zien dat de doelen nog steeds gewijzigd
kunnen worden, zien de leden van de Partij voor de Dieren-fractie als een nieuwe kans
om de vele miljarden aan belastinggeld alsnog goed te besteden.
De kritiek van leden van de Partij voor de Dieren-fractie op het Nationaal Groeifonds
is fundamenteel en ongewijzigd. Zij zien dat het al fout gaat in de titel. Economische
groei is namelijk het probleem, niet de oplossing. Zolang het vergroten van het verdienvermogen,
het bbp, het bepalende criterium blijft voor investeringen kunnen dit fonds niet steunen.
Dat investeringen uit het Groeifonds volgens de regering het bbp moeten verhogen,
kan er ook toe leiden dat maatschappelijk rendabele projecten, zoals groene projecten
die de biodiversiteit bevorderen of CO2-uitstoot verminderen maar het bbp niet verhogen, niet in aanmerking komen. Midden
in de klimaatcrisis vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dit een doodzonde.
Zij zijn van mening dat elke volgende euro die wordt uitgegeven een positief effect
moet hebben op het klimaat.
Vraag 12
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben inmiddels bijval gekregen van
de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli). De Rli stelde half oktober 2021
in een kritisch advies dat veel van investeringen tot nu toe te weinig bijdragen aan
het oplossen van de grote maatschappelijke vraagstukken en een CO2-neutrale, grondstofarme, natuurinclusieve en sociaalrechtvaardige economie. Is de
regering bekend met dit advies? Wat gaat zij overnemen uit het advies en op welke
manier is zij van plan dat te doen?
Het kabinet is bekend met het advies. Het kabinet is voornemens om op korte termijn
een reactie op het advies naar uw Kamer te sturen. Die reactie zal zo snel mogelijk
na deze nota naar aanleiding van het verslag volgen. In deze reactie zal het kabinet
verder ingaan op welke aspecten uit het rapport zullen worden overgenomen en op welke
manier dat gebeurt.
Vraag 13
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat er vanuit het Groeifonds
tot nu toe vooral wordt geïnvesteerd in de oude economie. Is de regering het ermee
eens dat daar niet de toegevoegde waarde ligt? Zo nee, waarom niet? De leden van de
Partij voor de Dieren-fractie vinden dat overheidsinvesteringen de brede welvaart
moeten dienen en niet in de eerste plaats het bbp. Dat de brede welvaart het belangrijkste
is en leidend zou moeten zijn werd door het vorige kabinet, maar ook door bijvoorbeeld
VNO-NCW, steeds meer omarmd. Onderschrijft de regering dat de brede welvaart in zijn
geheel belangrijker is dan alleen het bbp? Zo ja, is zij dan ook bereid om de doelstelling
van het fonds in lijn hiermee te veranderen? Zo nee, waarom niet? Is de regering dan
in elk geval wel bereid om de brede welvaartsindicatoren klimaat en biodiversiteit
een prominentere en doorslaggevender rol te geven in het toetsingskader? Het is immers
de wens van de Kamer om het brede welvaartsbegrip verder te omarmen en het is immers
nog niet te laat om alsnog aanvullende voorwaarden te stellen.
Het doel van het Nationaal Groeifonds is het versterken van het duurzaam verdienvermogen,
waarbij we rekening houden met de effecten op gebied van onder meer de leefomgeving.
Zoals in eerdere correspondentie aan uw Kamer4 aangegeven, zal het verdienmodel (ten dele) aangepast moeten worden, bijvoorbeeld
om te kunnen voldoen aan de gestelde klimaatdoelen. Dit wordt bij het Nationaal Groeifonds
onder meer vertaald in de eis dat het saldo van de maatschappelijke baten en kosten
van een voorstel per saldo positief moet zijn en dat een voorstel niet strijdig mag
zijn met kabinetsbeleid waaronder de ambities van het kabinet op gebied van klimaat
en circulariteit (zie ook het antwoord op vraag 10). Ook weegt de adviescommissie
de bijdrage aan maatschappelijke uitdagingen mee in haar beoordeling om de bijdrage
van een voorstel aan het vergroten van het duurzaam verdienvermogen te bepalen. Op
deze manier dragen wij er zorg voor dat rekening wordt gehouden met de brede welvaart
bij de beoordeling van voorstellen. Het kabinet heeft op basis van onder andere het
advies van de Raad van State5 het doel van het fonds verduidelijkt in het wetsvoorstel. In artikel 1 van het wetsvoorstel
is de definitie van het duurzaam verdienvermogen als volgt opgenomen: het bruto binnenlands product dat Nederland op de lange termijn op structurele basis
kan genereren, met oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame
toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 4.
Aanleiding
De leden van de CDA-fractie verwelkomen het wetsvoorstel en waarderen dat de regering
hiermee tegemoetkomt aan de wens van het parlement om zijn budgetrecht en autorisatiefunctie
te versterken.
Vraag 14
De leden van de CDA-fractie weten dat het Nationaal Groeifonds onderdeel uitmaakt
van de groeistrategie van Nederland voor de lange termijn. Deze leden vragen de regering
of zij kan toelichten welke andere acties zij, naast de instelling van het Nationaal
Groeifonds, in het kader van deze groeistrategie heeft ondernomen of nog gaat ondernemen?
Het vorige kabinet heeft een groeistrategie voor de lange termijn uitgebracht.6 In deze strategie zijn zes thema’s uitgewerkt die van belang zijn voor het duurzaam
groeivermogen van onze economie. Op al deze thema’s zijn door de verantwoordelijke
departementen acties ondernomen, plannen gemaakt en verkenningen uitgezet, waarvan
de opzet van het Nationaal Groeifonds onderdeel is. Een directe relatie met het Nationaal
Groeifonds heeft de kabinetsstrategie voor het versterken van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen
die op 30 oktober 2020 naar uw Kamer is gestuurd.7 Deze strategie biedt onder meer handvatten voor departementen en consortia om kansrijke
voorstellen voor het Nationaal Groeifonds te ontwikkelen.
Vraag 15
De leden van de SP-fractie vragen de regering of de economische groeistrategie er
ook toe leidt dat de samenleving naar elkaar toe groeit. Deze leden vragen de regering
of zij kennis heeft genomen van de tweedeling in de samenleving. Deze leden vragen
de regering of zij kennis heeft genomen van de kloof tussen rijk en arm in Nederland.
Deze leden vragen de regering of zij kennis heeft genomen van klimaatrechtvaardigheid.
Deze leden vragen de regering of het verdienvermogen van Nederlanders met een kleine
beurs ook gaat groeien.
Het overkoepelende doel van het Nationaal Groeifonds is dat, bij de groeiende collectieve
uitgaven voor bijvoorbeeld zorg en klimaat, huishoudens vooruitgang blijven merken
in hun portemonnee. Het Nationaal Groeifonds draagt hier op twee manieren aan bij.
In de eerste plaats wordt vanuit het Nationaal Groeifonds geïnvesteerd in mensen via
de pijler kennisontwikkeling. Onder die pijler kunnen voorstellen worden ingediend
op het gebied van onderwijs en vaardigheden, voor zowel het regulier onderwijs als
voor werkenden. Deze voorstellen richten zich op alle lagen van de bevolking, van
laaggeletterden tot hoogopgeleiden. Dat leidt niet alleen tot groei van de economie
maar ook tot groei van het inkomen van de werknemer, die meer kennis en kunde bezit.
Op dit moment zitten de grootste tekorten op de arbeidsmarkt bij praktisch geschoolden.
Logischerwijs betekent dit dat daar veel potentieel zit voor goede voorstellen voor
het Nationaal Groeifonds.
Ten tweede, zorgt een grotere economie ook voor meer belastinginkomsten en daarmee
voor meer ruimte om als overheid burgers te ondersteunen.
Tot slot, het nieuwe kabinet heeft zichzelf tot doel gesteld de kansengelijkheid te
vergroten en de klimaatverandering aan te pakken. Daarbij heeft het kabinet als uitgangspunt
dat iedereen mee kan doen, de vervuiler betaalt en dat niemand achterblijft. Zo wordt
recht gedaan aan de aarde, aan volgende generaties en aan elkaar.
Vormgeving en hoofdlijnen van het fonds
Vraag 16
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over het al dan niet expliciet opnemen van
CO2-reductie en het tegengaan van klimaatverandering als doel van het Nationaal Groeifonds.
In haar reactie schrijft de regering dat dit niet nodig is, omdat voorstellen in elk
geval in lijn moeten zijn met de CO2-reductie waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd. Hoe kan dit gemeten worden indien
de CO2-reductie niet expliciet wordt opgenomen? Is de regering het met de voorgenoemde leden
eens dat het onwenselijk is dat ingediende projecten niet getoetst worden op hun positieve
bijdrage aan het bestrijden van klimaatverandering, maar dat alleen gekeken wordt
of ze niet negatief aan de gestelde klimaatdoelstellingen bijdragen? Hoe zouden de
positieve bijdragen aan het bestrijden van klimaatverandering alsnog meegenomen kunnen
worden?
Het is van belang dat het Nationaal Groeifonds een duidelijke focus heeft. Dit is
ook een van de lessen die bij het FES is getrokken. In de wet is de definitie van
het duurzaam verdienvermogen als volgt opgenomen: het bbp dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met
oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de
aarde en voor huidige en toekomstige generaties. Dit betekent dat er ook oog is voor het effect van voorstellen op klimaatverandering.
Dit komt voorts tot uitdrukking in het criterium dat voorstellen niet strijdig mogen
zijn met het kabinetsbeleid, zoals de ambities op het gebied van klimaatverandering,
en dat voorstellen voor het Nationaal Groeifonds een positief saldo van maatschappelijke
baten en kosten moeten hebben (zie ook het antwoord op vraag 10). Effecten van een
voorstel op CO2-uitstoot zijn over het algemeen onderdeel van een analyse van maatschappelijke baten
en kosten en moeten waar mogelijk in kaart worden gebracht en worden gekwantificeerd.
De aansluiting van een voorstel op maatschappelijke uitdagingen en transities, zoals
klimaatverandering, is daarnaast een van de criteria die de adviescommissie meeweegt
in haar beoordeling van het duurzaam verdienvermogen. Voor het bestrijden van het
klimaatprobleem investeert dit kabinet bovenop het reeds bestaande instrumentarium
daarnaast fors met een klimaat- en transitiefonds met een omvang van € 35 miljard.
Vraag 17
De leden van de CDA-fractie lezen dat het instellen van een begrotingsfonds gevolgen
heeft voor de beheersing van het Economische-Monetaire-Unie-saldo (EMU-saldo). Kan
de regering voor hen inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn voor (de beheersing van)
het EMU-saldo van Nederland?
Binnen het trendmatig begrotingsbeleid beheerst het kabinet de overheidsfinanciën
niet door te sturen op het EMU-saldo maar door te sturen op het uitgavenplafond en
het inkomstenkader. Uitgaven via begrotingsfondsen tellen mee onder het uitgavenplafond.
Ook tellen deze uitgaven mee voor de berekening van het EMU-saldo. Uitgaven via begrotingsfondsen
belasten het EMU-saldo derhalve op dezelfde wijze als reguliere uitgaven.
Vraag 18
De leden van de CDA-fractie wijzen op de afspraak uit het coalitieakkoord van het
kabinet-Rutte IV, dat de pijler infrastructuur wordt overgeheveld naar het Mobiliteitsfonds,
vallende onder het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Deze leden
vragen wat dit betekent voor de (beoordeling van de) lopende investeringsvoorstellen
uit de eerste en tweede Groeifondsronde. Wil de regering bovendien aangeven hoe zij
«infrastructuur» definieert? Welke infrastructuur gaat over naar het Mobiliteitsfonds
en welke infrastructuur, bijvoorbeeld digitale infrastructuur, blijft bij het Groeifonds?
In de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds heeft het kabinet op advies van de
adviescommissie voor drie projecten op het gebied van infrastructuur een reservering
gedaan. Voordat de middelen definitief konden worden toegekend moesten aangepaste
voorstellen worden ingediend. Dat is door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
eind 2021 gedaan8. In het coalitieakkoord is afgesproken dat de gereserveerde middelen voor deze drie
projecten worden overgeheveld vanuit het Nationaal Groeifonds naar het Mobiliteitsfonds.
Ze worden daarom niet meer beoordeeld door de adviescommissie.
In de tweede ronde zijn zes projecten ingediend in de pijler infrastructuur. Bij nadere
bestudering bleken drie daarvan grotendeels, en één gedeeltelijk eveneens te classificeren
voor de pijler onderzoek, ontwikkeling en innovatie te vallen. Alle zes de projecten
worden echter, ondanks het besluit tot vervallen van de pijler infrastructuur, doorgeleid
naar de adviescommissie. Deze uitzondering wordt gemaakt omdat de projecten al waren
ingediend voordat het nieuwe coalitieakkoord werd gesloten en de beoordeling al loopt.
Achter de voorstellen zitten consortia van veel partijen die heel hard hebben gewerkt
om de voorstellen rond te krijgen. Wel betekent dit dat als er een positief advies
van de adviescommissie komt en het kabinet volgt dat, deze projecten worden gefinancierd
uit het verruimde budget van de resterende pijlers.
