Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de reactie op het evaluatierapport van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO): 'De nieuwe weg van NWO'
29 338 Wetenschapsbudget
Nr. 255 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 november 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 12 oktober 2020 over het evaluatierapport «De nieuwe weg van NWO. Schakel
tussen wetenschap en samenleving» (Kamerstuk 29 338, nr. 2210, de brief van 22 juni 2021 over de reactie op het evaluatierapport van de Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO): «De nieuwe weg van NWO» Kamerstuk
29 338, nr. 24) en over de brief van 22 juni 2021 over de antwoorden op vragen commissie over het
Evaluatierapport «De nieuwe weg van NWO. Schakel tussen wetenschap en samenleving»
(Kamerstuk 29 338, nr. 248).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 september 2021 aan de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 10 november 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van de Graaf
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
5
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van
de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (hierna: NWO) en de reactie
van de Minister hierop en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden lezen dat uit de conclusie van de commissie naar voren komt dat het niet
eenvoudig was om de doelmatigheid van NWO te benchmarken en dat NWO ernaar zou moeten
streven om de eigen doelmatigheid beter te volgen en te beoordelen. De Minister geeft
aan dat ze NWO gaat vragen om meer inzicht te geven in de doelmatigheid en de doeltreffendheid
in haar bestuursverslag. Is dit het enige wat de Minister op dit gebied aan NWO gaat
vragen? Op welke andere manieren gaat de Minister NWO stimuleren om de doelmatigheid
te benchmarken, zo vragen de leden.
De leden lezen dat NWO heeft aangekondigd te gaan werken aan meer transparante beoordelingsprocedures.
Zij vragen op welke manier NWO dit gaat vormgeven.
Daarnaast lezen de leden dat de Minister openstaat voor het idee om NWO langjarige
financiële kaders te bieden, vergelijkbaar met de zevenjarige kaderprogramma’s van
de Europese Commissie. Hoe komt dit soort lange periodes overeen met het budgetrecht
van de Kamer? Op welke manier gaat de Minister dit onderzoeken en wanneer start dit
onderzoek? Waarom laat de Minister deze beslissing niet over aan een nieuw kabinet,
zo vragen de leden.
Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat NWO een aantal aanbevelingen doet waar
de Minister in haar reactie niet op ingegaan is. De leden vragen om alsnog een reactie
te geven op de volgende aanbevelingen uit het rapport over NWO:
– Maak onderscheid tussen de eigenaars- en de opdrachtgeversrol in de relatie met NWO
en beleg de verantwoordelijkheid voor die rollen op verschillende plekken binnen OCW.
– Overweeg daarbij om een gecoördineerd opdrachtgeversoverleg voor NWO in te stellen,
waar ook andere departementen op dg-niveau1 in vertegenwoordigd zijn.
– Gun NWO de ruimte om echt als zelfstandig bestuursorgaan te fungeren.
– Stel beleidsdoelen vast, maar laat NWO zoveel mogelijk vrij in de wijze waarop de
doelen worden gerealiseerd.
De leden vragen verder of de reactie van de Minister op de suggestie in de evaluatie
om NWO het voortouw te laten nemen bij een strategische wetenschapsvisie voor Nederland
zo gelezen moet worden dat zij hier niet in meegaat en NWO een secundaire rol wil
geven. Of wordt hier iets anders mee bedoeld, zo vragen de leden.
Tot slot lezen de leden dat de Minister afwijzend reageert op de aanbeveling uit de
NWO-evaluatie dat de NWO-programmering moet worden ingedeeld naar analogie van de
EU-structuur met pijlers: Excellente Wetenschap, Global Challenges & Industrial Competitiveness
en Innovative Europe. De leden vragen of de Minister explicieter kan onderbouwen waarom
dit geen betere structuur is en of NWO het hiermee eens is, aangezien dit eerder ook
in de commissie-Weckhuysen2 is bepleit.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie
op het evaluatierapport van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek.
Deze leden zijn alle betrokkenen bij NWO, als ook de leden van de evaluatiecommissie,
erkentelijk voor hun werk. Zij wensen de Minister nog enkele vragen te stellen.
Wettelijke taak
De leden van de D66-fractie constateren dat NWO zich bij het uitvoeren van haar taak
in hoofdzaak richt op het universitair onderzoek. Zij wijzen erop dat er ook onderzoek
bij de TO2-instellingen3 en in toenemende mate ook aan de hogescholen plaatsvindt. Deze leden vragen de Minister
te reflecteren op de rol van NWO in het onderzoekstelsel in relatie tot deze takken
van onderzoek.
Balans in de beoordelingsprocedures
De leden van de D66-fractie constateren dat de honoreringspercentages in de subsidieprogramma’s
laag zijn. Zij vragen de Minister uiteen te zetten wat het honoreringspercentage voor
de verschillende programma’s is. Zij vragen tevens of bekend is welk honoreringspercentage
(ten minste) gewenst is in de balans tussen inspanningen van onderzoekers en beoordelaars
en de kans op toekenningen. Is er ook inzicht in de hoeveelheid aanvragen die nu als
excellent worden beoordeeld maar geen toekenning krijgen, zo vragen de leden.
De pijlerstructuur van Horizon Europe
De leden van de D66-fractie constateren dat de evaluatiecommissie de aanbeveling doet
om voor de financieringsinstrumenten van NWO te kijken naar het Europese voorbeeld.
Deze leden vragen de Minister om een nadere toelichting te geven op haar standpunt
dat het niet aan te raden is om subsidieprogramma’s op te splitsen om deze verdeling
te maken. Welke nadelen ziet de Minister? Blijken deze nadelen dan ook uit het Europese
programma? Zo niet, waarom zouden de nadelen zich wel op nationaal niveau voordoen
en niet op Europees niveau? Hoe verhoudt het standpunt van de Minister zich tot de
argumenten van de evaluatiecommissie, zo vragen de leden.
