Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport Bekedam 'Zoönosen in het vizier"
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1517 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 november 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 6 juli 2021 inzake het rapport Bekedam
«Zoönosen in het vizier» (Kamerstuk 25 295, nr. 1357).
De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 8 november 2021. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Nouse
1.
Kunt u toelichten hoe u om zult gaan met levende slachtoffers (vogels) die vogelgriepverschijnselen
vertonen? Is inmiddels verduidelijkt welke taak ligt bij de lokale overheden en de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Is er een officieel protocol?
Antwoord:
Zieke wilde vogels worden soms opgevangen door vogelopvangcentra. Een houder of beheerder
van een opvanglocatie kan zelf, waar nodig in samenspraak met een dierenarts, bepalen
wat de beste behandeling is voor een zieke vogel. Op de website van DierenLot.nl zijn
handvatten voor de omgang met vogelgriep aangereikt om dit op een veilige manier te
doen. Indien een beheerder of medewerker van een dergelijke locatie het vermoeden
heeft dat een vogel besmet is met hoogpathogene aviaire influenzavirus, is deze verplicht
dit te melden bij de NVWA. Als dit vermoeden met laboratoriumonderzoek is bevestigd,
worden maatregelen genomen zoals verplicht gesteld in verordening (EU) 2020/687. Het
opleggen van maatregelen wordt uitgevoerd door de NVWA. Verder is op de website van
de NVWA een protocol gepubliceerd hoe dode wilde vogels en dode aaseters/zoogdieren
veilig kunnen worden afgevoerd van de vindplek.
2.
Welke zoönosen zijn de afgelopen jaren aangetroffen in Nederland (van 2015 tot en
met 2021)? Hoeveel van deze zoönosen zijn te herleiden naar de veehouderij? Hoeveel
van deze zoönosen zijn terug te herleiden naar de handel in wilde dieren?
Antwoord:
Mensen kunnen worden besmet met ziekteverwekkers afkomstig van dieren. Dit kan gaan
om alimentaire zoönosen, overgedragen door voedsel, of non-alimentaire zoönosen, overgedragen
door direct of indirect contact met dieren. Dit omvat zowel bacteriën, parasieten
als virussen. Binnen de context van het rapport van de expertgroep zoönosen vallen
enkel de non-alimentaire zoönosen.
Er is een aantal zoönosen meldingsplichtig bij mens en/of dier, en een aantal zoönosen
is niet meldingsplichtig. Voor meldingsplichtige zoönosen bestaan registratiesystemen
en bij dieren is een aantal zoönosen daarnaast bestrijdingsplichtig, zoals aviaire
influenza, brucellose en tuberculose.
Voorbeelden van non-alimentaire zoönosen zijn Q-koorts, de ziekte van Lyme, de ziekte
van Weil, papegaaienziekte via gehouden vogels, ringworm (schimmelinfectie) bij runderen,
vlekziekte bij varkens, listeriose, spoelwormen van honden en katten of kattenkrabziekte.
Een aantal daarvan is meldingsplichtig op grond van de Wet dier en/of de Wet publieke
gezondheid, een groot aantal ook niet. Ook op veel niet-meldingsplichtige ziekten
wordt door het RIVM surveillance uitgevoerd. Jaarlijks wordt het rapport «Staat van
Zoönosen» opgeleverd. Daarin staan de infecties die zich in een jaar hebben voorgedaan
met zoönosen in Nederland. De informatie wordt bijgehouden door het RIVM (https://www.rivm.nl/zo-nosen
https://www.rivm.nl/zo-onosen). Ook op de site van de NVWA zijn de rapporten over zoönosen te vinden (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/dierziekten/staat-van-zoonosen).
De internationale legale handel in uit het wild afkomstige dieren is gereguleerd,
waarbij gezondheidsverklaringen overlegd moeten worden. Daarnaast gelden er regels
met betrekking tot de internationale handel in beschermde soorten (CITES). De illegale
handel is een aandachtspunt, omdat deze dieren niet gecontroleerd worden. Het is onder
andere daarom niet of nauwelijks te zeggen hoeveel zoönotische infecties te herleiden
zijn naar de handel in uit het wild afkomstige dieren.
3.
Hoe vaak heeft de NVWA in 2018, 2019, 2020 en 2021 gecontroleerd of wilde (beschermde)
dieren worden gebruikt in traditionele medicijnen die in Nederland worden verkocht?
Antwoord:
De NVWA houdt hiervan geen registratie bij.
4.
Wat is de status van de positieflijst?
Antwoord:
Op 8 januari 2020 heeft de Minister van LNV uw Kamer de beoordelingssystematiek voor
de huis- en hobbydierenlijst toegestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1085). Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst beoordeelt momenteel een lijst van
zo’n 315 zoogdiersoorten die in Nederland worden gehouden aan de hand van deze systematiek.
De zoogdiersoorten worden beoordeeld op risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar
voor de mens (letsel- en zoönoserisico). De wetenschappelijke beoordeling van al deze
dieren is bijna afgerond. Zodra deze beoordelingen en het advies is afgerond, wordt
uw Kamer geïnformeerd over het vervolg.
5.
Hoeveel geiten zijn er in 2020 en 2021 bijgekomen in Nederland? Kunt u uiteenzetten
hoeveel dit er zijn per provincie?
Antwoord:
Het totaal aantal geiten in Nederland, per provincie en de toe- dan wel afname in
de jaren 2019–2021 is weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 1: Aantal geiten per provincie en toe-/afname per jaar. Cijfers over 2021 zijn
voorlopig (bron: CBS).
Provincie
2019
toe-/afname
2020
toe-/afname2
2021
Groningen
11.801
– 312
11.489
– 281
11.208
Friesland
25.101
– 655
24.446
2.383
26.829
Drenthe
20.241
970
21.211
1.795
23.006
Overijssel
85.695
2.983
88.678
4.830
93.508
Flevoland
9.001
696
9.697
– 426
9.271
Gelderland
148.351
1.968
150.319
180
150.499
Utrecht
31.797
2.253
34.050
299
34.349
Noord-Holland
18.731
494
19.225
2.820
22.045
Zuid-Holland
23.720
1.556
25.276
361
25.637
Zeeland
4.231
347
4.578
584
5.162
Noord-Brabant
175.179
7.235
182.414
– 1.108
181.306
Limburg
60.797
436
61.233
– 2.503
58.730
Totaal
614.645
17.971
632.616
8.934
641.550
6.
Heeft u nagedacht over de mogelijkheid van een door de mens gecreëerde zoönose die doelbewust de wereld in wordt gebracht, aangezien dit ontbreekt
in het rapport?
Antwoord:
Ja. De verspreiding en inzet van biologische «wapens», waar dit onder kan worden geschaard,
is een thema dat aandacht krijgt in de geïntegreerde risicobeoordeling nationale veiligheid
en de nationale veiligheidsstrategie. De potentiële impact van CBRN (chemische, biologische,
radiologische en nucleaire) conflicten of incidenten op de Nederlandse nationale veiligheidsbelangen
is groot. Daarom heeft deze dreiging de onverminderde aandacht van het kabinet.
7.
Welke rol ziet u voor plaagdierbestrijding, aangezien in het rapport daar weinig aandacht
aan wordt besteed?
Antwoord:
Plaagdierbestrijding kan noodzakelijk zijn in het kader van de volksgezondheid. Zo
wordt de eikenprocessierups bestreden vanwege allergische klachten; knaagdieren worden
bestreden omdat zij een rol kunnen spelen bij verspreiding van dierziekten of zoönosen
tussen dieren en tussen locaties met dieren, en exotische muggen, zoals de tijgermug
worden bestreden om de vestiging in Nederland zo lang als mogelijk uit te stellen.
Uiteenlopende partijen spelen hierin een rol, van burger tot rijksoverheid, en daarnaast
zijn de interventies heel divers, deze variëren van het geven van voorlichting om
rattenoverlast te beperken, hygiënemaatregelen op bedrijven tot het inzetten van chemische
bestrijdingsmiddelen.
Vanuit de overheid wordt gewerkt aan geïntegreerd plaagdierbeheersing (Integrated
Pest Management, IPM), een duurzame methode van met elkaar samenhangende maatregelen
om ziekten en plagen te voorkomen en te beheersen. Zo werken de Ministeries van I&W,
LNV en BZK vanuit IPM aan een duurzame en effectieve knaagdierbeheersing, waarmee
onder andere wordt bijgedragen aan het verkleinen van het risico op verspreiding van
zoönosen. U bent over deze aanpak geïnformeerd bij brief (Kamerstuk 28 286, nr. 1129).
8.
Hoe verhoudt de kans op een pandemie die in Nederland ontstaat, vanuit een Nederlandse
bron, zich tot pandemieën die ontstaan vanuit het buitenland en/of contact van mens
op mens?
Antwoord:
De expertgroep zoönosen geeft in haar rapport aan dat Nederland een potentiële hotspot
kan zijn voor zoönotische uitbraken, omwille van het feit dat er relatief veel dieren
en mensen op een klein oppervlak leven en de mate van verstedelijking hoog is. Daarnaast
kent Nederland veel reis- en dierbewegingen als exportland, doorvoerland en handelsland.
Potentiële zoönotische ziekteverwekkers kunnen daarom relatief gemakkelijk van dier
op mens overgaan én daarna eenvoudig tussen mensen onderling verder verspreiden. Tegelijk
stelt de expertgroep dat de kans veel groter is dat een volgende grote zoönotische
uitbraak buiten Nederland ontstaat, dan binnen Nederland. In Nederland woont namelijk
minder dan 1% van de mondiaal gehouden (landbouw)huisdieren, leven weinig wilde diersoorten
en woont minder dan 3 promille van alle mensen ter wereld. Risicofactoren die in andere
delen van de wereld spelen, maar niet in Nederland, zijn ontbossing voor landgebruik,
en daarmee binnendringen van de mens in de habitat van wilde diersoorten, en transport
en (voedsel)markten met levende uit het wild afkomstige dieren. Daarnaast is in Nederland
de bioveiligheid op veehouderijen en het vroeg ontdekken tot en met de beheersing
van zoönosen van goede kwaliteit.
Het overgaan van een infectie van dier op mens leidt niet direct tot een pandemie.
Daarvoor is het nodig dat deze ziekteverwekker ook eenvoudig en snel kan spreiden
tussen mensen onderling. Naast de eigenschappen van de ziekteverwekker zelf zijn bijvoorbeeld
contacten tussen mensen (verstedelijking en reisgedrag) belangrijke factoren.
9.
Wat is de rol van de hobbydierhouderij?
Antwoord:
Het houden van dieren betekent een potentieel risico voor zoönosen. Ziekteverwekkers
beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact
tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. In de hobbydierhouderij worden zeer
veel verschillende diersoorten gehouden, van schapen, geiten, honden en katten tot
reptielen, amfibieën en vogels. Voor verschillende diersoorten kunnen de type risico’s
met betrekking tot zoönosen anders zijn. Belangrijk om te weten is dat voor vrijwel
de meeste zoönosen geldt dat deze van dier op mens kunnen worden overgedragen maar
vervolgens zelden (eenvoudig) overdraagbaar zijn van mens op mens. Het gaat vaak om
incidentele overdracht en daarmee een beperkt risico voor de volksgezondheid, en vooral
een risico voor de houder van het dier zelf. Het is belangrijk dat houders van dieren
zich goed informeren over mogelijke zoönoserisico’s die komen kijken bij het houden
van de door hem gehouden diersoort. Er zijn veel informatiebronnen te raadplegen,
en voor hobbydierhouders is met name de website https://www.licg.nl/ van belang waarop verschillende huisdierbijsluiters staan.
10.
Is de veronderstelling juist dat op basis van de jarenlange historie waarin landbouwhuisdieren
onderdeel uitmaken van onze samenleving, op basis van de analyse van pandemieën in
de afgelopen decennia en op basis van de hoogwaardige zoönosestructuur, de veedichtheid
een ondergeschikte rol speelt als het gaat om de verspreiding van zoönosen?
Antwoord:
Onze historie van het houden van dieren heeft ons geleerd dat monitoring en bestrijding
van (zoönotische) dierziekten lonend is. Zo is begin 20e eeuw de bestrijding van tuberculose
in dieren van groot belang geweest voor de volksgezondheid. De basismonitoring diergezondheid
en de zoönosenstructuur maken dat mogelijke signalen voor een zoönotische uitbraak
vroegtijdig onderkend worden en vervolgens worden beheerst. De expertgroep wijst erop
dat de verspreiding tussen bedrijven met landbouwhuisdieren gemakkelijker gaat wanneer
deze dicht bij elkaar liggen en dat, zelfs na vroege detectie, een potentieel zoönotische
ziekteverwekker al verder verspreid kan zijn. De expertgroep heeft daarom aanbevolen
om modellen te ontwikkelen die helpen om te bepalen hoe deze kans op effectieve transmissie
tussen bedrijven verkleind kan worden.
11.
Hoe vaak is een zoönose ontstaan door de Nederlandse landbouwhuisdieren?
Antwoord:
Er zijn enkele non-alimentaire besmettingen geweest met bekende pathogenen. Jaarlijks
wordt het rapport «staat van zoönosen» opgeleverd. Daarin staan de infecties die zich
in een jaar hebben voorgedaan met zoönosen in Nederland. De informatie wordt bijgehouden
door het RIVM (https://www.rivm.nl/zoonosen). Ook op de site van de NVWA zijn de rapporten over zoönosen te vinden (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/dierziekten/staat-van-zoonosen). Daarnaast is het natuurlijk altijd mogelijk dat mensen wel besmet zijn maar dat
een infectie subklinisch, zonder verschijnselen, is verlopen of dat deze vanzelf weer
is overgegaan en dat mensen zijn hersteld zonder een arts te hebben geraadpleegd.
12.
Hoeveel besmettingen met zoönosen zijn de afgelopen tien jaar vastgesteld bij wilde
dieren en hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren?