Het terrein infrastructuur omvat infrastructurele projecten in brede zin, zoals mobiliteitsinfrastructuur
(spoor, luchtvaart, havens, wegen), waterinfrastructuur, digitale infrastructuur en
energie-infrastructuur. Het gaat hierbij om fysieke infrastructuur voor het transport
van goederen (inclusief energie), data en mensen.9
De fysieke infrastructuur, waaronder energie-infrastructuur en digitale infrastructuur,
komt niet langer in aanmerking voor financiering uit het fonds, tenzij er sprake is
van kennisontwikkeling of onderzoek, ontwikkeling en innovatie op deze terreinen,
dan wel als deze infrastructuur een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van een project
op het terrein van kennisontwikkeling of onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Zo
blijven investeringen in bijvoorbeeld fysieke digitale infrastructuur mogelijk onder
de pijler kennisontwikkeling als onlosmakelijk onderdeel van bijvoorbeeld digitalisering
van het onderwijs of onder de pijler onderzoek, ontwikkeling en innovatie als er primair
sprake is van onderzoek, ontwikkeling of innovatie op het terrein van digitalisering
of logistiek. Hierin treedt geen verandering op ten opzichte van de situatie voorafgaand
aan deze nota van wijziging. Belangrijke toetssteen is, of in hoofdzaak sprake is
van kennisontwikkeling of onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Vraag 19
De leden van de SP-fractie zien specifiek oormerken van financiële middelen via een
fonds als voordeel, indien een algemene economie gediend wordt die zich het naar elkaar
toe groeien van de samenleving ten doel heeft gesteld. Deze leden vragen de regering
hoe ze dit specifiek oormerken voor zich ziet in het belang van een algemene economie.
Deze leden vragen de regering het specifiek oormerken te bezien in het kader van het
naar elkaar toe groeien. Deze leden vragen de regering flexibel te zijn met het specifiek
oormerken in het licht van sociaaleconomische doelen zoals hierboven gesteld.
Het nieuwe kabinet heeft het doel om de kansengelijkheid te vergroten. Hiertoe zijn
specifieke beleidsvoornemens opgenomen in het coalitieakkoord. Het Nationaal Groeifonds
is bedoeld om de economie te vergroten op de lange termijn en daarmee het nationale
inkomen. Zoals in antwoord op vraag 15 aangegeven kan hiermee direct worden geïnvesteerd
is de kansen van Nederlanders en profiteert de Nederlandse bevolking als geheel van
een groei van het nationaal inkomen.
Vraag 20
De leden van de SP-fractie zien geen voordeel van het instellen van een begrotingsfonds
wanneer de middelen niet daadwerkelijk worden besteed binnen de ruime doelstelling
van het fonds, namelijk de algemene economie. De leden van de SP-fractie vraagt de
regering dit expliciet te benoemen.
Het fonds heeft als doel het beschikbaar stellen van financiële middelen om het duurzaam
verdienvermogen te vergroten door het doen van investeringen, op het gebied van i)
kennisontwikkeling; en ii) onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Vraag 21
De leden van de SP-fractie vragen de regering of dit fonds niet wordt vormgegeven
om te greenwashen. Deze leden vragen de regering hoe zij in de vormgeving van plan
is greenwashing tegen te gaan.
Gezien de doelstelling, de voorwaarden en de opzet van het fonds ziet het kabinet
geen risico op greenwashing. De adviescommissie ziet erop toe dat de middelen worden besteed aan de doelstelling
en onder de voorwaarden zoals opgenomen in dit wetsvoorstel. Daarnaast toetst het
kabinet of voorstellen niet in strijd zijn met het kabinetsbeleid waaronder bijvoorbeeld
de klimaatambities die opgenomen zijn in het coalitieakkoord.
Vraag 22
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de implicaties van de wijzigingen inzake
het Groeifonds uit het coalitieakkoord zijn op het wetgevingsproces van onderhavig
wetsvoorstel. Is de regering van plan om met een nota van wijziging te komen en, zo
ja, op welke termijn?
In het coalitieakkoord is opgenomen dat de pijler infrastructuur uit het Nationaal
Groeifonds komt te vervallen. Dit is verwerkt in de bij deze nota naar aanleiding
van het verslag gevoegde nota van wijziging en maakt daarmee onderdeel uit van het
wetsvoorstel. Het heeft geen verdere gevolgen voor het wetgevingsproces van het wetsvoorstel.
In het coalitieakkoord is voorts opgenomen dat het Nationaal Groeifonds wordt opengesteld
voor aanvragen uit het hele Koninkrijk, dus ook voor de landen Aruba, Curaçao en Sint
Maarten. Op dit moment is het Nationaal Groeifonds alleen gericht op het Europese
deel van Nederland en Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius; de BES-eilanden).
Dit zal in samenhang worden bezien met de eveneens in het coalitieakkoord aangekondigde
openstelling van de garantieregelingen en de regelingen voor duurzame energieproductie
(SDE++) voor aanvragen uit het hele Koninkrijk. Hierbij zullen we oog houden voor
het tijdig toegankelijk maken van het Nationaal Groeifonds voor het Koninkrijk zodat
heel het Koninkrijk aanspraak kan maken op het Nationaal Groeifonds. Dit heeft echter
geen verdere gevolgen voor dit wetgevingsproces. Voor de goede orde wordt opgemerkt
dat in het huidige wetsvoorstel, dat naar zijn aard alleen regels kan bevatten voor
Nederland, geen regels kunnen worden gesteld voor de andere landen van het Koninkrijk.
Vraag 23
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering de additionaliteit kan onderbouwen
van het Nationaal Groeifonds ten opzichte van bijvoorbeeld reguliere begrotingen.
Neem de versterking voor de infrastructuur van leven lang ontwikkelen, een goedgekeurd
project. Is dit qua doel en thematiek niet typisch iets dat op een reguliere begroting
van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap thuishoort? Waarom worden
dit soort investeringen onder een apart fonds ondergebracht in plaats van ze onderdeel
te laten zijn van integrale politieke besluitvorming?
Zoals opgenomen in artikel 2 van het wetsvoorstel en eerder ook in de brief aan uw
Kamer van 7 september 202010 dienen voorstellen aan een aantal criteria te voldoen om in aanmerking te komen voor
budget uit het Nationaal Groeifonds. Onderdeel daarvan is een toets op additionaliteit.
Het voorstel (dus ook de versterking van de infrastructuur van leven lang ontwikkelen)
mag geen bestaande of geplande begrotingsuitgave betreffen. Ook wordt getoetst of
het voorstel niet logischerwijs in aanmerking komt voor een van de andere regelingen
van de overheid. Daarmee wordt de toegevoegde waarde van de investeringen uit het
fonds ten opzichte van regulier beleid geborgd. Voor de keuze om het Nationaal Groeifonds
in te richten als een begrotingsfonds verwijs ik u daarnaast naar het antwoord op
vraag 2.
Vraag 24
Volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie lijkt het er met het verschijnen
van het coalitieakkoord op dat de in het wetsvoorstel genoemde doelen van het fonds
nog gewijzigd zullen worden, aangezien de coalitie heeft besloten om infrastructuur
als doel voor investeringen te schrappen. Klopt dit?
Het klopt dat de infrastructuurpijler verdwijnt uit het Nationaal Groeifonds. Het
doel van het fonds, het versterken van het duurzaam verdienvermogen blijft echter
onveranderd. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Vraag 25
De leden van de ChristenUnie-fractie verwijzen naar de budgettaire bijlage van het
coalitieakkoord, alsmede naar de startnota van het kabinet Rutte-IV met de vertaling
van de financiële afspraken uit het coalitieakkoord. Daarin wordt benoemd dat de regering
voornemens is de opzet van het Groeifonds te wijzigen. Met die wijziging wordt de
begroting voor het Groeifonds verlaagd met de middelen voor de pijler infrastructuur.
Deze leden lezen dat de reserveringen voor de drie infrastructuurprojecten worden
toegevoegd aan het Mobiliteitsfonds. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het
een goede ontwikkeling dat regulier beleid zoals investeringen in infrastructuur uit
het Groeifonds worden gehaald. Deze leden vragen de regering wel wat de impact hiervan
is op de tweede aanvraagronde van het Groeifonds. Bij deze ronde zijn zes voorstellen
op infrastructuur gedaan. Deze leden vragen de regering hoe deze aanvragen beoordeeld
worden in relatie tot de voorgenomen opzetwijziging. Tevens vragen Deze leden aan
de regering wat de budgettaire gevolgen zijn indien een infrastructuuraanvraag gehonoreerd
wordt, zowel voor het Groeifonds als voor het Mobiliteitsfonds. Voorts vragen deze
leden of de regering van mening is dat er voldoende geld beschikbaar is of komt voor
het Mobiliteitsfonds om het infrastructurele deel van het Groeifonds over te nemen.
Met de impuls die het Mobiliteitsfonds met het coalitieakkoord heeft gekregen is het
kabinet van mening dat er stevig aan de slag kan worden gegaan met de infrastructurele
opgaven waar Nederland voor staat.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 18 worden de zes projecten ingediend in
de infrastructuurpijler doorgeleid naar de adviescommissie, met de kanttekening dat
een deel van de voorstellen een project betreft dat eveneens onder de pijler onderzoek,
ontwikkeling en innovatie valt. Indien de adviescommissie positief over een voorstel
adviseert, komen deze voorstellen in aanmerking voor financiering uit het Nationaal
Groeifonds. Dit vindt plaats uit de € 20 miljard die voor het Nationaal Groeifonds
beschikbaar is tussen 2021 en 2025 voor de pijlers kennisontwikkeling en onderzoek,
ontwikkeling en innovatie.
Vraag 26
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat over de voorgenomen opzetwijziging
in de startnota geschreven is dat de regering dit middels een nota van wijziging zal
regelen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering wanneer zij deze
wijzigingsnota kunnen verwachten.
Zie het antwoord op vraag 22.
Vraag 27
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de wens dat met de keuze voor een fondsconstructie
een schaalsprong of versnelling kan worden gemaakt op de genoemde beleidsterreinen
zich verhoudt tot de in het voorgestelde artikel 2 opgenomen criteria. Hoe wordt geborgd
dat alleen middelen ter beschikking worden gesteld aan projecten waarmee een schaalsprong
mogelijk wordt gemaakt, zo vragen deze leden. Gaat het om het significant vergroten
van het duurzaam verdienvermogen? Hoe wordt, met name bij grotendeels publieke investeringen,
de toegevoegde waarde van investeringen via het Groeifonds ten opzichte van investeringen
via het reguliere beleid duidelijk gemaakt en geborgd?
Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 7 september 202011 en de memorie van toelichting van het onderhavige wetsvoorstel is het Nationaal Groeifonds
opgericht om forse investeringen te doen waarmee in het duurzaam verdienvermogen van
Nederland wordt vergroot. Voorstellen dienen dus een positief effect te hebben op
het bbp dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren. Een
schaalsprong of versnelling op de genoemde beleidsterreinen is bij uitstek een manier
om aan deze doelstelling te voldoen. De middelen in het fonds kunnen echter ook aangewend
worden voor voorstellen die op een andere manier aan de doelstellingen van het fonds
voldoen. Het is aan de onafhankelijke adviescommissie om, op basis van de vastgestelde
criteria, ingediende voorstellen te beoordelen en hierover een zwaarwegend advies
uit te brengen aan het kabinet. Er vindt een toets op additionaliteit plaats. Ook
wordt getoetst of voorstellen niet strijdig zijn met kabinetsbeleid. Daarmee wordt
de toegevoegde waarde van de investeringen uit fonds ten opzichte van regulier beleid
geborgd.
Vraag 28
De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd naar de nota van wijziging zoals aangekondigd
in het nieuwe coalitieakkoord. In het akkoord wordt aangegeven dat de pijler infrastructuur
overgeheveld zal worden naar het Mobiliteitsfonds. Deze leden willen erop wijzen dat
de huidige pijler infrastructuur niet alleen bedoeld was voor investeringen in spoor-
of (vaar)weginfrastructuur, maar ook voor investeringen in digitale en energie-infrastructuur.
Hoe wordt omgegaan met noodzakelijke investeringen in digitale en energie-infrastructuur,
zo vragen deze leden.
Indien er sprake is van kennisontwikkeling of onderzoek, ontwikkeling en innovatie
op het gebied van digitale en energie-infrastructuur of investeringen die onlosmakelijk
onderdeel uitmaken van een project op het terrein van kennisontwikkeling of onderzoek,
ontwikkeling en innovatie dan blijven investeringen uit het Nationaal Groeifonds mogelijk.
Denk bijvoorbeeld aan digitalisering van het onderwijs of onder de pijler onderzoek,
ontwikkeling en innovatie als er primair sprake is van onderzoek, ontwikkeling of
innovatie op het terrein van digitalisering. Belangrijke toetssteen is of in hoofdzaak
sprake is van kennisontwikkeling of onderzoek, ontwikkeling en innovatie (zie ook
het antwoord op vraag 18).
Aanleg van digitale infrastructuur die niet aan bovenstaande voorwaarden voldoet,
zoals de aanleg van glasvezel, kan niet langer uit het Nationaal Groeifonds gefinancierd
worden. In het algemeen zijn dit echter activiteiten die door de markt gefinancierd
kunnen worden. Ook energie-infrastructuur kan niet langer uit het Nationaal Groeifonds
gefinancierd worden als het niet onlosmakelijk verbonden is met kennisontwikkeling
of onderzoek, ontwikkeling en innovatie. In het coalitieakkoord is € 35 miljard vrijgemaakt
voor een klimaat- en transitiefonds, hieruit kunnen ook investeringen in energie-infrastructuur
gedaan worden.
Zie voorts het antwoord op vraag 18 in verband met het vervallen van de pijler infrastructuur
en de gevolgen daarvan voor de (beoordeling van de) van de lopende investeringsvoorstellen
uit de eerste en tweede ronde van het Nationaal Groeifonds.
Vraag 29
De leden van de Groep-Van Haga hebben hun bedenkingen bij het oormerken van financiële
middelen via een fonds. Deze leden erkennen dat financiële middelen op deze manier
een duidelijk doel krijgen, maar zien ook dat dit tot gevolg heeft dat financiële
middelen lastig te verschuiven zijn naar andere zaken die wellicht dringender zijn.
Wijzigingen nemen daarnaast meer tijd in beslag. De leden van de Groep-Van Haga willen
van de regering weten, mede vanwege de lange looptijd van de doelen waardoor flexibiliteit
met financiële middelen juist gewenst kan zijn, wat de precieze afwegingen zijn geweest
bij deze keuze. Hierop zien zij graag een uitgebreidere toelichting.