De rol van NWO bij de wetenschapsvisie
De leden van de D66-fractie constateren dat de evaluatiecommissie als onderdeel van
de nexusrol van NWO ook het bijdragen aan een wetenschapsvisie ziet. Deze leden vragen
de Minister toe te lichten op welke wijze de wetenschapsbrief zich verhoudt tot het
strategisch plan dat NWO ontwikkelt. Ten aanzien van de landschapsanalyses vragen
deze leden of NWO ook in staat is om periodiek een sectorbeeld van de onderscheidenlijke
wetenschapssectoren te ontwikkelen.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
reactie van de Minister op het evaluatierapport «De nieuwe weg van NWO».
De leden van de PvdA-fractie hechten eraan dat wetenschappers zich kunnen zich ontwikkelen
in meerdere kerndomeinen van de wetenschap, te weten onderzoek, onderwijs, impact
op de samenleving, leiderschap en samenwerking, en hiervoor ook worden gewaardeerd
en beloond. Dit betekent voor de leden van de PvdA-fractie ook dat zij af willen van
de publicatiedrift, meer geld willen vrijmaken voor fundamenteel onderzoek, maar open
science juist waarderen, opdat wetenschap ten goede komt aan iedereen. In hoeverre
deelt de Minister deze visie en verbindt zij daaraan consequenties voor het wetenschapsbeleid,
zo vragen de leden.
Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat de Minister in haar reactie nog niet
erg concreet wordt. In het algemeen is niet NWO of het functioneren ervan het grote
knelpunt: het probleem is eerder dat het systeem als geheel niet voldoende wordt bekostigd.
Dat leidt tot drukte bij de universiteiten en een te hoge aanvraagdruk bij NWO en
in vervolg daarop tot allerlei initiatieven om de aanvraagdruk te verlagen. Zo kan
er door de aanvraagdruk, ondanks dat er veel excellente studies zijn, maar 10% bij
kenniscoalities worden gehonoreerd. NWO heeft dus «last» van een aantal uitdagingen
die eigenlijk systeemuitdagingen in het algemeen zijn. Nu vermeldt de Minister wel
dat de Kamer met het aannemen van de motie van de leden Van den Berge en Paternotte,
de oproep heeft gesteund om de kenniscoalitie te laten onderzoeken op welke wijze
in de toekomst kan worden voldaan aan de norm om in Nederland 3% van het bbp te besteden
aan onderzoek en ontwikkeling,4 maar zij stelt dat eventuele investeringen op dit gebied aan het volgende kabinet
zijn. In hoeverre wil en kan de Minister sturend optreden bij de wetenschappelijke
infrastructuur? Zelfs indien de Investeringsagenda voor onderzoek en innovatie 2021–2030
van de kenniscoalitie wordt gerealiseerd, komt een investeringsniveau van 3% van het
bbp pas in 2030 in zicht. De leden vragen wat dit betekent voor het niveau van het
Nederlands onderzoek in Europees en internationaal perspectief.
De leden van de PvdA-fractie willen de trend keren dat wetenschappers met onzekere
aanstellingen moeten woekeren met hun tijd tussen onderzoek en onderwijs. Daarom stellen
deze leden gerichte investeringen voor: een vast bedrag voor alle universiteiten dat
geoormerkt is voor meer vaste aanstellingen en een vaste onderzoeksvoet voor wetenschappers
in hun aanstellingen, zodat ze minder afhankelijk worden van de onzekere tweede geldstroom.
De leden van de PvdA-fractie bepleiten tevens een eerlijke verdeling van middelen
tussen bètatechniek, de alfa- en gammastudies en medische wetenschappen. Extra geld
voor technische studies mag niet leiden tot minder budget voor studies binnen andere
wetenschappelijke domeinen. De honoreringskans bij NWO is namelijk het laagst binnen
het SSH-domein.5 Hoe wil en kan de Minister zorgen voor betere honoreringskansen in het algemeen en
in het bijzonder binnen het SSH-domein, waar de kansen immers nóg lager zijn, zo vragen
de leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op
het evaluatierapport «De nieuwe weg van NWO. Schakel tussen wetenschap en samenleving»
en het verslag van een schriftelijk overleg inzake het evaluatierapport. De voornoemde
leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de beantwoording van de
vragen door de Minister in het verslag van een schriftelijk overleg.6 Deze leden constateren dat de Minister in het verslag meermaals aangeeft dat het
aan een nieuw kabinet is om te besluiten over de financiële implicaties. De voornoemde
leden zijn enigszins verbaasd over dit terugkerende antwoord, te meer omdat het hierbij
niet gaat om een controversieel verklaard onderwerp. Kan de Minister aangeven in welk
scenario zij wel bereid is om de noodzakelijke investeringen in het onderwijs en de
wetenschap te doen? Kan de Minister voorbeelden geven van urgentere situaties waarin
ze afstapt van haar voornemen om de besluiten door te schuiven naar een volgend kabinet,
zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie interpreteren deze beantwoording zo dat de Minister
voornemens is geen nieuwe investeringen meer te doen in onderwijs en onderzoek tot
aan een nieuw kabinet. Is dat correct? Is de Minister het met de leden van deze fractie
eens dat de demissionaire status van het kabinet niet mag leiden tot een afbrokkeling
van publieke voorzieningen en publieke instellingen? Deelt de Minister de mening dat
noodzakelijke investeringen voor een adequaat voortbestaan van die instellingen, in
het landsbelang, uitgevoerd moeten worden, zo vragen de leden.
Ten slotte hebben deze leden nog enkele vragen over de rol van de private sector bij
wetenschappelijk onderzoek. Is de Minister bekend met het artikel «De Nationale Wetenschapsagenda
is een bedreiging voor de wetenschap»7 waarin verwezen wordt naar een recent onderzoek van het Amsterdam UMC8. Uit het onderzoek blijkt dat door de externe druk van financiers de onafhankelijkheid
onder druk wordt gezet en de positie van de Nederlandse wetenschap verslechtert.9 De leden vragen of de Minister een appreciatie kan geven van de belangrijkste conclusies
en aanbevelingen van het onderzoek.