Antwoord:
Bij in het wild levende dieren zijn de afgelopen jaren besmettingen vastgesteld met
pathogenen die ook mensen kunnen besmetten. Het gaat dan bijvoorbeeld om besmettingen
van wilde vogels met vogelgriep of westnijl-virus, hazen met tularemie (hazenpest)
of recent een vos die besmet was met vogelgriep. Bij hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren,
zoals pluimvee, herkauwers, varkens en paarden, zijn ook besmettingen vastgesteld
met potentieel zoönotische pathogenen. Een voorbeeld hiervan is vogelgriep bij pluimvee,
wat we de afgelopen jaren met regelmaat hebben gezien. Van andere ziekten zijn alleen
data als houders besmet zijn geraakt en wanneer het gaat om een op grond van de Wet
dieren en/of de Wet Publieke Gezondheid meldingsplichtige ziekten.
Er is geen 10-jaarlijks overzicht beschikbaar, dit wordt niet als zodanig bijgehouden.
Wel wordt jaarlijks het rapport «staat van zoönosen» opgeleverd. Daarin staan de bekende
infecties met zoönotische pathogenen die zich in een jaar hebben voorgedaan in Nederland.
De informatie wordt bijgehouden door het RIVM (https://www.rivm.nl/zoonosen). Ook op de site van de NVWA zijn de rapporten over zoönosen te vinden (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/dierziekten/staat-van-zoonosen). De rapporten geven een overzicht van alle zoönosen die zijn gemeld. Daarnaast is
het natuurlijk altijd mogelijk dat mensen wel besmet zijn maar dat een infectie subklinisch,
zonder verschijnselen, is verlopen of dat deze vanzelf weer is overgegaan en dat mensen
zijn hersteld zonder een arts te hebben geraadpleegd.
13.
Hoe is de monitoring bij hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren geregeld?
Antwoord:
Voor geregistreerde locaties met > 250 stuks pluimvee gelden regels voor monitoring
op aviaire influenza en Salmonella soorten. Elke houder van pluimvee (kippen, kalkoenen,
parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen of loopvogels)
moet zich registreren bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als deze
250 of meer stuks pluimvee houdt, ongeacht met welk doel pluimvee wordt gehouden (hobbymatig
of professioneel). Deze vallen dan vrijwel allemaal in de bestaande monitoringsprogramma’s.
Pluimveelocaties met minder dan 250 stuks pluimvee worden niet gemonitord. Alle houders,
ook die met <250 stuks pluimvee, hebben een meldplicht voor het melden van een verdenking
van aviaire influenza of Newcastle disease. Ik verwijs ook naar de brief van de Minister
van LNV van 6 oktober jl. met antwoorden op vragen over hobbypluimveehouderijen (Aanhangsel
Handelingen II 2021/22, nr. 211).
Voor kleine herkauwers is een monitoringsprogramma voor Brucella melitensis. Daarvoor
wordt elk jaar een steekproef van 1475 locaties met kleine herkauwers geselecteerd
onder alle houders van schapen en geiten. Deelname is verplicht, dus ook voor hobbyhouders
(https://www.gddiergezondheid.nl/nl/Producten-en-diensten/Producten/Scha…). Alle melkschapen- en melkgeitenbedrijven met meer dan 50 dieren worden maandelijks
onderzocht in de Q-koorts tankmelkmonitoring door middel van een PCR-test. Dit zijn
meestal geen hobbyhouders.
Bij rundvee wordt een monitoringsprogramma uitgevoerd voor brucella abortus. Daarvoor
moeten houders van runderen bloedmonsters insturen van dieren die geaborteerd hebben
tussen de 100 en 250 dagen dracht (artikel 2.46a van het Besluit houders van dieren).
Deze plicht geldt ook voor hobbyhouders. Daarnaast wordt elk rund, ook hobbydieren,
dat wordt aangeboden voor de slacht, in het slachthuis gecontroleerd op tekenen van
tuberculose.
Verder bestaat de reguliere basismonitoring voor runderen, varkens, kleine herkauwers
en pluimvee, waarbij signalen van bekende en mogelijk nieuwe, opkomende dierziekten
of zoönosen worden onderzocht. Ook signalen uit de hobbysector worden hierin meegenomen.
Ten slotte is er de meldplicht voor houders van dieren: bij een verdenking van een
bestrijdingsplichtige ziekte dient de houder onverwijld de NVWA te informeren. Binnen
het signaleringsoverleg zoönosen worden al deze signalen besproken.
14.
Kan in beeld worden gebracht wat de risico's zijn van vernatting van natuur en het
ontstaan van zoönosen, daar vernatting bijvoorbeeld aan muggen meer nestelmogelijkheden
geeft?
Antwoord:
Door vernatting van de natuur komen er mogelijk meer wilde watervogels in een bepaald
gebied voor. De kans bestaat dat die besmet zijn met aviaire influenza en daarmee
lokaal een risico vormen voor de pluimveehouderij. Daarom nemen pluimveehouders bioveiligheidsmaatregelen
en stelt de Minister van LNV extra preventieve maatregelen in als daar reden toe is.
Voor de risico’s van muggen door vernatting verwijs ik naar de antwoorden op schriftelijke
vragen (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1453), waarin wordt aangegeven dat vernatting van natuur leidt tot extra broedplaatsen
voor muggen, maar niet direct tot extra volksgezondheids-risico’s.
15.
Welke initiatieven heeft u genomen of bent u voornemens te nemen met betrekking tot
de zoönosestructuur en het beleid om de risico's van zoönose introductie door «rewilding»
te voorkomen dan wel te beperken?
Antwoord:
Signalen over zoönosen vanuit wilde dieren maken een integraal onderdeel uit van de
zoönosenstructuur. Deze worden onder andere gemonitord via het Dutch Wildlife Health
Centre (DWHC, www.dwhc.nl).
Rewilding is een vorm van natuurontwikkeling. De provincies zijn verantwoordelijk
voor het natuurbeleid, waaronder natuurontwikkeling. Naar aanleiding van de aanbevelingen
van het rapport Bekedam is het kabinet met het IPO in gesprek om te bezien hoe er
bij provincies aandacht gevraagd kan worden voor bewustwording en handelingsperspectief
als het gaat om zoönoserisico in relatie tot natuurontwikkeling. Dit zal in het meerjarig
actieplan zoönosen terugkomen.
16.
Bent u bekend met de beweringen van hoogleraren virologie zoals Marion Koopmans, Ron
Fouchier en Peter Rottier dat de Nederlandse vee-industrie een risicofactor is als
het gaat om zoönosen?
Antwoord:
Ja, daar ben ik mee bekend.
17.
Deelt u de mening dat de huidige omvang van de Nederlandse bioindustrie een risico
vormt als het gaat om zoönosen?
Antwoord:
Het houden van dieren betekent een potentieel risico voor zoönosen. Ziekteverwekkers
beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact
tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. De opgave op het gebied van voorkomen
van zoönosen zit in het verminderen en beheersen van de risico's en niet het wegnemen
ervan. De expertgroep zoönosen doet geen uitspraken over de omvang van de Nederlandse
veehouderij en het risico op zoönosen. Wel doet de expertgroep aanbevelingen over
de dichtheid en omvang van bedrijven in relatie tot de risico’s op verspreiding van
zoönosen en worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van zo vroeg mogelijke detectie
van potentiële zoönosen. Zoals ook in de brief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) aan uw Kamer is aangegeven, zal het risico op zoönosen worden meegenomen in de transitie
van de landbouw naar een toekomstbestendige veehouderij.
18.
Welke rol ziet u in de omvang van de vee-industrie en het risico op een zoönose-uitbraak
in Nederland?
Antwoord:
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 17.
19.
Deelt u de mening dat markten met dieren in elke vorm een risico vormen als het gaat
om zoönosen?
Antwoord:
Het bijeenbrengen van dieren op markten, beurzen of andere plaatsen betekent een bepaald
risico voor de verspreiding van dierziekten en zoönosen, doordat dieren van verschillende
herkomst bijeen worden gebracht. In de EU zijn daarom regels gesteld aan het bijeen
brengen van dieren op bijvoorbeeld tentoonstellingen en verzamelplaatsen voor handel
om deze risico’s te beperken.
Contact met dieren op beurzen betekent dus een potentieel risico op zoönosen. Ziekteverwekkers
beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact
tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. Het belangrijkste risico zit in het
overgaan van een infectie van dier op mens. Dit leidt echter niet automatisch tot
grootschalige verspreiding tussen mensen. Als na contact met dieren de juiste hygiëne-maatregelen,
zoals handen wassen, worden nageleefd, is de kans op een zoönotische infectie beheersbaar.
20.
Deelt u de mening dat actieve preventie de voorkeur heeft in beleidskeuzes?
Antwoord:
Ja, waar dit mogelijk is heeft dit de voorkeur. Preventie staat voorop in beleid,
want voorkomen is altijd beter dan genezen. In de afgelopen decennia zijn grote stappen
gezet in preventiemaatregelen. Denk bijvoorbeeld aan hygiënemaatregelen bij vogelgriep
op bedrijven voor zowel dieren als mensen, vaccinatie van geiten en schapen bij Q-koorts,
publieksvoorlichting over rabiës voor reizigers en over de ziekte van Lyme, maar ook
onderzoek naar hoe je via natuurbeheer risico’s kunt verkleinen.
21.
Waarom zijn er geen aanbevelingen op het onderwerp van internationale reizen als risicofactor
voor overbrenging van zoönose?
Antwoord:
De opdracht aan de expertgroep, zoals ook per brief van 12 februari 2021 met uw Kamer
gedeeld (Kamerstuk 25 295, nr. 990), was breed. De expertgroep is gevraagd om binnen een tijdsbestek van een paar maanden
aanbevelingen te doen om de risico’s op toekomstige zoönotische uitbraken te verkleinen
en in beeld te brengen wat hiervoor nodig is in de breedte van volksgezondheid, diergezondheid
en milieu. Vanwege het tijdsbestek heeft de expertgroep zich beperkt tot hoofdlijnen.
Een van de kernaanbevelingen is om de «zoönosegeletterdheid» onder de bevolking te
verbeteren, dus het bewustzijn van risico’s op zoönosen. Als specifieke doelgroep
wordt hierbij ook «internationale reizigers» genoemd. Zie ook antwoord 56 en 57 voor
wat er nu al gebeurt aan voorlichting voor wat betreft internationale reizen en het
risico op zoönosen.
22.
Kunt u uiteenzetten welke beleidsinstrumenten u precies gaat inzetten om de zoönosegeletterdheid
in de maatschappij te vergroten?
Antwoord:
Ik omarm de aanbevelingen om de zoönosegeletterdheid in de maatschappij te vergroten.
De betrokkenheid van het brede publiek bij het voorkomen van zoönosen (en andere infectieziekten)
is essentieel. De kennis over preventie van zoönosen hoort een integraal onderdeel
te zijn van gezondheidsvaardigheden, zoals nu bijvoorbeeld al adviezen gelden voor
handen wassen na het bezoek aan een kinderboerderij of het niet verschonen van een
kattenbak door zwangere vrouwen in verband met het risico op toxoplasmose.
Deze kennis verkrijgen mensen nu op diverse manierenen via uiteenlopende kanalen.
Vanwege de diversiteit van de doelgroepen (leeftijd, culturele achtergrond, opleidings-
en kennisniveau) en de boodschap over specifieke risico’s moet voor het ontwikkelen
van het concept van zoönosegeletterdheid – conform de aanbeveling in het rapport Bekedam –
eerst worden onderzocht welke doelgroepen en werkzame methodes er zijn, waar gezondheidswinst
valt te behalen, welke instrumenten op dit moment worden ingezet en wat aanvullend
moet worden ontwikkeld. Daarna kunnen we u informeren over concrete beleidsinstrumenten,
die extra ingezet kunnen worden.
23.
Wat is de cijfermatige onderbouwing bij het feit dat in sommige regio’s in Nederland
het zoönoserisico kan worden teruggedrongen door de dichtheid van bedrijven en het
aantal aanwezige dieren te verlagen, waardoor de kans op verspreiding tussen bedrijven
wordt gereduceerd?
Antwoord:
De expertgroep zoönosen heeft de aanbeveling gedaan om modellen te ontwikkelen om
het risico op uitgebreide verspreiding van zoönosen te voorspellen. Zo'n model zou
vervolgens gebruikt moeten worden om te bepalen hoe de kans op verspreiding van zoönotische
infecties tussen bedrijven te verkleinen valt. Zoals in de brief van 6 juli (Kamerstuk
25 295, nr. 1357) is geschreven zal het kabinet bestaande modellen en kennis laten analyseren en bezien
hoe deze bruikbaar zijn of verder ontwikkeld moeten worden om deze aanbevelingen op
te kunnen volgen. Hiervoor zal het kabinet een vraagstelling uitwerken en voorleggen
aan experts. De uitwerking hiervan loopt momenteel, verwacht wordt dat u in het eerste
kwartaal van het volgende jaar nader geïnformeerd wordt over de uitkomsten hiervan.
24.
Is er, als het gaat om het advies om de dichtheid van verspreiding van bedrijven tegen
te gaan, gekeken naar aantallen gesloten bedrijven of bedrijven met een hoog niveau
van biosecurity?
Antwoord:
De genoemde aspecten in deze vraag maken onderdeel uit van de modellen en analyse
die het kabinet laat uitvoeren.
25.
Wat is de achterliggende reden van de dichtheid van verspreiding van bedrijven als
risicofactor? Is dit bezoek van mens tot mens tussen de bedrijven? Is dit transport
van dieren? Of bijvoorbeeld ratten die tussen bedrijven lopen? Kortom: hoe wordt dit
veroorzaakt?
Antwoord:
Ziekteverwekkers hebben alle een eigen wijze van spreiden. Verspreiding door de lucht
is een belangrijke route, omdat hierbij eenvoudig verspreiding over grotere afstanden
mogelijk is. Maar verspreiding kan ook via vectoren (insecten, muizen en ratten, vogels
en ook mensen) die al dan niet zelf ook ziek kunnen worden. Ten slotte is verspreiding
mogelijk via kleding, schoeisel, voertuigen of het verplaatsen van besmette dieren.
Het hangt van de ziekteverwekker af welke route of routes het grootste risico inhouden
en hoe preventieve maatregelen er in dat geval uit moeten zien.
26.
Klopt het dat er verschillende gevallen bekend zijn van een besmetting (met soms een
dodelijke afloop) van papegaaienziekte na het bezoeken van Nederlandse vogelmarkten?
Zo ja, hoeveel gevallen zijn hiervan bekend over de afgelopen tien jaar?
