Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie over de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over het rapport 'Zicht op thuiszittende leerlingen'
26 695 Voortijdig school verlaten
Nr. 136
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 november 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 20 mei 2021 over de reactie op verzoek commissie over de brief van
de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over het rapport «Zicht
op thuiszittende leerlingen» (Kamerstuk 26 695, nr. 135).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 juni 2021 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 11 november 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, De Vrij
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
5
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
6
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
8
Inbreng van de leden van de BIJ1-fractie
8
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
10
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op verzoek commissie
over de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over
het rapport «Zicht op thuiszittende leerlingen» en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden lezen dat de uitval van leerlingen in het onderwijs de aandacht heeft van
de Minister. Hoeveel leerlingen zitten er momenteel thuis? Wat is de stand van zaken
van de motie van de leden Beertema en Van Meenen over een actieplan om het aantal
thuiszitters ten minste te halveren?1
Daarnaast lezen de leden dat de Minister in het rapport, dat in opdracht van het NVO2 is opgesteld, een aantal aanbevelingen geeft die in lijn liggen met de Verbeteraanpak
Passend Onderwijs en de gezamenlijke inzet op onderwijs en zorg met het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De Minister geeft aan dat hij dankbaar gebruik
maakt van dit rapport bij deze verbetertrajecten. Op welke manier gaat de Minister
dit doen, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
de Minister op het verzoek van de commissie om te reageren op de brief van de Nederlandse
vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over het rapport «Zicht op thuiszittende
leerlingen». Zij hebben hier nog enkele kritische vragen en opmerkingen over.
Beeld van thuiszitters
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van Ouders & Onderwijs
en Balans ten behoeve van dit schriftelijk overleg.3 In deze brief lezen de leden dat de opstellers zorgen hebben dat een verkeerd beeld
is ontstaan van thuiszitters naar aanleiding van het rapport dat is uitgebracht in
opdracht van NVO. Zo wordt in het rapport geconcludeerd dat de meeste thuiszitters
agressief gedrag vertonen en dat thuiszitters meestal jongens zijn. De opstellers
kunnen zich niet vinden in deze conclusie, omdat voor het onderzoek alleen casussen
van thuiszitters zijn bestudeerd die behandeld zijn door de Geschillencommissie passend
onderwijs (GPO). De voornoemde leden delen deze zorgen en horen graag van de Minister
of hij het eens is met de opvatting dat thuiszitters niet altijd agressief gedrag
vertonen en overwegend jongens zijn. Hoe beoordeelt hij de conclusie dat dat wel zo
zou zijn? Erkent hij dat thuiszitters vaak juist ook jongeren zijn met autisme of
hoogbegaafdheid? Waarom is gekozen in dit rapport alleen casussen te bestuderen die
behandeld zijn door de GPO? Is de Minister bereid een nieuw onderzoek uit te laten
voeren, waarbij specifiek wordt gesproken met thuiszittende kinderen en hun ouders?
Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
Passend onderwijs
De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe de aanbevelingen uit het rapport
aansluiten bij zijn aanpak van het verbeteren van passend onderwijs.
NP Onderwijs
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of inmiddels duidelijkheid is over
of de gelden uit het NP Onderwijs4 ook beschikbaar komen voor thuiszitters die niet zijn ingeschreven bij een school.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister, waarbij
hij aangeeft dat de aanbevelingen in lijn zijn met de Verbeteraanpak Passend Onderwijs
en deze te willen bespreken met het Kohnstamm Instituut. Deze leden hebben nog enige
vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre het beeld van de oorzaken
voor thuiszitters, zoals dat naar voren komt uit het onderzoek van het Kohnstamm Instituut
op basis van uitspraken van de Geschillencommissie, overeen komt met die in eerdere
onderzoeken naar de oorzaken voor thuiszitten? Of is er een verschil, omdat het in
het geval van het onderhavige onderzoek gaat om zaken die zo ver zijn geëscaleerd
dat de Geschillencommissie werd ingeschakeld en daarmee wellicht ernstiger van aard
zijn dan gevallen waarin kinderen thuiszitten zonder dat er een klacht bij de Geschillencommissie
werd ingediend.
De leden van deze fractie vragen de Minister of er een reden is aan te wijzen voor
de constatering in het onderzoek dat het in 80% van de gevallen gaat om jongens en
overwegend gaat om leerlingen in het voortgezet onderwijs? Vervolgens vragen deze
leden of dit beeld overeen komt met dat van de totale groep thuiszitters, of dat dit
vaker voorkomt in de zaken waarin ouders en school er niet meer samen uitkomen en
de Geschillencommissie wordt ingeschakeld? Deze leden vragen hetzelfde ten aanzien
van de constatering uit het onderzoek dat er vaak sprake is van agressief gedrag van
leerlingen.
De leden lezen dat de Minister in zijn reactie aangeeft de bevindingen en aanbevelingen
te willen bespreken met het Kohnstamm Instituut. De leden vragen de Minister of hij
voornemens is naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek, versneld maatregelen
te treffen en op korte termijn extra inspanningen te verrichten om het aantal thuiszitters
tegen te gaan op basis van de aanbevelingen uit dit onderzoek? Bijvoorbeeld ten aanzien
van de aanbeveling om onderzoek te doen naar de oorzaken van agressief gedrag en hoe
scholen daar het beste mee om kunnen gaan. Deze leden vragen de Minister verder of
hij reden ziet om, in de gevallen waarin het gaat om het niet voldoen aan de zorgplicht
door scholen om voor een vervangend passend aanbod te zorgen, met de desbetreffende
scholen in contact te treden om hen te wijzen op hun wettelijke plicht hiertoe.
De leden van deze fractie vragen de Minister of hij van mening is dat de onderwijsconsulent
de vertrouwenspersoon zou moeten zijn van ouders en leerling in dit soort gevallen,
of dat naar aanleiding van de aanbevelingen van het Kohnstamm Instituut gekeken moet
worden naar iemand anders die verder van de school afstaat dan de onderwijsconsulent.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tot slot wanneer hij komt met een nadere
invulling van de maatregelen in de Verbeteraanpak Passend Onderwijs, zodat op korte
termijn stappen gezet kunnen worden om met de conclusies en aanbevelingen van dit
rapport om het aantal thuiszitters verder terug te dringen.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
verzoek commissie over de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen
over het rapport «Zicht op thuiszittende leerlingen». Zij hebben daar nog enkele vragen
en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of het gesprek met de Nederlandse vereniging
van pedagogen en onderwijskundigen al heeft plaatsgevonden. Zo ja, wat is er uit dit
gesprek gekomen? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat het dan plaatsvinden? De leden
vinden de thuiszittersproblematiek namelijk een zeer urgente kwestie en vinden de
resultaten van het onderzoek door het Kohnstamm Instituut – net als de Minister –
relevant voor de aanpak. Echter missen de leden een nadere toelichting op hoe de Minister
dit rapport en de aanbevelingen daadwerkelijk gaat gebruiken bij de verbetertrajecten.
Kan de Minister hier nader op ingaan, zo vragen de leden.
Tevens zijn de leden van de SP-fractie verbaasd over de reactie van de Minister op
de vraag hoe de motie van het lid Kwint c.s. over de thuiszittersproblematiek regionaal
in kaart brengen5 wordt uitgevoerd. De Minister geeft aan dat categoriseren naar redenen van thuiszitten
en ondersteuningsvraag niet uitvoerbaar is, omdat deze informatie niet wordt gedeeld
met het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap.6 Waarom doet de Minister hier geen uitvraag naar? Daarnaast vraagt de motie om alle
dossiers van thuiszitters opnieuw te bekijken, met als doel om in gezamenlijkheid
een passende plek in het onderwijs te vinden. De leden begrijpen dat dit onderdeel
van de motie ook nog niet is uitgevoerd, vanwege privacywetgeving. Klopt het dat gemeenten
en samenwerkingsverbanden informatie over thuiszitters om te komen tot oplossingen
niet onderling mogen delen vanwege privacywetgeving? Om welke informatie gaat het
dan specifiek? Klopt het dat gemeenten en samenwerkingsverbanden individuele thuiszitters
niet samen mogen bespreken om te komen tot een oplossing, maar dat hier nieuwe wetgeving
voor nodig is, zo vragen de leden.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie een reactie van de Minister op het rapport
«Passend Hoogbegaafdenonderwijs – afgewezen».7 Wat vindt de Minister ervan dat nog steeds zoveel hoogbegaafde kinderen geen passend
onderwijs krijgen? Hoe kan het na zoveel signalen van ouders en leerlingen dat dit
nog steeds niet geregeld wordt? Wat is er gebeurd met de 15 miljoen euro extra voor
hoogbegaafdenonderwijs? Hoeveel hoogbegaafde thuiszitters krijgen dankzij dit bedrag
weer onderwijs, of is dit geld enkel beschikbaar voor kinderen die al ingeschreven
staan op een school, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie zijn dankbaar voor het onderzoek naar de redenen waarom
leerlingen «thuiszitters» zijn, in opdracht van de Nederlandse vereniging van pedagogen
en onderwijskundigen. De leden onderschrijven het belang van deze leerlingen terug
naar school te helpen. Deze leden zijn dan ook blij met de aanbevelingen die er worden
gedaan, zij zijn van mening dat het onderwijs, leraren, ouders en leerlingen beter
geëquipeerd kunnen worden om thuiszitten te voorkomen. Thuiszitten is in niemands
belang.