Een begrotingsfonds wordt op grond van artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016
bij wet ingesteld. De financiële middelen worden geoormerkt voor een specifiek doel
en worden afgezonderd in een aparte begroting beheerd. Door een aparte begroting voor
het Nationaal Groeifonds in te richten en afzonderlijk te beheren wordt beter inzicht
in de meerjarige investeringen verschaft.
Wijzigingen zijn uiteraard mogelijk. Er kan binnen de begroting worden geschoven tussen
de pijlers. Ook is het mogelijk, indien daar aanleiding voor is, om middelen te verschuiven
van de begroting van het Nationaal Groeifonds naar een andere begroting. Dat zal bijvoorbeeld
worden voorgesteld naar aanleiding van de afspraken uit het coalitieakkoord met de
gelden voor de pijler infrastructuur, die worden overgeheveld naar het Mobiliteitsfonds.
Zowel bij wijzigingen tussen de pijlers van het Nationaal Groeifonds als bij het overhevelen
van middelen van de begroting van het Nationaal Groeifonds naar een andere begroting
dient de Staten-Generaal de wijziging goed te keuren.
De parlementaire controle op begrotingsfondsen en op reguliere begrotingen verschilt
niet van elkaar. Uw Kamer wordt conform de reguliere procedure in de gelegenheid gesteld
om het budgetrecht uit te oefenen door wetsvoorstellen voor de begrotingen van fondsen
en departementale begrotingen te autoriseren, gebruik te maken van uw recht van amendement
en achteraf op basis van verantwoordingen decharge te verlenen. Zie ook het antwoord
op vraag 3.
Achtergrond, reikwijdte, doel, randvoorwaarden en adviescommissie
Vraag 30
De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe geborgd wordt dat het midden- en
kleinbedrijf (mkb) ook toegang heeft tot het Nationaal Groeifonds, in het licht van
mogelijke complexe subsidieaanvraagtrajecten.
Het Nationaal Groeifonds staat open voor alle bedrijven, zowel het grootbedrijf als
het mkb. In de eerste en tweede ronde van het Nationaal Groeifonds zien we dat in
de consortia die hebben meegewerkt aan departementale voorstellen er aandacht is voor
het betrekken van het mkb en het mkb ook integraal onderdeel is van de consortia.
Diverse toegekende projecten uit de eerste investeringsronde kennen activiteiten specifiek
gericht op het mkb, zoals een call for proposals voor het mkb in het kwantum Delta NL programma. Het streven is om in de derde ronde
met een subsidieregeling te werken. Die staat ook open voor mkb-bedrijven, al dan
niet in samenwerking met grote bedrijven en andere organisaties. We zullen door goede
communicatie richting het mkb zelf en richting onder meer belangen- en brancheorganisaties
zorgen dat deze doelgroep goed op de hoogte is van de mogelijkheden.
Ook andere organisaties kunnen een rol krijgen om het mkb te betrekken en te informeren,
zoals de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROMs). Een belangrijke rol is ook
weggelegd voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als uitvoerder van
de subsidieregeling. RVO zal, net zoals zij doet voor andere regelingen, via onder
meer informatiebijeenkomsten en nieuwsbrieven de doelgroep, informeren over de mogelijkheden
en de aanvraagprocedure. Potentiële indieners zullen ook de mogelijkheid krijgen om
de kansrijkheid van hun ideeën bij RVO te laten toetsen.
Vraag 31
De leden van de VVD-fractie vragen of het, in het geval dat een bepaald investeringsvoorstel
van veldpartijen een negatief oordeel ontvangt van de adviescommissie, daarmee (niet
meer) mogelijk is dat het desbetreffende investeringsvoorstel al dan niet gewijzigd
wederom kan worden voorgelegd aan de adviescommissie. Kunnen veldpartijen bezwaar
maken tegen het advies van de adviescommissie? Zo ja, welke procedure geldt hier?
Zo nee, waarom niet?
Aanvragers kunnen na een negatief advies van de adviescommissie en een afwijzing van
hun aanvraag altijd een verbeterde aanvraag indienen in een volgende ronde van het
Nationaal Groeifonds, waarbij gebruik gemaakt kan worden van gegevens die bij de eerdere
aanvraag zijn ingediend. Echter aanvullingen en wijzigingen die zijn ingediend na
het advies van de adviescommissie in een lopende ronde van het Nationaal Groeifonds
kunnen niet meer worden meegenomen in de beoordeling omdat dit niet past bij de gelijktijdige
onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het systeem
van rangschikking centraal staat.
Er kan geen bezwaar worden gemaakt tegen het advies van de adviescommissie als zodanig,
omdat dit geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, maar wel tegen
het daarop gebaseerde besluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat over
de subsidieverlening. Tegen dit besluit staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht
bezwaar en beroep open, waarbij ook eventuele bezwaren tegen het advies van de adviescommissie
waarop het besluit is gebaseerd, naar voren kunnen worden gebracht.
Vraag 32
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de uitkomsten en
aanbevelingen in de wetenschapstoets Nationaal Groeifonds en de bijhorende technische
briefing. In de wetenschapstoets wordt aanbevolen om alle projecten te toetsen aan
een MKBA, waar dat nu alleen gebeurt voor infrastructurele projecten. Waarom is ervoor
gekozen dit niet van alle projecten te vragen? In de memorie van toelichting staat
dat de maatschappelijke effecten in andere gevallen op een andere wijze systematische
in beeld gebracht moeten worden. Wat wordt bedoelt met een andere systematische wijze?
Waarom is dit niet specifieker vastgelegd, zodat de maatschappelijke effecten gestandaardiseerd
met elkaar vergeleken kunnen worden?
Indieners worden gevraagd om de maatschappelijke effecten (zowel positief als negatief)
die een voorstel teweegbrengt gedegen te onderbouwen. Waar het mogelijk is om deze
maatschappelijke effecten te kwantificeren, wordt dat ook van de indieners verlangd.
Het blijkt echter moeilijk om de vele effecten van voorstellen op het gebied van kennisontwikkeling
en onderzoek, ontwikkeling en innovatie te kwantificeren, bijvoorbeeld vanwege inherente
onzekerheid omtrent de technologische details, zoals het CPB ook concludeert in zijn
advies over de eerste ronde voorstellen12. Het is dan ook bij dergelijke voorstellen onmogelijk om te eisen een volledige MKBA
uit te voeren. Wel worden de indieners van zulke voorstellen gevraagd om de maatschappelijke
kosten en baten zo compleet en kwantitatief mogelijk in kaart te brengen. Zie ook
het antwoord op vraag 10.
Vraag 33
De leden van de D66-fractie lezen ook dat in de wetenschapstoets wordt aanbevolen
om de samenstelling van de adviescommissie zodanig vorm te geven dat de kansen van
zogenaamde outsiders worden geborgd. Neemt de regering deze aanbeveling over? Zo ja,
op welke manier? Zo nee, waarom niet? Worden andere stappen ondernomen om de kansen
van outsiders te borgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er wordt bij de samenstelling van de adviescommissie rekening gehouden met de diversiteit
aan voorstellen en de noodzaak om ook outsiders een kans te geven. In de commissie
zijn bestuurders uit het bedrijfsleven, de kenniswereld en de overheid vertegenwoordigd
en is ervaring uit de financiële wereld aanwezig. De adviescommissie heeft zeker oog
voor het belang van outsiders. Verder gaat het Nationaal Groeifonds nadrukkelijk om
het groeivermogen op de lange termijn. Dat betekent dat er juist ook geïnvesteerd
moet worden in nieuwe en baanbrekende innovaties en ecosystemen, waarbij outsiders
een belangrijke rol kunnen spelen. Bij de beoordeling van de voorstellen wordt dit
aspect nadrukkelijk meegenomen.
Vraag 34
De leden van de CDA-fractie weten dat het doel van het Nationaal Groeifonds het beschikbaar
stellen van financiële middelen voor extra investeringen is, om het duurzaam verdienvermogen
van Nederland op lange termijn te verhogen langs de pijlers kennisontwikkeling, onderzoek,
ontwikkeling en innovatie en infrastructuur. Kan de regering naar aanleiding van de
eerste twee rondes van het Groeifonds een reflectie geven op elk van deze pijlers?
Over de resultaten van de eerste en tweede ronde per pijler valt op dit moment nog
niets te zeggen, daar is het te vroeg voor. De toegekende voorstellen zullen uitgebreid
gemonitord worden en het kabinet zal op gezette tijden een evaluatie uitvoeren. Het
kabinet is momenteel bezig met het opzetten van de tussenevaluatie, met bijzondere
aandacht voor de governance. Deze evaluatie wordt naar verwachting eind 2022 afgerond
en zal dan ook gedeeld worden met uw Kamer. Vijf jaar na de start van het Nationaal
Groeifonds zal een uitgebreide evaluatie plaatsvinden.
Als we kijken naar de ingediende en gehonoreerde voorstellen dan valt op dat in de
eerste ronde nog relatief weinig projecten zijn gehonoreerd, zeker op het gebied van
kennisontwikkeling. Daarbij moet worden aangetekend dat departementen in de eerste
ronde slechts een beperkt aantal voorstellen hadden ontwikkeld. In de tweede ronde
zijn aanzienlijk meer voorstellen ingediend. Dit toont aan dat er veel belangstelling
is voor het Nationaal Groeifonds.
Vraag 35
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel voorziet in een grondslag die
het mogelijk maakt dat langs twee wegen een beroep op het Groeifonds kan worden gedaan,
ter financiering van investeringen die binnen het doel van het fonds passen. Deze
twee wegen zijn de departementale route en de route van subsidieverstrekking rechtstreeks
aan veldpartijen. De regering meldt dat ze op een later moment zal besluiten of een
subsidieregeling tot stand zal worden gebracht, waarmee de weg van subsidieverstrekking
daadwerkelijk zal worden opengesteld. Welke overwegingen en dilemma’s spelen hier
mee en binnen welke termijn besluit de regering over een subsidieregeling? Hoe zou
anders de toegankelijkheid van het Groeifonds voor veldpartijen kunnen worden versterkt?
Voor directe indiening van voorstellen door veldpartijen is een subsidieregeling nodig.
Het wetsvoorstel voor het Nationaal Groeifonds bevat daar een grondslag voor. Zoals
wij u op 22 november 202113 hebben gemeld zijn wij bij de uitwerking van de subsidieregelgeving tegen een aantal
uitdagingen aangelopen. In de eerste plaats bestond de vraag of de verschillende ingediende
voorstellen in voldoende mate integraal kunnen worden gewogen, zodat de beste projecten
het geld krijgen. Aan het eind van het beoordelingsproces moet een besluit worden
genomen over enerzijds de projecten waarvoor subsidie is aangevraagd en waarvoor vooraf
een budget (subsidieplafond) is vastgesteld en anderzijds de departementale voorstellen.
Departementale voorstellen kunnen namelijk niet in de subsidieroute worden ingediend,
aangezien ministers elkaar geen subsidie kunnen verstrekken. Een volledige integrale
weging tussen voorstellen uit verschillende pijlers en tussen departementale voorstellen
en voorstellen die in de subsidieroute worden ingediend is niet mogelijk, maar kan
in voldoende mate worden benaderd. Om te beginnen zullen dezelfde criteria worden
gehanteerd voor subsidieaanvragen en voor departementale voorstellen en is het tijdpad
in beide routes gelijk. Ook hoeven budgetten niet uitgeput te worden indien er onvoldoende
voorstellen zijn ingediend die voldoen aan de kwaliteitseisen. Met deze invulling
wordt voorzien in een zorgvuldig beoordelingsproces waarbij de beste projecten gehonoreerd
worden. Deze conclusie is mede gebaseerd op een notitie van de Landsadvocaat. Deze
notitie sturen wij u als bijlage bij deze nota naar aanleiding van het verslag mee14.
In de tweede plaats was de vraag of de werkwijze van de adviescommissie, zoals gehanteerd
in de eerste ronde, ook in het kader van een subsidieregeling toegepast kan worden.
Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de mogelijkheid om projecten deels te kunnen honoreren,
voorwaardelijke toekenningen te kunnen doen, een lager bedrag te kunnen toekennen
dan aangevraagd, en om reserveringen voor projecten te kunnen doen. Ook in geval van
een subsidieregeling kan deze werkwijze toegepast worden, met uitzondering van het
doen van reserveringen voor projecten als deze bijvoorbeeld nog onvoldoende zijn uitgewerkt
en zal in plaats van voorwaardelijke toekenningen gewerkt worden met subsidieverlening
met verplichtingen. Reserveringen zijn niet mogelijk in subsidieregelgeving. Als dit
zich voordoet, zal een subsidieaanvraag worden afgewezen. Het staat aanvragers natuurlijk
vrij om het betreffende voorstel aan te passen en deze in een volgende ronde opnieuw
in te dienen.
Dit overwegende is zijn wij van mening dat een subsidieregeling het beste tegemoet
komt aan de wens vanuit onder meer uw Kamer om veldpartijen rechtstreeks toegang tot
het Nationaal Groeifonds te bieden. Wij gaan daarom door met de ontwikkeling van de
subsidieregeling. Het zal daarnaast mogelijk blijven voor departementen om voorstellen
in te dienen.
De komende maanden werken wij de subsidieregeling verder uit. Voordat deze regelgeving
in werking kan treden, dient echter eerst het wetsvoorstel door beide Kamers aanvaard
te zijn. Het kabinet wil graag in 2022 op Prinsjesdag een begroting voor het Nationaal
Groeifonds voor het jaar 2023 als begrotingsfonds in kunnen dienen. Ook willen we
in de derde ronde van het Nationaal Groeifonds gebruik maken van de subsidieregeling,
zodat veldpartijen dan rechtstreeks voorstellen kunnen indienen. Daarvoor is het noodzakelijk
dat het wetsvoorstel, in lijn met de vaste verandermomenten voor regelgeving, op 1 juli
2022 in werking treedt.