Antwoord:
Psittacose (papegaaienziekte) is meldingsplichtig bij mensen en vogels. Jaarlijks
worden er zo’n 41–81 humane meldingen van psittacose gedaan. In totaal zijn er in
de jaren 2011–2019 524 gevallen van psittaccose bij de mens gemeld. In 2019 werden
91 gevallen van psittacose gerapporteerd, wat flink hoger was dan voorgaande jaren
(gemiddeld 53 in de afgelopen 5 jaar). Dit werd veroorzaakt door een cluster dat startte
in het oosten van het land en zich uitbreide naar het midden en zuiden (zie staat van Zoönosen 2019). Data van 2020 zullen eind dit jaar worden gepubliceerd. Van deze gevallen (524)
zijn er in de afgelopen tien jaar in totaal vijf personen aan de gevolgen van psittacose
overleden.
De GGD doet bij humane gevallen altijd onderzoek naar de mogelijke besmettingsbron.
Het woonhuis was in 2019 net als in voorgaande jaren de meest gerapporteerde mogelijke
bron van besmetting (81%). Deze locatie werd in 2019 aanzienlijk vaker gerapporteerd
dan in 2018 (55% in 2018 versus 81% in 2019). Vogel- en dierenwinkels werden juist
minder vaak gerapporteerd als mogelijke bron van besmetting vergeleken met 2018 (20%
in 2018 versus 14% in 2019). In het najaar en de winter van 2019/2020 was er sprake
van een verheffing van het aantal meldingen, in eerste instantie vooral in het oosten
van het land. Later breidde dit uit naar het midden en zuiden van het land. Meer hierover
kunt u teruglezen in hoofdstuk 3.1.1 in de Staat van Zoönosen 2019.
Bij een verdenking of vastgestelde besmetting bij vogels moet dit gemeld worden bij
de NVWA. Deze zal de locatie bezoeken en kan maatregelen nemen om verspreiding van
de ziekteverwekker te voorkomen. Ook geeft de NVWA adviezen aan de houder of handelaar
hoe zij zelf verspreiding kunnen voorkomen. Bij vastgestelde besmetting moeten de
vogels behandeld worden en moeten de vogelverblijven gereinigd en ontsmet worden.
De locatie wordt geblokkeerd totdat is vastgesteld dat de vogels niet meer besmet
zijn.
Vogelbeurzen krijgen het advies van GGD en NVWA om preventieve maatregelen te treffen
tegen psittacose om ziektegevallen te voorkomen. Naast het benadrukken van het naleven
van de huidige regelgeving en hun bezoekers van risicocommunicatie te voorzien, wordt
het advies gegeven om de vogels vooraf te laten testen op Chlamydia psittaci en uiteraard
alleen negatief geteste vogels toe te laten. Bij een aantal vogelshows is de GGD en
NVWA actief aanwezig (geweest) om bezoekers te wijzen op psittacose. Advies is goede
hygiënemaatregelen te treffen tijdens de beurs (schoonmaken en desinfectie van de
vogelverblijven), genoeg handenwasgelegenheden en ventilatie en om stofvorming te
vermijden.
27.
Waarom wordt papegaaienziekte in de meeste gevallen niet gedetecteerd?
Antwoord:
Een infectie met psittacose (C. psittaci) bij mensen uit zich als een respiratoire
infectie met een variabele presentatie. De infectie kan symptoomloos verlopen, maar
kan zich ook uiten als griepachtig ziektebeeld met koorts, hevige hoofdpijn, spierpijn,
hoesten, rillerigheid en zweten. Ook kan het zich presenteren in ernstige vorm als
pneumonie of als een septisch ziektebeeld met multi-orgaanfalen, waarvoor ziekenhuisopname
noodzakelijk is.
Er wordt aangenomen dat er een sterke onderdiagnostiek is van de minder ernstig verlopende
infecties. Dit hangt samen met het feit dat doorgaans alleen in meer ernstige zieke
patiënten gestreefd wordt naar het vaststellen van een verwekker (met laboratoriumdiagnostiek)
en/of wanneer de empirische behandeling niet aanslaat. De gemelde patiënten zijn wat
betreft ernst dus een selectieve groep (uit Staat van Zoönosen 2019).
28.
Kunt u de weging waarover wordt gesproken op pagina 9 aan de Kamer verstrekken, aangezien
deze weging niet zichtbaar is in het rapport?
Antwoord:
De expertgroep is gevraagd om naast het in kaart brengen van de risicofactoren die
het ontstaan, de verspreiding en de ernst van zoönosen beïnvloeden, ook een kwalitatieve
weging te maken van de bijdrage van deze factoren. De factoren, die bijdragen aan
zoönotische risico’s, zijn zorgvuldig beschreven en op hoofdlijnen door de expertgroep
gewogen. Daarnaast is gevraagd welke instrumenten en strategieën de kans op het ontstaan
en de verspreiding van zoönosen verkleinen, en ook deze kwalitatief te wegen. Zoals
de expertgroep zelf schrijft in haar inleiding, beschikte ze niet over de tijd en
menskracht om alle bestaande instrumenten (in Nederland en wereldwijd) in detail te
beschrijven en de bijdrage daarvan te evalueren; deze analyse en de weging beperken
zich in het rapport dan ook tot de hoofdlijnen. Er is dus nog een slag te slaan in
de weging van zowel risicofactoren als bestaande instrumenten. Het kabinet werkt momenteel,
in samenwerking met verschillende belanghebbende partijen, aan de waardering van de
aanbevelingen ten opzichte van al bestaande instrumenten, om zo te bepalen welke acties
in het meerjarige actieplan zoönosen voor de versterking van het huidige zoönosenbeleid
een plek moeten krijgen.
29.
Is de definitie van efficiënte overdracht zoals genoemd op pagina 10 een bestaand
criterium?
Antwoord:
De expertgroep heeft de term efficiënte overdracht uitgelegd met behulp van deze definitie.
De term reproductie ratio, ofwel de R-waarde is, zoals we inmiddels vanuit de Corona-pandemie
weten, een bestaand criterium. In de dierhouderij wordt gebruik gemaakt van de Rh-waarde,
wat verwijst naar de transmissie tussen (veehouderij)bedrijven in plaats van tussen
individuele dieren. Een Rh-waarde >1 betekent dat een besmet bedrijf meer dan 1 ander
bedrijf met vatbare dieren zal besmetten en daarmee zal leiden tot een grote uitbraak.
Een Rh-waarde <1 betekent dat een besmet bedrijf maximaal 1 ander bedrijf zal besmetten
en een uitbraak trager verloopt en eenvoudiger te bestrijden is.
30.
Is de reproductiefactor die wordt genoemd toepasbaar op elke zoönose?
Antwoord:
Ja.
De reproductie-ratio is gedefinieerd als het gemiddeld aantal nieuwe besmettingen
(secundaire besmettingen) veroorzaakt door één besmet individu (R0) of bedrijf (Rh).
Dit principe is voor alle infectieziekten van toepassing.
31.
Hoe vaak is er in Nederland een zoönose binnengebracht via transport van landbouwhuisdieren
en wanneer was dat?
Antwoord:
In de periode 2016 t/m september 2021 zijn er 62 meldingen over mogelijke zoönosen
nader onderzocht bij dieren uit andere lidstaten. Hierbij is in november 2019 bij
1 rund uit Ierland tuberculose vastgesteld.
32.
Waar is de weging die in de opdracht aan de expertgroep nadrukkelijk is gevraagd?
Antwoord:
De expertgroep is gevraagd om naast het in kaart brengen van de risicofactoren die
het ontstaan, de verspreiding en de ernst van zoönosen beïnvloeden, ook een kwalitatieve
weging te maken van de bijdrage van deze factoren. De factoren, die bijdragen aan
zoönotische risico’s, zijn zorgvuldig beschreven en op hoofdlijnen door de expertgroep
gewogen. Daarnaast is gevraagd welke instrumenten en strategieën de kans op het ontstaan
en de verspreiding van zoönosen verkleinen, en ook deze kwalitatief te wegen. Zoals
de expertgroep zelf schrijft in haar inleiding, beschikte ze niet over de tijd en
menskracht om alle bestaande instrumenten (in Nederland en wereldwijd) in detail te
beschrijven en de bijdrage daarvan te evalueren; deze analyse en de weging beperken
zich in het rapport dan ook tot de hoofdlijnen. Er is dus nog een slag te slaan in
de weging van zowel risicofactoren als bestaande instrumenten. Het kabinet werkt momenteel,
in samenwerking met verschillende belanghebbende partijen, aan de waardering van de
aanbevelingen ten opzichte van al bestaande instrumenten, om zo te bepalen welke acties
in het meerjarige actieplan zoönosen voor de versterking van het huidige zoönosenbeleid
een plek moeten krijgen.
33.
Wat is het verwachte effect van de maatregel om dichtheid van boerderijen te verminderen,
gekwantificeerd naar minder risico’s voor de mens om met nieuwe zoönose besmet te
raken?
Antwoord:
Het effect van een vermindering van de dichtheid van bedrijven is volgens de expertgroep
dat de Rh-waarde <1 blijft en de verspreiding van een zoönotische ziekteverwekker
niet leidt tot een grote uitbraak in de dierpopulatie. Daarmee wordt ook de kans kleiner
dat een infectie van dier op mens kan overgaan. Een kwantificering van de vermindering
van het risico voor mensen om met een nieuwe zoönose besmet te raken is niet te geven.
Het reduceren van de kans op effectieve verspreiding tussen bedrijven hangt echter
niet alleen af van de dichtheid en omvang van die bedrijven. Ook aspecten als bioveiligheid,
contacten tussen dieren en mensen en goede monitoring dragen bij aan het verkleinen
van de kans op effectieve transmissie.
34.
Wat is het verwachte effect van het doorontwikkelen van een early warning system zoönose?
Antwoord:
Inspanningen, die gericht zijn op het verbeteren van early warning, beogen om een
eventuele zoönose snel te detecteren en op die manier te voorkomen dat verdere verspreiding
van de infectieziekte van dier op mens plaatsvindt en/of dat deze van mens op mens
overdraagbaar wordt.
35.
Welke rol gaat dit rapport krijgen bij de totstandkoming van de positieflijst?
Antwoord:
De beoordelingssystematiek was al klaar en het zoönoserisico is meegenomen in deze
systematiek. De beoordelingen van de dierensoorten waren al in volle gang voordat
het rapport Bekedam werd opgeleverd in juli van dit jaar. Desalniettemin sluit de
beoordeling van de zoogdiersoorten aan bij de aanbeveling die de expertgroep doet.
36.
Welke rol speelt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de totstandkoming
van de positieflijst? Kijkt en denkt die Minister als eindverantwoordelijke voor het
zoönosebeleid mee?
Antwoord:
Op het gebied van zoönosen heb ik nauw contact met mijn collega van LNV. Zo is er
een gezamenlijk projectstructuur opgericht tussen VWS en LNV, welke wordt voorgezeten
door VWS. Zo ben ik als het gaat om zoönose-risico’s ook betrokken bij de totstandkoming
van de positieflijst.
37.
Wordt op basis van dit onderzoek een snelle totstandkoming van een positieflijst voor
amfibieën, vogels en reptielen aanbevolen?
Antwoord:
Momenteel vindt de opstelling van de positieflijst voor zoogdieren plaats. Dit complexe
proces wordt eerst afgerond, alvorens een keuze wordt gemaakt voor het vervolg van
het ontwikkelen van andere positieflijsten. Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst
heeft veel ervaring opgedaan met het toetsingskader om zoogdiersoorten te beoordelen.
Het Adviescollege is wel alvast gestart met een eerste verkenning of het toetsingskader
geschikt is voor vogels.
38.
Is het mogelijk dat vogelgriep via gezelschapsdieren bij mensen geïntroduceerd wordt,
waarbij gedacht kan worden aan een kat of hond die besmet raakt door een vogel en
de ziekte weer doorgeeft aan mensen? Zo ja, welke maatregelen worden er getroffen
om te zorgen dat dieren die buiten lopen niet in aanmerking komen met een besmet vogelkarkas?
Antwoord:
Sporadisch kan vogelgriepvirus vanuit vogels worden overgedragen op wilde zoogdieren
zoals vossen en zeehonden en op gezelschapsdieren zoals honden. Dit is echter zeer
uitzonderlijk en na directe intensieve blootstelling. Bij vossen en honden is dit
vaak als gevolg van bijtcontact met besmette kadavers van vogels. Overdracht van hond
naar mensen is nog nooit vastgesteld.
39.
Welke vaccinaties, naast de verplichte vaccinatie tegen rabiës, zouden in het kader
van zoönosebestrijding verplicht moeten worden bij de import, export of doorvoer van
levende dieren? En welke vaccinaties zouden raadzaam zijn?
Antwoord:
In zijn algemeenheid is deze vraag eigenlijk niet te beantwoorden. Waar het zin heeft
bestaat al een vaccinatieplicht, zoals bij rabiës. Verder mogen dieren niet worden
geïmporteerd uit landen waar gereguleerde zoönosen, zoals vogelgriep, endemisch voorkomen.
We weten van alle importen uit welke landen ze komen, wat de gezondheidsstatus is
van die landen ten aanzien van EU-gereguleerde dierziekten, en of dieren tegen deze
ziekten zijn gevaccineerd. Als er vermoedens zijn dat de dieren niet aan de hoge eisen
van de EU voldoen, worden ze niet geïmporteerd.
40.
Welke risico’s zijn er bij kwekers/fokkers van wilde en exotische dieren in het licht
van het ontbreken van registratie van de gekweekte/gefokte dieren?
Antwoord:
Het houden van dieren betekent een potentieel risico voor zoönosen. Ziekteverwekkers
beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact
tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. Ook bij het fokken van uit het wild
afkomstige dieren geldt dat het risico op een zoönotische infectie vooral voor de
houder van het dier zelf is. Het is daarom belangrijk dat houders van dieren zich
goed informeren over mogelijke zoönoserisico’s die komen kijken bij het houden van
de door hem gehouden diersoort. Er zijn veel informatiebronnen te raadplegen, en voor
hobbydierhouders is met name de website https://www.licg.nl van belang waarop verschillende huisdierbijsluiters staan. Een nadere inventarisatie
van deze risico’s zal zeker onderdeel zijn van de opvolging van de aanbevelingen in
het rapport Bekedam.