De leden van deze fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op het
schrijven van de NVO. Alhoewel hij toezegt deze aanbevelingen mee te nemen in de verbetertrajecten
en dit te doen in samenwerking met de NVO, willen de leden graag weten wat de concrete
reactie is op de aanbevelingen die de NVO doet en op welke wijze de Minister deze
concreet gaat implementeren. De Minister geeft aan dat de aanbevelingen in lijn liggen
met het huidige verbeterplan. Betekent dit dat er niks nieuws tussen staat dat kan
worden gebruikt de aanpak te verbeteren? Zo nee, welke delen van dit rapport zullen
gaan worden gebruikt om beter te voorkomen en verhelpen dat leerlingen thuis komen
te zitten? Welke delen zullen terzijde worden gelegd, en waarom? Op welke termijn
wordt met de NVO gesproken en met welke frequentie, zo vragen de leden.
Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie of de Minister kan reflecteren op de zorgen
vanuit het veld dat de selectie van cases voor dit onderzoek gebaseerd op uitspraken
van de Geschillencommissie een vertekenend beeld zouden geven, namelijk dat thuiszitten
vaak het gevolg is van agressief gedrag en vooral voorkomt bij jongens. Deelt de Minister
de mening dat deze selectie logischerwijs leidt tot cases waarin sprake is van een
juridische aanleiding en daarmee vaak gaan over schorsingen of verwijderingen van
school, hetgeen kan worden verwacht samenhang te hebben met agressief gedrag? Is dit
reden om het onderzoek uit te breiden of te interpreteren vanuit die «bias», zo vragen
de leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister bezig is met de uitvoering
van de Verbeteraanpak Passend Onderwijs. Hoe staat het met de uitvoering van deze
verbeterplannen? Kan de Minister dit per verbeterpunt apart uiteenzetten? Hoe gaat
het specifiek met de verbeterplannen gericht op thuiszitters? Is daar al vooruitgang
op geboekt? Op welke manier neemt de Minister de aanbevelingen uit het rapport «Zicht
op thuiszittende leerlingen» mee? Wat kan de Minister leren uit het onderzoek over
de redenen waarom leerlingen thuiszitten, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie willen ook weten hoeveel thuiszitters er momenteel
zijn, gespecificeerd in langdurig thuiszitters en kinderen die minder dan drie maanden
niet naar school gaan? Waarom is er zo’n groot verschil tussen de cijfers van het
ministerie en de telling die oudervereniging Balans heeft gedaan?8 Kan de Minister dit verschil verklaren, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ervan kennisgenomen dat de reactie over
de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over het
rapport «Zicht op thuiszitten» ter discussie ligt. Hoewel er de laatste jaren stappen
zijn gezet om thuiszitters sneller weer naar school te krijgen, is er meer nodig om
dit hardnekkige probleem aan te pakken. De leden vinden het dan ook goed en belangrijk
dat dit onderwerp weer ter sprake komt in de commissie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dat de titel van het rapport precies weergeeft
waar de leden zich zorgen over maken. Want is er eigenlijk wel voldoende zicht op
thuiszittende leerlingen? De leden constateren dat er diverse definities van thuiszitters
rondgaan. Die verschillende definities maken dat er diverse onderzoeken zijn die verschillen
in het aantal thuiszitters constateren. Het in mei uitgekomen rapport «Staat van de
thuiszitters» van drs. Kim Castenmiller9 schrijft over 15.000 tot 20.000 thuiszitters. De definitie die het ministerie hanteert
kijkt enkel naar kinderen die langer dan drie maanden thuiszitten zonder passend aanbod
van onderwijs en/of zorg en telde daarmee in januari vorig jaar ruim 4.700 leerlingen.
De voorliggende brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen
schrijft over «enkele duizenden leerlingen».
De leden van deze fractie lezen dat de Minister schrijft dat hij dankbaar gebruik
zal maken van de resultaten uit het rapport van het Kohnstamm Instituut. De leden
vragen of deze resultaten voldoende representatief zijn om mee te nemen in de verbetertrajecten
voor het passend onderwijs en de gezamenlijke inzet op onderwijs en zorg. Het rapport
van het Kohnstamm Instituut onderzoekt namelijk enkel casussen van thuiszitters die
behandeld zijn door de Geschillencommissie. Dit betreft situaties waarin er juridische
stappen gezet zijn en juridische stappen komen voornamelijk voor bij schorsingen en
verwijderingen. Dit is ook te lezen in de conclusie van het rapport: «de casussen die voor dit onderzoek zijn bestudeerd [kunnen niet worden] beschouwd als representatief voor alle thuiszitters: het gaat immers om casussen waarbij
ouders de stap hebben gezet om een geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie
passend onderwijs (GPO). Dat kan – ook wat betreft problematiek van thuiszitters –
een specifieke groep zijn, al is niet bekend in welke opzichten, omdat er geen vergelijking
mogelijk is met een landelijk databestand van thuiszitters».
De leden van de ChristenUnie-fractie maken uit deze conclusie, de definities van het
ministerie en het in mei uitgekomen rapport «Staat van de thuiszitters» op dat er
geen sprake is van zicht op thuiszittende leerlingen, maar van beperkt zicht op thuiszittende
leerlingen. Dat baart de leden zorgen. De leden begrijpen dat de Minister dankbaar
gebruik maakt van onderzoeken die er liggen, maar vragen de Minister of hij zich er
bewust van is dat dit rapport niet representatief is voor de gehele groep thuiszitters.
De leden vragen daarbij breder of het ministerie sowieso voldoende zicht heeft op
thuiszittende leerlingen en de kenmerken van die leerlingen. Uit de Staat van de Thuiszitters
blijkt dat de groep thuiszitters zeer divers en de problematiek vaak zeer complex
is (geworden). De leden vragen de Minister of het met al deze uiteenlopende getallen
en verschillende invalshoeken niet nodig en belangrijk is om één groot onderzoek te
laten doen naar thuiszitters? Is de Minister bereid om een dergelijk onderzoek op
te zetten? In de literatuurstudie van het voorliggende rapport worden factoren beschreven
die bijdragen aan het ontstaan of in stand houden van het thuiszittersprobleem. Daarin
wordt onder andere klassengrootte genoemd. Daarnaast zorgt schoolgrootte voor een
grotere afstand tussen de leerlingen en hun ouders enerzijds en daar tegenover de
schoolbestuurders en verantwoordelijken voor leerlingen. Wanneer het vervolgens niet
lekker loopt met een leerling, is deze afstand een probleem dat kan leiden tot onvoldoende
of onjuiste ondersteuning, met thuiszitten tot gevolg. De leden vragen de Minister
of hij in een integraal onderzoek naar de thuiszitters ook de invloed van school-
en klassengrootte mee wil nemen.
De leden van deze fractie wijzen daarbij ook op de ambitie uit het regeerakkoord om
het aantal thuiszitters fors te beperken en verzuim eerder te signaleren en aanpakken.