Inbreng van de leden van de fractie van Volt
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie van de Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en de reactie van de Minister hierop en
hebben hierover nog enkele vragen.
De Minister schetst in haar brief dat «mede dankzij NWO Nederland een gidsland [is]
voor andere landen». De leden vragen wat de Minister in de toekomst nodig acht, bijvoorbeeld
met betrekking tot structureel extra financiële middelen, voor NWO om deze rol te
kunnen blijven vervullen.
De voornoemde leden vragen of de Minister mogelijkheden ziet voor een structureel
onderzoeks- en innovatiefonds om fundamenteel (strategisch en open) onderzoek te financieren
voor de komende decennia. Zo ja, hoe zou dit zich verhouden tot het huidige Groeifonds?
Ziet de Minister mogelijkheden voor deze twee fondsen om naast elkaar te bestaan,
en zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
De leden vragen welke andere landen de Minister als voorloper ziet op het gebied van
financiering van wetenschap en doelmatige besteding van het budget voor wetenschappelijk
onderzoek.
De leden vragen voorts welke mogelijkheden de Minister ziet voor NWO, in samenwerking
met de VSNU10, om de honoreringspercentages te verhogen en de aanvraagdruk te verlagen, naast additionele
financiële middelen.
Welke opties ziet de Minister om de rol van de NWO beter in te zetten als schakel
in het Europese kennissysteem, zodat kennis efficiënter gebundeld kan worden, zo vragen
de leden.
Tot slot vragen de leden van de Volt-fractie of de Minister bereid is zich in te spannen
binnen het huidige demissionaire kabinet om, ten eerste, de Nederlandse RRF-plannen11 op tijd in te dienen bij de Europese Commissie, en, ten tweede, in deze plannen een
aanzienlijk aandeel te reserveren voor onderzoek en innovatie, en daarmee mogelijk
ook voor NWO.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik dank de leden van de fracties van VVD, D66, PvdA, GroenLinks en Volt voor de vragen
over het evaluatierapport van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO): «De nieuwe weg van NWO» en de reactie op dit rapport.12
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier ik de NWO ga stimuleren om doelmatigheid
te benchmarken. NWO is verantwoordelijk voor de doelmatigheid en de doeltreffendheid
van de uitvoering van haar wettelijke taken. Daarbij hoort dat zij een vijfjaarlijkse
evaluatie laat uitvoeren op doelmatigheid en doeltreffendheid. De uitkomsten van de
evaluatie bespreek ik met het bestuur. De verbeteringen in het volgen en beoordelen
van de doelmatigheid is daarbij inmiddels onderwerp van gesprek geweest. Het is de
verantwoordelijkheid van het bestuur om tot een passende aanpak te komen. In het nieuwe
strategische plan van NWO voor de periode 2023–2026 zal meer aandacht worden geschonken
aan doelmatigheid en doeltreffendheid. Het bestuur van NWO heeft dit al toegezegd
en zal hiermee een verbeterslag maken. Bij het verbeteren van de aandacht voor doelmatigheid
en doeltreffendheid hoort ook een verbetering van de evaluatiepraktijk. Ook hier heeft
het bestuur van NWO toegezegd te komen met een verbetering. Inmiddels is voor de komende
jaren een strategische evaluatiekalender van alle instrumenten opgesteld, zodat de
uitkomsten weer betrokken kunnen worden bij de volgende vijfjaarlijkse evaluatie.
De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens hoe NWO transparante beoordelingsprocedures
gaat vormgeven. Betrouwbaarheid is een kernwaarde van NWO. Om te kunnen doen wat zij
belooft, hecht NWO aan een integere, transparante en zorgvuldige werkwijze.
In haar bestuurlijke reactie op de NWO-evaluatie van 12 oktober 202013 geeft NWO aan hoe zij de transparantie kan verbeteren over de totstandkoming en evaluatie
van calls en de bijbehorende financieringsbesluiten. NWO heeft daarvoor de volgende
maatregelen genomen:
• versterken van monitoring en evaluatie van haar programma’s en aanvraagprocedures;
• samenwerken met zusterorganisaties in Europa om financieringsprocedures onderling
af te stemmen, de resultaten te evalueren en daarvan te leren;
• in te zetten op meer communicatie over procedures voor onderzoekers, zoals de uitleg
op de website14 van de vaste procedure die NWO hanteert om aanvragen te beoordelen. In lijn met de
aanbeveling van de evaluatiecommissie publiceert NWO calls die binnen een jaar verwacht
worden;15
• vereenvoudigen van het subsidie-instrumentarium, inclusief domeinoverstijgende harmonisatie
van instrumenten.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe langjarige financiële kaders overeen
komen met het budgetrecht van de Kamer. Komt er een onderzoek of is het aan een nieuw
kabinet? Voorop staat dat bij elke vorm van langjarige financiële kaders het budgetrecht
van de Kamer gerespecteerd dient te worden. De evaluatiecommissie onder leiding van
de heer Rinnooy Kan16 beveelt aan om te onderzoeken hoe NWO meer zekerheid gegeven kan worden om de financieringsprogramma’s
te kunnen baseren op een meerjarig financieel kader, zodat het kennisecosysteem meer
rust en stabiliteit krijgt. Dit gaat zowel over het budgetrecht van de Kamer, als
over langjarige zekerheid over kabinetsbeleid. Een en ander vraagt om een verkenning
van de mogelijkheden die er binnen de wet- en regelgeving zijn. Het is aan een volgend
kabinet om te beslissen dit uit te gaan voeren.