41.
Hoeveel (exotische) wilde dieren worden er jaarlijks in Nederland verkocht?
Antwoord:
Hiervan wordt geen registratie bijgehouden.
42.
Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde gevallen er zijn van zoönosen en van uitbraken
in relatie tot het houden van exotische huisdieren?
Antwoord:
Jaarlijks wordt het rapport «staat van zoönosen» opgeleverd. Daarin staan de bekende
infecties die zich in een jaar hebben voorgedaan met zoönosen in Nederland. De informatie
wordt bijgehouden door het RIVM (https://www.rivm.nl/zoonosen). Ook op de site van de NVWA zijn de rapporten over zoönosen te vinden (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/dierziekten/staat-van-zoonosen).
43.
Hoeveel personen die beroepshalve zijn blootgesteld aan (wilde) dieren, zoals jagers,
laboratoriummedewerkers, dierenartsen, onderzoekers, natuurbeheerders, dierentuin-
en wildopvangpersoneel zijn afgelopen jaar in Nederland ziek geworden door een ziekte
met zoönotische oorsprong (COVID-19 uitgezonderd)? Kunt u dit uitsplitsen naar de
hier genoemde beroepsgroepen?
Antwoord:
Dit is heel moeilijk te bepalen, dit wordt namelijk zelden verzameld in surveillances.
Zo is bijvoorbeeld de ziekte van Weil (leptospirose) wel meldingsplichtig en wordt
onderscheid gemaakt in binnenlandse en buitenlandse infecties, maar voor binnenlandse
besmettingen is het heel lastig vast te stellen hoe de infectie is opgelopen.
44.
Zijn er meldingen van transmissie van ziekte tussen dieren en mensen in het Dolfinarium?
Wordt hier actief op gemonitord?
Antwoord:
Bij het RIVM zijn geen meldingen bekend van transmissie van ziekteverwekkers tussen
dieren en mensen in het Dolfinarium. De dieren, die in het dolfinarium sterven, gaan
naar de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (FD) voor autopsie.
Als de FD iets vindt wat op een zoönose lijkt, schakelt zij altijd de NVWA in en kan
materiaal voor verdere diagnostiek worden aangeleverd bij het veterinaire laboratorium
(WBVR). De uitslagen worden besproken in het Signaleringsoverleg zoönosen, dat wordt
voorgezeten door het RIVM, en indien daartoe aanleiding is wordt er binnen de zoönosenstructuur
opgeschaald.
45.
Bestaat er een cijfermatige onderbouwing van de stelling dat veehouderijen vaak dichtbij
woonkernen zijn gevestigd? Zo ja, kan deze worden opgesplitst naar diersoort en zoönoserisico
ervan?
Antwoord:
In 2016 is het rapport «Afstand tussen veehouderij en woningen» (Van Os, Smidt en
Jorissen) gepubliceerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat in 2013 de meeste veehouderijlocaties
(87%) zich op een afstand van minder dan 250 meter van woningen bevinden. Uit het
onderzoek bleek dat 1% van de veehouderijlocaties zich in 2013 binnen een woonkern
bevond en dat 7% van de veehouderijlocaties zich op minder dan 250 meter van een woonkern
bevond. Van de woningen in de woonkernen lag gemiddeld ca. 3% op minder dan 250 meter
van een veehouderijlocatie. Het gaat daarbij vooral om woningen in de rand van de
kernen. In het buitengebied gaat het om een veel groter aandeel: in 2013 om 28%. In
het onderzoek is ook per regio per diersoort beschreven hoeveel bedrijven er op meer
of minder dan 250 meter van woningen liggen.
In het onderzoeksprogramma Veehouderij, Gezondheid en Omwonenden (VGO) is onderzoek
gedaan naar de effecten op de gezondheid van omwonenden van veehouderijen. Hieruit
zijn zowel positieve als negatieve effecten gebleken. Mensen die in een plattelandsgemeente
met veel intensieve veehouderij wonen krijgen vaker longontsteking dan mensen die
in een plattelandsgemeente met weinig of geen intensieve veehouderij wonen. Uitsplitsing
naar diersoorten levert over de jaren, in verschillende onderzoeksgebieden en met
verschillende onderzoeksmethoden, een consistente, significante associatie op tussen
het wonen in de nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogde kans op longontsteking.
Ook rondom pluimveehouderijen worden vaker longontstekingen gezien, hoewel die associatie
niet elk jaar significant is. Voor andere diersoorten wordt geen specifieke significante
associatie gevonden met gezondheidseffecten bij omwonenden.
46.
Kunt u via een analyse van uitbraken van dierziekten uit de afgelopen tien jaar duidelijk
maken of er een causaal verband is tussen bedrijfsgrootte en het feit dat bedrijven
besmet zijn geraakt?
Antwoord:
Bedrijfsgrootte is een risicofactor voor het binnen krijgen van een besmetting. Dit
wordt bijvoorbeeld verklaard door het grotere aantal contacten dat een groot bedrijf
heeft ten opzichte van een «kleintje». De relatie is echter niet eenduidig, omdat
grote bedrijven vaak professioneler worden gemanaged en vaak betere hygiënemaatregelen
hebben dan heel kleine bedrijven. Als een bedrijf eenmaal besmet is met een aandoening
waarvoor geen maatregelen vanuit de overheid worden opgelegd is het mogelijk dat een
groot bedrijf besmettelijker is naar de omgeving dan een klein bedrijf, omdat er op
ieder moment mogelijk meer dieren besmettelijk zijn. Echter ook daar is geen eenduidige
relatie, mede weer vanwege onder andere maatregelen om uitstoot te verminderen.
In de brief van 25 mei 2016 (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2641) van de toenmalig Minister van VWS is daarover het volgende geschreven. «De risico’s
van verspreiding van dierziekten zijn afhankelijk van veel meer factoren dan bedrijfsgrootte
alleen. Of een ziekte op een bedrijf aanwezig blijft zoals met bijvoorbeeld BVD zal
mede afhankelijk zijn van de bedrijfsgrootte, maar vooral van andere factoren. Het
huisvestingssysteem, het niveau van biosecurity en het management spelen een belangrijkere
rol. Zoals aangegeven kan bestrijding meer tijd en aandacht vragen van de veehouder.
Een eenduidige relatie tussen bedrijfsgrootte en het voorkomen van bepaalde dierziekten
is er niet. Wel dient een veehouder rekening te houden met de diergezondheidsstatus
bij de groei van het bedrijf.»
47.
Is er een cijfermatige onderbouwing beschikbaar van hoe vaak een besmetting tussen
veehouderijen heeft plaatsgevonden in Nederland?
Antwoord:
Wij analyseren elke uitbraak van bestrijdingsplichtige dierziekten en traceren de
mogelijke route van infectie. Grote uitbraken bij evenhoevigen hebben zich de laatste
jaren niet voorgedaan. De uitbraken van klassieke varkenspest (KVP) en mond-en-klauwzeer
(MKZ) zijn uitgebreid geanalyseerd. Deze vonden evenwel plaats in 1997 resp. 2001.
Eenduidige tusssenbedrijfstransmissie is niet gevonden, maar wel zijn er bepaalde
bronnen gevonden die waarschijnlijk lijken. Analyses van de KVP uitbraak hebben laten
zien dat de kans op besmetting groter wordt als een bedrijf op minder dan 1 km ligt
van een besmette locatie. Sindsdien zijn er veel maatregelen genomen om de kans op
tussenbedrijfstransmissie en de kans op introductie te verkleinen.
Aan de uitbraak met hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) in 2003 is veel onderzoek
gedaan. Daar leek een belangrijke route de ei-transporten te zijn. De uitbraken die
zich hebben voorgedaan sinds 2014 laten een ander patroon zien. Er zijn uitbraken
geweest met aviaire influenza, maar op een uitzondering na is er de laatste jaren
geen bewijs gevonden dat er tussenbedrijfstransmissie heeft plaats gevonden. Wat betreft
de verspreiding van SARS-CoV-2 bij nertsen is ook gekeken naar verspreidingsroutes.
Een eenduidige transmissieroute kon niet worden vastgesteld. Wel lijkt er een afstandscomponent
te zijn geweest, wat betekent dat bedrijven die dicht naast elkaar lagen een grotere
kans liepen op een besmetting. De wijze waarop is echter niet achterhaald.
48.
Hoeveel soja werd in 2020, 2019, 2018 en 2017 geïmporteerd in Nederland, en uit welke
landen?
Antwoord:
2017: 7.0 miljoen ton
2018: 7.2 miljoen ton
2019: 6.9 miljoen ton
2020: 7.2 miljoen ton
NB. Hoeveelheden zijn geaggregeerd over alle productcategorieën soja die worden geïmporteerd,
zoals bonen, meel, olie en perskoeken.
De top 3 importlanden zijn Brazilië, VS en Canada. Daarnaast vinden importen plaats
uit ruim 20 andere landen. Bron: Comext en Wageningen ER
49.
Kunt u inzicht geven in de rol die dichtheid van bedrijven de afgelopen 30 jaar zou
hebben gespeeld bij verspreiding van zoönosen, waarbij niet duidelijk is hoe die besmetting
plaatsvond en ook niet duidelijk is of die situatie nog gelijk is, gezien de grote
afname van veehouderijen in de afgelopen 30 jaar?
Antwoord:
De afgelopen 30 jaar hebben in Nederland enkele grote dierziekte-uitbraken plaatsgevonden,
waaronder ook (potentiële) zoönotische infecties, zoals aviaire influenza (AI) in
2003 en Q-koorts in 2007–2009. Van die uitbraken zijn epidemiologische gegevens en
modellen beschikbaar. Zoals ook in het antwoord van vraag 47 is aangegeven is in de
meeste gevallen niet eenduidig vastgesteld wat de exacte route van besmetting tussen
bedrijven was. Het is deel van de opdracht die het kabinet heeft aangekondigd, ten
aanzien van de aanbeveling over bedrijfsdichtheid en – grootte, om deze epidemiologische
gegevens te combineren met de huidige situatie in de veehouderij ten aanzien van aantallen,
grootte en dichtheid van bedrijven.
50.
Welke stappen worden er nu ondernomen om de handel in wilde dieren terug te dringen?
Antwoord:
Handel in uit het wild afkomstige dieren op zich is niet verboden. Er gelden wel regels
met betrekking tot bijvoorbeeld de internationale handel in beschermde soorten (CITES)
en ten aanzien van diergezondheid (zie vraag 74). In de Wet natuurbescherming is bovendien
geregeld dat handel in inheemse soorten en in grote katachtigen en primaten verboden
is (ook gefokte exemplaren). Op dit moment geldt een importverbod in de EU voor uit
het wild gevangen vogels in verband met vogelgriep.
Illegale handel in uit het wild afkomstige (beschermde) dieren is strafbaar. Hier
wordt streng op gehandhaafd. Nederland werkt samen met de Europese partners op het
gebied van het opsporen van de illegale handel in bedreigde dieren. Dit gebeurt onder
meer op grond van het EU Action Plan against Wildlife Trafficking1. Ook participeert Nederland actief in het door Europol gecoördineerde EMPACT2/Envi-crime-programma op het gebied van wildlife-criminaliteit, bijvoorbeeld in de
actie gericht op de aanpak van cybercrime. Daarnaast werkt Nederland breder internationaal
samen, zoals tijdens de Interpolactie Thunderball in 20193 en Operatie Cactus in 20204, maar ook bilateraal bij strafrechtelijke onderzoeken.
51.
Hoeveel wildmarkten zijn er in Nederland? En bij hoeveel worden er exoten verkocht
of tentoongesteld?
Antwoord:
In Nederland vinden geen wildmarkten plaats in de zin van «wetmarkets», waar uit het
wild afkomstige dieren worden verhandeld als voedsel. Wel kunnen op beurzen met dieren
uit het wild afkomstige dieren voorkomen. De herkomst van deze dieren moet altijd
verifieerbaar zijn en het is aan de eigenaar van de dieren om de legaliteit aan te
tonen. Handel in uit het wild afkomstige dieren op zich is niet verboden. Er gelden
wel regels met betrekking tot bijvoorbeeld de internationale handel in beschermde
soorten (CITES) en ten aanzien van diergezondheid bij de import van uit het wild afkomstige
dieren. In de Wet natuurbescherming is bovendien geregeld dat handel in inheemse soorten
en in grote katachtigen en primaten verboden is (ook gefokte exemplaren). Op dit moment
geldt een importverbod in de EU voor uit het wild gevangen vogels in verband met vogelgriep.
52.
Is er bij markten met levende dieren te allen tijde een onafhankelijke dierenarts
aanwezig? Zo niet, wat is de redenatie dat dit niet nodig zou zijn?
Antwoord:
Beurzen met dieren moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld in het Besluit houders
van dieren. Dit Besluit voorziet in voorschriften ten aanzien van diergezondheid.
Het Besluit vereist niet de continue aanwezigheid van een dierenarts, maar wel dat
alle aanwezige dieren vooraf door een dierenarts zijn gezien. Daarnaast moeten dieren,
die tijdens de beurs ziekteverschijnselen gaan vertonen, afgezonderd worden, zodat
contact met andere dieren en mensen voorkomen wordt en moet, indien nodig, een dierenarts
geraadpleegd worden. De continue aanwezigheid van een dierenarts is niet noodzakelijk.
53.
Hoe vaak is het afgelopen jaar voorgekomen dat handelaren hebben geprobeerd zieke
dieren aan te bieden op markten?
Antwoord:
De NVWA houdt toezicht op beurzen met dieren, maar houdt geen gegevens bij van aanwezige
zieke dieren. Zie ook mijn antwoord op vraag 55.
54.
Welke risico’s gaan gepaard met de verkoop van wilde en exotische dieren op markten
in Nederland, mede in het licht van de ruim 83 miljoen levende wilde en exotische
dieren die in de afgelopen jaren naar Nederland zijn getransporteerd, zonder enige
vorm van screening op pathogenen en zoönoserisico?