De leden zien dat de Minister de afgelopen jaren hard gewerkt heeft om deze ambitie
te halen en waarderen die inzet zeer. Deze ambitie is in het thuiszitterspact doorgezet,
maar desalniettemin niet behaald. De leden denken dat een meer integrale aanpak van
het probleem van thuiszittende leerlingen ook vraagt om een integraal beeld van de
diversiteit in problematiek van thuiszitters. De leden vragen de Minister of een mogelijke
oorzaak van het niet halen van de ambitie om het aantal thuiszitters fors te beperken
ook het ontbreken is van volledig zicht op de groep thuiszittende leerlingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in het Wetgevingsoverleg Onderwijs en
corona, Primair en voortgezet onderwijs10 aandacht gevraagd thuiszitters en wat we kunnen leren van de coronacrisis. Specifiek
pleiten de leden ervoor om te onderzoeken of de ervaringen die zijn opgedaan met hybride
onderwijs wellicht bij kunnen dragen aan het opnieuw betrokken raken bij school van
thuiszittende leerlingen. Zoals de Minister dankbaar gebruik maakt van dit rapport
bij de verbetertrajecten, zo vragen de leden hoe de Minister gebruik gaat maken van
de opgedane ervaring met hybride onderwijs. De leden vragen de Minister breder welke
aanbevelingen uit het rapport van het Kohnstamm Instituut hij mee gaat nemen in de
verbetertrajecten.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien in het aanpakken van het thuiszittersprobleem
ook een belangrijke rol weggelegd voor ouders. Uit het voorliggende rapport van het
Kohnstamm Instituut komt dat mogelijke oorzaken van thuiszitten ook gezocht moeten
worden in gebrekkige communicatie en samenwerking tussen ouders en de school; of ouders
die hun kind bewust of onbewust thuishouden. Uit de Staat van de Ouder, een onderzoek
door Ouders & Onderwijs11, blijkt dat 12% van de ouders aangeeft het oneens te zijn met de stelling «ik heb
goed contact met de leerkracht van mijn kind». Uit datzelfde rapport blijkt dat door
de coronacrisis het contact tussen ouders en scholen slechter is geworden. De leden
begrijpen dat slecht contact niet de enige oorzaak is voor thuiszitters, maar maken
zich hier wel zorgen om de invloed van ouderbetrokkenheid op de problematiek van thuiszitters.
De leden vragen de Minister tot slot welke lessen er uit de opgedane ervaring, zowel
positief als negatief, van ouderbetrokkenheid tijdens de coronacrisis meegenomen gaan
worden in de verbetertrajecten van het passend onderwijs, maar ook in het bestrijden
van de thuiszittersproblemen.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek.
Zij hebben enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het doel van het onderzoek was te achterhalen
welke factoren van belang zijn voor een aanpak ter voorkoming of beperking van het
aantal thuiszittende leerlingen. Deze leden constateren dat de onderzoekspopulatie
een specifieke achtergrond had, wat mede verband houdt met het feit dat men reeds
in een juridische procedure verzeild is geraakt. De leden vragen of de Minister onderkent
dat deze resultaten van het onderzoek niet op voorhand op de gehele populatie thuiszitters
toegepast kunnen worden.
De leden van deze fractie constateren dat in dit onderzoek vooral jongens vertegenwoordigd
waren en dat vaak sprake was van externaliserende problematiek. Deze leden vragen
of in het beleid volgens de Minister voldoende aandacht bestaat voor de bredere doelgroep
thuiszitters en in hoeverre hiervoor nader onderzoek nodig is.
De leden van de SGP-fractie vragen of naar het oordeel van de Minister voldoende inspanning
verricht wordt om te voorkomen dat betrokkenen in een geschillenprocedure terechtkomen
en in hoeverre een versterking van de ouderondersteuning kan helpen om in gezamenlijkheid
tot en oplossing te komen.
Inbreng van de leden van de BIJ1-fractie
Het lid van de BIJ1- fractie is positief gestemd dat de Minister een reactie heeft
gegeven op de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
Het lid leest dat het Kohnstamm Instituut in opdracht van het NVO onderzoek heeft
gedaan naar thuiszitters op basis van verslagen van de onderwijsgeschillencommissie
waar ouders een klacht indienden. Het rapport van Kohnstamm heeft de nodige reacties
ook bij ouders teweeggebracht, met als belangrijkste punten van kritiek dat het onderzoek
slechts 0,65% van het aantal kinderen beslaat dat door niet passend onderwijs thuiszit.
Dit betreft bovendien slechts een selecte groep ouders, namelijk diegenen die de weg
naar de Geschillencommissie wisten te vinden.
Het lid van de BIJ1-fractie leest dat er door het Kohnstamm Instituut gekeken is naar
tastbare elementen in de dossiers, zoals diagnoses of schorsingen. Hierbij worden
oorzaak en gevolg soms door elkaar gehaald. Bovendien wordt in dit onderzoek niet
gekeken naar het verhaal erachter en de onderliggende oorzaken. Gedrag wordt niet
in context geplaatst, terwijl we weten dat bijvoorbeeld niet erkende hoogbegaafdheid
tot misdiagnoses kan leiden en dat getraumatiseerde jongeren agressief gedrag kunnen
vertonen.
Het lid van voornoemde fractie vraagt aan de Minister waarom er in het lijvige rapport
over de Staat van het Onderwijs12 slechts vier keer wordt geschreven over deze groep kinderen en jongeren? De cijfers
zijn immers verontrustend: 15.000 tot 20.000 leerlingen in Nederland zijn thuiszitters.
80% daarvan zijn jongens en zij vallen het meest uit in het voortgezet onderwijs.
Het lid vraagt aan de Minister waarom er zo een grote discrepantie is tussen het aantal
dat door ouderverenigingen/belangengroepen in kaart is gebracht en het aantal dat
de Minister noemt in zijn brief van 30 januari 202013, te weten 4.790.
Het lid van de van BIJ1-fractie vraagt aan de Minister of dit moet worden geaccepteerd,
of dat er iets anders aan de hand is? Thuiszitten komt voor bij leerlingen met heel
uiteenlopende, maar vaak complexe psychische of psychiatrische problemen en/of thuissituaties.
Het lid van deze fractie leest dat de oorzaken voor thuiszitten door een onderwijsinspecteur
als volgt worden omschreven: «Strafmaatregelen of pedagogische maatregelen (zoals
bijvoorbeeld te lang schorsen); ziek (geoorloofd verzuim); gezondheidsproblematiek,
in bredere zin; spijbelen of zonder toestemming wegblijven van school; problemen in
de thuissituatie, waardoor leerlingen zich niet meer op school kunnen richten; leerlingen
die heel snel overprikkeld raken, bijvoorbeeld door een stoornis in het autistisch
spectrum; (zeer) hoogbegaafdheid»». Het lid vraagt of de Minister deze observatie
onderkent.
Tevens vraagt dit lid aan de Minister om breder te kijken dan het rapport van het
Kohnstamm Instituut. Het lid vraagt de Minister of hij het rapport van drs. Kim Castenmiller
kent: De Staat van de Thuiszitters?14 Drs. Castenmiller heeft dit rapport geschreven naar aanleiding van de verschillende
onderwijsrapporten, zoals de Staat van het onderwijs en komt tot de conclusie dat
het tijd wordt ons onderwijssysteem op de schop te nemen en te herzien. Zij noemt
naast de zaken van de inspecteur ook het licht, geluid, volle klassen en schoolgrootte,
waardoor kinderen soms anoniem worden voor het onderwijspersoneel.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt de Minister om niet nog meer taken op het bordje
van onderwijspersoneel te leggen, maar in samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport plannen op te stellen om leerlingen die uitvallen binnen het systeem
de nodige zorg te verlenen. Op de website van de EO15 stond de volgende tekst: «Terwijl we in de samenleving steeds meer aandacht krijgen
voor de onderlinge verschillen tussen mensen, moeten schoolgaande kinderen binnen
bepaalde kaders passen. We eisen van kinderen om gemiddeld te zijn om ze op school
te houden. Zo lopen juist de kwetsbare kinderen, die het toch al niet makkelijk hebben,
aan tegen het systeem. Natuurlijk kan niet iedereen aan de norm voldoen. Maar waarom
doen we net alsof er met deze kinderen iets mis is?» Hierbij sluit het lid van de
BIJ1-fractie zich volledig aan. Hoe kijkt de Minister aan tegen dit citaat, zo vraagt
het lid.
Tot slot vraagt het lid van de BIJ1-fractie de Minister voortvarend te zijn in een
verbeteraanpak op passend onderwijs voor ieder kind en maatwerk in het onderwijs te
stimuleren. Zet de kinderen en de ouders centraal en niet het systeem.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ten eerste wil ik de leden van de fracties bedanken voor hun vragen, aangezien dit
onderwerp mij aan het hart gaat en ik het belangrijk vind dat in de Tweede Kamer ruim
aandacht is voor deze groep kinderen en jongeren. De afgelopen jaren is veel werk
verricht rond de kinderen en jongeren zelf, in de regio’s en op landelijk niveau om
hen te ondersteunen in hun ontwikkeling. Ik weet dat hard wordt gewerkt in de regio’s
en door de landelijke organisaties. Het effect stemt ons nog altijd niet tevreden,
aangezien nog te veel kinderen en jongeren niet de ontwikkeling genieten waar zij
recht op hebben.