De leden van de VVD-fractie wijzen op een aantal aanbevelingen over de relatie van
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) met NWO waar niet nader
op ingegaan is. Zij vragen een reactie hierop. Zoals in de reactie op het eindrapport
«De nieuwe weg van NWO Schakel tussen wetenschap en samenleving» van de commissie-Rinnooy
Kan (hierna: evaluatierapport NWO) is aangegeven, wordt in overleg met NWO gewerkt
aan de verduidelijking van de rolverdeling en de invulling van onze samenwerking.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de rol van eigenaar en die van beleidsmatig
opdrachtgever. De rol van eigenaar is net als bij de andere OCW-zbo’s belegd op het
niveau van directeur-generaal. Binnen het Ministerie van OCW zijn werkzaamheden die
voortvloeien uit de rol van opdrachtgever voor een zelfstandig bestuursorgaan gemandateerd
aan de betreffende beleidsdirecteur.
Wat betreft de aanbeveling om een gecoördineerd opdrachtgeversoverleg voor NWO in
te voeren, onderzoekt OCW de wenselijkheid en haalbaarheid van de invoering van een
jaarlijks strategisch overleg tussen NWO en de betreffende directeuren-generaal over
de onderzoeksvragen die leven bij de ministeries en de vraag of NWO daar een bijdrage
aan kan leveren.
De evaluatiecommissie beveelt aan NWO de ruimte te geven om als zelfstandig bestuursorgaan
te fungeren. Deze aanbeveling onderschrijf ik, maar ik wijs daarbij op het gegeven
dat NWO haar wettelijke taken uitvoert in een stelsel waarvoor ik verantwoordelijk
ben. Met het oog op deze verantwoordelijkheid, de indirecte parlementaire controle
op de uitvoering van de taken door NWO en om te borgen dat recht wordt gedaan aan
de wettelijke taken van NWO, ben ik met NWO in overleg om de rolverdeling tussen het
ministerie en NWO te verduidelijken. NWO heeft een zelfstandige rol in het vormgeven
en, vooral, het uitvoeren van NWO-programma’s. Uitgangspunt daarbij is dat conform
de aanbeveling van de evaluatiecommissie OCW gaat over de beleidsdoelen ten aanzien
van NWO en de organisatie over de wijze waarop zij daaraan invulling geeft.
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat NWO niet het voortouw heeft bij
een strategische wetenschapsvisie voor Nederland. De wetenschapsvisie en het wetenschapsbeleid
worden door de Minister van OCW vastgesteld. Daarbij speelt NWO een belangrijke rol
in de advisering bij de totstandkoming en het verwezenlijken hiervan. Door betrokkenheid
van NWO bij bijvoorbeeld landschapsanalyses, uitvoering en het bij elkaar brengen
van het veld is de adviesfunctie van NWO voor de wetenschapsvisie en het wetenschapsbeleid
essentieel. Het is aan mijn opvolger om een nieuwe wetenschapsvisie voor Nederland
te formuleren. Tegelijkertijd werkt NWO aan een nieuw strategisch plan voor de periode
2023–2026. OCW en NWO zullen deze beide trajecten goed op elkaar afstemmen.
De leden van de VVD-fractie en de leden van de D66-fractie vragen of explicieter kan
worden onderbouwd waarom de EU-structuur met pijlers geen betere structuur is voor
NWO. Laatstgenoemde leden vragen daarbij in te gaan op de nadelen. Horizon Europe,
het grootste grensoverschrijdend programma voor onderzoek en innovatie ter wereld,
is voor het Nederlandse kennisveld van groot belang. Nederland is voorstander van
de heldere opzet van Horizon Europe, en de mogelijkheden die het programma biedt voor
samenwerking door de gehele onderzoek- en innovatieketen heen. De pijlers reflecteren
de verschillende doelstellingen van het programma, zoals het versterken van de excellente
wetenschappelijke basis (pijler 1), het stimuleren van belangrijke technologieën en
oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen (pijler 2) en het stimuleren van marktcreërende
doorbraken en innovatieve ecosystemen (pijler 3). Daarnaast kent Horizon Europe een
horizontaal deel, voor verbreding van deelname en versterking van de Europese onderzoeksruimte.
Mede doordat de instrumenten binnen deze pijlers aansluiten op nationale financieringsmogelijkheden,
presteerden Nederlandse deelnemers zeer goed in de voorgangers van Horizon Europe.
Hierdoor, en onder meer door een goede ondersteuning van projectaanvragers vanuit
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), hebben Nederlandse organisaties de
afgelopen jaren in duizenden internationale onderzoeks- en innovatieprojecten kunnen
deelnemen, met belangrijke impact op de wetenschap, samenleving en de economie.
Eén van de argumenten van de evaluatiecommissie voor het toepassen van de pijlerstructuur
naar analogie van Horizon Europe is dat daarmee inzichtelijk wordt hoe het ongebonden
en strategisch onderzoek zich tot elkaar verhouden. Tegelijkertijd geeft de evaluatiecommissie
aan dat aansluiting op de Europese pijlerstructuur niet mag leiden tot al te grote
aanpassingen van de organisatiestructuur van NWO. Daarbij zijn de huidige financieringsinstrumenten
van NWO langs vijf hoofdlijnen gebundeld: Talent, Open Competitie, Nationale Wetenschapsagenda
(NWA), Kennis- en Innovatieconvenant (KIC), en Wetenschappelijke Infrastructuur, waarbij
per instrument ongebonden en strategisch onderzoek onlosmakelijk met elkaar verbonden
zijn. NWO heeft in haar reactie bij het evaluatierapport aangegeven de mogelijkheden
om haar instrumenten in te delen naar analogie van Horizon Europe nader uit te werken.
Het is aan het volgende kabinet, hier in context van de gehele kennisketen in een
volgende wetenschapsvisie een besluit over te nemen. Daarbij is het belangrijk om
rekening te houden met overstijgende ontwikkelingen zoals teamscience, interdisciplinariteit
en diversiteit.
De leden van de D66-fractie vragen mij te reflecteren op de rol van NWO in het onderzoekstelsel
in relatie tot onderzoek dat bij de TO2-instellingen en aan de hogescholen plaatsvindt.
De wettelijke hoofdtaken van NWO zijn het initiëren en stimuleren van wetenschappelijk
onderzoek bij vooral universiteiten en het overdragen van kennis van de resultaten
voor de maatschappij. Wetenschappelijk onderzoek vindt binnen de hele kennisketen
plaats, en daaronder kan ook toepassingsgericht en praktijkgericht onderzoek worden
begrepen. Kennisketenbrede samenwerking is tevens noodzakelijk bij het vinden van
oplossingen voor complexe maatschappelijke vraagstellingen, zoals gestimuleerd wordt
binnen de NWA. Mede hierom kunnen binnen het NWA-programma van NWO ook hogescholen
en TO2-instellingen als penvoerder van consortia optreden. Onder wetenschappelijk
onderzoek kan dus ook toepassingsgericht en praktijkgericht onderzoek worden begrepen.
Door het uitvoeren van de Nationale Wetenschapsagenda stimuleert NWO samenwerking
en verbinding tussen universiteiten, onderzoeksinstituten, hogescholen, instellingen,
vakdepartementen, bedrijven en overige kennisorganisaties. Tot slot wijs ik erop dat
NWO de kwaliteit en impact van praktijkgericht onderzoek bij hogescholen stimuleert
met het Regieorgaan SIA.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie het honoreringspercentage voor de verschillende
programma’s uiteen te zetten en aan te geven welk honoreringspercentage gewenst is.
Verder vragen zij of er inzicht is in de hoeveelheid aanvragen die nu als excellent
worden beoordeeld maar geen toekenning krijgen. De honoreringspercentages van NWO
zijn een afgeleide van de verhouding tussen ingediende aanvragen en beschikbaar budget
binnen een financieringslijn. In de voortgangsrapportage van het «integraal plan systeemdruk
NWO en VSNU» worden verschillende maatregelen geschetst om de aanvraagdruk te verlichten.
Binnenkort zal uw Kamer hierover een brief ontvangen. In de toelichtende bijlage hierbij
wordt onder andere aangegeven dat een gezond onderzoeksklimaat vraagt om een honoreringspercentage
voor competitieve wetenschapsfinanciering van minimaal 25%. De afgelopen drie jaar
lagen de honoreringspercentages voor ingediende aanvragen voor de drie grootste financieringslijnen
Talent, Open Competitie en Nationale Wetenschapsagenda onder dit streefpercentage. Voor het Talentprogramma lag dit voor de Veni/Vidi/Vici
gemiddeld rond de 15%, voor Open Competitie17 gemiddeld rond 17% en voor de NWA afgelopen twee jaar gemiddeld rond 21%. Eindkwalificaties
van subsidierondes zijn geen onderdeel van de kengetallen waarover NWO rapporteert
in haar jaarverslag. Hierdoor zijn er geen gevalideerde gegevens beschikbaar over
de eindkwalificatie excellent van niet gehonoreerde aanvragen.
De leden van de D66-fractie vragen naar de verhouding tussen de wetenschapsbrief en
het strategische plan dat NWO ontwikkelt. Zij willen weten of ten aanzien van de landschapsanalyses
NWO periodiek een sectorbeeld van de wetenschapssectoren kan ontwikkelen. In mijn
reactie op het evaluatierapport NWO heb ik geschreven dat NWO een belangrijke rol
speelt in het verwezenlijken van de wetenschapsvisie en het wetenschapsbeleid zoals
die door mij zijn vastgesteld. Het is aan mijn opvolger om, in dialoog met het veld
en met advies van NWO, een nieuwe wetenschapsvisie voor Nederland te formuleren. Ook
NWO werkt de komende tijd aan een nieuwe strategie. OCW en NWO vinden het van belang
om gezamenlijk op te trekken zodat de strategische lijnen op elkaar aansluiten. Daarbij
zal OCW een overkoepelende wetenschapsvisie en onderliggende beleidsdoelen vaststellen.
NWO zal in haar strategie ingaan op de uitwerking van een aantal van deze doelen en
de financieringsinstrumenten. Landschapsanalyses en sectorbeelden kunnen een waardevol
onderdeel zijn van deze uitwerking.
De leden van de PvdA-fractie geven aan af te willen van de publicatiedrift, meer geld
voor fundamenteel onderzoek en open science waarderen en vragen mij in hoeverre ik
deze visie deel en welke consequenties ik daaraan verbind voor het wetenschapsbeleid.
Ik deel de visie van de PvdA-fractie. De huidige criteria voor het beoordelen van
wetenschap en wetenschappers weerspiegelen een eenzijdige opvatting van wat wetenschappelijke
kwaliteit is, zoals het aantal publicaties, de hoogte van de impactfactor van het
tijdschrift waarin wordt gepubliceerd en het aantal binnengehaalde beurzen. Dergelijke
criteria hoeven niets te zeggen over de kwaliteit en maatschappelijke relevantie en
impact van het onderzoek. Naast waardering voor wetenschappelijk onderzoek moet er
ook waardering zijn voor het geven van onderwijs, het realiseren van impact op de
maatschappij via andere wegen dan publiceren en het tonen van academisch leiderschap.
Ik steun dan ook de ambitie van Vereniging Universiteiten (VSNU), NWO, Koninklijke
Akademie van Wetenschappen (KNAW), Nederlandse Federatie van Universitair Medische
Centra (NFU) en ZonMw, die middels het Programmaplan Erkennen en Waarderen gezamenlijk
streven naar een nieuwe beoordelingscultuur in de geformuleerde kerndomeinen (onderwijs,
onderzoek, impact, leiderschap en (voor umc’s) patiëntenzorg) en de samenhang ertussen.
Daarbij is ook aandacht voor het erkennen en waarderen van de toepassing van open
science door wetenschappers. Een onderwerp dat ook bij NWO hoog op de agenda staat.
Ik heb dit programmaplan de afgelopen jaren financieel ondersteund omdat dit aansluit
op mijn beleidsvisie en verwacht binnenkort een voorstel te ontvangen om dit programma
te continueren voor de komende jaren. Ik kijk met interesse naar dit voorstel uit
en zal dit ook aan uw Kamer aanbieden. Naast dit programma maak ik ook gebruik van
andere instrumenten om erkennen en waarderen te stimuleren. Naast waardering voor
wetenschappelijk onderzoek met de NWO-Spinozapremie, NWO-Stevinpremie voor kennisbenutting
en de Deltapremie voor praktijkgericht onderzoek (initiatief van de Vereniging Hogescholen
en Regieorgaan SIA) heeft OCW recent de Nederlandse Hogeronderwijspremie ingesteld
en zo expliciet waardering uitgesproken voor het Nederlandse hoger onderwijs. Ik ben
er trots op dat wij in Nederland voorloper zijn op het gebied van anders erkennen
en waarderen van wetenschap en wetenschappers en breng die transitie ook over in Europa.
Mede op aandringen van Nederland is ook in de herziening van de Europese Onderzoeksruimte
aandacht voor meer gebalanceerde vormen van erkennen en waarderen. Dit is een belangrijke
ontwikkeling omdat het voor wetenschappers zorgen kan wegnemen over hun internationale
carrièrekansen wanneer er enkel in Nederland een nieuwe beoordelingscultuur ontstaat.
Wat betreft de wetenschappelijke infrastructuur vragen de leden van de PvdA-fractie
in hoeverre de Minister van OCW sturend kan en wil optreden. Zij vragen voorts wat
dat betekent voor het niveau van het Nederlands onderzoek in Europees en internationaal
perspectief. De sturing bij de wetenschappelijke infrastructuur vindt plaats via de
procedure van de Nationale Roadmap Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur
(GWI). Hiervoor heeft NWO in opdracht van OCW de Permanente Commissie GWI ingesteld,
bestaande uit vooraanstaande vertegenwoordigers van de nationale wetenschap, die een
nationale strategie voor het realiseren van een duurzaam, gebalanceerd en toekomstbestendig
ecosysteem van GWI’s formuleert. Het roadmapproces volgt twee stappen. Eerst stelt
het bestuur van NWO na overleg met OCW en EZK de door de Permanente Commissie GWI
opgestelde Nationale Roadmap formeel vast. Vervolgens financiert NWO op basis van
een onafhankelijke beoordeling, en binnen het door de Permanente Commissie GWI vastgestelde
strategisch kader, de meest excellente en voor de wetenschap relevante wetenschappelijke
infrastructuren van de Nationale Roadmap. Naast deze wijze van sturing kan het in
enkele gevallen voorkomen dat – aansluitend op maatschappelijke ontwikkelingen, vraagstukken
en behoeften – aanvullende besluitvorming door het kabinet plaatsvindt over wetenschappelijke
infrastructuur. In dat geval worden extra middelen specifiek voor dat doel beschikbaar
gesteld. In dat geval worden extra middelen specifiek voor dat doel beschikbaar gesteld,
zoals de investering van 30 miljoen euro voor de Nederlandse deelname aan de Square
Kilometre Array (SKA). Uw Kamer is over deze deelname, als ook over de oprichting
van dit internationale samenwerkingsverband, regelmatig geïnformeerd.
De vraag over het investeringsniveau van wetenschappelijke onderzoek (3% van het bbp
in 2030) is veel omvattender dan wetenschappelijke infrastructuur alleen. Wat betreft
het totale investeringsniveau liggen de uitgaven van Nederland aan onderzoek en innovatie
in de afgelopen tien jaar ongeveer op het niveau van het gemiddelde van de Europese
Unie (gemeten in percentage van BNP18) en onder de door Nederland onderschreven Lissabondoelstelling.19 Als Nederland de investeringsagenda zoals geschetst door de Kenniscoalitie zou volgen en beweegt naar een niveau
van 3% van het bbp, zou dit naar verwachting leiden tot een verdere versterking van
de Nederlandse internationale positie. Al zou dit deels wel afhankelijk zijn van de
mate waarin de huidige internationale koplopers in hun eigen wetenschap investeren.
Het advies van de Kenniscoalitie is een «stabiel groeipad van investeringen in onderzoek
en innovatie te creëren, om hiermee in lijn te blijven met belangrijke partners.»
Naar mijn mening sluit dit aan bij het advies vanuit de evaluatiecommissie Rinnooy
Kan om rust en stabiliteit in het kennisecosysteem te brengen via zekerheid van langjarige
financiële kaders.
De leden van de PvdA-fractie bepleiten een eerlijke verdeling van middelen tussen
bètatechniek, de alfa- en gammastudies en medische wetenschappen En zij vragen hoe
ik kan zorgen voor betere honoreringskansen. Zoals in het antwoord op vraag van de
leden van de D66-fractie is aangegeven, geldt dat de honoreringspercentages voor Talent
en Open Competitie lager zijn dan het minimale percentage van 25% waar een gezond
wetenschapsklimaat om vraagt.20Dit geldt voor alle NWO-domeinen. Voor de afgelopen drie jaren lagen de gemiddelde
honoreringspercentages respectievelijk rond 15% (Talent: Veni/Vidi/Vici) en 17% (Open
Competitie). Voor de Open Competitie sociale en geesteswetenschappen geldt dit percentage
ondanks maatregelen om de aanvraagdruk te verlagen. Zoals de beperking dat aanvragers
slechts mogen indienen bij de Open Competitie als zij niet meer bij de NWO-Talentlijn
(Veni/Vidi/Vici) kunnen indienen. Het is aan mijn opvolger om met NWO en VSNU afspraken
te maken over doelen om deze problematiek aan te pakken.
Alle wetenschapsdomeinen staan onder druk. In plaats van overheveling van middelen
van het ene naar het andere wetenschapsdomein heeft een structurele oplossing voor
alle wetenschapsdomeinen de voorkeur. Volgens de Commissie Rinnooy Kan is hiervoor
aanvullende financiering nodig om de verhouding tussen de inspanning van aanvragers
en de kans op honorering te verbeteren. Ook PwC Strategy& constateerde in haar recente
onderzoek naar de toereikendheid van het macrobudget voor onderwijs en onderzoek dat
het huidige macrobudget niet toereikend is.21 Eventuele aanvullende financiering is aan een volgend kabinet.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in het verslag meermaals is aangegeven
dat het aan een nieuw kabinet is om te besluiten over de financiële implicaties. Deze
leden vragen of ik kan aangeven in welk scenario noodzakelijke investeringen in het
onderwijs en de wetenschap wel gedaan kunnen worden. De recente maatregelen uit het
Nationaal Programma Onderwijs die zijn getroffen, is een voorbeeld van een urgente
situatie.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie of ik het met hen eens ben dat de
demissionaire status van het kabinet niet mag leiden tot een afbrokkeling van publieke
voorzieningen en publieke instellingen. Ik ben het eens met de GroenLinks-fractie
dat het demissionaire kabinet zorg moet dragen voor het goed functioneren van publieke
voorzieningen en publieke instellingen. Het voortbestaan van die instellingen is op
dit moment niet aan de orde. De overwegingen en beslissingen over extra investeringen
is aan een volgend kabinet.
Ten slotte vragen deze leden mij een appreciatie van een recent onderzoek22 van het Amsterdam UMC23 waarnaar het ScienceGuide-artikel «De Nationale Wetenschapsagenda is een bedreiging
voor de wetenschap»24 verwijst. Het onderzoek beveelt allereerst aan de veiligheid van wetenschappers te
verbeteren. Waar deze aanbeveling gaat over het nemen van beslissingen in nauw overleg
met andere niveaus (vakgroep, onderzoeksgroep, et cetera) en het genereren van meer
vaste aanstellingen, onderschrijf ik de aanbeveling. Waar het gaat over meer onderzoeksgelden
verdelen via de eerste geldstroom, is het aan een volgend kabinet om hierover een
afweging te maken. De onderzoekers wijzen bij deze aanbeveling vervolgens op het bevorderen
van diversiteit bij onderzoeksgroepen door methoden, onderwerpen en personeel. Met
de onderzoekers ben ik van mening dat het belangrijk is diversiteitsbeleid, interdisciplinair
werken en beoordelen van excellentie op groepsniveau te bevorderen.
De tweede aanbeveling op basis van het voorgenoemde onderzoek is om explorerende en
creatieve wetenschapsbeoefening te stimuleren. Ik sta positief tegenover deze aanbeveling.
Het verleggen van kwantiteit en output naar kwaliteitscriteria van wetenschappelijk
werk in het kader van aanstellings- en voortgangsprocedures past bij mijn beleid voor
erkennen en waarderen. Zie hiervoor ook het antwoord op de vraag van de leden van
de PvdA-fractie hierover. Het is aan mijn opvolger om de wenselijkheid en haalbaarheid
te onderzoeken van de suggestie om in de eerste geldstroom vernieuwing en creativiteit
te oormerken.
Tot slot bevelen de onderzoekers aan de dagelijkse ethiek en daarmee de lerende praktijk
te bevorderen. Zij doelen daarmee op een cultuur waarin wetenschappers elkaar aanspreken
op inhoud en proces van hun werk, onderwijs en onderzoek weer bij elkaar gaan horen
en «slow science» worden aangemoedigd. Ook deze aanbeveling onderschrijf ik met de
nuance dat het onderwijs en onderzoek inderdaad onder druk staat, maar wel degelijk
onderling verweven zijn.25
De leden van de Volt-fractie wijzen op mijn brief waaruit blijkt dat mede door NWO
Nederland een gidsland is voor andere landen. Zij vragen wat nodig is voor NWO om
deze rol te kunnen blijven vervullen. Ten aanzien van de toekomstige financiële middelen
voor NWO onderschrijf ik het advies van de Kenniscoalitie.26De Kenniscoalitie heeft op verzoek van de Tweede Kamer een advies aangeboden, waaruit
naar voren komt dat extra investeringen cruciaal zijn voor de welvaart en het welzijn
van onze samenleving.27 Het advies van de Kenniscoalitie bevat voor het overgrote deel investeringen in de
brede basis van het onderzoek- en innovatiebestel. Een eerste stap betreft een stabiele,
langjarige verhoging van de investeringen in de publieke kennisbasis, in combinatie
met een verhoging van de investeringen in thematisch onderzoek, met een totaalbedrag
in een bandbreedte tussen € 300 tot € 380 miljoen jaarlijks. Hierbij is het overgrote
deel van deze middelen bestemd voor investeringen in de brede basis van het onderzoek-
en innovatiebestel, waaronder talentontwikkeling bij de kennisinstellingen, versterking
van toegepast en praktijkgericht onderzoek, onderzoeksinfrastructuur en ongebonden
onderzoek. In combinatie met het Groeifonds wordt hiermee gestreefd naar een 50/50
balans tussen extra investeringen in de basis en in thematisch onderzoek. Eventuele
extra investeringen op dit gebied om tegemoet te komen aan het advies van de Kenniscoalitie,
zijn aan het volgende kabinet.
De voornoemde leden vragen of er mogelijkheden zijn voor een structureel onderzoeks-
en innovatiefonds om fundamenteel (strategisch en open) onderzoek te financieren en
hoe dit zich verhoudt tot het huidige Nationaal Groeifonds (NGF). De mogelijkheid
voor twee fondsen is er. Met het NGF trekt het kabinet voor en periode van vijf jaar
(2020–2024) een bedrag van € 20 miljard uit voor projecten, onder andere op het terrein
van onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Deze projecten zijn veelal thematisch en
gericht op het langetermijn verdienvermogen van Nederland, de projecten kunnen ook
fundamenteel onderzoek bevatten. Het NGF kan naast een aanvullend, structureel fonds
voor fundamenteel onderzoek bestaan. Een van de mogelijkheden voor een aanvullende
fonds, is het voorstel van de KNAW voor het rolling-grantfonds om onder andere fundamenteel
en ongebonden onderzoek structureel te financieren. Hiermee kunnen wetenschappers
die reeds vast in dienst zijn, zoals universitaire (hoofd)docenten of hoogleraren,
voorzien worden in eigen werkkapitaal om vrij en ongebonden onderzoek mee doen, dit
fonds bestaat nog niet. Een andere mogelijkheid voor een aanvullend fonds is om te
kijken naar extra investeringen in bestaande instrumenten voor fundamenteel onderzoek,
bijvoorbeeld bij NWO. Belangrijk uitgangspunt is om overlap tussen instrumenten te
vermijden. Een nieuw fonds met nieuwe middelen zou aanvullend kunnen zijn aan het
NGF door structureel ongebonden onderzoek (gericht op wetenschappelijke en maatschappelijke
impact) te financieren. Waarbij het NGF focust op projecten met onderzoek, ontwikkeling
en innovatie gericht op economische groei.
De leden van de Volt-fractie vragen welke andere landen voorloper zijn op het gebied
van financiering van wetenschap en doelmatige besteding van het budget voor wetenschappelijk
onderzoek. De Nederlandse wetenschap presteert goed met een relatief bescheiden overheidsbudget
voor wetenschappelijk onderzoek, met een tiende positie van de referentielanden qua
omvang van het overheidsbudget.28 De totale Nederlandse R&D-uitgaven (als percentage van het bbp) liggen in Nederland
onder het OESO-gemiddelde, en liggen net boven het gemiddelde van de EU-27.29 Het identificeren van een ander land als voorloper voor een financieringsmodel is
niet eenvoudig, omdat een bepaald financieringssysteem dat goed werkt in één land,
niet gemakkelijk zomaar over te nemen is. Dit komt omdat het historisch gegroeide
stelsel in ons land altijd zal verschillen van dat in het andere land.
Op basis van beschikbare indicatoren loopt Nederland voorop op een aantal fronten.30 Op basis van deze indicatoren is echter niet eenvoudig te bepalen in hoeverre het
Nederlandse wetenschappelijk onderzoek ook meer (of minder) dan in andere landen doelmatig
en doeltreffend is. Het probleem voor de doelmatigheidsbepaling van wetenschapsfinanciering
is dat de doelen divers zijn en niet allemaal op basis van beschikbare gegevens direct
meetbaar. Uit recente berichtgeving blijkt ook dat aan het maximeren van doeltreffendheid
en doelmatigheid een grens zit, niet in de laatste plaats wat betreft werkdruk voor
wetenschappers.31
De leden van de Volt-fractie vragen voorts welke mogelijkheden er zijn om de honoreringspercentages
te verhogen en de aanvraagdruk te verlagen, naast additionele financiële middelen.
NWO en VSNU hebben in 2019 een plan van aanpak opgesteld om de druk op het wetenschapssysteem
te verlagen. Recent hebben zij een voortgangsrapportage opgesteld met daarin de tot
nu toe bereikte resultaten. Deze wordt binnenkort met mijn reactie aan uw Kamer gezonden.
In de voortgangsrapportage wordt onder andere toegelicht wat al bereikt is op het
gebied van maatregelen met het verhogen van de honoreringspercentages en het verlagen
van de aanvraagdruk als doelstelling.
De leden van de Volt-fractie vragen welke opties er zijn om de rol van de NWO beter
in te zetten als schakel in het Europese kennissysteem. De evaluatie bevestigt dat
NWO internationaal wordt gewaardeerd en een steeds sterkere positie heeft verworven
in Europa. NWO maakt actief onderdeel uit van internationale netwerken als Science
Europe en de Global Research Council, en werkt internationaal samen rond grote onderzoeksinfrastucturen.
In het verleden heeft NWO over een brede linie deelgenomen aan een groot aantal Europese
onderzoeks- en innovatiepartnerschappen, met als doel het samenbrengen van nationale
onderzoeksbudgetten voor gezamenlijke onderzoeksprogrammering (bijvoorbeeld via de
«Joint Programming Initiatives»). Met de start van Horizon Europe is het Europese
partnerschappenlandschap gemoderniseerd en vereenvoudigd. Met het oog op dit nieuwe
partnerschappenlandschap heeft NWO strategische keuzes gemaakt voor een meer weloverwogen
deelname.
Zo kan NWO gerichter dan voorheen een sleutelpositie innemen op een aantal belangrijke
thema’s en in samenwerking met onder andere haar zusterorganisaties actief bijdragen
aan het opstellen van de meerjarige onderzoeksagenda’s voor een specifiek aantal partnerschappen.
Nederlandse organisaties hebben tot nu toe succesvol deelgenomen in de voorgangers
van deze Europese partnerschappen.
Tot slot vragen de leden van de Volt-fractie of ik bereid ben om de Nederlandse Recovery
and Resilience Facility-plannen op tijd in te dienen bij de Europese Commissie, en
in deze plannen een aanzienlijk aandeel te reserveren voor onderzoek en innovatie.
Het huidige demissionaire kabinet heeft besloten dat het nieuwe kabinet het definitieve
herstelplan voor Nederland zal indienen. Zo behoudt een volgend kabinet de ruimte
om te kiezen welke hervormingen een plek krijgen in het nationale plan voor de komende
jaren. Het is nu dan ook aan de formerende partijen om een besluit te nemen over de
inhoud van het Nederlandse herstelplan. Ik kan daarom geen duidelijkheid geven ten
aanzien van het aandeel onderzoek en innovatie in het definitieve herstelplan. Wanneer
de formatie van een nieuw kabinet te lang op zich laat wachten om tijdig een herstelplan
in te dienen, zal het huidige kabinet een voorstel doen om er voor te zorgen dat het
plan toch op tijd wordt ingediend.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
D. de Jong-van de Graaf, adjunct-griffier