Antwoord:
Het houden van dieren betekent een potentieel risico voor zoönosen. Ziekteverwekkers
beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact
tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. De voorschriften in het Besluit houders
van dieren zijn bedoeld om zieke dieren te weren van beurzen en te zorgen dat dieren
die ziek worden tijdens het verblijf op de beurs worden geïsoleerd. Deze voorschriften
zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid en verspreiding van dierziekten en
zoönosen op een beurs wordt beperkt. Ten slotte geldt ook hier het advies om na contact
met dieren algemene hygiënevoorschriften te volgen, zoals het wassen van je handen,
om de kans op een infectie met een zoönose nog verder te verkleinen.
55.
Hoe worden Nederlandse wilde dierenmarkten gecontroleerd en hoe verloopt de registratie
van dierziekten bij Nederlandse wildmarkten?
Antwoord:
De NVWA controleert een aantal maal per jaar op beurzen met bijvoorbeeld reptielen
of vogels. Dit doet de NVWA onder meer naar aanleiding van signalen over handel in
illegale dieren. De controles richten zich op legaliteit van beschermde dieren en
welzijn van de te koop aangeboden dieren. Alle dierenbeurzen moeten zich vooraf registreren
bij de NVWA. De organisatoren van de beurs en de deelnemers dienen er voor te zorgen
dat enkel gezonde dieren op een beurs te koop worden aangeboden. De organisator draagt
zorg voor een veterinaire gezondheidscontrole voordat dieren mogen worden toegelaten.
Er wordt geen aparte registratie van dierziektes op beurzen bijgehouden.
56.
Wat zijn de risico’s van reizigers die in het buitenland op excursie gaan en daarbij
in nauwe interactie komen met wilde en exotische dieren?
Antwoord:
Nauwe interactie met onbekende dieren geeft altijd een zeker risico. Het algemene
advies is daarom ook om contact met dieren in het buitenland te voorkomen. Het bekendste
risico is een besmetting met hondsdolheid door een beet van een hond, kat of aap.
Een ander risico wordt gevormd door ziekten als ebola en Marburg, die door contact
met wild of het eten van vlees van wild (bushmeat) overgedragen kunnen worden.
57.
Hoe beoordeelt u de voorlichting over de risico’s van interactie met wilde en exotische
dieren aan reizigers die in het buitenland deelnemen aan excursies met wilde en exotische
dieren?
Antwoord:
Er is op zowel de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (https://www.nederlandwereldwijd.nl/reizen), als op de website van de GGD (https://www.ggdreisvaccinaties.nl/ggd-reist-mee) en die van het landelijk coördinatiecentrum reizigersvaccinatie (Informatie voor
de reiziger www.lcr.nl), en in diverse apps, zoals de app «wijs op reis» van de rijksoverheid en de app
«GGD reist mee» van de GGD, algemene informatie te vinden over interactie met dieren.
Deze informatie wordt zo nodig geactualiseerd en vormt een breed en afdoende pakket
aan beschikbare communicatie. De algemene aanbeveling is om contact met dieren in
het buitenland te voorkomen. Tijdens het spreekuur, waar veel mensen naar toe gaan
voor b.v. vaccinaties of malaria-profylaxe, wordt ook aandacht besteed aan de omgang
met dieren. Ten slotte zal ook de reisorganisatie of de organisator van de excursie
aandacht besteden aan eventuele risico’s en hoe die te voorkomen.
58.
Hoeveel speurhonden heeft Schiphol om illegale wilde dieren en planten op te sporen?
Antwoord:
De Douane maakt geen gebruik van speurhonden voor de controles op beschermde dieren
en planten, veterinaire producten en/of fytosanitaire producten.
Bij deze controles wordt wel regelmatig een scan ingezet.
Voor specifieke producten van planten die illegaal zouden kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld
tabak of opiaten, wordt de speurhond wel als hulpmiddel tijdens de controle ingezet.
59.
Hoeveel levende runderen heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021,
naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ongeveer 189.000 levende runderen geëxporteerd.
Ongeveer 5,3% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen
België, Polen en Spanje het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland en Groot
Brittannië, hoofdzakelijk met de fokkerij als doel.
In 2020 heeft Nederland ongeveer 242.000 levende runderen geëxporteerd. Ongeveer 4%
hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Spanje,
Polen en Italië het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland en Oezbekistan.
In 2019 heeft Nederland ongeveer 238.000 levende runderen geëxporteerd. Ongeveer 7%
hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Polen
en Spanje het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland en Oezbekistan, hoofdzakelijk
met de fokkerij als doel.
In 2018 heeft Nederland ongeveer 286.000 levende runderen geëxporteerd. Ongeveer 3,5%
hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland,
Polen en Spanje het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland, Kazachstan en
Pakistan, hoofdzakelijk met de fokkerij als doel.
In 2017 heeft Nederland ongeveer 342.000 levende runderen geëxporteerd. Ongeveer 0,8%
hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de Europese Unie ontvingen
België, Duitsland, Polen en Spanje het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland
en Pakistan, hoofdzakelijk met de fokkerij als doel.5
Deze runderen zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of
voor de slacht. Het overgrote deel van de levende runderen heeft een bestemming binnen
de Europese Unie (EU). Het betreft cijfers over exportcertificering op basis van het
systeem TRACES. In dit systeem wordt geen onderscheid gemaakt naar leeftijd van runderen,
dus de gegevens zijn inclusief kalveren.
60.
Hoeveel levende kalveren heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021,
naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 9.000 kalveren geëxporteerd
In 2020 heeft Nederland ruim 21.000 levende kalveren geëxporteerd.
In 2019 heeft Nederland ruim 10.000 levende kalveren geëxporteerd.
Voor 2017 en 2018 is geen informatie.6
Deze kalveren zijn voornamelijk binnen de EU geëxporteerd voor de slacht. Er zijn
geen gegevens beschikbaar in de brongegevens van RVO over de landen waarnaar deze
kalveren zijn geëxporteerd. En in het Traces systeem wordt er geen onderscheid gemaakt
in de leeftijd van de runderen. Daarom is het niet mogelijk om aan te geven naar welke
landen de kalveren worden geëxporteerd.
61.
Hoeveel levende varkens heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021,
naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ongeveer 5,9 miljoen levende varkens
geëxporteerd. Ongeveer 1,2% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen
de EU ontvingen Duitsland en Spanje het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland,
Servië en Albanië.
In 2020 heeft Nederland ruim 9 miljoen levende varkens geëxporteerd. Ongeveer 1,5%
hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland,
Spanje en België het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Albanië, Servië, Rusland,
Moldavië.
In 2019 heeft Nederland ongeveer 9,4 miljoen levende varkens geëxporteerd. Ongeveer
0,3% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland,
Spanje en België het grootste aantal. Buiten de EU waren dat naar Albanië, Rusland,
Moldavië en Israël.
In 2018 heeft Nederland ongeveer 10,1 miljoen levende varkens geëxporteerd. Ongeveer
0,2% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland,
Spanje en België het grootste deel. Buiten de EU waren dat Albanië en Servië.
In 2017 heeft Nederland ongeveer 10,9 miljoen levende varkens geëxporteerd. Ongeveer
0,1% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland,
Spanje en België het grootste aantal. Buiten de Europese Unie waren dat Albanië, Moldavië
en Israël.7
Deze varkens zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor
de slacht. Het overgrote deel van de levende varkens had een bestemming binnen de
Europese Unie.
62.
Hoeveel levende kippen heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021,
naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 heeft Nederland ongeveer 32 miljoen levende kippen geëxporteerd (peildatum
1 oktober 2021). Minder dan 0,1% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen
de EU ontvingen Duitsland en Polen het grootste aantal.
In 2020 heeft Nederland 37 miljoen levende kippen geëxporteerd. Minder dan 0,1% hiervan
betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, Polen en
België het grootste aantal.
In 2019 heeft Nederland ongeveer 42 miljoen levende kippen geëxporteerd. Minder dan
0,1% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland,
Polen en België het grootste aantal.
In 2018 heeft Nederland ongeveer 44 miljoen levende miljoen kippen geëxporteerd. Minder
dan 0,1% betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland,
Polen en België het grootste aantal.
In 2017 heeft Nederland ongeveer 47 miljoen levende kippen geëxporteerd. Er was geen
export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, Polen en België
het grootste deel.8
Deze kippen zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor
de slacht. Het overgrote deel van de levende kippen had een bestemming binnen de Europese
Unie.
63.
Hoeveel levende eendagskuikens heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode
2017–2021, naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ongeveer 147 miljoen levende eendagskuikens
geëxporteerd. Ongeveer 4,5% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen
de EU ontvingen Duitsland, België en Polen het grootste aantal. Buiten de EU waren
dat Ghana en Burkina Faso.
In 2020 heeft Nederland ongeveer 186 miljoen levende eendagskuikens geëxporteerd.
Ongeveer 10% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen
Duitsland, België en Polen het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Ghana, Oeganda
en Rusland.
In 2019 heeft Nederland ongeveer 200 miljoen levende eendagskuikens geëxporteerd.
Ongeveer 12,5 procent hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU
ontvingen Duitsland, België en Polen het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland,
Mali, Ivoorkust en Georgië.
In 2018 heeft Nederland ongeveer 197 miljoen levende eendagskuikens geëxporteerd.
Ongeveer 2,7 procent hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU
ontvingen Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Polen het grootste aantal.
Buiten de EU waren dat Ghana, Rusland en de Filipijnen.
In 2017 heeft Nederland ongeveer 225 miljoen levende eendagskuikens geëxporteerd.
Ongeveer 0,3% procent hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU
ontvingen Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Polen het grootste aantal.
Buiten de EU waren dat Rusland Mali en Kazachstan.9
Deze eendagskuikens zijn geëxporteerd om te worden gehouden als leghen of in een fok-
en vermeerderingsbedrijf voor leghennen of vleeskuikens. Het overgrote deel van de
levende eendagskuikens had een bestemming binnen de Europese Unie.
64.
Hoeveel levende geiten heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021,
naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ongeveer 10.000 levende geiten geëxporteerd.
Ongeveer 20% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen
Duitsland en België het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.
In 2020 heeft Nederland ongeveer 8.500 levende geiten geëxporteerd. Ongeveer 25% hiervan
betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België en Duitsland
het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland en Montenegro.
In 2019 heeft Nederland ongeveer 10.000 levende geiten geëxporteerd. Ongeveer 13%
hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België en Bulgarije
het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.
In 2018 heeft Nederland ongeveer 11.000 levende geiten geëxporteerd. Ongeveer 9% hiervan
betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België en Duitsland
het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.
In 2017 heeft Nederland ongeveer 7500 levende geiten geëxporteerd. Minder dan 0,1%
hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontving België het grootste
aantal. Buiten de EU waren dat Kazachstan en Rusland.10
Deze geiten zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor
de slacht. Het overgrote deel van de levende geiten had een bestemming binnen de EU.
65.
Hoeveel levende schapen heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021,
naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 78.000 levende schapen geëxporteerd.
Ongeveer 0,5% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen
België, Duitsland en Frankrijk het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.
In 2020 heeft Nederland ongeveer 137.000 levende schapen geëxporteerd. Ongeveer 0,5%
hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland
en Frankrijk het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Vietnam, Rusland en Montenegro.
In 2019 heeft Nederland ongeveer 140.000 levende schapen geëxporteerd. Minder dan
0,1% betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland
en Frankrijk het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.
In 2018 heeft Nederland ongeveer 148.500 levende schapen geëxporteerd. Ongeveer 0,1%
hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland
en Frankrijk het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.
In 2017 heeft Nederland ongeveer 173.500 levende schapen geëxporteerd. Ongeveer 0,1%
hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland
en Frankrijk het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.11
Deze schapen zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor
de slacht. In deze periode had het overgrote deel van de levende schapen een bestemming
binnen de Europese Unie (EU).
66.
Hoeveel levende runderen heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021,
vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 heeft Nederland ruim 695.000 levende runderen geïmporteerd (peildatum 1 oktober
2021). Er zijn geen levende runderen geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Het
grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en België.
In 2020 heeft Nederland ruim 940.000 levende runderen geïmporteerd. Er zijn geen levende
runderen geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Het grootste aantal was afkomstig
uit Duitsland.
In 2019 heeft Nederland ruim 1 miljoen levende runderen geïmporteerd. Er zijn geen
levende runderen geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Het grootste aantal was
afkomstig uit Duitsland.
In 2018 heeft Nederland ruim 920.000 levende runderen geïmporteerd. Er zijn geen levende
runderen geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Het grootste aantal was afkomstig
uit Duitsland en België.
In 2017 heeft Nederland ruim 869.000 runderen geïmporteerd. Er zijn geen levende runderen
geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland
en België.12
Deze runderen zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of
voor de slacht. In het systeem TRACES wordt geen onderscheid gemaakt naar leeftijd
van runderen, dus de gegevens zijn inclusief kalveren.
67.
Hoeveel levende kalveren heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021,
vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 560.000 levende kalveren geïmporteerd.
Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland.
In 2020 heeft Nederland ruim 760.000 levende kalveren geïmporteerd. Het grootste aantal
was afkomstig uit Duitsland en Ierland.
In 2019 heeft Nederland ruim 860.000 levende kalveren geïmporteerd. Het grootste aantal
was afkomstig uit Duitsland en Ierland.
In 2018 heeft Nederland ruim 540.000 levende kalveren geïmporteerd. Het grootste aantal
was afkomstig uit Duitsland en België.
In 2017 heeft Nederland ruim 690.000 levende kalveren geïmporteerd. Het grootste aantal
was afkomstig uit Duitsland en België.13
Deze kalveren zijn voornamelijk geïmporteerd voor de slacht. In de periode 2017 t/m
september 2021 zijn geen levende kalveren geïmporteerd vanuit landen buiten de EU.
68.
Hoeveel levende varkens heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021,
vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 73.000 levende varkens geïmporteerd.
Er zijn geen levende varkens geïmporteerd vanuit landen buiten de EU.
In 2020 heeft Nederland ruim 100.000 levende varkens geïmporteerd. Minder dan 0,1%
was afkomstig uit landen buiten de EU.
In 2019 heeft Nederland ongeveer 80.000 levende varkens geïmporteerd. Minder dan 0,1%
was afkomstig uit landen buiten de EU.
In 2018 heeft Nederland ongeveer 320.000 levende varkens geïmporteerd en in 2017 ongeveer
639.000. In beide jaren zijn er geen varkens geïmporteerd uit landen buiten de EU.
14
Deze varkens zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor
de slacht. Het overgrote deel van de levende varkens had een herkomst binnen de Europese
Unie (EU), waarvan het grootste aantal afkomstig uit Duitsland en België.