Gezien de overlap tussen de vragen zal ik in eerste instantie thematisch antwoord
geven. Dit omdat ik het belangrijk vind te laten zien in hoeverre de verschillende
vragen met elkaar samenhangen. Ik begin kort met het thema Cijfers, met daarin een samenvatting van de laatste leerplichttelling. Het belangrijkste
thema gaat over de afbakening van de doelgroep «thuiszitters», en daarmee samenhangend
wat de oorzaken zijn en in hoeverre het rapport Zicht op thuiszitten representatief is. Tevens ontstonden veel vragen over de opvolging van de aanbevelingen
in verschillende trajecten die ik graag in samenhang beantwoord. Tot slot waren meerdere
fracties benieuwd naar de gesprekken met het Kohnstamm Instituut. De resterende vragen
zal ik per fractie behandelen.
Cijfers
De leden van de VVD- en GroenLinks-fracties zijn benieuwd naar de hoeveelheid thuiszitters
op dit moment, waarbij GroenLinks de specificatie wil zien in langdurig thuiszitters
en kinderen die minder dan drie maanden niet naar school gaan.
In februari hebben wij de verzuimcijfers voor schooljaar 2019–2020 gecommuniceerd,
die overigens vanwege de invloed van COVID-19 niet goed met eerdere jaren te vergelijken
zijn, aangezien scholen in het voorjaar 2020 niet verplicht waren verzuim te melden.16 Uit een aanvullende enquête van Ingrado bleek tevens dat de meningen van gemeenten
verdeeld waren over de vraag of de coronacrisis had geleid tot meer of minder langdurig
verzuim binnen hun gemeente.17 Zie hierbij een samenvatting van de categorieën van de leerplichttelling 2019–2020.
Verzuim
Vrijstellingen
Aantal ll-en dat uitvalt tijdens een schooljaar
Aantal niet-ingeschreven ll-en dat weer ingeschreven wordt op school
Schooljaar
Absoluut verzuim totaal
Absoluut verzuim
>3 maanden
Langdurig relatief verzuim
Langdurig relatief verzuim
>3 maanden
Vrijstel-lingen 5 onder a
Bij aanvang schooljaar per 1 sept.
Toename tijdens schooljaar
2014–2015
5.956
1.660
4016
2.232
5.077
1.115
2.901
2.962
2015–2016
5.101
1.602
4287
2.592
5.537
1.038
3.249
2.551
2016–2017
4.565
1.700
4116
2.514
5.736
967
3.149
2.241
2017–2018
4.515
1.972
4174
2.507
5.576
1.050
3.124
2.141
2018–2019
4.958
2.078
3917
2.712
6.022
1.089
2.828
2.480
2019–2020
5.570
2.451
3385
2.470
6.361
1.085
2.300
2.696
Definitie groep «thuiszitters»
De leden van de CU-fractie vragen zich af of er wel voldoende zicht is op thuiszittende
leerlingen. De leden van de CU-fractie vragen daarbij breder of het ministerie sowieso
voldoende zicht heeft op thuiszittende leerlingen en de kenmerken van die leerlingen.
Uit de Staat van de Thuiszitters blijkt dat de groep thuiszitters zeer divers en de
problematiek vaak zeer complex is (geworden). De CU vraagt of er sprake is van het
ontbreken van volledig zicht op de groep thuiszittende leerlingen en daardoor de ambitie
om thuiszitters terug te dringen niet is gelukt. De leden vragen, net als D66, PvdA
en SGP, mij of het met al deze uiteenlopende getallen en verschillende invalshoeken
niet nodig en belangrijk is om één groot onderzoek te laten doen naar thuiszitters
en of ik bereid ben om een dergelijk onderzoek op te zetten. Daarnaast worden door
GroenLinks vraagtekens gezet bij hoe de cijfers verschillen van de cijfers van het
onderzoek van drs. Kim Castenmiller en de cijfers van oudervereniging Balans.
Het klopt dat er verschillende cijfers bestaan en dit heeft te maken met verschil
in registratie en definitie. Ik heb in eerdere brieven aan uw Kamer gemeld dat de
groep uitgevallen kinderen en jongeren divers is en voor de term «thuiszitter» geen
passende definitie is.18
19
20 Ook het verschil in cijfers heb ik in die brieven benoemd. Het ontbreken van een
definitie en het verschil in cijfers liggen ten grondslag aan het ontbreken van het
zicht hebben op de groep thuiszitters.
De definitie dat een thuiszitter een kind is dat drie maanden verzuimt doet geen recht
aan het feit dat er veel meer kinderen en jongeren om diverse redenen op dit moment
geen onderwijs volgen. Dat is ook de reden dat ik niet spreek over «de thuiszitter»,
aangezien er niet één type thuiszitter is. Zoals eerder aangegeven21 rapporteer ik via de jaarlijkse Leerplichttelling juist ook over de aantallen kinderen
die korter dan drie maanden niet naar school gaan aan de Tweede Kamer, in lijn met
de adviezen van Balans22, Marc Dullaert23 en de discussie in het algemeen overleg Onderwijs en Zorg24.
Ik ontvang via gemeenten vanuit de jaarlijkse leerplichttelling de verzuimcijfers
op landelijk niveau over het voorgaande schooljaar. De gegevens in het verzuimregister
zijn wel actueel. Tussen de geregistreerde gegevens in het verzuimregister en de leerplichttelling
zitten echter verschillen, wat voor ruis zorgt in de cijfers. Zo blijkt dat schoolbesturen,
met name in het primair onderwijs, nog onvoldoende melden via het verzuimregister.
Tot slot zitten in deze cijfers (zowel het verzuimregister als de leerplichttelling)
niet de kinderen en jongeren die geoorloofd verzuimen. Geoorloofd verzuim kunnen scholen
enkel melden via overig verzuim als er sprake is van vermoedens van ongeoorloofd verzuim.
Ik denk dat het belangrijk is om ook bij langer geoorloofd verzuim preventief op te
gaan treden, aangezien lang geoorloofd verzuim een voorbode kan zijn van ongeoorloofd
verzuim. Daarom heeft het Ministerie van VWS met nauwe betrokkenheid van mijn ministerie
onderzocht welk beleid scholen voeren voor geoorloofd verzuim.25 Onze gezamenlijke inhoudelijke beleidsreactie op dit rapport volgt nog dit jaar.
Kortom, er bestaan verschillende cijfers doordat verschillende definities (zoals enkel
ongeoorloofd verzuim of alle vormen van verzuim) en manieren van tellingen worden
gebruikt. Vanuit het ministerie werken wij met het veld en DUO samen om de eerder
benoemde verschillen in registratie kleiner te maken, ten einde ons zicht op het verzuim
te verbeteren. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het scholen gemakkelijker te maken verzuim
te melden, maar dit vergt een lange adem.
Oorzaken
De leden van de D66-fractie vragen zich af of ik het eens ben met de opvatting dat
thuiszitters niet altijd agressief gedrag vertonen, overwegend jongens zijn, hoe ik
de conclusie beoordeel dat dit wel zo zou zijn en of ik erken dat thuiszitters vaak
juist ook jongeren zijn met autisme of hoogbegaafdheid. De CU-fractie vraagt specifiek
aandacht voor de invloed van school- en klassengrootte. D66 vraagt om een onderzoek
waarbij specifiek wordt gesproken met thuiszittende kinderen en hun ouders, en zo
nee, waarom niet. BIJ1 vraagt of ik de observatie m.b.t. de oorzaken van thuiszitten
onderken, en of ik het rapport «Staat van de thuiszitters» van drs. Kim Castenmiller
ken.
De afgelopen jaren zijn veel onderzoeken uitgevoerd naar de achtergrondkenmerken van
kinderen en jongeren die uitvallen.26
27
28 Ook is onderzoek uitgevoerd waarbij specifiek wordt gesproken met thuiszittende kinderen
en hun ouders.29 Deze onderzoeken laten stuk voor stuk zien dat de diversiteit van de individuen zeer
groot is, net zoals – waar BIJ1 naar vraagt – in de verschillende oorzaken van thuiszitten.