De planning van de derde ronde zullen we de komende tijd verder uitwerken. Onder voorbehoud
van de aanvaarding van het wetsvoorstel gaan we er voorlopig vanuit dat veldpartijen
en departementen aan het begin van 2023 voorstellen in kunnen dienen. Wij zullen u
nader over informeren over de planning en de werkwijze van de derde ronde van het
Nationaal Groeifonds.
Vraag 36
De leden van de CDA-fractie verwachten op het voorliggende wetsvoorstel nog een nota
van wijziging (in verband met de overheveling van de pijler infrastructuur naar het
Mobiliteitsfonds) en een subsidieregeling. Wanneer komen beide naar de Kamer? Heeft
de regering overwogen om al deze documenten in een keer aan de Kamer voor te leggen
in plaats van stuk voor stuk?
Zie het antwoord op vraag 22.
Vraag 37
De leden van de CDA-fractie brengen in herinnering dat de Tweede Kamer op 6 juli 2021
de motie-Amhaouch-Romke de Jong over de betrokkenheid van regio’s borgen aangenomen
heeft (Kamerstuk 35 850-XIX, nr. 8). Deze leden zijn benieuwd hoe de uitvoering van deze motie gaat meelopen met de
implementatie van het voorliggende wetsvoorstel.
De motie van de leden Amhaouch en De Jong15 verzoekt de regering om na de tweede ronde samen met departementen te bezien of de
betrokkenheid van de regio’s voldoende is geborgd en of er richting regio’s aanvullende
voorlichting nodig is. Deze motie zal het kabinet na de tweede ronde, naar verwachting
in de eerste helft van 2022, actief oppakken. Voorzien is in elk geval dat voorafgaand
aan de openstelling van de subsidieregeling er uitgebreide voorlichting komt, ook
richting de regio’s.
In de tweede ronde zijn reeds veel voorstellen ingediend met een sterke regionale
betrokkenheid. Voor het overzicht van ingediende voorstellen verwijzen wij naar de
Nationaal Groeifonds-website: Voorstellen toegangspoort | Over het Nationaal Groeifonds | Nationaal Groeifonds.
In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel is aangegeven dat, bij de beoordeling
van de bijdrage van het voorstel aan het duurzaam verdienvermogen, de adviescommissie
ook een evenwichtige verdeling over de terreinen en over Nederland kan meewegen. Immers,
groeikansen zijn breed in Nederland aanwezig. Door rekening te houden met spreiding,
kan de commissie de portfolio van het Nationaal Groeifonds diversifiëren, de absorptiecapaciteit
van Nederland zo goed mogelijk benutten en het duurzaam verdienvermogen in zijn geheel
versterken.
Vraag 38
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom de Nederlandse economie de meest
concurrerende is van Europa. Deze leden vragen de regering of haar positie van belastingparadijs
daar ook in meespeelt. Deze leden vragen de regering of concurrentie in een divergerend
Europa nu wel zo positief is. Deze leden vragen de regering of een enorm handelsoverschot
in Europa wel bijdraagt aan de convergentie van de Europese Unie. Deze leden vragen
de regering voor wie zij de welvaartsgroei wil voorzien. Deze leden vragen de regering
hoe zij welvaartgroei voor zich ziet wanneer de kloof tussen arm en rijk in Nederland
steeds groter wordt. Deze leden vragen de regering of zij de mening deelt dat, als
het doel is om welvaartsgroei te realiseren, het beter is om systeemverandering te
verwezenlijken in plaats van klimaatverandering. Deze leden vragen de regering of
zij een fonds wel realistisch vindt nu ze te maken heeft met klimaatapartheid. Deze
leden vragen de regering dan ook of zij wel een groeistrategie heeft. Deze leden vragen
de regering of de strategie wel realistisch is, aangezien de doelstelling om 2,5 procent
van ons bbp te besteden aan onderzoek en ontwikkeling al jaren niet gehaald wordt.
Deze leden vragen de regering of de onafhankelijke adviescommissie Nationaal Groeifonds
daadwerkelijk uit onafhankelijke personen kan bestaan. Deze leden vragen dit omdat
subsidieverstrekking slechts bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat is belegd.
Deze leden vragen een toelichting.
In de meest recente ranglijst van meest competitieve economieën ter wereld is Nederland
als hoogste Europese land op de vierde plek terug te vinden.16 Ons land is destijds Zwitserland en Duitsland voorbijgestreefd. Dat is volgens deze
ranking met name te danken aan de hoogwaardige fysieke en digitale infrastructuur,
een stabiel macro-economisch beleid, een efficiënte overheid met goed functionerende
instituties, en een zeer goed opgeleide beroepsbevolking. Tevens zijn er in Nederland
steeds meer innovatieve bedrijven die groei realiseren en steeds meer bedrijven die
disruptieve technologieën en nieuwe business modellen omarmen. Nederland wordt omschreven
als een zeer dynamische economie gekenmerkt door openheid en ondernemerschap. Tenslotte,
Nederland is geen belastingparadijs. Zowel op nationaal als op internationaal gebied
wordt sterk ingezet op het tegengaan van belastingontwijking.
Het kabinet zet zich in de EU in voor opwaartse economische convergentie. Om convergentie
te bewerkstelligen, moeten lidstaten hun economieën en concurrentiepositie versterken.
Onder andere de uitgaven en hervormingen uit de Recovery and Resilience Facility (RRF)
kunnen hieraan bijdragen. Een goed werkende interne markt binnen de EU die de concurrentie
stimuleert, is in het belang van alle lidstaten omdat dit consumenten meer keuze,
betere kwaliteit en lagere prijzen biedt voor producten en diensten. Ook biedt dit
bedrijven een grotere afzetmarkt.
Het Nederlandse handelsoverschot is ondanks corona stabiel gebleven en is een aanwijzing
dat Nederlandse bedrijven internationaal goed gepositioneerd zijn op de markten voor
goederen en diensten. Dat Nederland ten opzichte van een ander land meer exporteert
dan importeert, betekent niet dat dit ten koste gaat van de welvaart van de handelspartner
of de convergentie in de EU. Internationale handel leidt tot welvaartswinst (bijvoorbeeld
via economische specialisatie of lagere consumentenprijzen) en is daarom geen zero sum game. Overigens hebben meerdere Zuid-Europese landen een overschot op de lopende rekening.
Het kabinet streeft naar het type welvaartsgroei dat bijdraagt aan het welzijn van
huidige en toekomstige generaties Nederlanders. Het is goed denkbaar dat de ruimte
voor kansengelijkheid het grootst is in een dynamische, groeiende economie. In zo’n
economie kunnen nieuwe banen voor iedereen ontstaan en ontstaat ruimte voor herverdeling.
Het tegengaan van de klimaatverandering vraagt om systeemverandering, bijvoorbeeld
van ons energiesysteem. Dit kabinet wil huishoudens en gemeenschappen, bedrijven en
coöperaties en dorpen en steden in staat stellen deze duurzame omslag te maken. We
zorgen ervoor dat iedereen mee kan doen, de vervuiler betaalt en zich aanpast en dat
niemand achterblijft. Zo doen we recht aan de aarde, aan volgende generaties en aan
elkaar. Het klimaat- en transitiefonds van € 35 miljard voor de komende 10 jaar helpt
om de benodigde energie-infrastructuur aan te leggen, de groene industriepolitiek
te verwezenlijken en de mobiliteit en de gebouwde omgeving te verduurzamen. Daarmee
dringen we snel fossiele brandstoffen terug en borgen tegelijkertijd de leveringszekerheid
en betaalbaarheid.
Voor wat betreft de adviescommissie geldt dat de leden op persoonlijke titel worden
benoemd. Het huidige instellingsbesluit17 legt vast dat de adviescommissie onafhankelijk haar werkzaamheden uitvoert. Dit is
nader uitgewerkt in een reglement van de adviescommissie. De leden van de adviescommissie
mogen op grond hiervan niet oordelen over voorstellen waar ze op enige wijze bij betrokken
zijn. De adviescommissie legt hier verantwoording over af in haar openbare advies.
Vraag 39
De leden van de SP-fractie lezen dat via twee wegen een beroep op het fonds kan worden
gedaan, namelijk via de departementale route alsook via subsidieverstrekking. Deze
leden vragen of kan worden toegelicht wat de reden is dat deze laatste route nog niet
daadwerkelijk is opengesteld. Welk onderscheid is er thans tussen deze beide routes?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 35.
Vraag 40
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering waarom in de aanvraag niet gevraagd
wordt uiteen te zetten welke maatschappelijke en economische uitruilen er aan een
project kleven. Een project kan immers substantiële verdelingseffecten hebben. Wat
is, zo vragen deze leden daarnaast, vervolgens het normatieve kader waarmee de beoordelingsadviescommissie
deze verdelingseffecten (die bijvoorbeeld tot meer welvaart in de ene regio leiden
en daardoor minder welvaart in de andere) moeten wegen?
Investeringen uit het fonds zouden tot verdelingseffecten kunnen leiden, al zullen
de effecten van individuele voorstellen naar verwachting van beperkte omvang zijn.
Om daar zo goed mogelijk rekening mee te houden, hebben wij enkele toezeggingen aan
de Tweede Kamer gedaan. Zo wordt er een Raad voor de Toekomst opgericht, die onder
meer zal kijken naar de effecten van het Nationaal Groeifonds op toekomstige generaties.
Daarnaast hebben wij toegezegd te bekijken of een Generatietoets kan worden toegepast
in het Groeifonds-proces, dat de maatschappelijke kosten en baten van een voorstel
over verschillende generaties of leeftijdsgroepen in kaart moet brengen. Wij bereiden
op dit moment een pilot voor om te bezien of en hoe de Generatietoets binnen het Nationaal
Groeifonds gebruikt kan worden. Op dit moment wordt onderzocht of de Raad voor de
Toekomst en Generatietoets in de derde ronde ingevoerd kunnen worden. Daarnaast kan
de adviescommissie een redelijke spreiding van investeringen in de verschillende regio's
door de tijd meewegen in de advisering. Doel van het fonds is immers om duurzaam verdienvermogen
te vergroten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 37.
Vraag 41
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren op basis van de startnota dat het
Groeifonds loopt tot en met 2028. Zij constateren echter dat een horizonbepaling in
de instellingswet ontbreekt. Deze leden vragen de regering wat de reden is dat er,
ondanks de incidentele aard van het Groeifonds, niet gekozen is voor een tijdelijke
wet. Wat waren de bezwaren voor het opnemen van een horizonbepaling? Deze leden lezen
daarnaast nergens in de memorie van toelichting het in de startnota genoemde eindpunt
2028. Deze leden vragen de regering wat de lengte gaat zijn van het Groeifonds. Op
de website van het Groeifonds lezen zij dat het bedoeld is voor investeringen in de
komende vijf jaar. Klopt dit nog? Kan de regering nader ingaan op de duur van het
Groeifonds, tevens in relatie tot het feit dat er eigenlijk per deel meer geld beschikbaar
komt vanwege de verplaatsing van het infrastructurele deel?
Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 7 september 202018 is het Nationaal Groeifonds opgericht om in de komende decennia forse investeringen
in het duurzaam verdienvermogen van Nederland te doen. Voor de eerste tranche van
vijf jaar is € 20 miljard in de begroting opgenomen. De uitgaven en de onderliggende
wetgeving worden periodiek geëvalueerd. Na evaluatie zal blijken of er meerdere tranches
volgen.
Mocht er voor worden gekozen dat het Nationaal Groeifonds slechts eenmalig een tranche
van € 20 miljard krijgt, dan is 2025 in beginsel het laatste jaar waarin vanuit het
Nationaal Groeifonds verplichtingen kunnen worden aangegaan voor nieuwe voorstellen.
De kasuitgaven van € 20 miljard staan op dit moment in de begroting geraamd in een
kasritme tot en met 2028 met het oog op de uitfinanciering van voorstellen die in
de periode 2021–2025 zijn toegekend en die meerjarige financiering kennen. Het jaar
2028 is dus niet alleen in de Startnota van het kabinet-Rutte IV genoemd maar ook
in de meerjarenoverzichten bij de begrotingen van het Nationaal Groeifonds voor de
jaren 2021 en 202219.
Vraag 42
De leden van de ChristenUnie-fractie houden de regering de volgende geschiedenis voor.
In 1863 diende toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat Thorbecke het
wetsvoorstel voor de aanleg van de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal bij de Tweede
Kamer in. Hij noemde het wetsvoorstel «een waagstuk», «maar een werk dat wij moeten
wagen». Een MKBA bestond destijds niet, maar vermoedelijk zou deze negatief uitslaan.
De scheepvaart was nog niet ver ontwikkeld en technische hulpmiddelen waren mogelijk
ontoereikend. De Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal kwamen er en Nederland ontwikkelde
zich zeer voorspoedig. Het was een investering die zorgde voor economische groei voor
de langere termijn. Precies wat ook het Groeifonds tot doel heeft. De leden van de
ChristenUnie-fractie vragen de regering of de opzet van het Groeifonds, zoals deze
geborgd gaat worden in de instellingswet, een hedendaags waagstuk mogelijk maakt.
Deze leden begrijpen dat de balans tussen verantwoord publiek geld uitgeven en investeren
in waagstukken ingewikkeld is. Zij hopen echter wel dat het Groeifonds het lef-hoekje
wordt van de overheidsbegroting, waar niet de eerste woorden «prudent», «doelmatig»
of «doeltreffend» zijn, maar waar het gaat om lef, durf en dwarsdenkers. Deze leden
vragen de regering daarom om een reflectie op deze ingewikkelde balans, tevens in
relatie tot de recent verschenen wetenschapstoets.
Alhoewel het kabinet niet ex post facto zou durven inschatten hoe de MKBA van de Nieuwe
Waterweg en het Noordzeekanaal in 1863 zou zijn uitgepakt, beschrijven de leden van
de ChristenUnie-fractie hier terecht een dilemma tussen een verantwoorde besteding
van middelen en het kunnen doen van risicovolle investeringen. Dit dilemma is dan
ook bewust meegenomen in de opzet van het Nationaal Groeifonds. Het kabinet is dan
ook van mening dat in het Nationaal Groeifonds ruimte is voor projecten met een hoog
risico-gehalte, wat overigens niet betekent dat prudentie, doelmatigheid en doeltreffendheid
van ondergeschikt belang zijn.
Om risico’s mogelijk te maken wordt de commissie veel ruimte geboden in haar beoordeling.
Het kabinet heeft daarbij veel vertrouwen in de expertise van de leden van de commissie
en van de experts die zij raadpleegt. De commissie kijkt nadrukkelijk ook naast de
cijfers naar de strategische onderbouwing van een voorstel. Denk bijvoorbeeld aan
het kwantum Delta NL-project uit de eerste ronde, dit is een voorstel dat in potentie
veel kan bijdragen aan Nederland. Maar tegelijkertijd is de technologie zelf en de
ontwikkeling van een succesvol ecosysteem met onzekerheid omgeven. Op basis van het
positieve advies van de adviescommissie heeft het project het vertrouwen van het kabinet,
net zoals de andere voorstellen waaraan budget is toegewezen.
Tegelijkertijd wil het kabinet voorkomen dat voorstellen tot significante schadelijke
neveneffecten leiden, dit is de reden dat het saldo van maatschappelijke baten en
kosten positief moet zijn. Hierbij ligt de nadruk dus op het voorkomen van bijvoorbeeld
grote negatieve effecten op milieu of klimaat en niet zo zeer op ervoor zorgen dat
een voorstel tot de komma rond rekent.
Tot slot dient vanwege de soms hoge risico’s bij projecten rekening worden gehouden
met de mogelijkheid dat de doelstellingen van een project niet worden behaald. Bij
een portfolio van risicovolle investeringen is dat altijd een realiteit. Om de schade
in een dergelijk geval te mitigeren is goed projectmanagement noodzakelijk, worden
de middelen in veel gevallen in tranches beschikbaar gesteld en zijn er bepalingen
opgenomen in de projectafspraken om in het uiterste geval een project stil te kunnen
leggen.
Vraag 43
De leden van de SGP-fractie constateren dat, volgens het nieuwe coalitieakkoord, naast
het Groeifonds voor kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling en innovatie een
fonds voor onderzoek en wetenschap ingesteld zal worden. Daarnaast is er ook het Toekomstfonds
met als doelstelling het versterken van de innovatieve kracht van Nederland door het
beschikbaar stellen van financiering voor innovatief en snelgroeiend mkb en voor fundamenteel
en toegepast onderzoek en het behouden van vermogen voor toekomstige generaties. Deze
leden horen graag hoe deze fondsen zich tot elkaar gaan verhouden. Wat is de toegevoegde
waarde van elk van deze fondsen ten opzichte van de andere fondsen, zo vragen deze
leden.
De doelstellingen van de fondsen zijn verschillend, maar liggen deels in elkaars verlengde.
Het Nationaal Groeifonds heeft als doel het vergroten van het duurzaam verdienvermogen.
Mits het daar aan bij draagt, zijn daarbij investeringen in fundamenteel onderzoek
en wetenschap mogelijk als onderdeel van een breder voorstel. Er is in het coalitieakkoord
in het licht van onder andere de Lissabondoelstelling ook geld vrijgemaakt voor vrij
en ongebonden onderzoek en ontwikkeling. Wij zullen samen met de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap uitwerken hoe beide fondsen zich tot elkaar verhouden en uw
Kamer daar nader over informeren.
De middelen uit het Toekomstfonds worden zoveel mogelijk met behoud van vermogen ingezet
voor de financiering van innovatieve en snelgroeiende mkb-bedrijven en voor fundamenteel
en toepassingsgericht onderzoek. In het Toekomstfonds zijn verschillende financieringsinstrumenten
ondergebracht zoals het Innovatiekrediet, de TTT-regeling, Seed Capital en de Vroege
fase financiering. Daarnaast zijn bijvoorbeeld ook de begrotingsmiddelen voor de participatie
van het Rijk in de ROM’s hier onderdeel van. Financiering uit het Nationaal Groeifonds
dient additioneel aan deze middelen te zijn, zoals ook volgt uit de criteria van het
Nationaal Groeifonds op grond van artikel 2, derde lid, van het wetsvoorstel.
Vraag 44
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de eerste tranche het voor kennisontwikkeling
en voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie uiteindelijk ter beschikking gestelde
budget beperkt was ten opzichte van het gereserveerde, beschikbare budget. Nu de pijler
infrastructuur uit het Groeifonds gehaald zal worden, terwijl het budget gelijk blijft,
is nog meer geld beschikbaar voor de andere twee pijlers. Hoe realistisch is de verwachting
dat het budget van 20 miljard euro de komende jaren daadwerkelijk uitgegeven kan worden
zonder de doelmatigheid uit het oog te verliezen, zo vragen deze leden.
De verwachting is dat dit mogelijk is. Het eerste jaar is naar verwachting niet maatgevend
omdat dit nadrukkelijk een aanloopjaar was. In de tweede ronde is een bijdrage aangevraagd
voor de pijlers kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling en innovatie voor een
bedrag van circa € 11 miljard, terwijl er gemiddeld € 4 miljard per jaar beschikbaar
is. Uiteraard moeten deze projecten nog beoordeeld worden en is het nog niet duidelijk
hoeveel er in de tweede ronde daadwerkelijk toegekend wordt, maar dit toont wel aan
dat de belangstelling groot is. De doelmatigheid blijft echter een belangrijk aandachtspunt.
Er mogen geen voorstellen gehonoreerd worden omdat er nu eenmaal budget is. De adviescommissie
zal hier ook scherp op blijven letten.
Vraag 45
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van de wetenschapstoets
en de reactie van de regering daarop. De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe
de regering precies vorm wil geven aan de aanbeveling in de wetenschapstoets om in
te zetten op een portfolioaanpak met een brede gebalanceerde portfolio vanwege de
grote onzekerheid over uiteindelijke winnaars en verliezers. Zij nemen geen genoegen
met alleen een verwijzing naar de uitspraak van de Adviescommissie Nationaal Groeifonds
die zegt de mogelijke synergiën en risicospreiding van projecten in de portefeuille
mee te wegen. Hoe gaat de regering proactief zorgen voor de genoemde portfolioaanpak,
zo vragen deze leden. De leden van de SGP-fractie constateren dat in de wetenschapstoets
aangegeven wordt dat innovatie niet zelden van outsiders komt, terwijl de opzet van
het fonds het voor kleine en onervaren indieners lastig kan maken om er tussen te
komen. Is de regering alsnog bereid te bezien hoe de deelname en de kans op succes
van outsiders gestimuleerd kan worden, zo vragen deze leden. Kan dit als specifiek
aandachtspunt voor de Adviescommissie Nationaal Groeifonds meegenomen worden, bijvoorbeeld
in het voorgestelde artikel 9? Wordt met het oog op het laten aanhaken van outsiders
gekozen voor openstelling van de subsidieregeling, zodat veldpartijen een rechtstreeks
beroep op het fonds kunnen doen, zo vragen deze leden.
Ten aanzien van de portfolio-aanpak geldt dat wij het belang hiervan zien en we moedigen
dus aan dat een brede portefeuille aan projecten ontstaat. Dit geldt over de breedte
van het fonds, waarbij we niet inzetten op één sector of één technologie en stimuleren
dat altijd meerdere bedrijven of organisaties deelnemen aan een voorstel. Ook de adviescommissie
bekijkt de ingediende voorstellen in de context van de totale portefeuille aan voorstellen.
Uiteindelijk moet de energie wel komen uit de veldpartijen en de departementen die
voorstellen ontwikkelen. Zij kunnen het beste inschatten waar de grootste kansen liggen.
Ten aanzien van het punt over de outsiders verwijs ik naar het antwoord op vraag 33.
Vraag 46
De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe de criteria genoemd in het tweede artikel
ten opzichte van elkaar afgewogen worden. Projecten die aan alle criteria voldoen,
kunnen verschillen in de mate waarin ze voldoen. Hoe wordt dan de afweging gemaakt
om projecten wel of niet te financieren, zo vragen deze leden.
De criteria genoemd in artikel 2 van het wetsvoorstel brengen tot uitdrukking aan
welke criteria in ieder geval altijd voldaan moet worden om voor financiering uit
het Nationaal Groeifonds in aanmerking te kunnen komen.
Voorstellen die aan deze criteria voldoen, zullen door de adviescommissie worden gerangschikt
aan de hand van hun bijdrage aan het duurzaam verdienvermogen. Alleen de voorstellen
die het beste bijdragen aan deze doelstelling, komen in aanmerking voor financiering
vanuit het fonds.
Vraag 47
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de eerste ronde wel positief is geadviseerd
over en budget is toegekend voor Versterking infrastructuur Leven Lang Ontwikkelen,
maar niet over en voor FoodSwitch, terwijl het bbp-effect voor de laatste substantieel
hoger wordt ingeschat. Deze leden horen graag welke rol het bbp-effect bij de toetsing
speelt.
De impact op het duurzaam verdienvermogen (gemeten als verhoging van het jaarlijkse
bbp) is het belangrijkste criterium om aan voorstellen vanuit het Nationaal Groeifonds
geld toe te kennen. Indieners berekenen zelf het bbp-effect van een voorstel. De commissie
analyseert deze effecten met behulp van experts zoals het Centraal Planbureau (CPB)
en de Stichting Economisch Onderzoek (SEO). In deze analyse wordt zowel de mogelijke
omvang als de onzekerheid van het bbp-effect geanalyseerd, mede op basis van de strategische
onderbouwing, de kwaliteit van het plan, en de samenwerking en governance van het
voorstel.
De indieners van het voorstel Foodswitch hebben bij een totaal beoogde Nationaal Groeifonds-investering
van circa € 1 miljard een beoogd bbp-effect van € 28 miljard voorgesteld. Deze berekening
is onder andere door het CPB en SEO geanalyseerd. Zij concluderen dat de indieners
het bbp-effect overschatten. Daarnaast geven zowel CPB als SEO in hun analyses aan
dat een groot gedeelte van het bbp-effect ook zonder de investering ontstaat door
groei van de wereldmarkt. Daarnaast blijft de impact van R&D-projecten zoals Foodswitch
zeer onzeker. Mede omdat het onduidelijk is welke knelpunten worden aangepakt, en
omdat de kwaliteit van het projectplan als «gering» is bestempeld heeft het project
geen toekenning gekregen.
Bij het voorstel versterking infrastructuur Leven Lang Ontwikkelen (LLO) is de commissie,
op basis van uitgebreid expertadvies, positief over de onderdelen doorontwikkelen
digitaal scholingsoverzicht en de pilot met ontwikkeladviezen. Het digitaal scholingsoverzicht
voorziet naar het oordeel van de commissie in een behoefte bij werkgevers en werknemers
aan een overzicht van het aanbod van scholing en daarvoor beschikbare financieringsmogelijkheden.
De pilot met ontwikkeladviezen is nuttig om meer inzicht te krijgen in effectieve
maatregelen om scholing onder praktisch geschoolden en kwetsbare werkenden (werknemers,
zzp’ers) te bevorderen, vooral omdat deze groep tot nu toe beperkt gebruik maakt van
instrumenten als ontwikkeladviezen en ook beperkt aan scholing doet.
Het CPB verwacht een toename in de LLO-deelname van praktisch opgeleiden mochten de
pilots tot opschaling komen20. Dan is een structureel bbp-effect op lange termijn aannemelijk, hoewel dit nu gezien
de vele onzekerheden niet kwantitatief te bepalen valt.
Vraag 48
De leden van de SGP-fractie constateren dat bestaande rapporten al inzicht geven in
de domeinen en sectoren waar investeringen nodig zijn voor productiviteitsgroei op
langere termijn. In haar rapport naar aanleiding van de eerste beoordelingsronde geeft
de Adviescommissie Nationaal Groeifonds in haar vooruitblik al enkele aanwijzingen,
onder meer met betrekking tot een impuls voor sleuteltechnologieën. Acht de regering
het raadzaam om de adviescommissie te laten adviseren over een meer integraal en proactief
investeringskader, zo vragen deze leden.
De adviescommissie is ingesteld om de ingediende voorstellen voor het Nationaal Groeifonds
te beoordelen. Zij adviseert aan de hand van vooraf vastgestelde randvoorwaarden en
criteria voor toekenning van middelen uit het Nationaal Groeifonds, en brengt advies
uit aan het kabinet om in een voorstel te investeren. De commissie adviseert niet
over het investeringskader zelf. Zij kan in haar advisering wel aangeven welke type
voorstellen aansluiten bij het doel en de criteria van het Nationaal Groeifonds, zoals
zij heeft gedaan in het rapport over de eerste beoordelingsronde21.
Vraag 49
De leden van de SGP-fractie vragen of en hoe een regionale spreiding van de projecten
en middelen uit het Groeifonds wordt gewaarborgd.
Zie hiervoor het antwoord op vraag 37.
Vraag 50
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de samenhang tussen projecten meegenomen
wordt. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het versterken van de effectiviteit door een of
meerdere projecten in samenhang te zien of door het niet doorlaten van projecten gezien
andere projecten die (deels) vanuit het Groeifonds gefinancierd worden. Ziet de regering
de relevantie van die samenhang en hoe wordt dat vormgegeven, zo vragen deze leden.
Wij zien de relevantie van die samenhang. Projecten kunnen elkaar versterken. De adviescommissie
weegt dit mee in haar advies. In de fase van voorstelontwikkeling wordt ook bijzonder
aandacht besteed aan samenhang en samenwerking (consortiavorming). Dit is bijvoorbeeld
terug te zien bij het AiNED-voorstel op het gebied van kunstmatige intelligentie uit
de eerste ronde waar sprake is van een nationaal consortium.
Vraag 51
De leden van de Groep-Van Haga kunnen zich grotendeels vinden in de verschillende
onderdelen waarin er via dit fonds geïnvesteerd gaat worden om zo te werken aan het
toekomstige verdienvermogen. Het is deze leden echter niet helemaal duidelijk hoe
de beschikbare middelen worden verdeeld over de drie genoemde onderdelen. Kan de regering
aangeven welke verhoudingen hier kunnen worden verwacht tussen de drie genoemde onderdelen
en wat de risico’s zijn van dominantie van een bepaald onderdeel, waardoor andere
investeringen worden weggedrukt?
In de basis zijn de beschikbare middelen (€ 20 miljard) evenredig verdeeld over de
onderdelen. De adviescommissie beoordeelt ingediende voorstellen op zijn merites en
geeft daar een advies over. Het kabinet neemt op basis van het advies van de adviescommissie
een besluit. Indien het nodig is om middelen tussen pijlers te verschuiven, gebeurt
dat via een begrotingswijziging. Het beschikbare budget per onderdeel is daarbij niet
leidend, de kwaliteit van de ingediende voorstellen wel.
Vraag 52
De leden van de Groep-Van Haga is het niet duidelijk in hoeverre het verdienvermogen
en duurzaamheid van investeringen in dit fonds tot elkaar in verhouding staan. Deze
leden onderschrijven het belang van het versterken van het verdienvermogen en vinden
dan ook dat dit op de eerste plaats moet komen te staan. Duurzaamheid, zoals het reduceren
van CO2-uitstoot is daaraan ondergeschikt. Kan de regering daarom dan ook toelichten welke
keuzes hierin worden gemaakt bij het toekennen van financiële middelen aan investeringen?
Zie antwoord op vraag 4.
Vraag 53
De leden van de Groep-Van Haga kunnen zich vinden in de instelling van een onafhankelijke
adviescommissie. Wel vragen zij zich af in hoeverre de onafhankelijkheid van deze
commissie gegarandeerd kan worden als de Minister van Economische Zaken en Klimaat
en de Minister van Financiën de bevoegdheden krijgen om leden van commissie te benoemen,
te ontslaan en te schorsen. Kan de regering nader toelichten hoe de onafhankelijkheid
van deze commissie wordt gewaarborgd?
Het wetsvoorstel voorziet in de benoeming, ontslag en schorsing van leden van de adviescommissie.
Deze bevoegdheid moet geregeld worden, omdat de leden eerst benoemd moeten worden,
alvorens zij met hun werkzaamheden kunnen beginnen. Het is ook van belang te voorzien
in een bevoegdheid tot schorsing en ontslag (dat kan ook op eigen verzoek zijn), omdat
er zich situaties kunnen voordoen waarbij van deze bevoegdheid onverhoopt gebruik
gemaakt moet kunnen worden. Dit is ook geregeld in artikel 3, zevende lid22, van het huidige Instellingsbesluit Adviescommissie Nationaal Groeifonds.23 Denk daarbij aan het geval waarin een commissielid definitief is veroordeeld voor
een misdrijf waardoor hij geen vertrouwen meer geniet of psychische problemen heeft
en niet meer in staat is te werken. Gelet op de vraag van de leden van de fractie
van de Groep-Van Haga, verdient het bij nader inzien wel aanbeveling om nauwer aan
te sluiten bij de huidige tekst van artikel 3, zevende lid, van het Instellingsbesluit,
zodat duidelijker is onder welke omstandigheden de ministers van de bevoegdheid inzake
schorsing en ontslag gebruik kunnen maken. Deze verduidelijking is opgenomen in onderdeel
B van de nota van wijziging.
Los van het bovenstaande is ook voorzien in andere waarborgen inzake de onafhankelijkheid
van de adviescommissie. Op grond van artikel 9, derde lid, van het wetsvoorstel stelt
de adviescommissie een werkwijze vast voor de wijze waarop zij haar taken uitvoert
en maakt deze openbaar. Voorts zullen op grond van artikel 9, vijfde lid, van het
wetsvoorstel, bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over onder meer
de onafhankelijkheid van de leden van de adviescommissie. Denk hierbij aan regels
over de onafhankelijke beoordeling van voorstellen door de adviescommissie die inhouden
dat de commissieleden elke schijn van directe en indirecte belangenverstrengeling
moeten voorkomen en wanneer dit aan de orde is. Dit is nu geregeld in artikel 4 van
het voornoemde Instellingsbesluit.
Vraag 54
De leden van de Groep-Van Haga vragen de regering op welke termijn ministers de adviezen
van de adviescommissie naar de Kamer zenden. Deze leden benadrukken daarbij het belang
van het tijdig toezenden van informatie om zo de controlerende taak van de Kamer goed
uit te kunnen voeren.
Het advies van de adviescommissie over de voorstellen die zijn ingediend in de tweede
ronde volgt naar verwachting eind maart of begin april dit jaar (voor volgend jaren
kan dit nog verschillen). Dit advies zal de basis vormen voor het kabinetsbesluit
over toekenning van middelen uit het Nationaal Groeifonds aan de voorstellen, en zal
met uw Kamer gedeeld worden conform het proces zoals gevolgd in de eerste ronde en
zal worden verwerkt in begrotingswetten.
Begroting van het fonds
De leden van de CDA-fractie verwelkomen het meerjarenprogramma met de tijdshorizon
van tien jaar, wat het parlement inzicht moet verschaffen in de toekomstige en lopende
investeringen die worden gefinancierd uit het Groeifonds en wat informatie bevat over
de uitgaven die direct en indirect ten laste van de begroting van het Groeifonds worden
gebracht.
Vraag 55
De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op het risico op verspilling
van publiek geld dat wordt genomen met dit miljardenfonds. Hoe wordt voorkomen dat
het geld wordt dat zoekt naar een bestemming? Hoe wordt voorkomen dat het aan ondoelmatige
projecten wordt besteed? De leden van de SP-fractie maken zich zorgen dat er geen
voorwaarden worden gesteld over de revenuen van de investeringen van het Groeifonds.
Zij kunnen zich voorstellen dat de investering, als die gaat renderen, wordt terugbetaald
of dat initiatieven die door publieke investeringen groot en succesvol worden een
hoger belastingtarief gaan betalen. De minimale voorwaarde voor kennisontwikkeling
met publieke investeringen moet volgens de leden van de SP-fractie zijn dat deze kennis
ook publiek beschikbaar blijft. Kan de regering hier uitgebreid op reageren? Is zij
bereid deze voorwaarden te stellen om te voorkomen dat belastinggeld van iedereen
leidt tot winsten van enkelen?
De adviescommissie toetst scherp of voorstellen bijdragen aan het doel van het fonds.
Indien er onvoldoende goede voorstellen zijn, hoeft niet al het beschikbare budget
voor dat jaar te worden besteed. Daarnaast kent de begroting van het fonds een eindejaarsmarge
van 100%. Dat betekent dat als er minder middelen worden uitgegeven in een jaar dan
vooraf geraamd, deze middelen worden overgeboekt naar de volgende jaren. Hiermee wordt
voorkomen dat er een prikkel is om alle beschikbare middelen in een ronde uit te geven
en zo wordt voorkomen dat geld naar een bestemming zoekt. De adviescommissie heeft
reeds in de eerste ronde laten zien de beoordeling van de voorstellen uiterst serieus
te nemen en grondig te werk te gaan, resulterend in een gedegen en goed onderbouwd
advies. In combinatie met het onafhankelijke karakter van de adviescommissie hebben
wij vertrouwen in een objectieve en weloverwogen beoordeling van de commissie, op
basis waarvan de middelen uit het Nationaal Groeifonds op een doelmatige manier besteed
worden.
Het Nationaal Groeifonds richt zich nadrukkelijk op investeringen met een publiek
belang die ten dienste staan van het duurzaam verdienvermogen van Nederland, maar
waarop geen voldoende privaat rendement kan worden behaald om via reguliere kanalen
gefinancierd te worden. Het fonds heeft geen revolverend karakter en geen rendementsdoelstelling.
Het doel is niet dat de investeringen zich uitbetalen in de vorm van financieel rendement
voor investeerders. Het Nationaal Groeifonds is gericht op een groter duurzaam verdienvermogen
van de samenleving als geheel.
Dit wordt geborgd doordat de adviescommissie streng toetst op de private additionaliteit
en financieringsmix van voorstellen. Dat betekent dat wordt gekeken of een voorstel
met name publiek of privaat rendement teweeg zal brengen, waarbij het Nationaal Groeifonds
selecteert op basis van het publieke rendement. Indien een voorstel zonder bijdrage
uit het Nationaal Groeifonds ook kan worden uitgevoerd, wordt het voorstel niet gehonoreerd.
Businesscases worden streng getoetst, ook met behulp van externe experts, om te controleren
of er niet excessief privaat rendement wordt gehaald. Als dat het geval is, wordt
het voorstel niet gehonoreerd. Het kabinet is het met de SP-fractie eens dat kennisontwikkeling
met publieke investeringen zoveel als mogelijk publiek beschikbaar dient te blijven.
In het coalitieakkoord is afgesproken dat open science de norm moet zijn. Voor data geldt daarbij het adagium «as open as possible, as closed
as necessary», waarbij bijvoorbeeld concurrentieoverwegingen of kennisveiligheid uitzonderingsgronden
zijn.
Vraag 56
De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken dat innovatieve investeringen gepaard
gaan met grote risico’s. Het is dan ook goed dat een dergelijk fonds geen revolverend
karakter heeft. Deze leden vragen desalniettemin of geëxpliciteerd kan worden wat
de risicobereidheid/verliesacceptatie is van het Nationaal Groeifonds (binnen een
portfolio).
Het Nationaal Groeifonds heeft geen revolverend karakter. Dit betekent dat er geen
rekening wordt gehouden met middelen die terugvloeien naar het Nationaal Groeifonds.
Kenmerk van innovatie is dat er ook projecten kunnen mislukken of minder opleveren
dan beoogd. Dat zal dus ook bij het Nationaal Groeifonds het geval zijn, ook omdat
er wordt geïnvesteerd in nieuwe technologieën die zich pas op de lange termijn kunnen
gaan bewijzen. Daarmee gaat het om projecten met een hoger risico karakter. Daar is
vooraf geen expliciet cijfer voor vastgelegd. Wel weegt de adviescommissie mee of
de Nederlandse uitgangspositie op het in te investeren terrein of ecosysteem voldoende
kansrijk is om een dergelijke risicovolle impuls toe te kennen.
Uitgaven ten laste van het Nationaal Groeifonds
Vraag 57
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regels over subsidieverstrekking in uitvoeringsregelgeving
zullen worden opgenomen, waarvoor is voorzien in een delegatiebepaling op grond waarvan
er nadere regels kunnen worden gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van
bestuur of bij ministeriële regeling over onder andere aan welke activiteiten subsidies
kunnen worden verstrekt, onder welke voorwaarden en welke procedurele regels op de
subsidieverstrekking en verantwoording van toepassing zijn. Wordt een dergelijke algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling bij het parlement voorgehangen?
Ten aanzien van de lagere regelgeving onder dit wetsvoorstel over de subsidieverstrekking
is niet voorzien in een voorhangbepaling. In een wet wordt alleen in bijzondere omstandigheden
voorzien in een voorhang.24 In dit geval zie ik geen omstandigheden die ertoe leiden dat een voorhangbepaling
moet worden opgenomen.
De regels over subsidieverstrekking zullen worden vastgelegd in een ministeriële regeling.
Wij zullen uw Kamer blijven informeren over de inrichting, vormgeving en voortgang
van de subsidieregelgeving, zoals onze ambtsvoorgangers ook in het verleden hebben
gedaan25. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Gevolgen van het wetsvoorstel
Vraag 58
De leden van de VVD-fractie vragen zich af op basis van welke analyse het aantal verwachte
investeringsvoorstellen en toekenningen is gebaseerd. Kan de regering hier een toelichting
op geven?
In een eerdere pilotronde zijn ervaringen opgedaan met het indienen van investeringsvoorstellen
waarvoor al goed uitgewerkte plannen beschikbaar waren. Op basis van deze ervaring
en op basis van eerste inschattingen van RVO en interesse uit het veld zullen naar
verwachting jaarlijks 120 voorstellen worden ingediend voor de subsidieroute en departementale
route samen, waarvan er ongeveer 40 worden gehonoreerd26. We benadrukken hierbij dat dit een eerste, indicatieve inschatting betreft.
Vraag 59
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verwachte regeldruk en bijbehorende
regeldrukkosten voor veldpartijen die overgaan tot indiening van een investeringsvoorstel.
Deze leden constateren dat de verwachte regeldruk(kosten) aanzienlijk zijn voor veldpartijen,
met name voor middelgrote tot kleine veldpartijen. In hoeverre wordt er, om het fonds
ook voldoende toegankelijk te houden voor de eerdergenoemde veldpartijen, rekening
gehouden met de omvang en capaciteit van deze veldpartijen in het ontwerp van de verschillende
fasen die zij moeten doorlopen, zoals de indieningsfase?
Bij de verdere uitwerking van het Nationaal Groeifonds en de indieningsprocedure zal
oog zijn voor regeldrukkosten voor veldpartijen. Indieners zullen vooraf de kans krijgen
om hun ideeën voor te leggen aan RVO, waarbij bekeken wordt of een voorstel past binnen
de doelstelling en randvoorwaarden van het Nationaal Groeifonds. Om de regeldruk te
verminderen moeten de verwachtingen aan de voorkant duidelijk zijn, daarom wordt gewerkt
aan duidelijke communicatie over de eisen voor een kansrijk voorstel. Zie hiervoor
ook het antwoord op vraag 30.
Vraag 60
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regeldrukkosten worden geraamd op 24.640
euro per investeringsvoorstel. Wil de regering in dat kader ingaan op de aanbeveling
van het Adviescollege toetsing regeldruk om hulp en middelen ter beschikking te stellen,
zodat partijen gezamenlijk tot gelijkwaardige voorstellen voor een subsidieaanvraag
voor het Groeifonds kunnen komen?
Hiervoor verwijzen we naar het antwoord op vraag 59. Bij de verdere uitwerking van
de indieningsprocedure zal oog zijn voor regeldrukkosten van veldpartijen. Er zal
onder andere ondersteuning worden geboden door goede communicatie en voorlichting
en naar verwachting ook door het bieden van de mogelijkheid tot een eerste analyse
van ideeën op kansrijkheid voor het Nationaal Groeifonds.
Verhouding met Caribisch Nederland
Vraag 61
De leden van de CDA-fractie wijzen op het feit dat het wetsvoorstel mede van toepassing
is op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In reactie op het commentaar van de Raad van
State over de toegankelijkheid van het Groeifonds voor Caribisch Nederland, met relatief
kleine economieën, waar een minimale investeringsomvang van 30 miljoen euro als een
hoge drempel wordt ervaren, schrijft de regering dat het voor de doelmatigheid van
het Nationaal Groeifonds niet opportuun is om een uitzondering te maken voor Caribisch
Nederland door de drempel te verlagen en dat voor potentiële indieners uit Caribisch
Nederland een mogelijke oplossing is om aansluiting te vinden bij voorstellen uit
Europees Nederland.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de komende tijd wordt bezien in hoeverre
het realistisch is dat een voorstel uit Caribisch Nederland aansluit op een voorstel
uit Europees Nederland of dat voorstellen uit Caribisch Nederland gecombineerd worden.
Wanneer ontvangt de Kamer hierover een terugkoppeling? Hoe staat de regering tegenover
het openen van een loket voor relatief kleine Groeifondsprojecten die in een bepaalde
context, zoals in Caribisch Nederland, heel cruciaal zijn, indachtig het coalitieakkoord
van het kabinet-Rutte IV, waarin op de vijfde pagina vermeld staat dat rendabel gaat
worden bijgedragen aan de economische ontwikkeling van de Caribische landen door garantieregelingen
van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, het Nationaal Groeifonds en regelingen
voor duurzame energieproductie open te stellen voor aanvragen uit het hele Koninkrijk?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het Nationaal Groeifonds wordt opengesteld
voor aanvragen uit heel het Koninkrijk. Het huidige wetsvoorstel is alleen gericht
op het land Nederland, inclusief Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
We zullen de komende maanden uitwerken op welke wijze deze openstelling van het Nationaal
Groeifonds voor heel het Koninkrijk gerealiseerd kan worden, dit is een complex vraagstuk.
Dit zal in samenhang worden bezien met de eveneens in het coalitieakkoord aangekondigde
openstelling van de garantieregelingen van RVO en de SDE++ voor heel het Koninkrijk.
Hierbij zullen we oog houden voor het tijdig toegankelijk maken van het Nationaal
Groeifonds voor het Koninkrijk zodat heel het Koninkrijk aanspraak kan maken op het
Nationaal Groeifonds. We zullen in dit kader ook kijken naar de toegankelijk van het
Nationaal Groeifonds voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en bezien hoe we dit het
beste kunnen borgen. Uw Kamer zal hier te zijner tijd nader over worden geïnformeerd.
Zie voorts het antwoord op vraag 22.
Vraag 62
De leden van de CDA-fractie herinneren zich dat in de technische briefing aan de Kamer
over de wetenschapstoets Nationaal Groeifonds op 11 januari 2022 naar voren kwam dat
de huidige opzet van het Groeifonds ervoor zorgt dat kleine en onervaren indieners
op achterstand staan ten opzichte van de «usual suspects» (insiders). Deelt de regering
deze observatie? Hoe zou het Nationaal Groeifonds toegankelijker kunnen worden gemaakt
voor outsiders, bijvoorbeeld door de samenstelling van de beoordelingsadviescommissie
te wijzigen? Wat vindt de regering van het oprichten van een faciliteit om het Groeifonds
bij outsiders onder de aandacht te brengen en hen te helpen met het opstellen en indienen
van kansrijke investeringsvoorstellen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 33.
Vraag 63
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe voorkomen gaat worden dat insiders disproportioneel
meer kans hebben op goedkeuring van hun plannen dan outsiders, die het aan bepaalde
netwerken en sociaal kapitaal ontbeert, maar wel hele disruptieve projecten kunnen
hebben. Welke stappen worden hierin concreet gezet ten opzichte van de initiële opzet
van het Nationaal Groeifonds?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 33.
Advies en consultatie
Vraag 64
De Algemene Rekenkamer pleit in haar advies voor een evaluatie van Groeifondsprojecten
op doelmatigheid en doeltreffendheid. In haar reactie schrijft de regering dat thans
wordt gewerkt aan een monitorings- en evaluatiesystematiek voor de projecten van het
Nationaal Groeifonds. Wanneer zal deze gereed zijn?
Er zijn afspraken over monitoring en evaluatie uitgewerkt voor de departementale route.
– Er is een modeldocument voor projectoverstijgende en projectspecifieke afspraken tussen
de fondsbeheerders en de indienende departementen. Deze modellen zijn vastgesteld
in de ministerraad.
– In de projectoverstijgende afspraken is onder andere geregeld hoe het proces van monitoring
en evaluatie in het algemeen plaatsvindt. In de projectspecifieke afspraken is op
basis van het investeringsvoorstel vastgelegd wat de mijlpalen en de te monitoren
key performance indicators (KPI’s) zijn en wat de voorwaarden zijn voor de eventuele
omzetting van een voorwaardelijke toekenning naar een onvoorwaardelijke.
– De indienende departementen stellen eisen aan de projectuitvoerders over het opleveren
van gegevens ten behoeve van monitoring en evaluatie. Minimaal wordt jaarlijks een
voortgangsrapportage over de uitvoering van het project als geheel gedaan.
– De adviescommissie heeft ook de mogelijkheid om een tussentijdse visitatie te doen
bij projecten.
– Na afloop van elk project wordt een onafhankelijke evaluatie uitgevoerd door een externe
partij. Die brengt niet alleen de directe resultaten, maar ook de impact van een project
in beeld.
– De informatie van de jaarlijkse projectmonitoring, de jaarverslagen en de projectevaluaties
vormen de input voor de evaluatie van het fonds.
De monitoring en evaluatie zal nader aan de orde komen bij het opstellen van de bestuurlijke
afspraken en de subsidieregelgeving op basis van het onderhavige wetsvoorstel.
Vraag 65
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering bij de vormgeving
van het fonds expliciet niet gekozen heeft voor een concrete uitwerking van regionale
spreiding. De commissie krijgt wel de optie om een redelijke spreiding van investeringen
in de verschillende regio’s door de tijd mee te wegen in de advisering. Ook lezen
deze leden dat aansluiting op comparatieve voordelen van verschillende regio’s grote
kansen biedt voor een sprong in het verdienvermogen. De leden van de ChristenUnie-fractie
constateren dat er onduidelijkheid is over het belang dat gehecht wordt aan de regio
en aan zorgvuldige regionale spreiding. Zij constateren een afwachtende houding. Deze
leden willen pleiten voor meer borging van regionale spreiding en het belang van de
regio in het Groeifonds, ook met het oog op gevolgen van regionale investeringen.
Zij vragen de regering of en hoe er binnen het Groeifonds rekening wordt gehouden
met eventuele regionale onevenwichtigheden die ontstaan bij een investering, bijvoorbeeld
op de regionale arbeids- en woningmarkt. Deze leden vragen de regering om een manier
om regionale onevenwichtigheden als gevolg van investeringen uit het Groeifonds te
signaleren, analyseren en evalueren.
Hiervoor verwijzen wij naar het antwoord op vraag 37.
Vraag 66
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering de monitoring en evaluatie
van de projecten en van het fonds als geheel uit wil gaan voeren. Hoe wordt gezorgd
voor monitoring van alle gefinancierde projecten en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd,
zo vragen deze leden. Gaat de regering ook zorgen voor een tweejaarlijkse ex-durante
evaluatie, zoals geadviseerd in de wetenschapstoets?
Voor de monitoring en evaluatie zijn afspraken gemaakt met indienende departementen
zoals beschreven in antwoord op vraag 64. De Kamer wordt geïnformeerd via de jaarverslagen
van de commissie en van het fonds. Daarnaast zal de Kamer ook geïnformeerd worden
via de eindevaluatie van de projecten.
Het fonds wordt elke 5 jaar geëvalueerd, niet elke 2 jaar. In de wetenschapstoets
wordt in aanbeveling 12 de aanbeveling gedaan om na 2 jaar een ex-durante evaluatie
te doen. In de Kamerbrief Nationaal Groeifonds van 7 september 202027 is toegezegd dat twee jaar na de oprichting ook een tussentijdse evaluatie zal plaatsvinden
met bijzondere aandacht voor de governance. De voorbereidingen voor deze evaluatie
zijn gestart.
Vraag 67
De leden van de Groep-Van Haga vragen de regering naar aanleiding van het advies van
de Algemene Rekenkamer of er al meer duidelijkheid is over wie er verantwoordelijk
is voor eventuele beheer- en onderhoudskosten van de investeringen die voortkomen
uit het fonds. Deze leden vinden het voor alle betrokken partijen van belang dat hier
duidelijke afspraken over worden gemaakt. Hiermee kan worden voorkomen dat betrokken
partijen in een later stadium voor verassingen komen te staan.
De bijdrage uit het Nationaal Groeifonds betreft een incidentele bijdrage. Structurele
kosten voor beheer en onderhoud worden niet vanuit het fonds gefinancierd. Wanneer
bij een project sprake is van beheer- en onderhoudskosten, dienen deze op een andere
wijze dan via het fonds gedekt te worden. De verantwoordelijkheid voor eventuele beheer-
en onderhoudskosten liggen, in geval van de departementale route, bij het indienend
departement. Wanneer sprake is van directe financiering vanuit het fonds, ligt de
verantwoordelijkheid bij de indienende (markt)partij.
II. Artikelen
Artikel 2 Instelling, doel en bereik van het fonds
Vraag 68
De leden van de VVD-fractie lezen dat het doel van het Nationaal Groeifonds het beschikbaar
stellen van financiële middelen is, om het duurzaam verdienvermogen te vergroten door
het doen van investeringen. In artikel 2, tweede lid, onderdeel c wordt infrastructuur
genoemd. Is deze wetstekst daarmee in lijn met nieuwe coalitieakkoord, waarin is afgesproken
dat de infrastructuurpijler wordt overgeheveld naar het Mobiliteitsfonds? Zo nee,
volgt er nog een nota van wijziging?
Nee, de tekst van het ingediende wetsvoorstel is daarmee niet in overeenstemming,
maar wordt daar door middel van de eerder genoemde nota van wijziging wel mee in overeenstemming
gebracht. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Vraag 69
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het Nationaal Groeifonds zich verder
richt op kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie. Hoe gaat het Nationaal Groeifonds
zich verhouden tot het wetenschapsfonds die in het nieuwe coalitieakkoord is overeengekomen?
Hoe voorkomt de regering overlap tussen beide fondsen? Kan de regering een overzicht
geven van de doelstellingen van de verschillende fondsen, te weten het Nationaal Groeifonds,
het Toekomstfonds, Invest-NL en het wetenschapsfonds? Hoe wordt overlap tussen deze
fondsen voorkomen en wordt tevens voorkomen dat er «geshopt» kan worden tussen deze
fondsen, bijvoorbeeld wanneer een bij het ene loket afgewezen project bij het andere
loket opnieuw wordt ingediend?
Voor wat betreft de verhouding tussen InvestNL en het Nationaal Groeifonds geldt dat
InvestNL marktconform risicodragend kapitaal verschaft. Daarmee is InvestNL op een
ander soort projecten gericht als het Nationaal Groeifonds. Vanuit het Nationaal Groeifonds
worden immers investeringen gefinancierd die verder van de markt afstaan. Het is op
voorhand niet uitgesloten dat partijen zowel bij InvestNL als bij het Nationaal Groeifonds
aankloppen. Bij het Nationaal Groeifonds wordt streng getoetst of voorstellen niet
door de markt zelf gefinancierd kunnen worden of thuishoren bij bijvoorbeeld InvestNL.
De adviescommissie heeft bij de beoordeling van de voorstellen nauw contact met InvestNL
om te voorkomen dat projecten worden ondersteund die thuis horen bij InvestNL.
Ten aanzien van de verhouding van het Nationaal Groeifonds met de extra middelen voor
vrij en ongebonden onderzoek en ontwikkeling en met het Toekomstfonds verwijs ik naar
het antwoord op vraag 43.
Vraag 70
De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt geborgd dat projecten in onderlinge samenhang
worden bezien en passen bij innovatieve clusters, ecosystemen en (regionale) groeikernen,
conform de motie-Heinen c.s. van 30 juni 2021 (Kamerstuk 35 850-XIX, nr. 6)?
De motie Heinen c.s.28 verzoekt de regering, om bij volgende beoordelingsrondes ook aan te geven hoe goedgekeurde
projecten passen binnen de bredere groeistrategie van het kabinet. In de brief met
de nadere toelichting op het wetsvoorstel Nationaal Groeifonds29 is aangegeven dat deze motie bij de komende rondes zal worden opgevolgd. Het kabinet
zal u hierover informeren op het moment dat het besluit van het kabinet over de te
honoreren voorstellen aan uw Kamer wordt gestuurd.
Vraag 71
De leden van de SGP-fractie lezen dat een van de criteria in het voorgestelde artikel
is dat activiteiten betrekking moeten hebben op investeringen die additioneel zijn
aan private investeringen. Is een toets op marktfalen en de onderbouwing van onderliggende
knelpunten, zoals aanbevolen in de wetenschapstoets, integraal onderdeel van toepassing
van dit criterium, zo vragen deze leden.
De additionaliteit ten opzichte van private investeringen komt als eerste aan bod
bij de toegangspoorttoets uitgevoerd door RVO in opdracht van de fondsbeheerders.
Om dit criterium te toetsen kijken zij zeker naar het marktfalen en de onderbouwing
van onderliggende knelpunten.
Vervolgens, bij de beoordeling door de adviescommissie komen deze elementen nog nadrukkelijker
terug. Eén van de vier criteria van het analysekader van de commissie is de strategische
onderbouwing van het voorstel. Hiervoor wordt indieners gevraagd in het propositieformulier
in te gaan op de urgentie en op de noodzaak voor overheidsingrijpen, dit te onderbouwen
met gebruik van het begrip marktfalen en toe te lichten hoe het probleem zich zou
ontwikkelen zonder interventie. Deze strategische onderbouwing is een belangrijk onderdeel
van het advies van de commissie.
Vraag 72
Het lid van de BBB-fractie constateert, net als de Afdeling advisering van de Raad
van State, dat het wetsvoorstel in eerste instantie geen nadere specificatie gaf van
duurzaam verdienvermogen. In de toelichting werd wel vermeld dat het verdienmodel
van de toekomst evenwichtig moet zijn en milieu, mensen en samenleving dient te respecteren.
De Algemene Rekenkamer heeft geadviseerd deze aspecten van brede welvaart in de wet
op te nemen. De regering heeft dit advies niet gevolgd omdat dit verder zou worden
uitgewerkt in uitvoeringsregels of bestuurlijke afspraken. De Afdeling advisering
van de Raad van State concludeerde ook dat de wettelijke doelomschrijving van het
fonds onduidelijk is en dat inhoudelijke criteria ontbreken in de instellingswet.
Daarmee is het voor het parlement onduidelijk waarmee het precies instemt en heeft
het nauwelijks een maatstaf om te controleren of het fonds effectief is geweest. Het
lid van de BBB-fractie vindt dat uiteraard onacceptabel.
Nu is aangegeven dat de bijdrage aan het bbp gehanteerd gaat worden als criterium
voor de toetsing van de mate waarin een investering bijdraagt aan duurzaam verdienvermogen.
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af wiens duurzaam verdienvermogen hiervan profiteert.
Al jaren is duidelijk dat het bbp en de brede welvaart van de burger op zijn zachts
gezegd geen directe positieve koppeling kennen. Het lid van de BBB-fractie stelt daarom
voor om, conform het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, niet
te toetsen aan bijdrage aan het bbp maar aan de bijdrage aan de brede welvaart, zodat
geborgd wordt dat de Nederlandse burger kan meeprofiteren van de investeringen die
voortvloeien uit de inzet van het Groeifonds.
Het Nationaal Groeifonds is een middel om welvaart in brede zin te bevorderen. Het
versterken van het duurzaam verdienvermogen draagt daar aan bij en zal daarmee de
bestedingsruimte van huishoudens en bedrijven vergroten. Daarnaast leidt duurzame
economische groei tot hogere belastinginkomsten voor de overheid waardoor Nederland
ook in de toekomst kan blijven profiteren van hoogwaardige collectieve arrangementen
zoals onze gezondheidszorg en pensioenen.
Over de verdere relatie tussen het duurzaam verdienvermogen en brede welvaart verwijs
ik naar het antwoord op vraag 4.
Artikel 6 Uitgaven van het fonds
Vraag 73
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat dit wetsvoorstel voorziet in een grondslag
die het mogelijk maakt dat langs twee wegen een beroep op het fonds kan worden gedaan,
te weten de departementale route en de route van de subsidieverstrekking. Kan de regering
toelichten hoe het besluitvormingsproces en de te doorlopen procedure van een investeringsvoorstel
via de departementen zelf zich verhoudt tot de route van de subsidieverstrekking?
Waarom is gekozen voor de departementale route? Hoe wordt de onafhankelijke positie
van het Groeifonds hierbij geborgd? Hoe wordt privaat initiatief gestimuleerd, wanneer
het Groeifonds openstaat voor departementale claims? Hoe beziet de regering het risico
dat binnen het reguliere begrotingsproces afgewezen investeringsvoorstellen alsnog
gehonoreerd worden binnen het Groeifonds, waarmee de doelmatige besteding van belastinggeld
wordt ondermijnd?
In reactie op vraag 35 zijn wij ingegaan op het onderscheid tussen de departementale
route en de subsidieroute, en hebben wij aangegeven hoe een integrale weging tussen
departementale voorstellen subsidievoorstellen zo goed mogelijk kan worden benaderd.
Departementale voorstellen blijven mogelijk, omdat niet alle voorstellen zich zullen
lenen voor indiening in de subsidieroute. Ministers kunnen geen aanvragen in de subsidieroute
indienen. De afbakening tussen beide routes wordt nog verder uitgewerkt. Daarbij is
het uitgangspunt dat voorstellen zo veel mogelijk in de subsidieroute worden ingediend.
De adviescommissie Nationaal Groeifonds zal over departementale voorstellen en subsidievoorstellen
een onafhankelijk en zwaarwegend advies uitbrengen. Daarbij zal ook een toets plaatsvinden
op publieke additionaliteit (zie reactie op vraag 23). Alleen de beste voorstellen,
die voldoen aan hoge kwaliteitseisen, zullen in aanmerking komen voor financiering
uit het Nationaal Groeifonds, waarmee een doelmatige besteding wordt geborgd.
Artikel 8 Nadere regelgeving
Vraag 74
De leden van de SGP-fractie horen graag waarom gekozen is voor kan-bepalingen voor
het opstellen van nadere regels voor uitgaven of subsidies ten laste van het Groeifonds.
Deze leden zijn van mening dat onder meer goede verslaglegging over de doeltreffendheid
en de effecten van uitgaven en subsidies in de praktijk per project goed geborgd moet
zijn, zoals ook door de Algemene Rekenkamer is geadviseerd.
Met de kan-bepalingen wordt de bevoegdheid gecreëerd om nadere regels te stellen voor
uitgaven die zien op de departementale route (artikel 8, eerste lid) of subsidies
(artikel 8, tweede lid) ten laste van het Nationaal Groeifonds.
Bij de departementale route is gekozen voor een kan-bepaling omdat de nadere regels
in de vorm van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling waarschijnlijk
niet nodig zullen zijn, omdat kan worden volstaan met bestuurlijke afspraken. In essentie
gaat het bij de departementale route immers om nadere voorschriften, binnen de doelstelling
en criteria van het fonds, die alleen het Rijk binden, zodat het opnemen daarvan in
algemeen verbindende voorschriften minder aangewezen is.30 Mocht bij uitwerking van de bestuurlijke afspraken blijken dat toch nadere regels
nodig zijn in de vorm van algemeen verbindende voorschriften, dan bevat dit wetsvoorstel
daarvoor in ieder geval een rechtsgrondslag.
Bij de subsidieroute is eveneens gekozen voor een kan-bepaling. Ten tijde van de indiening
van het wetsvoorstel was nog niet zeker of de subsidieroute opengesteld zou worden
en of deze nadere regels derhalve gesteld zouden moeten worden. Inmiddels is besloten
tot openstelling van de subsidieroute, zodat de subsidieregelgeving zal worden opgesteld.
Ik ben het met de leden van de SGP-fractie eens dat onder meer goede verslaglegging
over de doeltreffendheid en de effecten van uitgaven en subsidies in de praktijk per
project goed geborgd moet zijn, zoals ook door de Algemene Rekenkamer is geadviseerd.
Deze onderwerpen zullen nader aan de orde komen bij het opstellen van de bestuurlijke
afspraken en de subsidieregelgeving.31
Vraag 75
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Adviescommissie Nationaal Groeifonds
heeft geadviseerd om bij positief beoordeelde projecten concrete voorwaarden af te
spreken met betrekking tot toegankelijkheid en eigendom van publiek bekostigde investeringen
en heldere afspraken te maken met betrekking tot valorisatie en mogelijke verkoop.
Dit om te voorkomen dat het buitenland aan de haal gaat met de opbrengsten van publieke
investeringen. Neemt de regering dit mee bij de vaststelling van nadere regelgeving
voor alle uitgaven en subsidieverstrekking, zo vragen deze leden.
Achtergrond van het betreffende advies van de adviescommissie is dat een goed beleid
op het gebied van intellectueel eigendom en valorisatie bij projecten eraan bijdraagt
dat de doelstellingen van het Nationaal Groeifonds worden bereikt. De inzet op het
versterken van ecosystemen gericht op vitale netwerken die in Nederland wortelen,
helpt hier ook aan bij. Een sterk ecosysteem verplaats je niet zo maar naar het buitenland
en trekt tevens nieuwe kennis en kapitaal aan. In het propositieformulier voor de
tweede ronde werd hier expliciet aandacht voor gevraagd. Onderdeel daarvan is dat
projecten daadwerkelijk toepassing vinden en bijdragen aan het duurzaam verdienvermogen
van de Nederlandse economie. Met name bij subsidies voor R&D-projecten is een goed
beleid met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten van belang. Bij de uitvoering
van de subsidieregelgeving zal hier aandacht voor zijn. Bij de departementale voorstellen
zijn de ontvangende departementen verantwoordelijk voor het goed vastleggen van afspraken
hieromtrent met de eindbegunstigden. Tussen de fondsbeheerders en de ontvangende departementen
zijn hierover afspraken gemaakt.
Artikel 9 Adviescommissie Nationaal Groeifonds
Vraag 76
De leden van de VVD-fractie lezen in wetsartikel 9 dat een adviescommissie is ingesteld,
die tot taak heeft ministers te adviseren over investeringsvoorstellen voor het beschikbaar
stellen van financiële middelen. Kan de regering toelichten hoe het besluitvormingsproces
van een investeringsvoorstel verloopt en daarbij ingaan op de specifieke rol van de
adviescommissie en de ministers in dit proces? Op welke wijze legt de adviescommissie
verantwoording af? Op welke wijze wordt uiteindelijk verantwoording afgelegd aan het
parlement wat betreft de uitgaven uit het fonds?
De adviescommissie heeft als taak ons als fondsbeheerders te adviseren over de investeringsvoorstellen
voor het Nationaal Groeifonds en het beschikbaar stellen van financiële middelen.
Het advies van de adviescommissie over de ingediende voorstellen is zwaarwegend. Voor
zover het departementale voorstellen betreft, leggen de Minister van Economische Zaken
en Klimaat en de Minister van Financiën als fondsbeheerders op grond van het advies
gezamenlijk een voorstel voor het al dan niet toekennen van middelen ten behoeve van
een bepaald investeringsvoorstel voor aan de ministerraad. In geval van de aangekondigde
subsidieregeling besluit de Minister van Economische Zaken tot subsidieverstrekking.
Voordat de Minister van Economische Zaken en Klimaat daar toe overgaat wordt het advies
van de adviescommissie eerst aan de ministerraad voorgelegd.
Direct na de besluitvorming wordt uw Kamer geïnformeerd en vindt de bekendmaking plaats.
Het advies van de adviescommissie wordt altijd openbaar gemaakt. De adviescommissie
legt verantwoording af in haar jaarverslag.
Artikel 11 Evaluatie
Vraag 77
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er is gekozen om, binnen vijf jaar na inwerkingtreding
van deze wet, aan de Staten-Generaal een verslag toe te zenden over de doeltreffendheid
en de effecten van deze wet in de praktijk. Kan de evaluatie, gezien het feit dat
het Groeifonds bij inwerkingtreding van deze wet al twee jaar operationeel is, ook
binnen drie jaar plaatsvinden, zodat er nog binnen deze kabinetsperiode over de conclusies
gedebatteerd kan worden? Deelt de regering dit standpunt?
Het is de bedoeling om de evaluatie na vijf jaar na de start te laten plaatsvinden.
De periodieke evaluatie zal iedere vijf jaar plaatsvinden, zoals eerder gecommuniceerd
naar uw Kamer.32 Het kabinet is momenteel bezig met het opzetten van de tussenevaluatie, met bijzondere
aandacht voor de governance. Deze evaluatie wordt naar verwachting eind 2022 afgerond
en zal dan ook gedeeld worden met uw Kamer (zie hiervoor ook het antwoord op vraag
34). Wat betreft de beleidsevaluaties over de doelmatigheid en doeltreffendheid van
de investeringsprojecten van het fonds gelden de reguliere wet- en regelgeving, zoals
artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht en de Regeling periodiek evaluatieonderzoek.33
Vraag 78
De leden van de VVD-fractie vragen of projecten ook tussentijds worden geëvalueerd,
zodat de Kamer ook tussentijds nog bij kan sturen indien dit noodzakelijk is? Hoe
is dit geborgd in de wet?
Er vindt geen jaarlijkse evaluatie plaats, maar wel een jaarlijkse monitoring. Voor
de voorstellen uit de eerste en tweede ronde is afgesproken dat de ontvangende Minister
ervoor zorgt dat ten minste éénmaal per jaar per Nationaal Groeifonds-project alle
relevante documenten en gegevens worden overgelegd aan de fondsbeheerders, betreffende:
a. de planning van het Nationaal Groeifonds-project, inclusief fasering, mijlpalen, KPI’s
en evaluatiemomenten;
b. de voortgang van het Nationaal Groeifonds-project in relatie tot de planning, fasering,
mijlpalen en KPI’s; en
c. de (tussentijds) behaalde resultaten.
Indien nodig worden projecten tussentijds bijgestuurd en in het meest vergaande scenario
kunnen projecten tussentijds worden stopgezet. Dit gebeurt in overleg tussen de fondsbeheerders
en het betreffende departement. De monitoring en evaluatie zal nader aan de orde komen
bij het opstellen van de bestuurlijke afspraken en de subsidieregelgeving op basis
van het onderhavige wetsvoorstel. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal
daarbij verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de subsidieregeling, waaronder
de monitoring van de toegekende voorstellen en de eventuele bijsturing op basis daarvan.
Jaarlijks stelt de adviescommissie een openbaar jaarverslag op waarin de voortgang
van de projecten wordt gemeld. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de
Minister van Financiën stellen jaarlijks een jaarverslag op van de begroting van het
Nationaal Groeifonds, waarmee voorts inzage in de voortgang van de toegekende voorstellen
wordt gegeven.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.