69.
Hoeveel levende kippen heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021,
vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 155 miljoen levende kippen geïmporteerd.
Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en België.
In 2020 heeft Nederland ongeveer 246 miljoen levende kippen geïmporteerd. Het grootste
aantal was afkomstig uit Duitsland, België, Denemarken en Frankrijk.
In 2019 heeft Nederland ongeveer 263 miljoen levende kippen geïmporteerd. Het grootste
aantal was afkomstig uit Duitsland, België, Denemarken en Frankrijk.
In 2018 heeft Nederland ongeveer 263 miljoen levende kippen geïmporteerd. Het grootste
aantal was afkomstig uit Duitsland, België, Denemarken en Frankrijk.
In 2017 heeft Nederland ongeveer 288 miljoen levende kippen geïmporteerd. Het grootste
aantal was afkomstig uit Duitsland, België, Denemarken en Frankrijk.15
Deze kippen zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor
de slacht. Er zijn in de periode 2017 t/m september 2021 geen levende kippen geïmporteerd
vanuit landen buiten de EU.
70.
Hoeveel levende eendagskuikens heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode
2017–2021, vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 48 miljoen levende eendagskuikens
geïmporteerd. Minder dan 10% was afkomstig uit landen buiten de EU, deze waren afkomstig
uit het Verenigd Koninkrijk.
In 2020 heeft Nederland ongeveer 62 miljoen levende eendagskuikens geïmporteerd. Minder
dan 0,1% was afkomstig uit landen buiten de EU.
In 2019 heeft Nederland ongeveer 68 miljoen levende eendagskuikens geïmporteerd. Minder
dan 0,1% was afkomstig uit landen buiten de EU.
In 2018 heeft Nederland ongeveer 70 miljoen levende eendagskuikens geïmporteerd. Minder
dan 0,1% was afkomstig uit landen buiten de EU.
In 2017 heeft Nederland ongeveer 71 miljoen levende eendagskuikens geïmporteerd. Er
was geen import uit landen buiten de EU.16
Deze eendagskuikens zijn geïmporteerd om te worden gehouden als leghen of in een fok-
en vermeerderingsbedrijf voor leghennen of vleeskuikens. Het overgrote deel van de
levende eendagskuikens had een herkomst binnen de Europese Unie (EU), waarvan het
grootste aantal afkomstig uit Duitsland en België.
71.
Hoeveel levende geiten heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021,
vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 1.600 levende geiten geïmporteerd.
Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en Luxemburg.
In 2020 heeft Nederland ongeveer 2.900 levende geiten geïmporteerd. Het grootste aantal
was afkomstig uit Duitsland en België.
In 2019 heeft Nederland ruim 4.100 levende geiten geïmporteerd. Het grootste aantal
was afkomstig uit België.
In 2018 heeft Nederland ruim 800 levende geiten geïmporteerd. Het grootste aantal
was afkomstig uit Luxemburg en Ierland.
In 2017 heeft Nederland ruim 1.200 levende geiten geïmporteerd. Het grootste aantal
was afkomstig uit Duitsland en Luxemburg.17
Deze geiten zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor
de slacht. In de periode 2017 t/m september 2021 zijn er geen levende geiten geïmporteerd
vanuit landen buiten de EU.
72.
Hoeveel levende schapen heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021,
vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?
Antwoord:
In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 46.000 levende schapen geïmporteerd.
Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland, Spanje, België en Tsjechië.
In 2020 heeft Nederland ruim 64.000 levende schapen geïmporteerd. Het grootste aantal
was afkomstig uit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
In 2019 heeft Nederland ruim levende 58.000 schapen geïmporteerd Het grootste aantal
was afkomstig uit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
In 2018 heeft Nederland ruim 54.000 levende schapen geïmporteerd in Nederland. Het
grootste aantal was afkomstig uit Duitsland, Estland en Tsjechië.
In 2017 heeft Nederland ruim 54.000 levende schapen geïmporteerd in Nederland. Het
grootste aantal was afkomstig uit Duitsland, Estland, Polen en Tsjechië.18
Deze schapen zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor
de slacht. In 2017 t/m september 2012 zijn er geen levende geiten geïmporteerd vanuit
landen buiten de EU.
73.
Heeft Nederland of hebben Nederlandse bedrijven op enige manier een rol gespeeld in
het opnieuw opbouwen van de varkenshouderij in China in de afgelopen jaren? Zo ja,
op welke wijze (bijvoorbeeld door middel van financiële ondersteuning, leveren van
huisvestingssystemen, leveren van kennis, leveren van varkens of uitgangsmaterialen)?
Antwoord:
Ja, de afgelopen jaren zijn Nederlandse bedrijven op dit terrein actief geweest en
zijn dat ook nu. Ook zijn er projecten waarin de Nederlandse overheid deelneemt. Met
deze activiteiten wordt bijgedragen aan meer duurzame oplossingen en toepassingen
in de varkenshouderij in China, bijvoorbeeld ten aanzien van antibioticagebruik, milieu,
management en dierenwelzijn. Het betreft veelal het leveren van kennis, huisvesting-
en managementsystemen en kennis over diermanagement. Er zijn in de afgelopen jaren
geen veterinaire exportcertificaten afgegeven voor de export vanuit Nederland naar
China van varkens of genetisch uitgangsmateriaal daarvan.
74.
Hoe houdt u rekening met zoönotische ziekterisico's in de internationale handel in
wilde dieren, gezien diergezondheid niet is opgenomen in de Convention on International
Trade in Endangered Species of wild flora and fauna (CITES)? Bestaat er een overzicht
van de zoönotische ziekterisico’s?
Antwoord:
Het CITES-verdrag is een biodiversiteitsverdrag dat toeziet op de bescherming van
de mondiale biodiversiteit en de rol die internationale handel in bedreigde plant-
en diersoorten daarin speelt. Het CITES-verdrag reguleert niet de internationale handel
in alle uit het wild afkomstige dieren. Dieren en producten van dierlijke oorsprong
die vanuit derde landen in de Europese Unie worden geïmporteerd, dienen te voldoen
aan de voorwaarden m.b.t. diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Hiertoe
worden alle zendingen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong conform
Verordening (EU) 2017/625 in grenscontroleposten gecontroleerd.
Verder gelden in de Europese wetgeving eisen ten aanzien dierziekten en zoönosen bij
import en intrahandel in levende dieren en dierlijke producten. Ook zijn lidstaten
volgens de diergezondheidsverordening verplicht om te monitoren op «emerging diseases»,
inclusief zoönosen.
In opdracht van het UN Environment Programme World Conservation Monitoring Centre
(UNEP-WCMC) is een rapport opgesteld over het zoönotisch potentieel van de internationale
handel in CITES-soorten. Jaarlijks wordt het rapport «staat van zoönosen» opgeleverd.
Daarin staan de bekende infecties met zoönotische pathogenen die zich in een jaar
hebben voorgedaan in Nederland. De informatie wordt bijgehouden door het RIVM (https://www.rivm.nl/zoonosen). Deze rapporten geven een overzicht van alle zoönosen die zijn gemeld. Ons zijn
geen besmettingen bekend van infecties bij mensen als gevolg van contact met uit het
wild afkomstige dieren die werden verhandeld.
75.
Hoe vaak is in 2020 en 2021 bushmeat aangetroffen in Nederland?
Antwoord:
Dit is niet bekend. De NVWA controleert niet specifiek winkels op de aanwezigheid
van bushmeat. Bedrijven die in vlees of vleesproducten handelen dienen dit te doen
volgens de wettelijke regels waaronder verplichte traceerbaarheid van het vlees. Indien
er specifieke signalen of verdenkingen op het verhandelen van bushmeat zijn, zullen
winkels of bedrijven worden gecontroleerd.
De veterinaire wetgeving kent tevens verplichtingen voor de invoer van vlees, maar
maakt daarbij geen onderscheid tussen zogenaamd «bushmeat» en ander vlees. Bushmeat
wordt daarom ook niet als zodanig door de douane geregistreerd. Producten die niet
voldoen aan veterinaire wetgeving worden direct in daartoe bestemde afvalcontainers
gedeponeerd waarvan de inhoud wordt vernietigd. Deze procedure is gekozen om de kans
op verspreiding van mogelijke ziekteverwekkers zo klein mogelijk te maken. Indien
bij het aantreffen van vlees er een duidelijke indicatie is dat het om een beschermde
diersoort gaat zal ook voor deze wetgeving worden opgetreden. Dat dergelijk vlees
herkenbaar is als beschermd soort komt slechts zeer sporadisch voor.
76.
Hoeveel en welke dier(-soorten) worden er jaarlijks onderschept in de haven van Rotterdam?
Wat is, zover dit bekend is, het land van herkomst?
Antwoord:
De NVWA heeft in de periode 2017 tot en met september 2021 in de grenscontrolepost
Rotterdam Haven geen dieren onderschept.
De Douane heeft sinds oktober 2018, vijf bevindingen gehad van (CITES) beschermde
dieren en dierproducten in de haven van Rotterdam.
– 1 jachttrofee van een stekelvarken uit Zuid-Afrika,
– 4 leer producten van Siamese krokodil uit Thailand
– 64 leer producten van netpython uit Turkije
– 1.638 zakken vlees van de kortvinmakreelhaai uit Namibië
– 2 handtassen van breedsnuitkaaiman uit Argentinië
77.
Worden dieren die (illegaal) het land inkomen via de haven van Rotterdam gecontroleerd
op mogelijke zoönosen of dierziektes? Wat gebeurt er met de dieren als zij hier positief
op testen?
Antwoord:
Via de grenscontrolepost Rotterdam Haven mogen sinds de Brexit alleen paarden, gezelschapsdieren,
eendagskuikens en ongewervelden de EU inkomen. De NVWA controleert deze dieren op
diergezondheidseisen conform de EU-regelgeving. Levende dieren dienen vergezeld te
gaan van een diergezondheidscertificaat, waarin door de bevoegde autoriteit van het
land van verzending dierziektegaranties worden afgegeven. Deze garanties betreffen
ook zoönosen. Bij levende dieren wordt altijd een documenten-, overeenstemmings- en
fysieke controle uitgevoerd. Dieren die niet voldoen, of illegaal worden aangetroffen,
worden altijd in bewaring genomen. Afhankelijk van de soort en de herkomst worden
dieren opgevangen of gaan direct retour naar het land van herkomst.
De NVWA voert geen tests uit op zoönosen of dierziekten tenzij de NVWA een sterk vermoeden
van een zoönose heeft bij een verdacht dier.
78.
Hoe vindt het toezicht plaats op wilde dieren die via Schiphol Nederland binnen komen?
Antwoord:
De NVWA controleert alle levende dieren die legaal via de grenscontrolepost Schiphol
de EU binnenkomen op diergezondheidseisen conform de EU-regelgeving. Levende dieren
dienen vergezeld te gaan van een diergezondheidscertificaat, waarin door de bevoegde
autoriteit van het land van verzending dierziektegaranties worden afgegeven. Deze
garanties betreffen ook zoönosen. Bij levende dieren wordt altijd een documenten-,
overeenstemmings- en fysieke controle uitgevoerd. Tevens houdt de Douane toezicht
op gerelateerde wetgeving en met name Cites beschermde soorten. Hierbij wordt de legale
stroom gefaciliteerd en de illegale stroom bestreden.
79.
Hoe vindt het toezicht plaats op zoönosen bij dieren die via Schiphol Nederland binnen
komen?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 78.
80.
Bij hoeveel dieren die zijn binnengekomen via Nederlandse luchthavens zijn zoönosen
geconstateerd? Kunt u dit uitsplitsen per luchthaven in de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
In de periode 2017 t/m september 2021 heeft de NVWA geen zoönosen geconstateerd bij
dieren die zijn binnengekomen via de Nederlandse luchthavens.
81.
Hoeveel dieren die via luchthavens Nederland zijn binnengekomen zijn er de afgelopen
vijf jaar gedood? En hoeveel hiervan vanwege een bewezen, of vermeende zoönotische
dreiging?
Antwoord:
In de periode 2017 t/m september 2021 zijn 6.800 eendagskuikens en 3 kittens gedood
die Nederland zijn binnengekomen via luchthavens. Bij de 3 kittens was een vermeend
zoönotische risico geconstateerd.
82.
Hoeveel dieren die in de afgelopen vijf jaar via luchthavens Nederland zijn binnengekomen,
zijn hier dood aangekomen? Kunt u dit uitsplitsen per diersoort?
Antwoord:
In de periode 2017 t/m september 2021 zijn 1 paard, 2 honden, 3 maraboes, 1 tapir,
51 reptielen (hagedissen), 19 siervissen en 14.000 eendagskuikens die Nederland zijn
binnengekomen via luchthavens dood aangekomen.
83.
Hoeveel Nederlandse bedrijven, die een actieve rol spelen bij projecten die rechtstreeks
bijdragen aan ontbossing, worden gesteund door de Nederlandse overheid? Op welke manier
worden deze bedrijven gesteund en waarvoor? Hoeveel euro wordt door de Nederlandse
overheid verstrekt per jaar? En hoeveel was dat in de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
Het verlenen van steun aan Nederlandse bedrijven die een actieve rol spelen bij ontbossing
is niet verenigbaar met de (inter)nationale beleidsinzet van het kabinet (Kamerstuk
30 196, nr. 708) met betrekking tot het voorkomen van ontbossing. Het kabinet verwacht juist van
bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen en de risico’s voor mens en milieu,
zoals ontbossing, in hun keten identificeren, voorkomen, aanpakken en daarover transparant
zijn in lijn met de OESO richtlijnen en UNGPs. Eén van de stappen van gepaste zorgvuldigheid
betreft communicatie over hoe de negatieve gevolgen, zoals ontbossing, worden aangepakt.
Het kabinet draagt via onze diplomatieke posten en de uitvoerende organisatie RVO,
het IMVO-beleid actief uit en wijst Nederlandse bedrijven op mogelijke risico’s. Tevens
dienen bedrijven zich te houden aan de nationale wet- en regelgeving in de landen
waar zij actief zijn, waar de nationale overheid op toeziet. Het is bij de regering
niet bekend of er steun wordt verleend aan Nederlandse bedrijven die desondanks toch
betrokken zijn bij ontbossing. Nederlandse bedrijven zijn niet verplicht om aan de
Nederlandse overheid te melden welke zaken zij in het buitenland doen.