De reikwijdte van de groep kinderen en jongeren die uitvalt is dankzij deze vele onderzoeken
bekend bij het ministerie. De resultaten van deze onderzoeken worden momenteel gebruikt
bij de totstandkoming van beleid rondom het signaleren en oplossen van (langdurig)
verzuim, zoals ik ook in mijn reactie aan de Kamer heb laten weten. In dit specifieke
onderzoek – het onderwerp van dit SO – komt agressie sterk naar voren, terwijl in
een eerder onderzoek van het Kohnstamm Instituut juist internaliserende gedragsproblematiek
sterk naar voren kwam. Ik ben het dus eens met de vragenstellers die stellen dat thuiszitters
niet alleen jongens zijn met agressief gedrag. De problematiek is complex, er is niet
één type thuiszitter en daarmee ook niet één landelijke aanpak mogelijk. Iedere (dreigend)
uitgevallen leerling is uniek en heeft maatwerk nodig. Dit laat ook zien waarom ik
heb gekozen voor een integrale aanpak met inzet op de verbeteraanpak passend onderwijs,
een betere samenwerking tussen onderwijs en zorg, en het creëren van meer maatwerkmogelijkheden
via de onderwijszorgarrangementen.30
Representativiteit
Zowel de leden van D66, CDA, PvdA als de CU-fractie vragen zich af in hoeverre de
thuiszitters in dit rapport representatief zijn voor de gehele groep kinderen en jongeren
die uitvalt. De leden van de PvdA-fractie, de CU-fractie en de D66-fractie stellen
vragen over de selectie van de cases in dit onderzoek, waarbij zorgen bestaan dat
er sprake is van een «bias» aangezien de selectie van cases voor dit onderzoek gebaseerd
is op uitspraken van de Geschillencommissie. Dit zou een vertekenend beeld geven,
namelijk dat thuiszitten vaak het gevolg is van agressief gedrag en vooral voorkomt
bij jongens.
De opdracht van dit onderzoeksrapport van Kohnstamm Instituut kwam vanuit de Nederlandse
vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO). De NVO heeft ervoor gekozen om
alleen casussen te bestuderen die zijn behandeld door de Geschillencommissie Passend
Onderwijs (GPO). Het onderzoek gaat dus alleen over casussen waar sprake is van (de
weigering van) toelating van leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, de verwijdering
van een leerling of de vaststelling en bijstelling van het ontwikkelingsperspectief
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
Opvolging van aanbevelingen in verbetertrajecten
De leden van de fracties van VVD, D66, SP, PvdA, GroenLinks als CU vragen een nadere
toelichting op hoe dit rapport en de daadwerkelijke aanbevelingen worden gebruikt
bij de verbeteraanpak passend onderwijs en de gezamenlijke inzet op onderwijs en zorg.
Hoewel de onderzochte groep niet representatief is voor de gehele groep kinderen en
jongeren die uitvallen (zie hierboven), stroken de bevindingen en aanbevelingen met
de uitkomsten uit de evaluatie passend onderwijs, de vertaling hiervan in de verbeteraanpak
passend onderwijs en de gezamenlijk inzet van onderwijs en zorg.
Een van de uitgangspunten van het passend onderwijsbeleid is de leerling en de ouder
zien als gelijkwaardig partner.31 De aanbevelingen uit het rapport zijn grotendeels ondervangen in de maatregelen uit
de verbeteraanpak.32 Zo komt er een vaste vertrouwenspersoon voor elke leerling in het vo, komt er betere
informatie in de schoolgids en komt er in elk samenwerkingsverband een ouder- en jeugdsteunpunt
waar ouders en leerlingen informatie, advies en steun kunnen krijgen. Daarnaast werk
ik eraan dat leraren beter voorbereid en toegerust zijn op het omgaan met verschillen
tussen jongeren en dat de expertise van jeugdhulp beter wordt benut. Ik zal bij de
uitwerking van deze aanbevelingen die voor alle leerlingen gelden telkens toetsen
of de uitwerking ook positief is voor jongeren, die op dit moment thuiszitten, en
hun ouders.
De uitwerking van de maatregelen uit de verbeteraanpak en de inzet op onderwijs en
zorg pak ik, net als de evaluatie, samen op met de partners in het veld. Dit vraagt
nauwe afstemming, zodat we gezamenlijk kunnen zorgen dat leerlingen, ouders en leraren
ook echt verbetering ervaren. Veel van de verbetermaatregelen gaan over gedrag en
over cultuur in de school, zoals in het rapport terecht wordt aangehaald. Mijn inzet
voor komende jaren is om de positie van leerlingen en ouders gelijkwaardig te laten
zijn, door hun informatiepositie te versterken, het goede gesprek te stimuleren, besturen
verantwoordelijk te houden, actief te monitoren en signalen serieus te nemen. Met
de evaluatie van passend onderwijs hebben we ook geconcludeerd dat het veranderen
van gedrag en cultuur tijd kost en dat (wettelijke) druk niet altijd effect sorteert.
Afgelopen periode ben ik samen met de veldpartijen gestart met de uitvoering van verschillende
maatregelen uit de verbeteraanpak passend onderwijs. We kunnen niet de gehele verbeteraanpak
in één keer oppakken: de capaciteit bij de uitvoerende partijen is gelimiteerd en
bovendien zijn scholen door corona en uitvoering van het NP Onderwijs33 op andere manieren al zeer druk bezig met de ondersteuning van leerlingen. Ik heb
er daarom in nauw overleg met het veld voor gekozen om te beginnen met de acties die
het meest betekenen voor leerlingen, ouders en leraren, zodat zij als eerste de verbetering
ervaren. De bevindingen uit het rapport zijn een goede extra stimulans om te blijven
zoeken naar manieren om te zorgen dat steeds meer jongeren passende ondersteuning
krijgen. Ik informeer u voor het kerstreces over de voortgang van deze acties in de
voortgangsrapportage passend onderwijs.
Eén specifieke aanbeveling uit het rapport wil ik apart toelichten. Dit betreft de
aanbeveling om scholen te helpen in het hanteren van agressief gedrag. De analyse
laat namelijk zien dat problematisch gedrag en vooral agressie voor scholen moeilijk
te hanteren zijn. Dit is zorgelijk, want vaak is agressief gedrag aanleiding tot verwijdering.
Het is belangrijk dat scholen de aanleiding voor het agressieve gedrag van de leerling
kunnen opsporen.
Hiervoor is het van belang dat scholen voldoende kennis en expertise hebben hoe om
te gaan met problematisch en agressief gedrag, ondersteund door en in samenwerking
met hiervoor opgeleide jeugdhulpprofessionals. In opdracht van de Beroepsvereniging
van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), het Nederlands Instituut van Psychologen
(NIP) en de NVO heeft het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) de Richtlijn Ernstige gedragsproblemen
voor jeugdhulp en jeugdbescherming opgesteld. De eerste versie van deze richtlijn
verscheen in 2013. Deze is in 2018 volledig herzien (zie de website www.richtlijnenjeugdhulp.nl).
De richtlijn helpt professionals in de jeugdhulp effectief invulling te geven aan
de diagnostiek en behandeling van jeugdigen met ernstige gedragsproblemen en biedt
handvatten voor de diagnostiek en behandeling van deze van jeugdigen van drie tot
achttien jaar, binnen de context van het gezin en de school. Ik roep scholen en professionals
in de jeugdhulp op om de richtlijn als leidraad te gebruiken en daar waar nodig tijdig
passende hulp in te schakelen vanuit de jeugdhulp. Het volgen van de richtlijn betekent
niet altijd dat de gedragsproblemen volledig verdwijnen. Wel kan worden voorkomen
dat gedragsproblemen zich verder ontwikkelen tot gedragsstoornissen.
Soms is er sprake van ernstige gedragsproblematiek vaak in combinatie met blijvende
stoornissen en beperkingen, waarmee professionals zich geen raad (meer) weten. Onderwijs-
en zorgprofessionals kunnen een beroep doen op het Centrum voor Consultatie en Expertise
(CCE) om inhoudelijk mee te denken over ernstig probleemgedrag op school en op zoek
te gaan naar nieuw perspectief. Ook ouders of verzorgers die zien dat de situatie
van hun kind dreigt vast te lopen, kunnen – samen met professionals uit het zorg/onderwijsnetwerk
– een consultatie bij CCE aanvragen. Ik wijs hierop omdat ik er van overtuigd ben
dat goede en adequate aandacht voor de achtergrond van agressief of problematisch
gedrag in veel gevallen kan voorkomen dat kinderen uitvallen. Met bovenstaande hulpbronnen
kunnen scholen zich op deze moeilijke taak richten.
Gesprek met Kohnstamm Instituut
De leden van de SP- en PvdA fracties zijn benieuwd of het gesprek met de Nederlandse
vereniging van pedagogen en onderwijskundigen al heeft plaatsgevonden. De leden vragen
zich af wat er uit dit gesprek gekomen is als het heeft plaatsgevonden, en zo nee,
waarom het gesprek niet plaats heeft gevonden en wanneer het dan gaat plaatsvinden.
Tevens zijn zij benieuwd naar de frequentie van gesprekken.
Begin juli hebben de onderzoekers van het Kohnstamm Instituut hun rapport incl. belangrijkste
bevindingen gepresenteerd aan het landelijk thuiszittersoverleg.34 De NVO was bij deze presentatie aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst met de partners
en NVO is afgesproken de komende periode vervolg te geven aan de onderzoeksopbrengsten
met NVO en de onderzoekers. Een concrete invulling hiervan volgt nog in samenspraak
met de partners van het eerder benoemde thuiszittersoverleg dat om de vier tot zes
weken bij elkaar komt.
Hieronder zal ik op specifieke vragen gesteld door de verschillende fracties ingaan.
Reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de stand van zaken is van de motie-Beertema/Van
Meenen over een actieplan om het aantal thuiszitters ten minste te halveren.35
Zoals ik aangaf in de meest recente verzuimbrief wordt de uitvoering van deze motie
ingevuld door de integrale aanzet op de verbeteraanpak passend onderwijs, een betere
samenwerking tussen onderwijs en zorg, het creëren van maatwerkmogelijkheden via de
onderwijszorgarrangementen, aandacht voor verzuim en de inzet van gelden uit het NP
Onderwijs voor thuiszitters die niet zijn ingeschreven op een school.36
Reactie op de vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen of er inmiddels duidelijkheid is over de vraag
of de gelden uit het NP Onderwijs37 ook beschikbaar komen voor thuiszitters die niet zijn ingeschreven bij een school.
Met de uitvoering van de middelen uit het NP Onderwijs specifiek voor niet op school
ingeschreven jeugdigen gaan Stichting Gedragswerk, Ingrado en Ondersteuningsteam Zorg
voor de Jeugd vanuit hun expertise meedenken in individuele casussen. Ze zullen in
gesprek gaan met ouders, leerplichtambtenaren, gemeentes en samenwerkingsverbanden
om te kijken wat wel lukt in de ontwikkeling van deze jeugdigen.38 Veel van hen hebben al veel meegemaakt en is er al een heel verhaal aan vooraf gegaan.
Soms hebben jeugdigen en ouders zelf ontwikkelmogelijkheden ontdekt, maar worden die
niet erkend. Of wordt de ontwikkeling vanuit de zorg en niet vanuit onderwijs geboden.
Deze waardevolle activiteiten, deze ontwikkeling die er wél is, wil ik graag recht
doen en ondersteunen. Herkennen en erkennen van dat wat waardevol is, wat bijdraagt
aan ontwikkeling, is ons vertrekpunt. Eind dit jaar informeer ik u over de specifieke
uitwerking van dit plan.
Reactie op de vragen van de leden van de CDA-fractie
De leden vragen of ik voornemens ben naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek,
versneld maatregelen tref en op korte termijn extra inspanningen verricht om het aantal
thuiszitters tegen te gaan op basis van de aanbevelingen uit dit onderzoek. Bijvoorbeeld
ten aanzien van de aanbeveling om onderzoek te doen naar de oorzaken van agressief
gedrag en hoe scholen daar het beste mee om kunnen gaan. Deze leden vragen verder
of ik reden zie om, in de gevallen waarin het gaat om het niet voldoen aan de zorgplicht
door scholen om voor een vervangend passend aanbod te zorgen, met de desbetreffende
scholen in contact te treden om hen te wijzen op hun wettelijke plicht hiertoe.
Zoals hierboven aangegeven zijn onze inspanningen gericht op een combinatie van de
verbeteraanpak passend onderwijs en de inzet op onderwijs en zorg. Dit rapport en
de aanbevelingen sterken mij in die aanpak. Daarnaast hebben schoolbesturen in het
vo financiële mogelijkheden gekregen om zich in te zetten voor kinderen en jongeren
die te maken hebben met verzuim en is binnen het NP Onderwijs veel aandacht voor deze
groep en zijn extra middelen vrijgemaakt voor niet-ingeschreven kinderen om hen weer
in verbinding met het onderwijs te brengen.39
40
Schoolbesturen hebben een verantwoordelijkheid rondom de zorgplicht en moeten die
dan ook nemen. Vanaf 1 november 2019 is toezicht op de naleving van de zorgplicht
een onderdeel van elk vierjaarlijks onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs of
de voorbereiding daarop. Bij tekortkomingen treedt de Inspectie handhavend op. Daarnaast
is sinds 2021 het toezicht op het passend onderwijsbeleid verstevigd via extra capaciteit,
in de nieuwe sectorale onderzoekskaders 2021–2025 en via uitbreiding van de thema-onderzoeken
passend onderwijs. Verder zijn in de verbeteraanpak maatregelen opgenomen om scholen
beter over de zorgplicht te laten communiceren, door onder andere informatie in het
aanmeldformulier, in de schoolgids en op de website op te nemen.
De leden van de CDA-fractie vragen tevens of ik van mening ben dat de onderwijsconsulent
de vertrouwenspersoon zou moeten zijn van ouders en leerling in dit soort gevallen,
of dat naar aanleiding van de aanbevelingen van het Kohnstamm Instituut gekeken moet
worden naar iemand anders die verder van de school afstaat dan de onderwijsconsulent.
Een vertrouwensfunctie ten opzichte van ouders (of één van de andere partijen) verhoudt
zich niet goed tot de onafhankelijke positie van de onderwijsconsulent. De onderwijsconsulenten
zijn er om oplossingen te creëren wanneer ouders, school en samenwerkingsverband er
niet in slagen voor de leerling geschikt onderwijs te vinden, uitgaande van het belang
van het kind. In de praktijk waarderen ouders de begeleiding en bemiddeling, omdat
de onderwijsconsulent vanuit een onafhankelijk perspectief en in verbinding met de
leerling, ouders, school en samenwerkingsverband een passende onderwijsplek trachten
te vinden waar de juiste begeleiding gegeven kan worden.41 Ook blijkt dat ouders veel steun ervaren van de onderwijsconsulent: «Zonder twijfel
een «life saver». Ik heb ontzettend veel steun en hulp gehad van de consulent. Ze
is een geweldige consulent die flexibel meedenkt en rustig blijft ook al was ik dat
zeker niet altijd.».42
De suggestie van het aanstellen van een vertrouwenspersoon valt onder de algemene
aanbeveling om te zorgen voor een optimale communicatie en relatie tussen leerling,
ouders en school. Ik onderschrijf het belang van een goede communicatie en relatie
tussen leerling, ouders en school. Juist wanneer het moeizaam gaat, heeft dit extra
aandacht en inzet nodig. Daarom krijgen samenwerkingsverbanden als expliciete taak
het onafhankelijk informeren en adviseren van ouders en leerlingen43. In de uitwerking van deze maatregel hebben alle partijen besloten om ondersteuning
aan de taakstelling van deze «ouder- en jeugdsteunpunten» toe te voegen. De steunpunten
zullen dus ook in staat zijn ouders en jeugdigen te ondersteunen in hun zoektocht
naar passend onderwijs, de uitvoering ervan en tijdens het gehele proces, ook als
er een onderwijsconsulent is ingeschakeld. In oktober is de leidraad «Samen bouwen
aan ouder- en jeugdsteunpunten» verschenen. De leidraad geeft aan welke functies een
ouder- en jeugdsteunpunt moet vervullen en aan welke voorwaarden het moet voldoen.44 Afgesproken is dat tegen het einde van het schooljaar 2021–2022 alle samenwerkingsverbanden
een functionerend steunpunt hebben, doordat in ieder geval de informatiefunctie volledig
is opgezet en dat ze concrete plannen hebben voor steunen en signaleren. Ouders kunnen
daarnaast terecht bij ouderbelangenverenigingen, het eigen netwerk en/of hulpverlening.
Reactie op de vragen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie verzoeken een reactie van mij op de vraag hoe de motie-Kwint
c.s. over de thuiszittersproblematiek regionaal in kaart te brengen45 wordt uitgevoerd. Daarnaast vraagt de motie om alle dossiers van thuiszitters opnieuw
te bekijken, met als doel om in gezamenlijkheid een passende plek in het onderwijs
te vinden. De leden begrijpen dat dit onderdeel van de motie ook nog niet is uitgevoerd,
vanwege privacywetgeving. Zij vragen zich af of het klopt dat gemeenten en samenwerkingsverbanden
informatie over thuiszitters om te komen tot oplossingen niet onderling mogen delen
vanwege privacywetgeving. Daarnaast vragen zij welke informatie het dan specifiek
betreft en of het klopt dat gemeenten en samenwerkingsverbanden individuele thuiszitters
niet samen mogen bespreken om te komen tot een oplossing, maar dat hier nieuwe wetgeving
voor nodig is.
Ik heb eerder aangegeven dat categoriseren naar redenen van thuiszitten en ondersteuningsvraag
niet uitvoerbaar is, omdat deze informatie niet wordt gedeeld met het Ministerie van
Onderwijs Cultuur en Wetenschap.46 Daarnaast kan ik niet goed gevolg geven aan de informatie die ik zou ophalen, omdat
het oplossen van thuiszittersproblematiek vooral in de regio en lokaal moet gebeuren
door de betrokkenen om het kind heen. Er bestaat niet één effectief bewezen interventie
die werkt voor alle kinderen en jongeren om ze terug naar het onderwijs te geleiden,
evenmin dat er één landelijke aanpak voorhanden is., Het gaat om maatwerk, het stellen
van de juiste vragen en het vinden van oplossingen voor ieder kind.
Daarom werk ik aan een wetsvoorstel dat regelt dat samenwerkingsverbanden verzuimgegevens
van DUO mogen ontvangen, zodat er nog beter gewerkt kan worden aan het voorkomen van
uitval. Dit gaat de samenwerkingsverbanden helpen om binnen de eigen regio witte vlekken
te identificeren en zo beter te kunnen achterhalen op welk gebied het aanbod ontbreekt.
Zodra dit is geregeld zal ik ook de rol voor de Inspectie in het toezicht op de verzuimgegevens
van de samenwerkingsverbanden meenemen.
In de regio’s maken samenwerkingsverbanden en gemeenten nu al afspraken met elkaar
over de thuiszittersaanpak. Dat zal per regio anders zijn. Hierbij hebben de partijen
zich uiteraard te houden aan geldende privacywetgeving. Om partijen hierbij te helpen
en ondersteunen heeft het Steunpunt Passend Onderwijs een modelconvenant opgesteld
voor gegevensdeling. Dit modelconvenant kan partijen helpen bij het nu al zorgvuldig
omgaan met het delen van gegevens rond thuiszitters.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie een reactie van mij op het rapport «Passend
Hoogbegaafdenonderwijs – afgewezen». Zij vragen wat ik ervan vind dat nog steeds zoveel
hoogbegaafde kinderen geen passend onderwijs krijgen. Daarnaast vragen zij hoe het
kan dat na zoveel signalen van ouders en leerlingen dit nog steeds niet geregeld wordt.
Zij vragen wat er is gebeurd met de € 15 miljoen extra voor hoogbegaafdenonderwijs.
De leden vragen zich af hoeveel hoogbegaafde thuiszitters dankzij dit bedrag weer
onderwijs krijgen, of dat dit geld enkel beschikbaar is voor kinderen die al ingeschreven
staan op een school.
Uit het betreffende rapport blijken klachten over samenwerkingsverbanden en wordt
duidelijk gesteld dat ouders niet (volledig) weten welke route ze kunnen nemen bij
het ontbreken van passend onderwijsaanbod.
Ieder jaar leveren gemeenten een overzicht van het verzuim in het afgelopen schooljaar
aan, zoals voorgeschreven in de Leerplichtwet. Hier zitten geen persoonsgegevens of
achtergrondinformatie over individuele leerlingen in, dus ook niet over (hoog)begaafdheid.
Het geld uit het regeerakkoord (€ 15 miljoen) is gericht op het versterken van het
onderwijssysteem ten behoeve van (hoog)begaafde leerlingen en niet op individuele
leerlingen.
Uiteraard betreur ik het feit dat leerlingen thuiszitten en geen passend onderwijs
krijgen. Zoals eerder aangegeven is het ondersteuningsaanbod op veel plekken beter
geworden, maar er is zeker nog ruimte voor verbetering, waaronder het onderwijsaanbod
aan (hoog)begaafde leerlingen.47 Bij het organiseren van een passend onderwijsaanbod, dient rekening gehouden met
de verscheidenheid aan onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van (hoog)begaafde leerlingen.
De groep hoogbegaafde leerlingen is niet homogeen.
De taken en verantwoordelijkheden voor passend onderwijs voor alle leerlingen liggen
vanuit het gedecentraliseerde beleid bij de scholen, schoolbesturen en samenwerkingsverbanden
en indien van toepassing bij de gemeente. Om het onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen
een impuls te geven is in totaal € 56 miljoen beschikbaar gesteld via de subsidieregeling
voor (hoog)begaafde leerlingen in primair en voortgezet onderwijs.48 De samenwerkingsverbanden passend onderwijs voeren met deze subsidie sinds 2019,
met vertraging vanwege de COVID-19 maatregelen, planmatig activiteiten uit om een
passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod aan (hoog)begaafden te creëren op basis
van de behoeftes in de regio. Dit zijn interventies gericht op o.a. (het voorkomen
van) thuiszitters; het differentiëren in de lesstof door te compacten (minder uitleg,
herhaling en oefening); verrijken (uitdagend, aanvullend materiaal) en/of versnellen;
vol – of deeltijd hoogbegaafdenonderwijs; onderwijszorgarrangementen. Daarnaast wordt
de onderlinge samenwerking bevorderd en onderwijsprofessionals begeleiding en scholing
op het gebied van (hoog)begaafdheid geboden. De ingezette activiteiten en de verbetervoorstellen
zullen nog niet effectief zijn voor alle (hoogbegaafde) leerlingen, maar er wordt
op steeds meer plekken een dekkend aanbod gecreëerd.49
Door middel van het opgezette monitor- en impact onderzoek zal meer inzicht verkregen
worden in de besteding van deze middelen en de impact en werkzame mechanismen van
de activiteiten. Een eerste rapport over de inzet van deze middelen is 17 december
2020 aan u gestuurd.50 Het kan de samenwerkingsverbanden en scholen praktische informatie geven over efficiënte
en effectieve manier van besteden van onderwijsmiddelen om tot een meer passend aanbod
te komen.
In het najaar van 2021 wordt het vervolg van het hierboven genoemde monitor- en impact
onderzoek verwacht. De rapporten over de voortgang stuur ik u toe zodra deze beschikbaar
zijn. Deze onderzoeksresultaten en de bevindingen over het dekkende aanbod vanuit
de praktijk zullen worden meegenomen in het beleid. Of een vertaling van deze resultaten
in beleid ook eind dit jaar naar u gestuurd kunnen worden hangt af van de aard van
de bevindingen.
Reactie op de vragen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie vragen mij welke lessen er uit de opgedane ervaring, zowel
positief als negatief, van ouderbetrokkenheid tijdens de coronacrisis meegenomen gaan
worden in de verbetertrajecten van het passend onderwijs, maar ook in het bestrijden
van de thuiszittersproblemen. Tevens vragen de leden mij hoe ik gebruik ga maken van
de opgedane ervaring met hybride onderwijs.
In algemene zin bleek uit de Monitor hybride onderwijs een grotere ouderbetrokkenheid
in de periode waarin onderwijs op afstand werd geboden, waarvan het goed is om deze
vast te houden.51 Betrokken ouders hebben een positieve invloed op de leerprestaties van hun kinderen,
en dat was zeker ook zo tijdens de coronacrisis. Ze spelen met name een rol bij het
ondersteunen van hun kind thuis en bij het motiveren van hun kind. Veel scholen kregen
een beter inzicht in de thuissituatie van leerlingen dan voorheen, doordat zij letterlijk
konden binnen kijken bij leerlingen. In die periode werd echter ook veel zichtbaarder
voor scholen dat de verschillen in de begeleiding die ouders konden geven groot waren.52 Doordat de rol van de ouders nog groter was dan anders, heeft dat de kansenongelijkheid
tussen kinderen vergroot.
In de Gelijke Kansen Alliantie zijn afgelopen jaar in tientallen gemeenten interventies
gedaan om te investeren in ouderbetrokkenheid, door hen te betrekken bij het onderwijsproces,
deel te nemen aan trajecten samen met hun kind of door de vaardigheid van ouders om
ondersteuning aan hun kind te kunnen bieden te vergroten. Ook in de activiteiten van
de GKA in het komende schooljaar is ouderbetrokkenheid een belangrijk thema en scholen
en gemeenten kunnen met NPO-middelen investeren in ouderbetrokkenheid.
Ouders & Onderwijs heeft aangegeven dat vooral ouders van kinderen en jongeren die
zijn uitgevallen en die tijdens de lockdown afstandsonderwijs hebben ontvangen, overwegend
positief waren. Kinderen die vastzaten en geen ondersteuning konden krijgen, kregen
nu wel afstandsonderwijs. Veel kinderen en jongeren hebben dankbaar gebruik gemaakt
van die mogelijkheid. Zo konden zij eindelijk weer onderwijs krijgen en tegelijk ook
«sociaal» weer enigszins aanhaken bij leeftijdsgenoten. Die aansluiting kan voor sommige
van hen het begin zijn van weer onderwijs volgen en naar school gaan.
In de uitvoering van de verbeteraanpak passend onderwijs is een belangrijk aandachtspunt
om de ervaringen en mogelijkheden voor afstandsonderwijs blijvend te kunnen inzetten.
Daarom werk ik aan het mogelijk maken van onderwijs op afstand voor huidige uitgevallen
leerlingen als onderdeel van het plan hen terug te laten groeien naar het onderwijs.
Het afstandsonderwijs en de rol die ouders daarbij spelen krijgt daarom een belangrijke
plek in de uitvoering van de verbeteraanpak passend onderwijs. Hiervoor is deze zomer
een onderzoek gestart met als doel de knelpunten te achterhalen op het gebied van
wet- en regelgeving, waar bestaande initiatieven die een vorm van onderwijs op afstand
bieden aan uitgevallen leerlingen tegenaan lopen. Naar verwachting is het onderzoek
rond de kerst van 2021 gereed. Ik informeer u daarna over de vervolgstappen.
Reactie op de vragen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen mij of voldoende inspanning verricht wordt om te
voorkomen dat betrokkenen in een geschillenprocedure terechtkomen en in hoeverre een
versterking van de ouderondersteuning kan helpen om in gezamenlijkheid tot een oplossing
te komen.
Uit gesprekken met ouders en ouderorganisaties en uit evaluatieonderzoek van het NRO
voor de evaluatie passend onderwijs geven ouders aan problemen te ervaren in de communicatie
met school en dat zij moeilijk toegang hebben tot informatie over passend onderwijs
in hun regio. In de Beleidsnota Evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs zet
ik daarom sterk in op deze punten.
Met de verbeteraanpak passend onderwijs moet duidelijker worden wie in de school aanspreekpunt
is voor passend onderwijs en welke ondersteuning geboden kan worden door dit te communiceren
in de schoolgids en waar mogelijk ook op de website. Het ouder- en jeugdsteunpunt,
dat in elk samenwerkingsverband zal worden opgezet, geeft onafhankelijke informatie
over passend onderwijs in de regio. Ouders kunnen zich door dit steunpunt laten informeren
en adviseren om zo het gesprek met school op een gelijkwaardig niveau aan te gaan.
Naast het gelijker trekken van de informatiepositie van ouders en school moet alles
er verder op gericht zijn dat ouders, leerling en school in een open gesprek met elkaar
spreken en bepalen welke ondersteuning, aanpassingen en zorg nodig zijn om een leerling
op school te bieden wat hij/zij nodig heeft. Ook als een gesprek lastig is of als
ouders/leerling ontevreden zijn, is het van groot belang met elkaar in gesprek te
blijven. Ook hierin zal het ouder- en jeugdsteunpunt een belangrijke rol vervullen.
Zij zal een rol kunnen spelen in het voorkomen van escalatie.
Naast de ouder- en jeugdsteunpunten en de de-escalerende rol die ik voor deze voorzie,
continueer ik het subsidiëren van de onderwijs(zorg)consulenten en stichting gedragswerk.
Deze instanties blijven naar mijn mening naast de steunpunten nodig om samen met ouders
en school en waar nodig ook de zorg op zoek te gaan naar integrale oplossingen.
Een stap die ouders kunnen nemen als ze er niet uit komen met de school, is het voorleggen
van het geschil aan de Geschillencommissie Passend Onderwijs (GPO). De GPO geeft vervolgens
een zwaarwegend advies aan het schoolbestuur, waarbij het schoolbestuur moet melden
en onderbouwen wat met het advies is gedaan. De GPO had in beginsel een tijdelijk
karakter, maar zal ik, zoals aangekondigd in de Beleidsnota Evaluatie en Verbeteraanpak Passend Onderwijs, structureel maken53. Daarnaast ga ik ervoor zorgen dat de uitspraken van de GPO ook bindend kunnen zijn.
Hiervoor vindt nu een verkenning plaats naar wat de (juridische) mogelijkheden voor
leerlingen zijn om naar de GPO te kunnen stappen en in welke gevallen de adviezen
bindend worden.
Wanneer leerling en ouders er met het onderwijs en/of de zorg onderling toch niet
uitkomen is een duidelijk proces nodig om tot een doorbraak in het geschil te komen.
Hierin is een heldere rolverdeling nodig om vrijblijvendheid te voorkomen. Schoolbesturen
en hun samenwerkingsverband hebben hier, in afstemming met de gemeenten, een verantwoordelijkheid
en een taak om te voorkomen dat kinderen tussen wal en schip vallen. Zij moeten ervoor
zorgen dat er duidelijkheid is voor ouders hoe de escalatiemogelijkheden en -procedures
in de school en de regio zijn. De verplichting om tot een heldere escalatieladder
te komen is opgenomen in het programma van eisen voor schoolbesturen en samenwerkingsverbanden,
om ervoor te zorgen dat dit ook overal duidelijk wordt ingericht.
Reactie op de vragen van de leden van de BIJ1-fractie
De BIJ1-fractie vraagt mij waarom er in het lijvige rapport over de Staat van het
Onderwijs slechts vier keer wordt geschreven over kinderen en jongeren die uitvallen.
In het hoofdstuk over het stelsel van de Staat van het Onderwijs benoemt de inspectie
de problematiek van thuiszitters heel expliciet. De inspectie zegt daar dat alle leerlingen
recht hebben op goed onderwijs dat past bij hun mogelijkheden, maar dat zij helaas
al jaren moet vaststellen dat er leerlingen zijn voor wie dit niet gerealiseerd wordt
en dat als gevolg daarvan het aantal thuiszitters de afgelopen jaren gestegen is.
De inspectie vindt het zorgelijk dat de coronacrisis, in elk geval tijdelijk, het
gevolg heeft dat nog meer leerlingen geen onderwijs volgden of zelfs geheel buiten
beeld zijn geraakt. Scholen waren sinds de scholensluiting in het voorjaar van 2020
niet verplicht om verzuimmeldingen door te geven aan gemeenten. Daardoor is er geen
landelijk zicht op het aantal leerlingen dat (langdurig) niet deelneemt aan het onderwijs.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt tevens om niet nog meer taken op het bordje van
onderwijspersoneel te leggen, maar in samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport plannen op te stellen om leerlingen die uitvallen binnen het systeem
de nodige zorg te verlenen. In de brief aan uw Kamer over onderwijs en zorg van 12 juli
2021 benoemen mijn collega van VWS en ik welke problemen er nog zijn bij de regelgeving
voor de samenwerking tussen onderwijs en zorg, en hoe deze opgelost kunnen worden.54
Tot slot vraagt het lid zich af hoe ik tegen dit citaat aan kijk die te vinden is
op de website van de Evangelische Omroep: «Terwijl we in de samenleving steeds meer
aandacht krijgen voor de onderlinge verschillen tussen mensen, moeten schoolgaande
kinderen binnen bepaalde kaders passen. We eisen van kinderen om gemiddeld te zijn
om ze op school te houden. Zo lopen juist de kwetsbare kinderen, die het toch al niet
makkelijk hebben, aan tegen het systeem. Natuurlijk kan niet iedereen aan de norm
voldoen. Maar waarom doen we net alsof er met deze kinderen iets mis is?»
Elke leerling en elke behoefte is uniek. Het doel van het vinden van passende ondersteuning
is dat de leerling een perspectief heeft op vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt, of
dagbesteding, en wordt voorbereid op een zo goed en gelijkwaardig mogelijke deelname
aan de samenleving. Om recht te doen aan de diversiteit aan ondersteuningsbehoeften
van leerlingen, vragen we van scholen (al dan niet via het samenwerkingsverband en
met behulp van jeugdhulp) een flexibel en breed palet aan oplossingen aan te bieden.
Hierdoor kunnen leerlingen eerder een bij hen passende oplossing vinden welke hen
kansen biedt om tot een zo volledig mogelijk ontwikkelpotentieel te komen. Daar werk
ik samen met mijn collega van VWS en met alle mensen in het veld dagelijks aan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.M. de Vrij, adjunct-griffier