84.
Hoeveel palmolie (ruwe palmolie, palmoliefracties en palmpitolie) werd in 2020, 2019,
2018 en 2017 geïmporteerd in Nederland en uit welke landen?
Antwoord:
2017: 4.1 miljoen ton
2018: 4.4 miljoen ton
2019: 4.4 miljoen ton
2020: 4.0 miljoen ton
De top 3 landen van waaruit geïmporteerd wordt zijn Indonesië, Maleisië en Papoea-Nieuw-Guinea.
Daarnaast vinden nog importen plaats uit ruim 20 andere landen.
Bron: Comext en Wageningen ER
85.
Hoeveel hout uit tropische bossen werd in 2020, 2019, 2018 en 2017 geïmporteerd in
Nederland en uit welke landen?
Antwoord:
Onderstaand het overzicht van de hoeveelheid geïmporteerd tropisch hout naar productgroep,
jaar en herkomstland.
Productgroep
2017
2018
2019
2020
Belangrijkste herkomstlanden
Gezaagd tropisch hout (1.000 m3)
167
255
181
164
Maleisië, Brazilië, Indonesië, Kameroen
Tropisch plaat-materiaal (1.000 m3)
106
101
96
109
Indonesië, Frankrijk (veel tropisch plaatmateriaal wordt via Frankrijk geïmporteerd;
oorsprongland wordt in statistieken niet meegenomen)
Opgemerkt zij dat een deel van het geïmporteerde hout weer wordt geëxporteerd en dat
niet alle producten waarin tropisch hout is verwerkt, konden worden meegenomen, omdat
het bijvoorbeeld verwerkt is in producten zoals meubelen. Genoemde productgroepen
in de tabel vormen wel het merendeel van de import.
Hout maakt al heel lang deel uit van producten die moeten voldoen aan de voorwaarden
van het rijksinkoopbeleid op gebied van duurzaamheid. Sinds maart 2013 moet hout dat
voor de eerste keer op de interne markt wordt gebracht (dus ook hout uit bossen in
de EU) voldoen aan de eisen van de EU Houtverordening. Tezamen met inspanningen van
het bedrijfsleven is momenteel meer dan 90% van al het hout op de Nederlandse markt
afkomstig uit duurzaam beheerd bos. Alleen met betrekking tot tropische hout blijft
dit achter; bijna 68% van de hoeveelheid tropisch hout die Nederland importeert, is
afkomstig uit duurzaam beheerd bos. Nederland, met Frankrijk en België de belangrijkste
importeurs van tropisch hout in de EU, neemt een koppositie in als het om het aandeel
duurzaam tropisch hout op de nationale markt gaat, namelijk 67,5%. Daarna volgt Duitsland
met 32,5% (bron IDH, 202019).
86.
Welke concrete, meetbare en afrekenbare doelstellingen heeft u geformuleerd ten aanzien
van het minimaliseren van de import van producten die schadelijke invloed hebben op
bossen wereldwijd en welke maatregelen zijn hiervoor genomen in de afgelopen vijf
jaar?
Antwoord:
Het minimaliseren van import van producten is primair een bevoegdheid van de EU en
mede om die reden heeft Nederland al in 2015, vlak voor zijn EU-voorzitterschap het
initiatief genomen om samen met andere landen te komen tot verduurzaming van een aantal
agrarische grondstofketens als palmolie en soja om zo de schadelijk invloed op bossen
te beperken. Dat heeft geleid tot de Amsterdam Declarations en Amsterdam Declarations
Partnership20, een samenwerkingsverband van landen. Nederland heeft samen met deze landen bij de
Europese Commissie erop aangedrongen met een plan van aanpak te komen om ontbossing
te stoppen, omdat juist een aanpak op EU-niveau het meest effectief is. In juli 2019
presenteerde de Commissie de Mededeling Bescherming en herstel van bossen wereldwijd:
de actie van de EU opvoeren. De EU-lidstaten, inclusief Nederland, hebben de Europese
Commissie eind 2019 in Raadsconclusies over deze Mededeling opgeroepen om zo spoedig
mogelijk een ambitieus wetgevend voorstel en andere maatregelen te presenteren, die
gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt
brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie.
In een brief aan uw Kamer d.d. 19 maart 2020 heeft de Minister van LNV u samen met
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking geïnformeerd over
onze internationale inzet voor bosbehoud en bosherstel. In EU-verband en vanuit Nederland
willen wij ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens en houtproductie stimuleren,
met als doel het stoppen van alle wereldwijde ontbossing, uiterlijk in 2030 (Kamerstukken
30 196 en 31 793, nr. 708). Op deze manier kan Nederland zijn voetafdruk verkleinen. Tijdens de Milieuraad
van december 2020 heeft Nederland de oproep aan de Commissie herhaald om spoedig met
ambitieuze voorstellen te komen om het EU wettelijk kader te versterken, met als doel
het vermijden of minimaliseren van geïmporteerde ontbossing door middel van effectieve
maatregelen. In april 2021 spraken vertegenwoordigers van ADP landen, op initiatief
van Nederland, met de Europese Commissie over de aangekondigde EU-maatregelen. Tijdens
dat gesprek bepleitte Nederland, mede namens de ADP landen, dat de Commissie met een
mix van effectieve en ambitieuze maatregelen komt, inclusief wetgeving, die bijdragen
aan het voorkomen van ontbossing. Het kabinet geeft daarmee ook uitvoering aan de
motie van het lid Bouali c.s. (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28) om tot effectieve EU-maatregelen te komen die gericht zijn op het vermijden dan
wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd
zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Het wetsvoorstel van de Commissie wordt in november
verwacht.
Naast bovengenoemde inzet ondersteunt Nederland verschillende landschapsprogramma’s,
waarbij in productielanden wordt samengewerkt met lokale boeren, het maatschappelijk
middenveld, overheden en het bedrijfsleven, aan bosbescherming en duurzame landbouw.
87.
Welke concrete, meetbare en afrekenbare doelstellingen heeft u geformuleerd ten aanzien
van het verkleinen van de ecologische voetafdruk van Nederland en welke maatregelen
zijn hiervoor genomen in de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
In de kabinetsreactie op het rapport van het Intergouvernementele Platform voor Biodiversiteit
en Ecosysteemdiensten (IPBES) over de toestand van de wereldwijde biodiversiteit (Kamerstuk
26 407, nr. 130) hebben we voor de lange termijn als streefdoel de halvering van de ecologische voetafdruk
geformuleerd. We hebben vervolgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd
om te reflecteren op dit nieuwe beleidsvoornemen en op de bruikbaarheid ervan bij
het meten van de voortgang in ons natuurbeleid. Het PBL heeft in april 2021 zijn bevindingen
gepresenteerd: Halveren van de Nederlandse voetafdruk | PBL Planbureau voor de Leefomgeving Het PBL concludeert dat het concept goed bruikbaar is om de bewustwording te stimuleren
over de directe en indirecte effecten van ons consumptiepatroon op het mondiale landgebruik.
Voor het formuleren en evalueren van nationaal en internationaal beleid is de ecologische
voetafdruk volgens het PBL minder geschikt, onder andere omdat niet alle vormen van
grondstofgebruik (zoals water, mineralen en metalen) worden meegenomen, en omdat de
indicator geen compleet beeld geeft over de milieueffecten van consumptie. Het PBL
geeft er daarom de voorkeur aan om naar een set van samenhangende voetafdrukindicatoren
te kijken, waaronder de landvoetafdruk, broeikasgasvoetafdruk, watervoetafdruk, materialenvoetafdruk
en de doorwerking daarvan op onder andere biodiversiteit.
Mede op basis van het PBL-advies zullen we bezien hoe het verkleinen van de ecologische
voetafdruk kunnen opnemen in het stelsel van indicatoren voor ons natuurbeleid. Daarbij
kijken we ook naar internationale ontwikkelingen, zoals de onderhandelingen over een
nieuw wereldwijd raamwerk voor biodiversiteit, in het kader van het Biodiversiteitsverdrag
(CBD), die in april 2022 tot nieuwe meerjarige afspraken moeten leiden, waaraan ook
Nederland invulling zal moeten geven.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren stappen gezet die moeten leiden tot een kleinere
ecologische voetafdruk. Denk hierbij aan mijn visie «Waardevol en verbonden», die
een forse omslag van de landbouw beoogt in de richting van een kringlooplandbouw.
88.
Moeten de onderwerpen, respectievelijk «traditionele medicijnen» en «bushmeat» onderdeel
worden in de zoönosegeletterdheid in het kader van preventie van zoönosen? En hoe
kan dit met betrekking tot traditionele medicijnen vorm worden gegeven?
Antwoord:
Zoönosegeletterdheid is een concept dat breed ingezet kan worden. Zoals benoemd in
antwoord op vraag 22, moet voor het ontwikkelen van het concept van zoönosegeletterdheid
eerst worden onderzocht welke doelgroepen en werkzame methodes er zijn, welke instrumenten
op dit moment worden ingezet en wat aanvullend moet worden ontwikkeld. Ik kan mij
voorstellen dat deze onderwerpen onderdeel zijn van een brede bewustwording van consumenten.
89.
Hoe worden de risico’s van medicijnen met ingrediënten afkomstig van wilde dieren
(traditionele medicijnen) beoordeeld, mede in het licht van de illegale handel en
het gebrek aan transparantie in deze keten?
Antwoord:
Alle geneesmiddelen die in Europa op de markt als geneesmiddel komen, moeten geregistreerd
worden. Als producten worden aangeprezen met een medische claim en deze niet als geneesmiddelen
zijn geregistreerd zijn, dan zijn ze illegaal. Op illegale handel in bedreigde dieren-
en plantensoorten wordt in Nederland streng gehandhaafd, zie hiervoor de brief van
de voormalige Minister voor Medische Zorg en Sport gestuurd aan de Kamer op 1 juni
2021 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2991).
Producten die als traditionele geneesmiddelen buiten Europa worden geproduceerd (met
allerhande ingrediënten, kruiden, maar ook dierlijk materiaal) worden in Europa niet
altijd als geneesmiddel op de markt gebracht. In de meeste gevallen zal het producten
betreffen die de status «levensmiddel» hebben (tenminste, als het voor oraal gebruik
is) en onder de Warenwet vallen. Voor geneesmiddelen is een beoordeling vooraf noodzakelijk
om een handelsvergunning te kunnen krijgen, levensmiddelen kunnen zonder controle
vooraf worden verkocht. Voor levensmiddelen geldt dat deze veilig moeten zijn voor
consumptie en dit moet door de bedrijven die deze producten produceren en verhandelen
worden geborgd (Artikel 14 van de Algemene Levensmiddelenverordening EG nr. 178/2002).
90.
Hoe leidend moet de rol van zoönosegeletterdheid zijn in de preventie van een volgende
pandemie?
Antwoord:
Gezondheidsvaardigheden, inclusief kennis over het voorkomen van zoönosen, zijn relevant
voor de individuele en volksgezondheid. Denk daarbij aan kennis van de risico’s van
eten van bepaalde voedingsmiddelen (rauw vlees), risico’s van import gezelschapsdieren
uit verschillende landen (rabiës, brucellose) en bezoek aan bijvoorbeeld vleermuisgrotten
in het buitenland (Marburgvirus). Daarnaast wordt de verspreiding van zoönosen wereldwijd
ook gefaciliteerd door risicofactoren zoals globalisering, klimaatveranderingen etc.
Dit laat de complexiteit zien van preventie.
Door alleen in te zetten op zoönosegeletterdheid kan een pandemie niet worden voorkomen.
Zeker niet als deze zijn oorsprong vindt in het buitenland. Een brede aanpak, inclusief
systemen voor snelle detectie, signalen delen en diagnostiek e.d. blijft evenzeer
noodzakelijk.
91.
Wat kan de rol van niet-gouvernementele organisaties in zoönosegeletterdheid en community
management zijn?
Antwoord:
Zoals geantwoord op vraag 22, wil ik eerst nader onderzoeken welke doelgroepen en
welke werkzame methodes er zijn, waar gezondheidswinst te behalen valt, welke instrumenten
op dit moment worden ingezet en wat aanvullend moet worden ontwikkeld. Zodra deze
aspecten in beeld zijn, wil ik bezien welke organisaties een rol spelen in het versterken
van de zoönosegeletterdheid. Ik kan mij goed voorstellen dat niet-gouvernementele
organisaties daarin een rol kunnen spelen.
92.
Wat kan de rol van gemeenten in zoönosegeletterdheid en community management zijn?
Antwoord:
Het is belangrijk dat communicatie voor en naar burgers is afgestemd op de lokale
context, ontwikkeld voor de diverse doelgroepen en daarnaast ook effectief en duurzaam
is. Gemeenten en hun GGD’en kunnen bijdragen aan het identificeren van doelgroepen,
deze betrekken bij de ontwikkeling en het uitrollen van interventies. Uiteraard communiceren
gemeenten en/of hun GGD al over (preventie van) zoönosen en voeren interventies uit.
Zo maakt het geven van voorlichting door gemeenten aan inwoners over het voorkomen
van rattenoverlast onderdeel uit van de rattenbestrijding en draagt bij aan de preventie
van zoönosen. Over de precieze invulling van de rol van beide partijen gaat het kabinet
in gesprek met de VNG en GGD GHOR NL in het kader van de verdere uitwerking van de
aanbevelingen van de expertgroep.
93.
Hoeveel pluimveebedrijven bevinden zich in gebieden waar ook watervogels leven en
hoeveel dieren worden daar gehouden?
Antwoord:
Nederland is ten algemene een waterrijk gebied. De kans dat er watervogels in de nabijheid
van een pluimveebedrijf leven is dan ook groot. Het aantal pluimveebedrijven per provincie
geeft een goede indicatie over het aantal bedrijven dat zich in waterrijke gebieden
bevindt.
Provincie
Aantal opfok-bedrijven
Aantal leghennen-bedrijven
Aantal vrije uitloop leghennen-bedrijven
Aantal kalkoeken-bedrijven
Aantal vleeseenden-bedrijven
Aantal eenden- opfok-bedrijven
Groningen
9
18
21
2
1
0
Friesland
21
13
14
0
1
0
Drenthe
12
26
34
2
3
0
Overijssel
84
53
55
1
6
0
Gelderland
77
179
202
3
17
10
Flevoland
17
13
19
3
13
0
Utrecht
12
26
39
0
1
0
Noord-Holland
2
5
1
0
0
0
Zuid-Holland
0
4
4
0
0
0
Zeeland
3
11
13
0
0
0
Noord-Brabant
111
109
43
6
2
0
Limburg
21
121
37
2
0
94.
Hoeveel varkensbedrijven bevinden zich in gebieden waar ook wilde zwijnen leven en
hoeveel dieren worden daar gehouden?
Antwoord:
De provincies hebben via de faunabeheereenheden inzicht in waar wilde zwijnen voorkomen,
en kunnen tevens over locaties van varkenshouderijen beschikken. Op basis van deze
gegevens hebben de provincies een risicobeoordeling gedaan en zetten ze in op risicogebaseerd
beheer van de wilde zwijnenpopulaties.
Wilde zwijnen leven vooral in Gelderland, Overijssel, Noord Brabant en Limburg. In
afbeelding 1 is te zien waar wilde zwijnen zijn waargenomen in 2021:
Afbeelding 1: waarnemingen van wilde zwijnen (bron: waarnemingen.nl)
In tabel 1 is te zien hoeveel varkensbedrijven zich in deze provincies bevinden en
hoeveel varkens op deze bedrijven gehouden worden.
Provincie
Varkensbedrijven (aantal)
Varkens (aantal)
Gelderland
773
1,7 miljoen
Overijssel
532
1,5 miljoen
Noord-Brabant
1.131
5,4 miljoen
Limburg
332
1,7 miljoen
(bron: cbs.nl, gegevens uit 2021)
95.
Hoe hoog is het percentage van veehouderijbedrijven in Nederland dat op minder dan
250 meter van een burgerwoning ligt op dit moment, gezien het feit dat uit onderzoek
van Alterra Wageningen University & Research blijkt dat dit in 2016 87% was?
Antwoord:
Er zijn geen recentere cijfers bekend over het percentage van veehouderijbedrijven
in Nederland dat op minder dan 250 meter van een burgerwoning ligt. Het rapport van
Alterra (WUR) uit 2016 waar naar gerefereerd wordt geeft aan dat (in 2011–2013) ca.
70–90% van de veehouderijen op minder dan 250 meter van een woning lag. Het percentage
woningen dat op minder dan 250 m van een veehouderij ligt was 30–40% in het buitengebied
en voor woningen in bevolkingskernen was dat 3%. Binnen Nederland zijn er aanzienlijke
verschillen tussen regio’s, vooral veroorzaakt door verschillen in dichtheid van veehouderijen
en woningen. In het rapport is een onderscheid gemaakt tussen de woning van de veehouders
en «reguliere» woonhuizen. De woningen op agrarische erven zijn in dit onderzoek niet
meegeteld in het aantal woningen in een straal van 250 meter van een veehouderij.
96.
Op welke manier wordt zoönosepreventie op dit moment meegewogen in beslissingen rond
ruimtelijke ordening en het verlenen van vergunningen? Gaat het hierbij om vrijblijvende
richtlijnen of bindende toetsingscriteria?
Antwoord:
De vergunningverlening voor uitbreiding of het bouwen van een nieuwe stal betreft
een provinciale/lokale bevoegdheid. De «Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden»
is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen
in relatie tot de gezondheid van omwonenden. De GGD heeft, in gevallen dat er mogelijk
een verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat, een rol als adviseur naar het
bevoegd gezag. De handreiking bevat een stroomschema, waaruit volgt in welke gevallen
er een GGD-advies moet worden opgevraagd. In het geval van de ontwikkeling van een
geitenhouderij, waarbij zich binnen een straal van 2 kilometer woon- en verblijfsruimten
van derden bevinden, moet door het bevoegd gezag een GGD-advies worden opgevraagd.
Dit advies wordt door het bevoegd gezag vervolgens meegenomen in haar afwegingen.
Het risico op zoönosen zal verder als relevante factor worden meegenomen in de transitie
van de landbouw en de inpassing van de veehouderij in het landelijk gebied.
97.
Wat is er gedaan met het advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM) om minimaal 1 tot 2 kilometer afstand te houden tussen pluimveebedrijven en
varkensbedrijven om overdracht van verschillende typen influenza te voorkomen? In
hoeverre wordt dit meegewogen in beslissingen rond ruimtelijke ordening en het verlenen
van vergunningen? Gaat het hierbij om vrijblijvende richtlijnen of bindende toetsingscriteria?
Antwoord:
Het advies waar naar verwezen wordt staat in een RIVM-rapport uit 2008, getiteld «Volksgezondheidsaspecten
van veehouderij-megabedrijven in Nederland – zoönosen en antibioticum-resistentie»,
waarin aanbevelingen werden gedaan over veehouderijen met varkens en pluimvee. Het
huisvesten van grote aantallen pluimvee en varkens op één bedrijf werd sterk ontraden
en een afstandsadvies van 1 á 2 km tussen bedrijven werd geformuleerd.
Dit afstandsadvies was uitsluitend gebaseerd op onderzoek naar de overdracht van specifieke
typen influenza (HPAI) tussen pluimveebedrijven en geeft onvoldoende onderbouwing
voor een advies over zoönosenoverdracht in bredere zin tussen andere diersoorten.
In een rapport uit 2012 van het RIVM, getiteld «Infectierisico’s van de veehouderij
voor omwonenden», is op basis van literatuurstudie dit advies herzien. Vanwege het
risico op vermenging van influenza-stammen bij pluimvee met die van varkens, wat kan
leiden tot een voor de mens besmettelijk influenzavirus, wordt nog steeds geadviseerd
geen grote aantallen varkens en pluimvee op één bedrijfslocatie te huisvesten. Over
de afstand tussen bedrijven met verschillende diersoorten wordt geen advies gegeven.
In het algemeen geldt dat, naast afstanden, de bedrijfsdichtheid van belang is en
andere factoren een rol spelen (bedrijfstype en grootte, huisvesting, bioveiligheidsniveau,
diersoort, ziekteverwekker, etc).
De implementatie van deze rapporten en adviezen ligt op gemeenteniveau. In de handreiking
«Veehouderij en Volksgezondheid 2.0» uit 2018 staat een stappenplan voor gemeentelijke
besluitvorming op ruimtelijke ordening waarmee kan worden bepaald of het wenselijk
is om advies in te winnen bij de GGD. Hierin wordt benoemd dat voor het houden van
meerdere diersoorten op één bedrijf advies van de GGD noodzakelijk is. Uitgangspunt
is dat er op bedrijfsmatig niveau geen varkens en pluimvee op één bedrijf samen gehouden
worden in verband met het risico op transmissie en vermenging van influenzavirussen.
In hoeverre dit wordt nageleefd is niet bekend. Het betreft een handreiking en geen
verplichting.
98.
Hoeveel locaties zijn er nog waarbij varkens- en pluimveebedrijven zich op minder
dan 2 kilometer afstand van elkaar bevinden?
Antwoord:
Er zijn momenteel 4087 geregistreerde locaties waar bedrijfsmatig varkens gehouden
worden. Bij 2536 van deze locaties bevindt zich één of meer pluimveebedrijven binnen
een straal van twee kilometer.
Er zijn momenteel 1839 geregistreerde locaties waar bedrijfsmatig pluimvee gehouden
wordt. Bij 1465 van deze locaties bevindt zich één of meer varkensbedrijven binnen
een straal van twee kilometer.
Het aantal bedrijven binnen de genoemde straal van twee kilometer varieert van 1 tot
maximaal 29.
99.
Wanneer zullen de door u aangekondigde epidemiologische modellen om de mate van transmissie
van zoönosen te berekenen bij verschillende bedrijfsdichtheden en groottes van bedrijven
zijn ontwikkeld en naar de Kamer worden gestuurd?
Antwoord:
De uitwerking hiervan loopt momenteel. De eerste stap die het kabinet neemt is de
bestaande dierziektemodellen en kennis over overdracht van zoönosen, bijvoorbeeld
uit de Q-koorts en de corona-besmettingen in nertsen, bij elkaar te brengen, om te
kunnen bepalen waar de gaten in de kennis zitten en of en hoe modellen doorontwikkeld
moeten worden. Uw Kamer wordt naar verwachting in het eerste kwartaal van het volgende
jaar geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
100.
Wanneer wordt de evaluatie van de aanpak van de uitbraken van SARS-Cov-2 op nertsenbedrijven
naar de Kamer gestuurd?
Antwoord:
U kunt deze evaluatie voor het kerstreces verwachten
101.
Hoeveel subsidies verstrekt Nederland voor de export van industriële lineaire landbouwsystemen?
Antwoord:
De overheid verstrekt sec geen subsidie voor de export van (lineaire) landbouwsystemen.
Wel vindt exportondersteuning van NL MKB ondernemers plaats via onder meer demonstratieprojecten,
vouchers, financieringsinstrumenten, handelsmissies en de inzet van het NL postennetwerk
wereldwijd ter bevordering van de handel.
Vanuit de overheid wordt in haar ondersteuning van meerjarige trajecten met name ingezet
op het ondersteunen van de verduurzaming van de landbouw wereldwijd. In een groot
aantal landen wordt bijgedragen aan de integrale transitie van voedselsystemen, vaak
in nauwe samenwerking met internationale partners. Hieraan wordt bijvoorbeeld gewerkt
via meerjarige strategische marktbewerkingen, private sector development programma’s
en door het ondersteunen van clusters/consortia van bedrijven in handels- en ontwikkelingslanden.
102.
Welke risico’s gaan gepaard met de legale handel van wilde en exotische dieren, mede
in het licht van het gebrek aan transparantie in deze keten?
Antwoord:
Het houden van dieren betekent een potentieel risico voor zoönosen. Ziekteverwekkers
beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact
tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. Als het gaat om de internationale
handel wordt er bij de import van dieren en dierlijke producten vanuit derde landen
geen onderscheid gemaakt tussen uit het wild afkomstige en gefokte dieren. Alle dieren
en dierlijke producten dienen te voldoen aan de voorwaarden m.b.t. diergezondheid,
voedselveiligheid en etikettering (zie ook het antwoord op vraag 74). Zoals ook in
onze brief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) aangegeven, wil het kabinet voor Nederland en de EU verdere stappen zetten om de
risico’s op zoönosen bij de handel in uit het wild afkomstige dieren te verkleinen.
Het kabinet zal zich daarom sterk maken om te komen tot een verbod op de import en
het aanwezig zijn op markten en beurzen van uit het wild gevangen niet-gedomesticeerde
dieren van buiten Europa, zoals hiervoor binnen de EU al langer een verbod geldt op
wildvang.
Wat betreft de handel binnen Nederland op beurzen zijn er voorschriften in het Besluit
houders van dieren die bedoeld zijn om zieke dieren te weren van beurzen in Nederland
en ervoor te zorgen dat dieren die na aanvoer op een beurs ziekteverschijnselen vertonen
worden geïsoleerd. Deze voorschriften zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid
van dierziekten en zoönosen op een beurs wordt beperkt (zie ook het antwoord op vraag
54).
103.
Hoeveel euro gaat er jaarlijks via de Nederlandse overheid naar investeringen, subsidies
of verzekeringen bedoeld om internationale activiteiten van Nederlandse bedrijven
te stimuleren? Hoeveel is er de afgelopen vijf jaar uitgegeven?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar het subsidieoverzicht in bijlage
3 van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2022.
104.
Welke concrete maatregelen zullen genomen worden om de import van producten die schadelijke
invloed hebben op bossen wereldwijd te minimaliseren? Welke concrete maatregelen zijn
er in de afgelopen tien jaar genomen?
Antwoord:
Het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie is één van de hoofddoelen van
het internationaal bosbeleid van het kabinet (Kamerstukken 30 196 en 31 793, nr. 708). Om dit doel te bereiken werkt het kabinet aan diplomatieke inspanningen en financiering
van relevante programma’s en interventies. Nederland zet zich bijvoorbeeld met gelijkgezinde
landen in voor effectieve maatregelen die gericht zijn op het vermijden dan wel het
minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn
aan ontbossing of bosdegradatie conform de motie van het lid Bouali (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28). Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 86.
Met betrekking tot het op de markt brengen van hout en het gebruik van hout door de
rijksoverheid gelden al langer concrete maatregelen. Zie daarvoor ook het antwoord
op vraag 85.
105.
Worden op dit moment nertsen gehouden in Nederland?
Antwoord:
Er worden in Nederland bedrijfsmatig geen nertsen meer gehouden.
106.
Hoeveel gevallen van vogelgriep zijn er in het afgelopen vogelgriepseizoen (2020/2021)
geconstateerd in Europa en hoeveel waren dit er in de voorgaande drie seizoenen?
Antwoord:
Aviaire influenza is een meldingsplichtige dierziekte bij de Wereldorganisatie voor
Diergezondheid (OIE), zowel voor besmettingen bij gehouden vogels en pluimvee als
bij wilde vogels. Op de website van de OIE (https://wahis.oie.int/#/home) worden alle uitbraken bijgehouden. Uitgesplitst naar uitbraken met hoogpathogene
AI (HPAI) bij pluimvee in Europa gaat het daarbij in totaal om de volgende aantallen:
in 2017 939 uitbraken, in 2018 113 uitbraken, in 2019 11 uitbraken, in 2020 538 uitbraken
en in de eerste helft van 2021 378 uitbraken. Voor laagpathogene AI (LPAI) uitbraken
bij pluimvee in Europa gaat het in totaal om de volgende aantallen: in 2017 39 uitbraken,
in 2018 31 uitbraken, in 2019 6 uitbraken, in 2020 7 uitbraken en in de eerste helft
van 2021 4 uitbraken. Voor uitbraken bij niet-pluimvee (inclusief wilde vogels) in
Europa gaat het om de volgende aantallen: 540 uitbraken in 2017, 80 uitbraken in 2018,
1 uitbraak in 2019, 747 uitbraken in 2019 en 251 uitbraken in de eerste helft van
2021.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier