Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 8 en 9 november 2021 (Kamerstuk 21501-07-1791)
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1792 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 november 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 28 oktober 2021 over de geannoteerde
agenda Eurogroep en Ecofinraad 8 en 9 november 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1791), over de brief van 28 oktober 2021 over het verslag Eurogroep en Ecofinraad van
4 en 5 oktober 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1787), over de brief van 18 oktober 2021 over uitvoeringsbesluiten RRF voor Estland, Finland
en Roemenië, tevens geannoteerde Agenda Ecofinraad 28 oktober (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1788) en over de brief van 1 november 2021 over het verslag van de Ecofinraad van 28 oktober
2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1789).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 november 2021 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 4 november 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie merken op dat de precieze inzet van het kabinet onduidelijk
is en niet uit de stukken die aan de Kamer zijn gestuurd valt te halen. De geannoteerde
agenda vervalt steeds vaker in algemene uitgangspunten. De leden van de VVD-fractie
vragen de Minister daarom of hij de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad
die hij aan de Kamer stuurt voortaan concreter kan maken. Bijvoorbeeld door meer duidelijkheid
te geven over ingenomen standpunten, voorliggende compromissen en het politiek speelveld
in Europa.
Het kabinet streeft ernaar om in de geannoteerde agenda steeds zo duidelijk mogelijk
weer te geven waar een agendapunt over gaat en wat de Nederlandse inbreng in de gedachtewisseling
is of de Nederlandse inzet bij besluitvorming. Een mogelijke verklaring voor de observatie
dat de geannoteerde agenda algemene uitgangspunten bevat is de aard van veel besprekingen
op dit moment. Daarnaast speelt ook de tijdlijn van het beschikbaar komen van achtergrondstukken
en documenten mogelijk een rol.
Ten eerste zijn de besprekingen in de Eurogroep en de Ecofinraad, zeker de afgelopen
periode, vaak gedachtewisselingen. Vaak betreft het hier zelfs met name presentaties
van de Europese Commissie of anderen, waar niet noodzakelijkerwijs een gedachtewisseling
op volgt maar waarbij wel altijd de mogelijkheid bestaat voor lidstaten om iets in
te brengen. Als gedachtewisselingen daadwerkelijk tot stand komen is niet noodzakelijkerwijze
ook sprake van richtinggevende discussies. In veel gevallen gaat het ook om het uitwisselen
van kennis en informatie. Formele richting van de Raad (besluitvorming) vindt plaats
via Raadsconclusies, waarover de Kamer altijd voorafgaand wordt geïnformeerd.
Ten tweede is er op het moment van schrijven van de geannoteerde agenda niet altijd
als volledige duidelijkheid over de exacte invulling van een agendaonderwerp. Dit
heeft te maken met de tijdlijn van de voorbereiding van deze vergaderingen. Aanvullende
informatie over sprekers of de precieze invulling van een agendapunt vanuit de secretariaten
van de Eurogroep en de Ecofinraad komt soms pas na het schrijven van de geannoteerde
agenda beschikbaar. Daarnaast zijn documenten en onderliggende stukken op het moment
van schrijven van de geannoteerde agenda soms nog niet beschikbaar of openbaar. Vanzelfsprekend
is tijdens het maandelijkse debat voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad ruimte
om nader in te gaan op de verschillende agendapunten. Tijdens het debat is vaak ook
iets meer informatie beschikbaar over de precieze invulling van de agendapunten. Ik
neem altijd het gewisselde tijdens het overleg mee in de voorbereiding op de Eurogroep
en Ecofin en in het verslag probeer ik zou goed mogelijk de bespreking te duiden.
Omdat een agenda onderwerp vaak meermaals op de agenda staat kan het verslag hopelijk
ook helpen bij een beter begrip van een vervolgdiscussie.
In het verlengde hiervan vragen de leden om uiteen te zetten wat de Minister zal inbrengen
bij de 13 genoemde «gedachtewisselingen» tijdens de Eurogroep en Ecofinraad. De leden
merken op dat bij gedachtewisselingen weliswaar formeel niets ter besluitvorming voorligt,
maar dergelijke discussies wel degelijk richtinggevend kunnen zijn in politieke besluitvorming.
Graag vernemen de leden van de VVD-fractie welke concrete inbreng de Minister heeft
bij de voorliggende agendapunten.
Macro-economische ontwikkelingen, inflatie en beleidsimplicaties voor de eurozone
Dit betreft waarschijnlijk voornamelijk een presentatie van de Europese Commissie
over de macro-economische ontwikkelingen en de vooruitzichten voor de inflatie. Mogelijk
benoemt de Commissie net als in eerdere bijeenkomsten de noodzaak om generieke steunmaatregelen
tijdig uit te faseren. Indien opportuun kan Nederland een toelichting geven op de
ontwikkelingen in de Nederlandse steunpakketten en de uitfasering daarvan en steun
uitspreken voor het belang van een tijdige afbouw hiervan in alle landen. Ook kan
Nederland een toelichting geven op de maatregelen die worden genomen om de sterke
stijging van de energieprijzen te adresseren.
Herziening van het Stabiliteits- en Groeipact, eurozone dimensie
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda zal Nederland wijzen op het belang van
houdbaarheid van overheidsfinanciën ten behoeve van stabiliteit en duurzame economische
groei. Ook zal Nederland wijzen op het belang van een betere naleving en handhaving.
Meer transparantie en eenvoud van regels kunnen hieraan bijdragen.
Digitale euro – beleidsdoelstellingen en gebruik van een digitale euro
Nederland is, als aangegeven in de GA, voorstander van het verkennen van de mogelijke
introductie van een digitale euro. De digitale euro kan burgers en bedrijven een alternatief
publiek betaalmiddel geven in de context van afnemend gebruik van chartaal geld. Een
digitale euro kan daarnaast bijdragen aan innovatie en diversiteit in de financiële
sector. Tot slot kan de digitale euro mogelijk de afhankelijkheid van buitenlandse
en/of private partijen in de financiële infrastructuur verminderen en daarmee eraan
bijdragen de autonomie van de eurozone beter te waarborgen. Naast deze potentiële
voordelen, gaat een mogelijke introductie van de digitale euro ook gepaard met risico’s.
Gewaakt moet worden voor de financiële stabiliteit en voorkomen moet worden dat de
private sector wordt weggedrukt («crowding out»). Zoals ook aangegeven zal Nederland
aandacht vragen voor het belang van het vinden van de juiste balans tussen een te
beperkt ontwerp en een te zwaar ontwerp. Een te beperkt ontwerp kan leiden tot geringe
adoptie, waarbij ondanks de in dit project gestoken energie en kosten de beoogde doelen
verder uit het zicht raken. Een te zwaar ontwerp kan leiden tot een onwenselijk grote
rol van de centrale banken in het financiële stelsel en daarmee gepaard gaande effectuering
van hierboven beschreven risico’s.
Terugkoppeling internationale vergaderingen
Nederland kan de terugkoppelingen aanhoren.
Werkplan Bankenunie
Nederland kan de terugkoppeling over de voortgang aanhoren en waar nodig de bekende
Nederlandse inzet zoals verwoord in de GA inbrengen. Voor Nederland is het van belang
dat stappen richting een EDIS gepaard gaan met verdere beperking van risico’s op bankbalansen
door het aanpakken van staatsobligaties op de balansen en het doen van een gezondheidscheck
(AQR). Bij de herziening van het crisisraamwerk zet Nederland in op consistente toepassing
van bail-in en nog betere bescherming van belastingbetalers. Daarnaast wil Nederland
dat het staatssteunkader tegelijkertijd met het crisisraamwerk wordt herzien om de
staatsteunregels meer consistent te maken met het crisisraamwerk.
Stand van zaken van de invoering van de gemeenschappelijke achtervang voor het gemeenschappelijke
afwikkelingsfonds
Nederland kan de stand van zaken aanhoren.
Bazel III implementatie
Nederland zal de Nederlandse inzet ten aanzien van de Bazel III-implementatie uitdragen
zoals die is toegelicht in de geannoteerde agenda. De Minister van Financiën heeft
in juni jl. samen met DNB een position paper opgesteld waarin de voorlopige Nederlandse prioriteiten voor de implementatie van
de finale Bazel III-standaarden zijn uitgewerkt. In het position paper werd opgeroepen tot een tijdige en adequate implementatie van de standaarden. Dit
draagt bij aan de weerbaarheid van de Europese bankensector en de stabiliteit van
de economie. Bovendien moeten de Bazelstandaarden een mondiaal gelijk speelveld waarborgen.
In aanvulling hierop riep Nederland in het position paper onder meer op om de risico’s ten aanzien van duurzaamheid beter te integreren in
het prudentiële raamwerk.1 De Commissie heeft in haar voorstel hier ook elementen van opgenomen. Voor nadere
info verwijs ik u naar het BNC-fiche over het Bazel III voorstel dat binnenkort naar
uw Kamer wordt gestuurd en naar het antwoord op de volgende vraag. De verwachting
is dat de onderhandelingen over dit voorstel enkele jaren gaan duren.
AOB – Stand van zaken financiële diensten dossiers
Nederland kan de stand van zaken aanhoren.
De Europese economie na COVID-19: implicaties voor het economisch raamwerk
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda zal Nederland wijzen op het belang van
houdbaarheid van overheidsfinanciën ten behoeve van stabiliteit en duurzame economische
groei. Ook zal Nederland wijzen op het belang van een betere naleving en handhaving.
Meer transparantie en eenvoud van regels kunnen hieraan bijdragen. Nederland kan ook
aangeven dat de Commissie in haar mededeling de juiste vragen die stelt om in de komende
maanden tot een goede gedachtewisseling te komen over het raamwerk.
Economisch herstel in Europa
a) Implementatie van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF)
b) Financiering van Next Generation EU (NGEU)
Naar verwachting zal de Commissie de Ecofinraad informeren over de voortgang met het
RRF en de financiering van NGEU. Naar verwachting kan Nederland deze informatie aanhoren.
Indien opportuun kan het belang een goede uitvoering van goedgekeurde plannen en het
belang van rechtsstatelijkheid in nog goed te keuren plannen in worden gebracht.
Energieprijzen, inflatie en beleidsimplicaties
Nederland kan toelichten hoe het kabinet de stijging van de energieprijzen adresseert
en zich laten informeren over het beleid van andere landen. Indien opportuun kan Nederland
de in de geannoteerde agenda weergegeven standpunten en aandachtspunten inbrengen,
die ook reeds ingebracht zijn in de afgelopen Europese Raad en buitengewone Energieraad.
Naar verwachting zal de gedachtewisseling over de Europese samenwerking om de hoge
energieprijzen te adresseren beperkt zijn, omdat dit primair in de Energieraad wordt
besproken.
Terugkoppeling G20-vergadering van Ministers van financiën en presidenten van centrale
banken en de IMF-jaarvergadering
Nederland kan de terugkoppeling aanhoren.
Jaarverslag van de EU-begroting 2020 door de Europese Rekenkamer
Nederland kan aangeven dat het rapport van de Europese Rekenkamer een belangrijk element
vormt van de Nederlandse opstelling in de Raad bij de gesprekken over de dechargeverlening.
Die gesprekken vinden de komende maanden plaats. Nederland kan daarbij zorgen uitspreken
over de afkeurende verklaring t.a.v. de uitgaven uit de EU-begroting en over de hoogte
van het foutenpercentage dat de Europese Rekenkamer vaststelt.
Ten aanzien van de Basel III-implementatie, ook wel Basel 3.5 of 4 genoemd, zal het
kabinet de Kamer nog informeren over de definitieve inzet, zo valt te lezen. Maar
wat is dan de concept-inzet van het kabinet? In antwoord op Kamervragen van de VVD-fractie
in mei over de gevolgen van Basel III voor agro-financiering, antwoordde de Minister
destijds dat «de precieze gevolgen voor de agrosector nog niet volledig in te schatten
zijn». Zijn de gevolgen inmiddels wel in te schatten? De genoemde impactanalyses gaan
niet specifiek in op de financiering van de agrosector, schreef de Minister eerder.
Kan de Minister aangeven of hij inmiddels een eigen impactanalyse heeft gemaakt, of
nog van plan is dat te doen? En wat brengt de Minister nu concreet in tijdens de Ecofinraad?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de voorlopige inzet van het kabinet ten aanzien
van het Commissievoorstel voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden
in de richtlijn en verordening kapitaalvereisten. Het kabinet heeft zich in aanloop
naar de publicatie van het voorstel ingezet voor een tijdige, prudente en adequate
implementatie van de finale Bazel III-standaarden. Dit is conform de Motie van het
lid Bruins van juni 2020 waarin het kabinet wordt opgeroepen om zich in het kader
van de onderhandelingen over implementatie van de Bazel-standaarden in te zetten voor
strengere kapitaaleisen en een hogere leverage ratio.2 Ik heb deze voorlopige inzet in juni jl. verder uitgewerkt in een position paper samen met DNB. In dit position paper worden de voorlopige Nederlandse prioriteiten voor de implementatie van de finale
Bazel III-standaarden verder uitgewerkt.3 Dit vormt het uitgangspunt voor het bepalen van de Nederlandse inzet ten aanzien
van de nu voorliggende voorstellen. De definitieve kabinetsinzet voor de onderhandelingen
zal, zoals gebruikelijk, via een BNC-fiche met uw Kamer gedeeld worden.
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister een eigen impactanalyse
heeft gemaakt van de gevolgen van de implementatie van de finale Bazel III-standaarden
voor de financiering van de agrarische sector. Ik heb eerder over de verwachte gevolgen
voor de financiering van de agrosector gesproken met vertegenwoordigers van de Nederlandse
banken (NVB) en de Nederlandse agrarische sector (LTO). Daarnaast heb ik met DNB over
dit onderwerp doorgesproken. De Europese Commissie stelt voor om de Europese Bankenautoriteit
(EBA) het mandaat te geven om een analyse te maken van de gevolgen van de implementatie
van de richtlijn voor de financiering van de agrarische sector. Een eigen impactanalyse
in aanvulling op het onderzoek van de EBA heeft in mijn ogen beperkte toegevoegde
waarde.
Ten aanzien van het doorlenen van de speciale trekkingsrechten van het Internationaal
Monetair Fonds (IMF), ook wel SDR’s genaamd, ligt een concreet voorstel voor om de
eerdere SDR-allocatie t.w.v. 300 miljoen euro in te zetten voor leningen binnen de
Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT). Voor deze lening moet een garantie worden
opgenomen in de begroting, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Kan de Minister dit
nader toelichten? Uit een eerdere evaluatie van de garantieregeling tussen de Staat
en De Nederlandsche Bank (DNB), was de conclusie dat garanties inzake SDR’s niet noodzakelijk
zijn voor de financiële onafhankelijkheid van DNB, omdat de verliezen op de SDR-positie
ondenkbaar worden geacht. Waarom dient in dit geval dan wel een garantie opgenomen
te worden?
De garantie aan DNB inzake gealloceerde speciale trekkingsrechten (SDR’s) is dit jaar
geëvalueerd op juridische, financiële en institutionele aspecten4. De Nederlandsche staat gaf een garantie af voor de situatie dat SDR’s op de balans
van DNB hun waarde zouden verliezen. De evaluatie stelde vast dat de garantie niet
noodzakelijk is voor de financiële onafhankelijkheid van DNB en het risico op verliezen
ondenkbaar wordt geacht. DNB en de Nederlandse staat hebben daarom inderdaad besloten
om de garantie te laten vervallen.
Het betreft hier echter geen garantie inzake gealloceerde trekkingsrechten zelf, maar
een garantie voor het doorlenen van SDRs.
Een lening in SDRs aan de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) wordt verstrekt door de Nederlandse Bank (DNB). De Nederlandse staat kent
voor het volledige bedrag een garantie toe aan DNB. Deze garantie kan worden ingeroepen
mocht de situatie zich voordoen dat DNB niet meer wordt terugbetaald door het IMF
op (een deel van) de verstrekte PRGT-leningen aan de ontvangende landen. Er zijn hierbij
verschillende mitigerende factoren die ervoor zorgen dat de kans klein is dat DNB
de garantie moet inroepen bij het in gebreke blijven van het IMF. In de eerste plaats
kent een IMF-programma waar nodig conditionaliteiten. Hiermee verlangt het IMF niet
alleen economische aanpassingen van de lidstaat om de betalingsbalansproblemen op
orde te krijgen, maar zorgt het IMF er ook voor dat het land de lening tijdig terugbetaalt.
Ten tweede heeft het IMF een de facto preferred creditor status, waardoor het IMF bij terugbetalingen voorrang krijgt boven andere private en publieke
crediteuren. Bovendien hanteert het IMF ook een PRGT-reservebuffer waarmee achterstallige
betalingen kunnen worden opgevangen. Het valt desalniettemin niet uit te sluiten dat
verliezen zich voordoen en om die reden is een garantie vereist.
De Kamer zal om akkoord worden gevraagd over de definitieve omvang van de bijdrage
aan het leningenaccount van de PRGT via de eerste suppletoire begroting 2022. Hierbij
zal ook een toetsingskader risicoregelingen worden gedeeld met de Kamer. Pas na goedkeuring
van de Kamer met de eerste suppletoire begroting 2022 zal de bijdrage aan het leningenaccount
van de PRGT worden geëffectueerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ten behoeve van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad op 8 en 9 november
2021. Zij hebben daarover nog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie constateren dat op de agenda een bespreking staat van
de voortgang van de werkgroep bankenunie. Deze leden wijzen op de gebrekkige voortgang
in de afgelopen maanden en jaren. Zij begrijpen het standpunt van het Nederlandse
kabinet ten aanzien van de belangrijkste dossiers, maar vragen wel welke stappen het
kabinet heeft gezet om een doorbraak te bewerkstelligen. En welke stappen heeft het
kabinet daartoe gezet sinds de zomer toen bleek dat er geen akkoord gevonden kon worden
binnen de gestelde termijn? Kan de Minister een schets geven van het krachtenveld
ten aanzien van de dossiers die het sterkste zorgen voor een gebrek aan voortgang
op het vervolmaken van de bankenunie?
De leden van de fractie van D66 vragen welke stappen het kabinet heeft gezet om een
doorbraak te bewerkstelligen met betrekking tot de Bankenunie. Daarnaast vragen de
leden om een schets te geven van het krachtenveld op dit dossier. Dit kabinet heeft
zich in de gesprekken in de Eurogroep constructief opgesteld en heeft gekeken hoe
binnen de kaders van de Nederlandse inzet tot een zinvol werkplan kon worden gekomen.
Het is echter tot dusver niet gelukt om overeenstemming te bereiken in Europees verband
over een werkplan met vervolgstappen op de Bankenunie. Dat dit niet is gelukt, is
niet toe te wijzen aan een enkele blokkade op een specifiek punt, of een blokkade
vanuit een specifieke lidstaat. De bankenunie is een complex dossier waarbij vier
verschillende werksporen in samenhang worden bezien en waar veel lidstaten voortgang
op het ene spoor conditioneel hebben gemaakt aan voortgang op het andere. Zo heeft
Nederland altijd gesteld dat extra risicodeling via een EDIS gepaard moet gaan met
risicoreductie op bankbalansen, meer specifiek het beperken van de wisselwerking tussen
de kredietwaardigheid van overheden en banken. Voor andere lidstaten is bijvoorbeeld
de voortgang op de regels voor grensoverschrijdende activiteiten een eis voor voortgang
op andere sporen en zo zijn er nog meer conditionaliteiten die door lidstaten zijn
opgeworpen.
Los van de conditionaliteiten tussen de verschillende sporen, lopen ook de inhoudelijke
standpunten binnen de sporen uiteen. Zo is er geen eensgezindheid over de richting
waarin het crisisraamwerk moet worden herzien, bijvoorbeeld of er meer banken in resolutie
zouden moeten of niet, of wat betreft het terugdringen van de mogelijkheden voor staatssteun.
Dat een EDIS het sluitstuk van de bankenunie moet zijn is al veel eerder overeengekomen,
maar over de wijze waarop een EDIS concreet moet worden vormgegeven lopen de meningen
zeer uiteen. Hetzelfde geldt voor de vraag of er een risicoweging op staatsobligaties
moet komen. Al met al is het een ingewikkelde puzzel om te leggen. Het belangrijkste
is dat lidstaten wel nog steeds eensgezind zijn dat er voortgang moet worden blijven
geboekt op de vervolmaking van de Bankenunie. Daarom blijven we in gesprek en heeft
het kabinet goede hoop dat er uiteindelijk overeenstemming zal komen over een werkplan.
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat Nederland kritiek krijgt van de Europese
Rekenkamer ten aanzien van de betrouwbaarheid van het IT-systeem van de douane. Kan
de Minister aangeven of het kabinet het eens is met deze kritiek en welke stappen
zullen worden ondernomen?
Het kabinet is zich bewust van de huidige tekortkomingen en heeft de aanbevelingen
van de ERK om uiterlijk 2022 de deze tekortkomingen op te lossen aanvaard en reeds
geadresseerd. De overstap naar een geautomatiseerde afdrachtenadministratie is de
belangrijkste stap richting deze oplossing. Dit is een omvangrijk ICT-project dat
vertragingen heeft opgelopen door andere prioriteiten, zoals bijvoorbeeld de invoering
van het Douanewetboek van de Unie en de Brexit. De Douane verwacht de implementatie
van het nieuwe geautomatiseerde systeem voor het vierde kwartaal van 2022 te hebben
afgerond.
De leden van de D66-fractie wijzen op de uitgiftes van groene obligaties vanuit de
EU die maar liefst elf keer overtekend was. Welke lessen worden getrokken uit deze
grote behoefte aan (groene) obligaties ten aanzien van de uitgifte daarvan vanuit
de EU en vanuit Nederland?
De grote belangstelling voor de EU green bonds maakt nogmaals duidelijk dat investeerders hard op zoek zijn naar geschikte investeringsmogelijkheden
voor cliënten die duurzaam willen investeren. De omvang van deze vraag sterkt Nederland
in de ambitie om in de toekomst verder te gaan met het uitgeven van groene obligaties.
Daarnaast blijft het gelet op de grote vraag wel van belang dat alle uitgevers van
groene obligaties een hoge standaard bewaken bij de uitgifte. Nederland is verheugd
met het voorstel voor een EU groene-obligatiestandaard en zet zich tijdens de onderhandelingen
in om aan de voorgestelde hoge standaard vast te houden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken met betrekking tot
de Eurogroep/Ecofinraad. Naar aanleiding van het genoemde punt brengen de leden van
de PVV-fractie het volgende naar voren.
Ten aanzien van het vervolgproces met betrekking tot het Nederlandse Recovery and
Resilience Plan (RRP) willen de leden van de PVV-fractie allereerst weten wat het
Nederlandse standpunt is ten aanzien van het verder afbouwen van de hypotheekrenteaftrek
en de zelfstandigenaftrek. In hoeverre mag ten aanzien van deze twee punten verder
worden ingegrepen wat Nederland betreft?
Op dit moment ligt het initiatief om voorstellen te doen voor het beleid voor de aankomende
jaren in Nederland bij de formatie. Om die reden is ook de inhoud van een Nederlands
RRP, met grote investeringen en hervormingen, onderdeel gemaakt van de gesprekken
aan de formatietafel.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten wie de «informele bronnen» zijn die
deze demissionaire Minister aanhaalt in zijn brief over het vervolgproces met betrekking
tot het Nederlandse Recovery and Resilience Plan. Hoe betrouwbaar zijn deze informele
bronnen en waarom baseert deze demissionaire Minister zijn analyse en advies hierop?
In het voorjaar van 2021 heeft er enkele keren overleg plaatsgevonden met hoge ambtenaren
van de Europese Commissie over de RRF en de manier waarop Nederland invulling zou
kunnen geven aan zijn plan. Dezelfde ambtenaren zullen ook verantwoordelijk zijn voor
de beoordeling van een Nederlands conceptplan zodra dat gereed is.
Voorts willen de leden van de PVV-fractie weten in hoeverre Nederland moet ingrijpen
op de hypotheekrenteaftrek en zelfstandigenaftrek van Brussel om aanspraak te mogen
maken op de 5,9 miljard euro en klopt het dat dit een harde eis is om dit bedrag terug
te krijgen (geld dat Nederland zelf eerst aan Brussel heeft uitgegeven)? In hoeverre
is hier sprake van een stille machtsoverdracht van Nederland aan de EU en acht Nederland
dit wenselijk?
Nederland maakt aanspraak op een bedrag van ca. € 6 mld. aan giften uit de Recovery
and Resilience Facility (RRF). Hiervoor moet Nederland een coherent plan indienen
met een gebalanceerde set aan hervormingen en investeringen. Nederland heeft zich
op Europees niveau hard gemaakt voor de eis dat de herstelplannen voldoende ambitie
op hervormingen bevatten. Nederland heeft actief bepleit dat landen de landspecifieke
aanbevelingen van de Raad in hun herstelplan adresseren. Dit legt de lat ook hoog
voor ons eigen RRP. In de landspecifieke aanbevelingen (Country Specific Recommendations,
CSRs) die de Raad in het kader van het Europees Semester aan Nederland heeft gedaan
wordt al jaren gehamerd op het belang van hervormingen op woningmarkt en de arbeidsmarkt.
De Europese Commissie heeft in informele (ambtelijke) gesprekken verwezen naar de
CSRs en aangegeven dat aanvullende hervormingen op met name arbeidsmarkt en woningmarkt
nodig zijn om de landspecifieke aanbevelingen adequaat te adresseren. Hervormingen
die aansluiten op de CSR om het minder stimuleren van schulden en het terugdringen
van verstoringen op de woningmarkt, zijn bijvoorbeeld het versneld afbouwen van de
hypotheekrenteaftrek. Hiermee neemt ook de verstoring van koop ten opzichte van huur
af. Andere maatregelen die de opbouw van schuld tegengaan, zijn bijvoorbeeld het aanscherpen
van leennormen (bijvoorbeeld LTV, LTI, DSTI-ratios). Daarnaast kan het afbouwen van
de MKB-winstvrijstelling of de startersaftrek en het implementeren van de arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zelfstandigen ook bijdragen aan het aanpakken van verstoringen op de arbeidsmarkt.
Daarbij is één van de voorwaarden dat de hervormingen en investeringen in het plan
een bijdrage leveren aan een substantieel deel van de landspecifieke aanbevelingen.
Deze integrale beoordeling zien we ook bij de plannen van andere landen. Het is aan
het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de landenspecifieke
aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP. Bovengenoemde hervormingen zijn
voorbeelden van een aanpak van die zou kunnen voldoen aan de CSRs; deze en mogelijke
andere invullingen zullen in gesprek met de Commissie moeten worden getoetst.
Verder willen de leden van de PVV-fractie weten of Nederland van plan is om te kiezen
voor investeringen waartoe al besloten is om incidentele middelen uit de nationale
begroting vrij te spelen die vrij kunnen worden ingezet of voor het doen van nieuwe
investeringen. Deze leden ontvangen graag een onderbouwd antwoord.
Volgens de RRF-verordening kan het plan ingevuld worden met maatregelen (hervormingen
en investeringen) die na 1 februari 2020 van start zijn gegaan. Dit betekent dat maatregelen
kunnen worden opgenomen waartoe reeds is besloten, of nieuwe additionele maatregelen.
Voor zover in het Nederlandse plan gekozen wordt voor investeringen die voldoen aan
de randvoorwaarden en waartoe al is besloten en die reeds gedekt zijn in de nationale
begroting, zorgt de bijdrage uit de RRF inderdaad voor het vrijspelen van incidentele
middelen uit de nationale begroting die vrij kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld om
het invoeren van hervormingen te faciliteren of voor incidentele uitgaven buiten de
reikwijdte van de RRF. De keuze om invulling te geven aan het plan door middel van
besloten en reeds gedekte investeringen of nieuwe investeringen, of een combinatie
van beide, is aan de formatie.
Ook willen de leden van de PVV-fractie weten in hoeverre Nederland van plan is gebruik
te maken van de voorgestelde plannen uit de ambtelijke inventarisatie. Op basis waarvan
is de ambtelijke inventarisatie van nieuwe aanvullende maatregelen gemaakt? Waarom
is er juist voor deze maatregelen gekozen? Kunnen de uitgaven van 2,5 miljard euro
voor waterstof tevens nader worden gemotiveerd? Betekent het dat uitgaven voor de
waterstofeconomie meer prominent op de agenda zullen komen?
De investeringscomponent van het Nederlandse RRP is te vullen met investeringen uit
de ambtelijke inventarisaties en/of met investeringen buiten de inventarisaties die
voldoen aan de RRF-criteria. Het vorige kabinet heeft besloten dat besluitvorming
over het Nederlandse RRP aan het nieuwe kabinet is. Ter voorbereiding van die besluitvorming
zijn twee ambtelijke inventarisaties in gang gezet, die inmiddels zijn afgerond: 1)
een inventarisatie van bestaande en reeds voorgenomen investeringen en hervormingen
die kwalificeren voor een RRP en 2) een inventarisatie van mogelijke nieuwe additionele
doelmatige investeringen die aansluiten bij de RRF-criteria. Naast de RRF-criteria
zijn de mogelijke investeringen beoordeeld op doelmatigheid en/of budgettaire effecten.
De investeringen in waterstof voldoen aan de criteria waarop is getoetst. Het is echter
aan het nieuwe kabinet om te bepalen of er aanvullende middelen voor de waterstof-economie
gewenst zijn.
Vervolgens vragen de leden van de PVV-fractie wie onderdeel zal uitmaken van de projectdirectie
bij het schrijven en uitwerken van het RRP.
De ambtelijke coördinatie van het opstellen van een RRP zal in handen zijn van een
programmadirectie die valt onder het Ministerie van Financiën. Zowel ambtenaren van
het Ministerie van Financiën als van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
zullen deel uitmaken van de programmadirectie. Ook ambtenaren van andere departementen
zouden naar de programmadirectie gedetacheerd kunnen worden.
Ten slotte willen de leden van de PVV-fractie weten of de voorgestelde klimaatmaatregelen
van 6,8 miljard euro uit de ambtelijke inventarisatie bovenop de aanvullende klimaatmaatregelen
in de laatste begroting van (toevallig ook) 6,8 miljard euro komen (zie bijlage Miljoenennota
2022) of in de plaats daarvan/daar bovenop?
De ambtelijke inventarisatie bestaan uit twee bouwstenen. Bouwsteen 1 bevat reeds
gedekte investeringen en hervormingen (van februari 2020 tot april 2021) en bouwsteen
2 betreft een inventarisatie naar nieuwe, additionele investeringen. Bouwsteen 2 bevat
€ 6,8 miljard aan additionele klimaatinvesteringen. Dit zijn maatregelen waartoe tot
april 2021 nog niet besloten is. Sinds april 2021 zijn er verschillende maatregelen
genomen tijdens de Augustbesluitvorming en de APB die eerder in bouwsteen 2 stonden,
zoals het IPCEI Waterstof project. Wanneer het nieuwe kabinet ervoor kiest om deze
maatregelen mee te nemen, zullen de maatregelen dus tellen als reeds gedekte maatregelen,
waarmee incidentele middelen uit de nationale begroting worden vrijgespeeld. De uiteindelijke
invulling van het plan ligt bij de formatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
Herstelfonds
De leden van de CDA-fractie willen de Minister hartelijk danken voor de uitgebreide
brief over het RRF en het Nederlandse herstelplan (RRP) dat naar de Kamer is gestuurd.
Deze leden stellen vast dat de media er uitpikken dat Europa over onze hypotheekrente
zou beslissen. De leden van de CDA-fractie zien echter voldoende mogelijkheden om
een ambitieus, innovatief en succesvol herstelplan te schrijven dat aansluit op onze
nationale doelstellingen. Deze leden onderschrijven de inzet van het demissionaire
kabinet dat het volgende kabinet de mogelijkheid geeft om deze aanzienlijke pot geld
in te zetten en daarmee een vliegende start te hebben op een aantal terreinen. Maar
de leden van de CDA-fractie vinden wel dat deze gekozen weg erg lang duurt, in de
Europese context omdat Nederland het laatste land is dat een plan indient. De leden
van de CDA-fractie zijn bovendien van mening dat onze economie op sommige dossiers
echt een boost nodig heeft en we deze kansen niet moeten laten liggen. De leden van
de CDA-fractie vragen de Minister daarom in de eerste plaats meer helderheid te geven
over de rol van de Kamer. In het voortraject, maar ook als er straks een plan ligt.
Het vorige kabinet heeft besloten dat besluitvorming over het Nederlandse RRP aan
het nieuwe kabinet wordt gelaten. Nadat vanuit de formatie besluitvorming is geweest
zal door de programmadirectie een concept RRP opgesteld worden. Keuzes die hieromtrent
op hoofdlijnen in de formatie worden gemaakt zullen als onderdeel van een akkoord
aan uw Kamer worden voorgelegd. Na informele toetsing door de Europese Commissie zal
het concept van een RRP worden voorgelegd aan uw Kamer alvorens een definitief RRP
zal worden ingediend bij de Commissie.
Ook vragen deze leden de Minister een toelichting te geven op de ambtelijke projectgroep
die het schrijven van het herstelplan in goede banen moet leiden. De leden van de
CDA-fractie vragen of ook ambtenaren van het Ministerie van EZK deel uitmaken van
deze projectgroep en hoe de interdepartementale afstemming georganiseerd is.
De ambtelijke coördinatie van het opstellen van een RRP zal in handen zijn van een
programmadirectie die valt onder het Ministerie van Financiën. Zowel ambtenaren van
het Ministerie van Financiën als van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
zullen deel uitmaken van de programmadirectie. Ook ambtenaren van andere departementen
zouden naar de programmadirectie gedetacheerd kunnen worden. De programmadirectie
houdt zich voornamelijk bezig met het opstellen (schrijven) van het plan en de afstemming
met de Europese Commissie en nationale stakeholders. Hier zullen, waar nodig, andere
departementen goed bij worden aangehaakt.
Deze leden vragen voorts wie, naast sociale partners en medeoverheden, de stakeholders
zijn die het kabinet in de schrijf- en uitwerkfase van het RRP wil consulteren.
Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke nationale stakeholders zullen worden
geconsulteerd. Dit is ook een verplichting op grond van de RRF-verordening.
Hierop aansluitend vragen de leden van de CDA-fractie de Minister of de regering bereid
is om de motie van het lid Inge van Dijk, die de regering verzoekt het concept-RRP
te consulteren met stakeholders (Kamerstuk 21 501-30, nr. 531), nu alvast te gaan uitvoeren en gesprekken met medeoverheden en andere (beoogde)
stakeholders op te starten, zodat procesafspraken kunnen worden gemaakt, procesvragen
beantwoord en wederzijdse verwachtingen afgestemd teneinde een zo goed mogelijke betrokkenheid
van(uit) regio’s te waarborgen.
De ambtelijke verkenning die met uw Kamer is gedeeld, is geen concept-RRP. Het is
daarom niet mogelijk om nu al «het concept-RRP» te consulteren met stakeholders. Daarnaast
schrijft de RRF-verordening het volgende voor met betrekking tot stakeholders: «Voor de voorbereiding, en indien beschikbaar, voor de invoering van de herstel- en
veerkrachtplannen, een samenvatting van het raadplegingsproces, uitgevoerd in overeenstemming
met het nationale rechtskader, van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners,
maatschappelijke organisaties, jongeren organisaties en andere relevante belanghebbenden,
alsook een samenvatting van de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden in het
herstel- en veerkrachtplan terugkomt.» Dit houdt in dat een RRP een beschrijving moet bevatten van het consultatieproces
en hoe de lessen die hieruit zijn getrokken meegenomen zijn in een RRP. Alle activiteiten
die worden ontplooid tot indiening van een RRP behoren tot de voorbereidingsfase.
Het betrekken van de sociale partners vóór de formatie is geen vereiste. Het staat
lidstaten vrij om invulling te geven aan het betrekken van stakeholders. Het is aan
het nieuwe kabinet om hier een besluit over te nemen. Door de recente publicatie van
de bouwstenen kunnen overigens stakeholders zich nu reeds een beter beeld vormen van
de mogelijke elementen van het Nederlandse RRP.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister bovendien of het kabinet bereid is
om, nu alle lidstaten behalve Nederland een nationaal herstelplan hebben ingediend
en het ene na het andere uitvoeringsbesluit wordt gepubliceerd, het Ministerie van
EZK te vragen een concurrentieanalyse te maken van de sectoren waarin lidstaten hun
RRF-middelen investeren en wat deze investeringen (kunnen) betekenen voor de Nederlandse
concurrentiepositie en het Europese speelveld.
De Minister van EZK heeft eerder aangegeven dat hij, wanneer alle plannen zijn goedgekeurd
en de implementatie van start is gegaan, uw Kamer een brief zal sturen die inzicht
geeft in de projecten en sectoren waaraan andere lidstaten hun RRF-gelden besteden,
conform de motie van het lid Palland c.s. Als uit deze analyse volgt dat er significante
effecten te verwachten zijn voor de Nederlandse concurrentiekracht zullen deze worden
benoemd in de nog te ontvangen brief.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister daarnaast wat zijn wensen precies zijn
inzake het herstelplan en hoe het overdrachtsdossier wordt vormgegeven, aangezien
het volgende kabinet verantwoordelijk wordt voor de indiening van het plan.
Het kabinet is van mening dat een stevig en ambitieus RRP nodig is. De formatie biedt
traditioneel veel ruimte om tot aanvullende hervormingen te komen, die een plek kunnen
krijgen binnen een RRP. Het is bovendien wenselijk dat een plan ten volle wordt onderschreven
door een volgend kabinet, dat uitvoering zal geven aan het plan. Daarom is ervoor
gekozen om het nieuwe kabinet een besluit te laten nemen over de invulling van het
plan. Om de formatie voor te bereiden en het indienen van het plan niet te vertragen,
heeft het kabinet besloten een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van
een Nederlands herstelplan uit te laten voeren. Deze ambtelijke verkenning is maandag
jl. met uw Kamer gedeeld.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie aan de Minister hoe uitvoering wordt gegeven
aan de motie van het lid Palland c.s., die de regering verzoekt om bij te houden aan
welke projecten en sectoren andere lidstaten hun RRF-gelden besteden (Kamerstuk nr. 21 501-30, nr. 510), in het bijzonder sectoren die voor Nederland van strategisch belang zijn, zoals
de topsectoren en de vitale infrastructuur, en de Kamer hierover jaarlijks te informeren.
Deze leden vragen de Minister wanneer de Kamer de 1e rapportage ontvangt.
Wanneer alle plannen zijn goedgekeurd en de implementatie van start is gegaan, zal
uw Kamer een brief ontvangen die inzicht geeft in de projecten en sectoren waaraan
andere lidstaten hun RRF-gelden besteden, conform de motie van het lid Palland c.s.
Macro-economische ontwikkelingen
De Commissie wijst op de noodzaak generieke steun uit te faseren en meer te richten
op die sectoren waar steun nog noodzakelijk is. Energieprijsstijgingen zijn goed voor
ongeveer de helft van de inflatie. Verder heeft de schaarste aan producten als gevolg
van verstoringen in aanbodketens geleid tot verdere inflatiedruk. Dit zijn precies
de twee zaken waar de CDA-fractie zich zorgen over maakt. Maar in de geannoteerd agenda
worden deze beide oorzaken van de inflatie door de Commissie nogal gebagatelliseerd,
zo vinden deze leden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of inflatie een
onderwerp van discussie is in de Ecofinraad. De Minister stelt zelf dat wanneer de
hoge inflatie langduriger hoog blijft dit het economisch herstel in de weg kan zitten.
Deze leden vragen de Minister wat volgens hem langdurig is.
In de inclusieve samenstelling spreken de Ministers over de energieprijzen. Er wordt
gesproken over een toolbox om de energieprijzen beter te kunnen controleren op nationaal
niveau. Nederland zet daarnaast in op de Europese interne energiemarkt, zo stelt de
Minister. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven welke rol de
Europese Energie-unie die opgericht is in 2014 kan betekenen in deze interne energiemarkt.
Deze leden vragen de Minister dus een overzicht en appreciatie te geven over wat de
bestaande middelen zijn om de energiecrisis aan te pakken en hoe we deze kunnen versterken
op zowel nationaal als Europees niveau.
Er is zowel bij de Eurogroep als bij de Ecofinraad een agendapunt geagendeerd dat
betrekking heeft op de hoge energieprijzen, inflatie en de beleidsimplicaties. Naar
verwachting zullen de gesprekken in de Eurogroep richten op de oorzaken, mogelijke
gevolgen en beleidsimplicaties van de hogere inflatie. In de Ecofinraad zal voornamelijk
gesproken worden over de huidige hoge energieprijzen.
De inflatie is in het begin van 2021 in veel ontwikkelde economieën sterk opgelopen,
in Europa na een lange periode van inflatie onder de ECB-doelstelling van 2 procent.5 Dit heeft meerdere oorzaken. De coronacrisis leidde in 2020 tot vraaguitval met een
neerwaarts effect op prijzen. In 2021 zijn de vraag en prijzen weer hersteld, waardoor
de inflatie in het jaar-op-jaar cijfer hoger uitvalt. Dit effect is per definitie
tijdelijk. Verder hebben de hogere grondstofprijzen en corona gerelateerde verstoringen
tussen vraag en aanbod in mondiale waardeketens momenteel een opwaarts effect op inflatie.
Waardeketens hebben enige tijd nodig om te reageren op het onverwacht snelle economische
herstel. Daarnaast verklaren de sterk gestegen energieprijzen een substantieel deel
van de hoge inflatie. Het jaar-op-jaar inflatiecijfer voor de Eurozone is momenteel
4,1 procent, terwijl de inflatie geschoond voor energie- en voedselprijzen 2,1 procent
bedraagt.6 Veranderingen in energieprijzen verklaren historisch een belangrijk deel van inflatievolatiliteit
en indien de momenteel verhoogde energieprijzen gedurende 2022 weer (geleidelijk)
zouden normaliseren, zal dit effect ook tijdelijk zijn. Voor een permanent effect
op de inflatie zouden de energieprijzen jaar-op-jaar steeds verder moeten stijgen.
Bij een daling van de energieprijzen zal zelfs juist een neerwaarts effect op de inflatie
zichtbaar worden.
De verwachting van instellingen als het CPB, de ECB en het IMF is nog steeds dat de
opwaartse prijsdruk tijdelijk is en gedurende 2022 geleidelijk zal normaliseren.7 Dit neemt niet weg dat hogere inflatie wat langer kan aanhouden dan deze instellingen
nu verwachten, bijvoorbeeld wanneer energieprijzen blijven toenemen of knelpunten
in waardeketens langer aanhouden.
Een risico op persistentere inflatie in 2023 en verder wordt gevormd door het mogelijke
ontstaan van een loon-prijsspiraal en toenemende inflatieverwachtingen, waarbij looneisen
omhooggaan door inflatie en prijsdruk via hogere loonkosten ook weer toeneemt. Het
is daarom belangrijk om ontwikkeling van lonen en inflatieverwachtingen goed te monitoren.
De hoge inflatie vertaalt zich op dit moment niet in een sterke stijging van de lonen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister verder aan te geven welke rol de Europese
Energie Unie die opgericht is in 2014 kan betekenen in deze interne energiemarkt.
De Energie Unie is een Europees concept dat beoogt de energievoorziening van de Europese
lidstaten duurzamer en robuuster te maken. De Energie-Unie bevat dan ook niet één
aspect, maar bestaat uit een vijftal hoofdpijlers: diversificatie en solidariteit,
het integreren van de interne energiemarkt, het bevorderen van energie-efficiëntie,
het decarboniseren van de economie, het inzetten op hernieuwbare energie en het bevorderen
van innovatie. Deze pijlers sluiten goed aan op de Nederlandse inzet met betrekking
tot de hoge energieprijzen. Door investeringen in infrastructuur en regionale samenwerking
is de leveringszekerheid van energie de afgelopen jaren in heel Europa versterkt.
Het verder integreren en versterken van de Europese energiemarkt, in het bijzonder
door het vergroten van interconnectie-capaciteit en het harmoniseren van marktregels,
stelt lidstaten beter in staat om prijsschokken gezamenlijk op te vangen. Daarnaast
zal inzet op innovatie, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie op de langere
termijn de afhankelijkheid van fossiele energie verminderen.
Deze leden van het CDA vragen om een overzicht en appreciatie over wat de bestaande
middelen zijn om de energiecrisis aan te pakken en hoe we deze kunnen versterken op
zowel nationaal als Europees niveau. De Europese Commissie heeft op 13 oktober jl.
een mededeling gepubliceerd met een analyse van de huidige hoge gasprijzen en een
gereedschapskist met maatregelen die lidstaten kunnen nemen om de gevolgen van de
hoge energieprijzen te verzachten en stappen die de Commissie zelf zet om de problematiek
in kaart te brengen en oplossingen hiervoor aan te dragen.8 Het parlement zal door middel van een BNC-fiche geïnformeerd worden van de kabinetsappreciatie
van deze mededeling. Het fiche zal uiterlijk 24 november naar het parlement verstuurd
worden.
Herziening van het Stabiliteits- en Groeipact
De herziening van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) staat op de agenda van deze
Ecofinraad. De leden van de CDA-fractie willen met de Minister hierover informatieafspraken
maken. Deze leden willen voorkomen dat we door de Brusselse werkelijkheid worden ingehaald.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in de beloofde brief die voor december
naar de Kamer wordt gestuurd aan te geven dat er geen besluiten worden genomen omtrent
hervorming van het SGP zonder dat de Kamer hierover vooraf wordt geïnformeerd, dus
ook niet in het Comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper). Ook vraag deze
leden de Minister in de brief een toezegging te doen hoe de Kamer extra wordt geïnformeerd
wanneer er ontwikkelingen zijn. Deze leden denken daarbij aan vooraankondigingen van
Europese mededelingen of wetgeving, eventuele conferenties over het SGP of publicaties
van Europese instellingen.
In de brief die u uiterlijk in december zult ontvangen zal conform het bovenstaande
verzoek worden herbevestigd dat er uiteraard geen besluiten worden genomen omtrent
de mogelijke hervorming van het SGP zonder dat de Kamer hierover vooraf wordt geïnformeerd.
De leden van het CDA vragen verder hoe de Kamer wordt geïnformeerd als er ontwikkelingen
zijn. De consultatiesessies over de mogelijke herziening van het SGP in de Eurogroep
en de Raad zullen tot halverwege 2022 plaatsvinden. Hierover wordt uw Kamer op de
gebruikelijke wijze geïnformeerd via de geannoteerde agenda’s en verslagen. Over eventuele
wetsvoorstellen van de Commissie wordt uw Kamer vanzelfsprekend geïnformeerd middels
BNC-fiches. Publicaties van Europese instellingen of conferenties worden vaak in de
openbaarheid gedeeld. Het kabinet heeft hierin geen informatievoorsprong t.o.v. de
Kamer of andere partijen.
Bankenunie
Ten slotte hebben de leden van de CDA-fractie nog een korte vraag over het Europees
depositoverzekeringsstelsel (EDIS). De leden van de CDA-fractie vragen de Minister
precies aan te geven hoe het staat met de risicoreductie. Hoe ver is deze gevorderd
ten opzichte van de mogelijkheid om over te gaan tot de vorming van EDIS? Deze leden
vragen de Minister tevens hoe het staat met de voortgang van de vorming van EDIS-wetgeving
en of deze al in de maak is.
Zoals bekend bij uw Kamer is het niet gelukt om deze zomer in de Eurogroep tot een
gezamenlijk werkplan te komen voor verdere stappen op de Bankenunie. Dit werkplan
zou concrete stappen op de vier werksporen van de Bankenunie moeten bevatten, respectievelijk
het crisisraamwerk, EDIS, risicoreductie en grensoverschrijdende activiteiten van
banken. Afgesproken is om verder te praten over een werkplan waarbij alle sporen in
samenhang worden bezien. Op dit moment is er echter geen sprake van verdere inhoudelijk
beleidsmatige stappen op deze sporen. Dit betekent dat er ook geen sprake is van wetgeving
die ten aanzien van een EDIS in de maak is.
Wel is het zo dat op het gebied van risicoreductie vooruitgang wordt geboekt, doordat
lopende initiatieven resultaat opleveren. Zo zien we dat het aantal – en aandeel van –
non-performing loans (NPL’s) blijft dalen en dat banken voorlopig zeer weerbaar door de coronacrisis heen
zijn gekomen. Voor het einde van het jaar zal ik nog een toegezegde brief over risicoreductie
naar de Kamer sturen waarin ik uitgebreider in zal gaan op de resultaten op dit terrein.
Tegen die tijd zal ook het halfjaarlijkse Europese rapport over risicoreductie gepubliceerd
zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie begrijpen dat er in de Ecofinraad gesproken zal worden
over de hervorming van het begrotingsbeleid in de EU. Deze leden zijn van mening dat
het onverstandig zou zijn als een land als Nederland, met een staatsschuld van nog
geen 60 procent, met dezelfde begrotingsregels te maken zou krijgen als lidstaten
die een veel hogere staatsschuld hebben. De leden van de SP-fractie begrijpen dat
de Europese Commissie voornemens is om in het eerste kwartaal van 2022 richtsnoeren
te publiceren voor het begrotingsbeleid. Deze leden vragen de Minister of hij bereid
is zich in te zetten voor gedifferentieerde begrotingsregels in de EU en meer vrijheid
voor lidstaten, wat recht zou doen aan de verschillende economische situaties in lidstaten.
De leden van de SP-fractie constateren dat in dit hervormingsproces regelmatig wordt
voorgesteld om zogenaamde groene investeringen voortaan niet meer mee te tellen in
het begrotingstekort. Deze leden vragen de Minister, als dit uitzonderingsvoorstel
ter sprake komt, er ook voor te pleiten dat investeringen in de publieke sector worden
uitgezonderd.
Europese lidstaten hebben zeer verschillende uitgangsposities ten aanzien van publieke
schuld en structurele economische uitdagingen. De regels houden reeds rekening met
de verschillende economische situaties in lidstaten, waarbij de stand van de conjunctuur
bepalend is voor de aanbevelingen voor het tempo waarin landen hun begrotingssaldo
verbeteren. Voor landen die het Fiscal Compact hebben ondertekend met een schuld kleiner
dan 60% van het bbp en die lage risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsschuld
kennen, is het bovendien mogelijk om een minder ambitieuze middellangetermijndoelstelling
voor het structurele begrotingssaldo vast te stellen.
De bespreking in de Eurogroep en Ecofinraad is een eerste gedachtewisseling, als startpunt
van de consultaties die in de komende maanden plaatsvinden. De Nederlandse inbreng
zal dan ook op hoofdlijnen zijn, zoals uiteengezet in de geannoteerde agenda. Uiterlijk
in december ontvangt uw Kamer een brief als vervolg op de brief met een brede bespiegeling
inzake het SGP van 14 december 2020, die nader in zal gaan op specifieke SGP-thema’s.
Hierin zullen ook de mededeling van de Commissie van 19 oktober jl. en de daarin gestelde
vragen nader aan bod komen.
Publieke investeringen zijn een belangrijke component voor de kwaliteit van publieke
financiën omdat ze kunnen bijdragen aan het verhogen van de potentiële economische
groei en aan doelstellingen op beleidsterreinen zoals klimaat. Het kabinet erkent
het belang van het verhogen van publieke investeringen, en in het bijzonder het grote
belang van groene publieke investeringen. Het verder aanbrengen van flexibiliteit
binnen het SGP voor het doen van (groene) investeringen is een mogelijke hervorming,
maar heeft een aantal valkuilen. Zo draagt het bij aan de complexiteit van het SGP.
Ook draagt een dergelijke aanpassing, wanneer de andere numerieke vereisten niet worden
aangepast, niet bij aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van lidstaten. Tot
slot is het niet zeker dat lidstaten publieke investeringen zullen prioriteren ten
aanzien van andere uitgaven in hun begroting. Dit is immers het gevolg van nationale
beleidskeuzes.
De leden van de SP-fractie vinden het zorgwekkend dat zowel enkele (grote) lidstaten
als de Europese Commissie zich lijken te hebben ingezet voor lagere kapitaalbuffereisen
voor commerciële banken. Deze leden vragen de Minister om toe te lichten op welke
punten de Europese Commissie is afgeweken van Finaal Basel III. Deze leden vragen
voorts om een appreciatie hiervan. Is er gezwicht voor de bankenlobby?
De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten op welke punten de
Europese Commissie in haar voorstel voor de herziening van de richtlijn en verordening
kapitaaleisen is afgeweken van de finale Bazel III-standaarden. De leden vragen daarnaast
om een appreciatie hiervan. Ik heb mij in aanloop naar de publicatie van deze voorstellen
steeds uitgesproken voor een tijdige en adequate implementatie van de finale Bazel
III-standaarden en dit ook uitgedragen in Europa. Uit een eerste lezing van het voorstel
blijkt dat de Europese Commissie op bepaalde onderdelen de finale Bazel III-eisen
volgt, bijvoorbeeld met de keuze voor de zogenaamde single stack toepassing van de kapitaalvloer. Dit was een belangrijk onderdeel voor Nederland.
Op andere onderdelen doet de Commissie echter voorstellen die niet volgen uit de Bazel-standaarden,
bijvoorbeeld in de vorm van een transitiefase voor laag risico-hypotheken en bedrijven
zonder externe kredietrating. Na verdere bestudering van het voorstel, zal ik uw Kamer,
zoals gebruikelijk, via een BNC-fiche informeren over de kabinetsappreciatie van het
voorstel, waaronder ook de bovengenoemde onderdelen.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat er in Nederland behoefte is aan een
veilige publieke bank, die niet speculeert of kredieten verstrekt, maar zich louter
richt op nutstaken: betalen en sparen. De digitale euro zou een stap in deze richting
kunnen zijn, maar dit ingrijpende project zou ook volledig kunnen ontsporen en mislukken.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister om het belang van de betrokkenheid van
nationale parlementen in de gehele onderzoeksfase van de ECB naar de digitale euro
te benadrukken. Deze leden vragen de Minister bovendien om zelf zijn visie te schetsen
op de ontwerpkeuzes die voorliggen met betrekking tot de digitale euro, zodat hier
een parlementair debat over kan plaatsvinden in Nederland.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering om hun visie te schetsen op de
ontwerpkeuzes die voorliggen met betrekking tot de digitale euro. Het kabinet is in
de basis positief over de ontwikkeling van de digitale euro. Dit omdat het kabinet
verschillende mogelijke voordelen ziet aan een digitale euro. Allereerst kan een digitale
euro een belangrijke rol spelen in het behoud van toegang en gebruik van publiek geld
in een wereld die steeds verder digitaliseert en waarin steeds minder met chartaal
geld wordt betaald. Het kan daarmee een goede aanvulling zijn op contant geld. Ook
ziet het kabinet een rol voor de digitale euro in het stimuleren van diversiteit en
concurrentie in de financiële sector en kan het een open platform voor mogelijkheden
tot innovaties op het gebied van betalingsverkeer bieden. Daarnaast kan de digital
euro eraan bijdragen de afhankelijkheid van buitenlandse (private) partijen in de
financiële infrastructuur te verminderen, nu en in de toekomst.
De ontwerpkeuzes die nog gemaakt moeten worden, moeten volgen uit de doelstellingen
die we met een digitale euro willen bereiken. Dit betekent dat, in Europees verband,
eerst moet worden vastgesteld wat er met een digitale euro zou moeten worden bereikt,
waarna moet worden onderzocht wat er technisch mogelijk is, en wat de afruilen zijn
die bij verschillende ontwerpkeuzes komen kijken. Een voorbeeld daarvan is de verhouding
tussen de gebruiksvriendelijkheid van een digitale euro en de risico’s voor de financiële
stabiliteit.
Dit gesprek zal bij de Europese Commissie, in het Europese Parlement en ook in de
Eurogroep plaatsvinden. Ik heb me, mede op verzoek van uw Kamer, ingezet om dit onderwerp
hoog op de agenda van de Eurogroep te krijgen. De nationale parlementen kunnen hun
invloed uitoefenen via de betreffende regeringen die vervolgens deze standpunten kunnen
uitdragen in Europees verband. Vervolgens kan het ontwerp worden afgestemd op de doelstellingen
en kan er een balans worden gevonden in de mogelijkheden en de risico’s. We zijn echter
nog niet op het moment om een dergelijke afweging te kunnen maken. Daarom heeft het
kabinet nu ook nog geen visie op de concrete ontwerpkeuzes; hiervoor moeten eerst
alle kansen, risico’s en afruilen goed in kaart worden gebracht. De onderzoeksfase
van het digitale Europroject is dan ook bedoeld om dit goed te onderzoeken. Aan het
einde van deze fase kan dan op basis van alle informatie hopelijk een goede afweging
kan worden gemaakt voor een concreet ontwerp voor de digitale euro. Zoals gebruikelijk
zal ik in de voorbereiding op de Eurogroep vergaderingen steeds met uw Kamer van gedachten
wisselen over de hiervoor genoemde onderwerpen.
De leden van de SP-fractie constateren dat naar inschatting van de Minister de hypotheekrenteaftrek
in Nederland zou moeten verdwijnen, wil Nederland aanspraak kunnen maken op de middelen
uit het zogenaamde Europese Coronaherstelfonds. Deze leden vinden het buitengewoon
onwenselijk dat dit soort ingrijpende maatregelen worden opgelegd vanuit Brussel.
Is de Minister bereid om hier een rode lijn te trekken en niet in te stemmen met deze
vergaande voorwaarde?
Nederland maakt aanspraak op een bedrag van ca. € 6 mld. aan giften uit de Recovery
and Resilience Facility (RRF). Hiervoor moet Nederland een coherent plan indienen
met een gebalanceerde set aan hervormingen en investeringen. Nederland heeft zich
op Europees niveau hard gemaakt voor de eis dat de herstelplannen voldoende ambitie
op hervormingen bevatten. Nederland heeft actief bepleit dat landen de landspecifieke
aanbevelingen van de Raad in hun herstelplan adresseren. Dit legt de lat ook hoog
voor ons eigen RRP. In de landspecifieke aanbevelingen (Country Specific Recommendations,
CSRs) die de Raad in het kader van het Europees Semester aan Nederland heeft gedaan
wordt al jaren gehamerd op het belang van hervormingen op woningmarkt en de arbeidsmarkt.
De Europese Commissie heeft in informele (ambtelijke) gesprekken verwezen naar de
CSR en aangegeven dat aanvullende hervormingen op met name arbeidsmarkt en woningmarkt
nodig zijn om de land specifieke aanbevelingen adequaat te adresseren. Hervormingen
die aansluiten op de CSR om het minder stimuleren van schulden en het terugdringen
van verstoringen op de woningmarkt, zijn bijvoorbeeld het versneld afbouwen van de
hypotheekrenteaftrek. Hiermee neemt ook de verstoring van koop ten opzichte van huur
af Andere additionele hervormingen die hier tevens aan bijdragen zijn bijvoorbeeld
het overhevelen van de eigen woning plus eigenwoningschuld naar Box 3 of overwaarde
bij verkoop belasten. Andere maatregelen die de opbouw van schuld tegengaan, zijn
bijvoorbeeld het aanscherpen van leennormen (bijvoorbeeld LTV, LTI, DSTI-ratios).
Daarnaast kan het afbouwen van de MKB-winstvrijstelling of de startersaftrek en het
implementeren van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen ook bijdragen
aan het aanpakken van verstoringen op de arbeidsmarkt. Daarbij past de kanttekening
dat de Commissie een plan als geheel toetst op de voorwaarden uit de RRF-verordening
en daarin alles meeweegt. Daarbij is één van de voorwaarden dat de hervormingen en
investeringen in het plan een bijdrage leveren aan een substantieel deel van de landspecifieke
aanbevelingen. Deze integrale beoordeling zien we ook bij de plannen van andere landen.
Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de
landenspecifieke aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP. Bovengenoemde
hervormingen zijn voorbeelden van een doeltreffende aanpak van de CSRs.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij spijt heeft van de invoering
van dit herstelfonds, nu dat wordt gebruikt om dit soort ingrijpende economische maatregelen
af te dwingen in lidstaten. Was dit de bedoeling van de Minister toen die aandrong
op het voorwaardelijk maken van deze zogenaamde coronasteun uit de EU aan zogenaamde
structurele hervormingen? Deze leden vragen de Minister wat die ervan vindt dat de
Europese Commissie hiermee een sterk machtsmiddel erbij heeft gekregen en of Nederland
in zijn hemd is gezet op het Europese toneel.
Nederland heeft tijdens de coronacrisis samen met alle andere EU-landen ingestemd
met oprichting van de RRF om met investeringen en hervormingen het economisch herstel,
de veerkracht en het groeivermogen in lidstaten te bevorderen. Nederland was daarmee
solidair aan de zwaarst getroffen lidstaten, maar stelde tegelijk het doorvoeren van
hervormingen als een belangrijke voorwaarde zodat de RRF ook een bijdrage zou leveren
aan structurele versterking van de lidstaten.
Het kabinet staat onveranderd achter dit instrument, waarmee de EU economisch herstelt
van de coronacrisis en zich voorbereidt op de groene en digitale transitie. Het is
belangrijk dat daar voorwaarden aan verbonden zijn zodat investeringen gepaard gaan
met blijvende versterking van de Unie. Het ligt in de lijn der verwachting dat de
Europese Commissie Nederland aanraadt om hervormingen op te nemen die in lijn zijn
met de landenspecifieke aanbevelingen van de afgelopen jaren. Nederland wordt daarbij
niet anders behandeld dan andere lidstaten. Daarbij past de kanttekening dat landen
niet in detail voorgeschreven krijgen hoe zij een landenspecifieke aanbeveling moeten
implementeren. Dit zien we ook bij de plannen van andere landen. Welke hervormingen
precies deel uit zullen maken van het RRP is onderdeel van de besluitvorming in de
formatie.
Deze leden vragen ten slotte om een inschatting of het beperken van de hypotheekrenteaftrek
tot een maximum eigenwoningschuld voldoende zou zijn om aanspraak te kunnen maken
op de middelen uit het coronaherstelfonds, of dat gehele afschaffing hiervoor nodig
zal zijn.
Het is de verwachting dat beide maatregelen zouden bijdragen aan een positieve beoordeling
van een Nederlands RRP door de Commissie. De Commissie zal beoordelen of een plan
in zijn totaliteit voldoende bijdraagt aan het adresseren van de landenspecifieke
doelstellingen van Nederland.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
De leden van de PvdA-fractie constateren dat er nog altijd geen plan ligt om in aanmerking
te komen voor de miljarden uit het Europees Herstelfonds uit de coronacrisis. Zij
vragen waarom deze plannen nog niet gemaakt zijn, en wanneer de Minister van plan
is deze op te maken.
Eerder is door het – destijds nog missionaire – kabinet besloten het nieuwe kabinet
een besluit te laten nemen over de invulling van het RRP, met hervormingen en investeringen.
Het nieuwe kabinet zal immers ook uitvoering geven aan het plan. Nu de formatie vorderingen
maakt, is de vormgeving van het Nederlandse RRP en invulling van de hervormingen en
investeringen onderdeel van de formatie.
Zij vragen voorts of de Minister bij de totstandkoming van het herstelfonds heeft
aangedrongen op het doorvoeren van hervormingen door lidstaten om in aanmerking te
komen voor gelden uit het herstelfonds.
De Raad van de Europese Unie (de Raad) en het Europees Parlement hebben tot oprichting
van de RRF besloten om met investeringen en hervormingen het economisch herstel in
lidstaten te bevorderen en tegelijkertijd de digitale en groene transities te ondersteunen.
De RRF biedt daarmee een kans om structurele hervormingen een extra stimulans te geven.
Het doorvoeren van hervormingen was een belangrijke voorwaarde voor het kabinet om
in te kunnen stemmen met de oprichting van de RRF. Nederland heeft zich dus Europees
verband hard gemaakt voor de eis dat de herstelplannen voldoende ambitie op hervormingen
bevatten en dat daarbij de landspecifieke aanbevelingen geadresseerd worden. Dit opdat
het RRF een blijvend positief effect zal hebben op de veerkracht van de lidstaten.
Dit legt de lat ook hoog voor ons eigen RRP.
Zij vragen voorts welke hervormingen de Commissie voorstelt voor Nederland om in aanmerking
te komen voor het herstelfonds. De leden van de PvdA-fractie vragen of aanpassingen
in de hypotheekrenteaftrek hiertoe behoren, en wat het kabinet daarvan vindt.
Naast de generieke RRF-criteria waar een RRP aan moet voldoen, heeft de Europese Commissie
in informele (ambtelijke) gesprekken aangegeven dat aanvullende hervormingen op met
name woningmarkt en arbeidsmarkt nodig zijn om de landspecifieke aanbevelingen voor
Nederland adequaat te adresseren. Het gaat hierbij om het minder stimuleren van en
het versterken van de positie van zelfstandigen. Dit is in lijn met de landspecifieke
aanbevelingen op dit vlak die de Raad Nederland al jaren geeft. Het versneld afbouwen
van de hypotheekrenteaftrek en de zelfstandigenaftrek zijn voorbeelden van mogelijke
hervormingen waarmee het Nederlandse plan kan voldoen aan een doeltreffende aanpak
van de landenspecifieke aanbevelingen op deze terreinen. Een ander voorbeeld van additionele
hervormingen die bijdragen aan het terugdringen van schulden op de woningmarkt is
bijvoorbeeld het aanscherpen van de leennormen (LTV, LTI, en DSTI-ratios). Daarnaast
kan het afbouwen van de MKB-winstvrijstelling of de startersaftrek en het implementeren
van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen ook bijdragen aan het
aanpakken van verstoringen op de arbeidsmarkt. Daarbij past de kanttekening dat landen
niet in detail voorgeschreven krijgen hoe zij een landspecifieke aanbeveling moeten
implementeren. Dit zien we ook bij de plannen van andere landen.
Het is aan het nieuwe kabinet om invulling te geven aan het plan en dit af te stemmen
met de Europese Commissie. Bovengenoemde hervormingen zijn voorbeelden van een aanpak
van die zou kunnen voldoen aan de CSRs; deze en mogelijke andere invullingen zullen
in gesprek met de Commissie moeten worden getoetst.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GL
De leden van de GroenLinks-fractie hebben een aantal vragen aan het kabinet over verscheidene
Ecofin-/Eurogroepthema’s.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet alle onderliggende departementale
beslisnota’s aan de Kamer kan toezenden omtrent de (niet-)indiening van een Herstel-
en Veerkrachtplan door Nederland, en de manier waarover de Kamer hierover via een
kabinetsbrief recentelijk is geïnformeerd. Deze leden wijzen erop dat openbaarmaking
hiervan in lijn is met de open bestuurscultuur en de beleidslijn actieve openbaarmaking
nota’s die sinds 1 juli 2021 van kracht is.
Op dit moment loopt er een WOB-verzoek naar de totstandkoming van de RRF en mogelijke
invulling van het RRP, waarbij de relevante departementale nota’s openbaar zullen
worden. Departementen zijn nog bezig om het WOB-verzoek af te ronden. Het kabinet
zal uw Kamer gelijktijdig aan verzending naar de indiener de stukken uit het WOB-verzoek,
dat overeenkomt met het verzoek van de leden van de Groenlinks-fractie, op 15 november
toesturen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier en hoe vaak en intensief
het huidige demissionaire kabinet informeel contact gehad heeft met de Europese Commissie
over het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, en ook de kwaliteit van Herstel-
en Veerkrachtplannen van andere lidstaten.
In het voorjaar van 2021 heeft er enkele keren ambtelijk overleg plaatsgevonden met
de Europese Commissie over de RRF en de manier waarop Nederland invulling zou kunnen
geven aan zijn plan. Over de kwaliteit van herstel- en veerkrachtplannen van andere
lidstaten is gesproken met de Europese Commissie binnen de ambtelijke voorportalen
van de Raad op het moment dat de Commissie een voorstel had gedaan voor een uitvoeringshandeling
van de Raad ter goedkeuring van plannen. Daarnaast heeft Nederland geregeld in bilaterale
contacten met de Commissie gevraagd naar haar toetsing van plannen van andere lidstaten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet, o.a. gebaseerd op onderzoeken
die er al liggen, zoals dat van denktank Bruegel9, een kwantitatieve inschatting kan maken hoeveel extra lidstaten tot aan 2030 publiek
moeten investeren t.o.v. het huidige basispad om een 55 procent uitstootreductie per
2030 mogelijk te maken.
Zoals vermeld in het BNC-fiche over de mededeling «Een ambitieuzere klimaatdoelstelling
voor Europa voor 2030», heeft de Europese Commissie hiervan in 2020 een inschatting
gemaakt. Volgens de Commissie zal de transitie flinke investeringen vergen: ongeveer
90 miljard euro per jaar meer dan nodig zou zijn geweest voor het oude EU 2030-klimaatdoel
(40% reductie t.o.v. 1990) Het kabinet kan hier op dit moment geen actuelere inschatting
van maken. De benodigde publieke investeringen hangen af van veel verschillende factoren,
waaronder de precieze vormgeving van Europees en nationaal klimaatbeleid, de lopende
onderhandelingen over het Fit for 55 pakket en de verdeling tussen publieke en private
investeringen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een kwantitatieve inschatting
kan maken van de hoeveelheid extra klimaatinvesteringen die een lidstaat als Italië
en een lidstaat als Nederland per jaar tot 2030 zou kunnen doen, vanaf het moment
dat de regels uit het bestaande begrotingspact vanaf 2023 onveranderd opnieuw geactiveerd
zouden worden.
Het kabinet kan hier geen inschatting van maken. Dit is niet alleen afhankelijk van
de begrotingsruimte onder de regels van het SGP, maar ook van de keuzes die lidstaten
zelf maken binnen hun eigen begrotingen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over de voorstellen van de
Commissie met betrekking tot de implementatie van de Baselakkoorden voor bancaire
buffers. Zij zijn allereerst blij dat aan het Basel-akkoord wordt vastgehouden voor
wat betreft de output-floor. Tegelijkertijd merken zij op dat veel EU-specifieke afwijkingen
op de Basel-regelgeving in het voorstel overeind blijven. Zij vragen de Minister in
hoeverre hij van mening is dat de implementatie naar de geest en letter is van de
Baselse akkoorden is, zoals bepleit door 24 Europese toezichthouders.
De leden van de GroenLinks fractie vragen het kabinet in hoeverre zij van mening is
dat het voorstel voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden in de richtlijn
en verordening kapitaaleisen in lijn is met de geest en de letter van de Bazel-akkoorden.
Op dit moment bestudeer ik het voorstel van de Europese Commissie. Dit voorstel lijkt,
op basis van een eerste lezing, op bepaalde onderdelen de finale Bazel III-eisen te
volgen, bijvoorbeeld met de keuze voor de zogenaamde single stack toepassing van de kapitaalvloer. Deze toepassing van de kapitaalvloer was een belangrijk
onderdeel van de voorlopige inzet van Nederland. Op andere onderdelen doet de Commissie
voorstellen die niet volgen uit de Bazelstandaarden. Dit is bijvoorbeeld het geval
ten aanzien van transitiefase voor laag risico-hypotheken en bedrijven zonder externe
kredietrating. Uw Kamer zal, zoals gebruikelijk, via een BNC-fiche geïnformeerd worden
over de kabinetsappreciatie van het voorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet om een appreciatie van het gegeven
dat de implementatie van de aangescherpte Baselse regels in de Verordening en Richtlijn
Kapitaalvereisten (CRR en CRD) naar 2025 (en op onderdelen zelfs 2033) in plaats van
2023 verschoven is, en dat de kapitaalimpact van de voorstellen van de Commissie lager
is dan verwacht (ten opzichte van het eerdere impactassessment van de Europese Banken
Autoriteit (EBA) en het onderzoek van Copenhagen Economics in opdracht van EBA). Kan
toegelicht worden op welke manieren is afgeweken van het Basel III-akkoord om dit
te bewerkstelligen? En op welke manier is hierin tegemoetgekomen aan de bankenlobby?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet daarnaast in hoeverre er is
afgeweken van het finale Bazel III-akkoord om een bepaalde, lager dan verwachtte,
impact te bewerkstelligen. Zoals hiervoor ook is omschreven, volgt uit een eerste
lezing van het voorstel dat dit op bepaalde onderdelen in lijn is met de Bazelse standaarden,
maar dat er op bepaalde onderdelen ook (tijdelijke) afwijkingen voorgesteld worden.
Op basis van de impactanalyse van de Europese Commissie lijkt de impact lager uit
te vallen dan uit eerdere impact assessments van de EBA bleek. Het beperken van de
impact werd bepleit door Europese banken, maar ook door een aantal lidstaten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister in welke mate hij tevreden is
met hetgeen (met name in pijler 2) geregeld is qua verscherpt toezicht op klimaatrisico’s
(in termen van de duurzaamheidsrisico reducerende plannen die door instellingen gemaakt
moeten gaan worden, rapportageverplichtingen en ESG-definities die geharmoniseerd
gaan worden), gegeven de inzet van het Ministerie van Financiën en DNB om het aanpakken
van duurzaamheidsrisico’s beter in het raamwerk te integreren. In welke mate is de
inzet van Nederland in het voorstel verwerkt? En ziet het kabinet nog ruimte voor
meer ambitie voor het aanpakken van klimaatrisico’s binnen pijler 2?
Tenslotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie het kabinet in hoeverre zij tevreden
is met hetgeen is voorgesteld met betrekking tot verscherpt toezicht op klimaatrisico’s.
Het kabinet heeft zich, in lijn met eerdere toezeggingen aan de Kamer, in de aanloop
naar het voorstel uitgesproken voor de betere integratie van ESG-factoren in het toezichtraamwerk
voor banken. De voorstellen van de Europese Commissie lijken op basis van een eerste
lezing in dit opzicht positief. Het kabinet bestudeert de voorstellen en beraadt zich
op haar definitieve standpunt, ook op dit onderdeel van het pakket, en komt hier,
zoals gebruikelijk, in het BNC-fiche op terug.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het kabinet vindt van de suggestie van
ECB-bestuurslid Elderson om financiële instellingen wettelijk te verplichten zich
aan de klimaatdoelstellingen te houden10, gegeven dat ze zich ook al woordelijk aan deze doelstellingen gecommitteerd hebben,
en gegeven dat de economieën van lidstaten waarmee deze financiële instellingen financieel
in verbinding staan, verdragsrechtelijk ook al tot dergelijke klimaatdoelstellingen
verplicht zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie brengen een speech van het ECB-bestuurslid Frank
Elderson onder de aandacht en vragen het kabinet wat zij van de suggestie voor een
wettelijke verplichting van klimaatdoelen voor banken vindt. Onderdeel van het voorstel
van de Europese Commissie voor de herziening van de richtlijn en verordening kapitaaleisen
is dat banken specifieke plannen en kwantificeerbare doelen dienen te ontwikkelen
om de klimaatgerelateerde risico’s die zich voortdoen op de korte, middellange en
lange termijn te adresseren wanneer het bedrijfsmodel niet in lijn is met de bredere
transitie naar een duurzame economie. Blijkens de considerans van het Commissievoorstel
moet deze bredere transitie expliciet in het licht van het Akkoord van Parijs worden
begrepen. Het kabinet bestudeert deze voorstellen momenteel in meer detail en vormt
haar oordeel hierover en zal uw Kamer verder informeren via een BNC Fiche.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Volt
Economisch herstel in Europa
In de brief d.d. 1 november jl. over het vervolgproces met betrekking tot het Nederlandse
Recovery and Resilience Plan11, schrijft de Minister dat de deadline voor het indienen van plannen om aanspraak
te maken op het Recovery Resilience Facility (herstelfonds), in de zomer van 2022
is. Deze door de Minister gestelde deadline komt niet overeen met de eerdere door
hem en de toenmalige Minister van EZK verstuurde brief op 27 november 202012. Daarin wordt geschreven over de data 15 oktober 2021–30 april 2022 als uiterlijke
deadline. Deze datum is ook opgenomen in de Europese wetgeving (EUR-Lex13). Kan de Minister toelichten aan de leden van de Volt-fractie waarom de deadline
nu in de zomer van 2022 zou liggen? Waar komt deze kennis vandaan? Welke mogelijkheid
is er nog voor consultatie met de Kamer, decentrale overheden en andere stakeholders
als de deadline toch eerder blijkt? Zou consultatie niet juist aan het begin in plaats
van achteraf moeten plaatsvinden?
Voor de brief van 27 november 2020 heeft het kabinet zich gebaseerd op de Raadspositie
ten aanzien van de RRF-verordening. De finale tekst van de RRF-verordening, die de
uitkomst was van onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement, wijkt
hier op enkele punten van af. Volgens de finale tekst van de RRF-verordening wordt
het door de lidstaat voorgelegde herstel- en veerkrachtplan in de regel uiterlijk
30 april van een jaar officieel ingediend. Deze formulering biedt ruimte om af te
wijken van deze deadline. Juist omdat het kabinet de Kamer, decentrale overheden en
stakeholders, zal consulteren voorafgaand aan de formele indiening, is het belangrijk
deze flexibiliteit te benutten. De zomer van 2022 als uiterste moment voor formele
indiening is daarbij gebaseerd op het uiterste moment waarop de Commissie 70% van
de RRF-middelen moet committeren aan lidstaten, namelijk 31 december 2022, en de termijn
die voorafgaand daaraan nodig is voor de beoordeling en goedkeuring van een plan.
Nadat een plan formeel is ingediend door een lidstaat heeft de Commissie volgens de
RRF-verordening twee maanden om dit te beoordelen en een voorstel te doen voor een
uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad heeft vervolgens in de regel een maand de
tijd om dit uitvoeringsbesluit aan te nemen. Dit gezegd hebbende zal het kabinet streven
naar het tijdig indienen van een plan zodat een overschrijding van de deadline niet
dreigt.
Zoals de Minister aangeeft in zijn brief d.d. 1 november jl. heeft Nederland als enige
land nog geen plannen ingediend voor het herstelfonds. Dit terwijl Nederland het geld
hard nodig heeft voor economisch herstel, hervormingen en investeringen in digitalisering
en klimaat. Klopt het, zo vragen de leden van de Volt-fractie, dat de Minister overweegt
het geld in te zetten voor het afbetalen van al gedane investeringen (bouwsteen 1),
in plaats van het geld inzetten voor nieuwe, innovatieve en kansrijke investeringen
(bouwsteen 2)?
Volgens de RRF-verordening kan het plan ingevuld worden met maatregelen (hervormingen
en investeringen) die na 1 februari 2020 van start zijn gegaan. Dit betekent dat maatregelen
kunnen worden opgenomen waartoe reeds is besloten, of nieuwe additionele maatregelen.
De keuze om invulling te geven aan het plan door middel van besloten en reeds gedekte
investeringen of nieuwe investeringen, of een combinatie van beide, is aan een volgend
kabinet.
Kan de Minister de ambtelijke voorbereiding voor de implementatie van het herstelfonds
met de Kamer delen? Vanaf welk moment heeft het kabinet de intentie om de Kamer, decentrale
overheden en andere stakeholders te consulteren?
Maandag jl. is de ambtelijke voorbereiding met uw Kamer gedeeld. De ambtelijke verkenning
presenteert de mogelijkheden en keuzes bij invulling van een Nederlands Recovery and Resilience Plan. In de verkenning worden de randvoorwaarden geschetst waaraan een herstelplan moet
voldoen. Daarnaast presenteert de verkenning het resultaat van ambtelijke voorbereidende
inventarisaties ten behoeve van het Nederlandse RRP en gaat in op de keuzes die gemaakt
kunnen worden bij het opstellen en indienen van het RRP. Het is aan het nieuwe kabinet
om hier een besluit over te nemen. Het nieuwe kabinet gaat ook over wanneer en welke
stakeholders geconsulteerd zullen worden.
Nederland is vaak trots op zijn positie als kenniseconomie. Deze staat echter onder
grote druk. Zo zijn wij het derde land binnen de EU wiens onderwijs het meest achteruit
holt. Ook onze investering conform de Lissabondoelstellingen behalen we niet, terwijl
er bijvoorbeeld grote interesse bestaat bij de provincie Limburg om de plaatsing van
de Einsteintelescoop in de provincie te faciliteren. De beschikbare gelden uit het
herstelfonds zouden voor dit soort doeleinden, namelijk investeringen in innovatie,
onderwijs, digitalisering en klimaat, benut kunnen worden. Uit de brief maken de leden
van de Volt-fractie echter op dat de inzet van de Minister van Financiën zal liggen
bij het afbetalen van al gedane investeringen (bouwsteen 1). Kan de Minister toelichten
hoe het mogelijk is dat het beleid landelijk zo haaks op elkaar blijkt te staan (Financiën
en EZK,
OCW) en dat deze soms ook haaks op regionale doelen staat? Juist omdat volgens RRF
consultatie van verschillende belanghebbenden plaats dient te vinden.
Het kabinet spant zich er altijd voor in om beleid van verschillende departementen
niet met elkaar in tegenspraak te laten zijn, en in overeenstemming te laten zijn
met de regionale doelen. Ook de inventarisatie bevat een breed pallet aan nieuwe voorstellen
van de verschillende departementen. Het is aan de formatie en een nieuw kabinet om
keuzes te maken over de invulling van het Nederlandse RRP.
Een inventarisatie van mogelijke hervormingen die aansluiten op de landen-specifieke
aanbevelingen is volgens de brief al gedaan door ambtenaren. In welk stadium is deze
inventarisatie? In welk stadium zijn de onderhandelingen hierover aan de formatietafel?
Kan de Minister toezeggen dat er plannen liggen voor de nodige hervormingen op de
arbeids- en woningmarkt, zodat zij na de formatie meteen geïmplementeerd kunnen worden?
Wanneer zullen deze voorstellen naar de Kamer komen, zodat de Kamer meegenomen wordt
in de besluitvorming hierover, zo vragen de leden van de Volt-fractie.
Binnen de ambtelijke verkenning die met uw Kamer is gedeeld, zijn geen nieuwe hervormingen
geïnventariseerd. Er zijn al diverse bestaande rapporten met beleidsopties beschikbaar,
o.a. op het gebied van de arbeidsmarkt (zoals CIE Borstlap, BMH-rapporten en IBO’s),
die hier als basis voor kunnen dienen. Het is aan het nieuwe kabinet om de Kamer te
betrekken bij de hervormingen die voortkomen uit de formatie.
Deze leden vragen voorts hoe de Minister wil omgaan met het grote aantal hervormingen
en investeringen en de daarbij horende mijlpalen en targets per lidstaat. Op welke
manier wil de Minister beoordelen of aan mijlpalen en targets is voldaan bij uitbetalingen,
nu bijvoorbeeld het Roemeense plan alleen al 507 mijlpalen en targets bevat? Wil de
Minister zelfstandig beoordelen of mijlpalen en targets gehaald zijn en zo niet, hoe
wil de Minister bepalen wanneer Nederland de noodzaak ziet om de noodremprocedure
te starten wanneer bepaalde mijlpalen en targets, bijvoorbeeld bij hervormingen, naar
oordeel van het kabinet niet voldoende behaald zijn? Kan de Minister toelichten of
en hoe de andere Europese lidstaten Nederland serieus nemen in het beoordelen van
de plannen, gezien het feit dat Nederland als enige land nog geen plannen heeft ingediend?
Lidstaten kunnen tweemaal per jaar een verzoek tot uitbetaling doen. De Europese Commissie
beoordeelt na een verzoek tot uitbetaling of de mijlpalen en doelen die volgens het
uitvoeringsbesluit zijn verbonden aan een uitbetaling zijn bereikt. Indien de Europese
Commissie tot een positieve voorlopige beoordeling komt zal zij het Economisch en
Financieel Comité (EFC) om een opinie vragen over de bereikte mijlpalen en doelen.
Het aantal mijlpalen en doelen is te groot om over alle zelf een oordeel te vormen.
Het kabinet zal dus primair toetsen of de Europese Commissie een overtuigend oordeel
velt dat mijlpalen en doelen zijn bereikt. Het kabinet zal zich bij de oordeelsvorming
over de beoordeling van de Commissie voornamelijk richten op de belangrijkste hervormingsmaatregelen
uit de uitvoeringsbesluiten zoals deze ook zijn weergegeven in de kabinetsappreciaties
van de uitvoeringsbesluiten.
Nederland heeft in verschillende Europese gremia zijn politieke situatie toegelicht
en aangegeven dat het indienen van het Nederlandse herstelplan aan het nieuwe kabinet
wordt gelaten. Het kabinet heeft de indruk dat er onder de lidstaten van de Europese
Unie begrip is voor de Nederlandse situatie en de uitdaging die dit oplevert voor
het indienen van het herstelplan.
De leden van de Volt-fractie vragen hoe het voornemen van het kabinet om een keer
per kwartaal aan de Kamer te rapporteren over de beoordeling van ingediende betalingsverzoeken
door de Europese Commissie zich verhoudt met de termijnen uit de RRF. Betekent dit
dat de termijn om de noodremprocedure te starten al verlopen kan zijn voordat de Kamer
geïnformeerd wordt?
Zoals aangegeven in de brief van 17 september over de implementatiefase van de RRF
is het kabinet voornemens om uw Kamer periodiek, namelijk eens per kwartaal, een overzicht
te sturen van de definitieve beoordeling van ingediende betalingsverzoeken door de
Europese Commissie.14 Dit voornemen is ingegeven door het grote aantal betalingsverzoeken en de wens om
de informatievoorziening aan het parlement overzichtelijk te houden. Aangezien het
gaat om een overzicht van de definitieve beoordeling is het op dat moment niet meer
mogelijk om een noodremprocedure te starten. Zoals echter aangegeven in de brief is
het kabinet voornemens uw Kamer onverwijld te informeren indien Nederland of een andere
lidstaat noodzaak ziet tot het starten van de hierboven genoemde noodremprocedure.
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de Minister het gebruik van het leningendeel
van de RRF beoordeelt, nu veel lidstaten geen beroep blijken te doen op leningen (het
leningendeel omvat 385,8 miljard euro in huidige prijzen). Wat gebeurt met het deel
van fondsen waar geen beroep op wordt gedaan? Is Nederland van plan om beroep te doen
op het leningendeel?
Lidstaten kunnen tot 31 augustus 2023 leningen aanvragen uit de RRF. Lidstaten die
nu geen beroep doen op het leningendeel van de RRF, zouden dit dus alsnog kunnen doen.
Hier moeten dan wel aanvullende investeringen en hervormingen tegenover staan. Voor
zover er geen gebruik wordt gemaakt van het leningengedeelte van de RRF zal de Europese
Commissie hiervoor – namens de EU – ook geen leningen hoeven aangaan op de kapitaalmarkt.
Het ligt niet voor de hand dat Nederland gebruik zal maken van de leningen uit de
RRF, aangezien Nederland zelf tegen gunstige voorwaarden kan lenen op de kapitaalmarkt.
Jaarverslag van de EU-begroting 2020 door de Europese Rekenkamer
De leden van de Volt-fractie lezen dat de Minister in de geannoteerde agenda schrijft:
«Voor Nederland vormen het oordeel en de bevindingen van de ERK een belangrijke bijdrage
aan de standpuntbepaling ten aanzien van de decharge van de EU-begroting in het algemeen
en de Raadsaanbevelingen hierover in het specifiek.» De Minister gaat echter niet
in op de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer om de Covid-19-uitgaven, zijnde
de middelen uit Next Generation EU (NGEU) gestandaardiseerd bij te houden. Wat is
de evaluatie van de Minister van deze aanbeveling? Gezien het feit dat ook Nederland
met 53 procent van de Europese structuur- en investeringsfondsen adsorptie onder het
EU-gemiddelde presteert, verwacht de Minister problemen met betrekking tot de uitgaven
van de NGEU-middelen? Waarom scoort Nederland onder het EU-gemiddelde wat betreft
adsorptiecapaciteit van EU-fondsen? Hoe kan de Nederlandse adsorptiecapaciteit worden
verbeterd?
De ERK beveelt aan een gestandaardiseerde rapportage op te stellen over COVID-19-gerelateerde
EU-begrotingsuitgaven. Het kabinet is voorstander van transparantie en inzichtelijkheid
over de EU-uitgaven en maatregelen die de controle van deze uitgaven verder bevorderen.
Daarbij merkt het kabinet ook op dat de besteding van EU-middelen reeds aan strenge
rapportageverplichtingen en audits moeten voldoen. Het kabinet is van mening dat nieuw
op te stellen rapporten relevante nieuwe informatie moet bevatten en in verhouding
moet staan met additionele administratieve lasten.
De ERK rapporteert in hun jaarverslag over de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten
wat betreft de absorptie van de ESIF-middelen die hen in het MFK 2014–2020 zijn toegewezen.
Voor Nederland wordt hier inderdaad een percentage van 53% benoemd. Het is moeilijk
te zeggen waarom Nederland hierin onder het EU-gemiddelde scoort. Daarbij dient het
absorptiepercentage ook te worden onderscheiden van de absorptiecapaciteit. De ERK
merkt terecht op dat voor het MFK 2007–2013 in het algemeen de n+2-regel gold, terwijl
in het MFK 2014–2020 de n+3-regel van toepassing is. Dit betekent dat er meer tijd
is om declaraties in te dienen voor projecten onder deze fondsen, waardoor het absorbtiepercentage
nog verder zal stijgen. Voor bijvoorbeeld de vier landsdelige programma’s onder het
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) laten de meest recente cijfers zien
dat de committeringsgraad in deze programma’s boven de 100% ligt. Daarmee kan vrijval
van middelen uit projecten die voortijdig stoppen, of goedkoper zijn dan eerder verwacht,
alsnog worden uitgegeven. De jaarlijkse bestedingsnormen zijn de afgelopen jaren steeds
gehaald. Er is dan ook geen reden om te twijfelen aan het absorptievermogen van bijvoorbeeld
de EFRO-programma’s. Het kabinet heeft er alle vertrouwen in dat deze programma’s
aan het einde van de subsidiabele periode een volledige besteding van de EU-middelen
laat zien. Het kabinet heeft eenzelfde vertrouwen in de mogelijkheid van Nederland
om NGEU-middelen te besteden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
RRF
De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van de stukken ten behoeve van
de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad op 8 en 9 november 2021. Zij vragen
of de demissionair Minister bekend is met de voorwaarden die de EU stelt aan de 5,6 miljard euro
die Nederland kan krijgen uit hoofde van het RRF, namelijk het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek
en het schrappen van de aftrek voor zzp’ers.
Op basis van de RRF-criteria moeten het Nederlandse RRF-plan onder andere bijdragen
aan de doeltreffende aanpak van de landenspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020.
Het demissionaire kabinet is bekend met de landenspecifieke aanbevelingen die Nederland
de afgelopen jaren heeft ontvangen van de Raad. De Europese Commissie heeft in informele
(ambtelijke) gesprekken verwezen naar de CSRs en aangegeven dat aanvullende hervormingen
op met name arbeidsmarkt en woningmarkt nodig zijn om de landspecifieke aanbevelingen
adequaat te adresseren.
Hervormingen die aansluiten op de CSR om het minder stimuleren van schulden en het
terugdringen van verstoringen op de woningmarkt, zijn bijvoorbeeld het versnelde afbouwen
van de hypotheekrenteaftrek. Hiermee neemt ook de verstoring van koop ten opzichte
van huur af. Andere additionele hervormingen die hier tevens aan bijdragen is bijvoorbeeld
het overhevelen van de eigen woning plus eigenwoningschuld naar Box 3 of overwaarde
bij verkoop belasten. Andere maatregelen die de opbouw van schuld tegengaan, zijn
bijvoorbeeld het aanscherpen van leennormen (bijvoorbeeld LTV, LTI, DSTI-ratios).
Daarnaast kan het afbouwen van de MKB-winstvrijstelling of de startersaftrek en het
implementeren van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen ook bijdragen
aan het aanpakken van verstoringen op de arbeidsmarkt. Daarbij past de kanttekening
dat de Commissie een plan als geheel toetst op de voorwaarden uit de RRF-verordening
en daarin alles meeweegt. Daarbij is één van de voorwaarden dat de hervormingen en
investeringen in het plan een bijdrage leveren aan een substantieel deel van de landspecifieke
aanbevelingen. Deze integrale beoordeling zien we ook bij de plannen van andere landen.
Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de
landenspecifieke aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP. Bovengenoemde
hervormingen zijn voorbeelden van een doeltreffende aanpak van de CSRs.
Is de demissionair Minister het met deze voorwaarden eens of zijn deze onbespreekbaar?
Met welke uitgangspunten gaat hij de gesprekken en onderhandelingen met de EU aan?
Nederland maakt aanspraak op een bedrag van ca. € 6 mld. aan giften uit de Recovery
and Resilience Facility (RRF). Hiervoor moet Nederland een coherent plan indienen
met een gebalanceerde set aan hervormingen en investeringen. Nederland heeft zich
op Europees niveau hard gemaakt voor de eis dat de herstelplannen voldoende ambitie
op hervormingen bevatten. Nederland heeft actief bepleit dat landen de landspecifieke
aanbevelingen van de Raad in hun herstelplan adresseren. Deze inzet van Nederland
in de totstandkoming van het RRF legt dan ook de lat hoog voor ons eigen RRP. Het
is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de landenspecifieke
aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP.
Is de demissionair Minister van mening dat Nederland uitstekend, zonder Europese inmenging,
zelf als soeverein land democratisch via het parlement kan bepalen of de hypotheekrenteaftrek
wel of niet beperkt/afgeschaft dient te worden? Hetzelfde geldt wat de leden van de
Groep Van Haga betreft voor de aftrek zzp’ers.
Op basis van de RRF-criteria moeten het plan onder andere bijdragen aan de doeltreffende
aanpak van de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020. Het versneld afbouwen
van de zelfstandigenaftrek en de hypotheekrenteaftrek zijn mogelijke maatregelen die
tegemoet zouden komen aan de landspecifieke aanbevelingen wat betreft de arbeidsmarkt
en woningmarkt. Er zijn meerdere additionele hervormingen die kunnen bijdragen aan
de goedkeuring van het RRP. Voor het terugdringen van schulden op de woningmarkt kan
gedacht worden aan het aanscherpen van de leennormen (LTV, LTI, en DSTI-ratios). Voor
het aanpakken van verstoringen op de arbeidsmarkt door ongelijke fiscale voordelen
kan gedacht worden aan het afbouwen van de MKB-winstvrijstelling of de startersaftrek.
Daarbij past als eerder aangegeven de kanttekening dat de Europese Commissie een plan
als geheel toetst op de voorwaarden uit de RRF-verordening en daarin alles meeweegt.
Het is aan de formatie om te bepalen welke voor Nederland verstandige hervormingen
het nieuwe kabinet voornemens is te realiseren in de komende kabinetsperiode en welke
in het plan zullen worden opgenomen. De hervormingen die uiteindelijk onderdeel zijn
van het plan, zullen uiteraard volgens de reguliere procedures in uw Kamer worden
behandeld. Bovengenoemde hervormingen zijn voorbeelden van een aanpak van die zou
kunnen voldoen aan de CSRs; deze en mogelijke andere invullingen zullen in gesprek
met de Commissie moeten worden getoetst.
De leden van de Groep Van Haga vragen de demissionair Minister of hij vindt dat Nederland
met een last van 40 miljard euro inzake het RRF, waarvan 5,6 miljard euro retour komt
onder draconische voorwaarden, een goede profijtelijke zaak heeft gedaan in het belang
van Nederland. Indien de demissionair Minister deze vraag bevestigend antwoordt, kan
hij dan het belang van Nederland en zijn burgers uitleggen, liefst kwantitatief?
Het herstelinstrument NGEU is tot stand gekomen in de unieke context van de COVID-19-pandemie.
Nederland heeft zich actief ingezet om via Europese samenwerking bij te dragen aan
het bespoedigen van een duurzaam herstel en het bevorderen van verdere economische
groei. Het kabinet nam daarbij solidariteit tussen lidstaten en de daaraan verbonden
eigen verantwoordelijkheid van lidstaten om hun economische weerbaarheid en groeivermogen
te vergroten middels hervormingen en investeringen als centrale uitgangspunten.
Gezien de openheid van de Nederlandse economie is een sterke economische groei in
de EU als geheel van groot economisch belang. De doelstellingen van het herstelinstrument
NGEU, namelijk het bespoedigen van het herstel en het bevorderen van het groeivermogen
via investeringen en hervormingen, zijn daarmee ook in het belang van Nederland. Daarnaast
is het herstelinstrument een uiting van solidariteit die past bij het lidmaatschap
van de EU.
Is de demissionair Minister het met de leden van de Groep Van Haga eens dat de facto
het RRF niets meer of minder is dan een bouwsteen voor een verdere transferunie en
welke maatregelen en acties stelt hij voor om dit te voorkomen, gegeven een recent
aangenomen motie die vroeg een transferunie te voorkomen?
NGEU is opgericht als eenmalig en tijdelijk instrument in de unieke context van de
COVID-19-pandemie.
Kan de demissionair Minister de reeds in een eerder commissiedebat gevraagde en toegezegde
pro/con-analyse van het aan Nederland toekomende RRF-bedrag ad 5,6 miljard euro aan
de Kamer doen toekomen, gegeven de voorwaarden die we nu kennen? Kortom, de voor-
en nadelen van het enerzijds ontvangen van 5,6 miljard euro uit het RRF tegenover
anderzijds de gevolgen van de voorwaarden die hieraan gesteld worden, zo vragen de
leden van de Groep Van Haga.
De RRF heeft tot doel het economisch en sociale herstel, het groeipotentieel en de
veerkracht van lidstaten te bevorderen. Mede door de goede budgettaire uitgangspositie
heeft Nederland snel op het uitbreken van de coronacrisis kunnen reageren en het herstel
stevig ondersteund. De rationale voor Nederland voor het RRP ligt in het bevorderen
van noodzakelijke groene en digitale transities, het versterken van de economische
veerkracht en het beperken van de sociale effecten van de crisis, via gerichte hervormingen
en investeringen. De voorwaarden die vanuit de RRF-verordening hieraan worden gesteld,
dragen juist bij aan deze doelstelling, en zijn geen nadeel van het ontvangen van
de giften uit het RRF. Dit demissionaire kabinet hecht veel belang aan een stevig
en ambitieus RRP, in Nederland en in andere lidstaten. Door in te zetten op structurele
hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en
de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese
middelen uit de RRF.
Deze leden vragen voorts waarom de demissionair Minister de voorwaarden, met name
de hypotheekrenteaftrek, inbrengt tijdens de formatieonderhandelingen zonder eerst
het democratische oordeel van het parlement af te wachten. Loopt de demissionair Minister
niet te ver voor de muziek uit en vindt hij niet dat hij hiermee het parlement schoffeert,
mede omdat hij niet bereid was in het commissiedebat van 2 november jl. in persoon
te verschijnen?
Om de formatie voor te bereiden en het indienen van het plan niet te vertragen, heeft
het kabinet besloten een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands
herstelplan uit te laten voeren. Onderdeel van deze verkenning waren de (hoog)ambtelijke
informele gesprekken met de Europese Commissie. Uit die gesprekken bleek dat de Commissie
meer van Nederland verwacht op het gebied van de reeds ingevoerde hervormingen, o.a.
op de arbeidsmarkt en woningmarkt, om de landspecifieke aanbevelingen adequaat te
adresseren. De ambtelijke verkenning is beschikbaar gesteld aan de formatie en ook
aan uw Kamer verzonden. Het is aan de formerende partijen om tot een voorstel voor
een Nederlands RRP te komen.
Is de demissionair Minister het eens met de leden van de Groep Van Haga dat de plicht
van een Minister om verantwoording af te leggen aan het parlement te allen tijde voorrang
heeft op partijpolitieke bezigheden zoals formatieonderhandelingen? Zo nee, waarom
niet? Kan de demissionair Minister dat uitleggen?
Vooropgesteld zij dat het kabinet altijd met één mond spreekt. Het kabinet legt verantwoording
af, ook indien de meest betrokken bewindspersoon niet aanwezig kan zijn. Het kabinet
is daarbij verantwoordelijk voor de eigen afvaardiging. Het kan voorkomen dat een
Minister op enig moment niet in staat is om zelf aanwezig te zijn, bijvoorbeeld door
ziekte, een buitenlandse dienstreis of anderszins. In het geval van tijdelijke afwezigheid
treedt te vervangregeling in werking. Deze regeling bepaalt dat de Minister in eerste
instantie vervangen wordt door de Staatssecretaris van zijn ministerie. In het geval
van het Ministerie van Financiën is specifiek bepaald dat Staatssecretaris Vijlbrief
in eerste instantie als vervanger van mij zal optreden en dat Staatssecretaris Van
Huffelen mij vervangt als ook Staatssecretaris Vijlbrief afwezig is. Is ook deze afwezig,
dan treedt een andere Minister op ter vervanging. In mijn geval betreft dat de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De leden van de Groep Van Haga vragen of de Minister bereid is om af te zien van de
aan Nederland toekomende RRF-gelden ad 5,6 miljard euro indien de voorwaarden te streng
zijn en dus de prijs te hoog is. Is de Minister bereid om de Nederlandse bijdrage
aan het RRF op te schorten indien de 5,6 miljard euro met voor Nederland te stringente/ingrijpende
condities gepaard gaan?
Nadat de formatie, al dan niet op hoofdlijnen, invulling heeft gegeven aan het plan,
zal een specifieke projectdirectie het RRP schrijven en uitwerken. Deze projectdirectie
zal tevens het plan afstemmen met de Europese Commissie. Van belang is dat het volgende
kabinet een goede, integrale afweging maakt tussen verschillende beleidsdoelen. Een
ambitieus plan met stevige hervormingen borgt de geloofwaardigheid van de Nederlandse
inzet op structurele versteviging van de economieën van lidstaten vanuit de RRF. Daarnaast
kan een ambitieus plan bijdragen aan het groeipotentieel en de economische, institutionele
en sociale veerkracht versterken en de werkgelegenheid stimuleren. Dit is belangrijk
voor Nederland nu, voor de EU en voor de toekomstige generaties.
Het demissionaire kabinet is ervan overtuigd dat, op basis van de RRF-criteria en
het afstemmingsproces met de Europese Commissie, Nederland een ambitieus plan zal
neerzetten met hervormingen en investeringen.
Mocht de demissionair Minister besluiten om het geld en de voorwaarden toch te accepteren,
welke projecten ziet hij dan gegeven dat 37 procent van de gelden aan verduurzaming
en 20 procent aan digitalisering moet worden gespendeerd?
Eerder is ervoor gekozen om een volgend kabinet een besluit te laten nemen over de
invulling van het plan. Daarmee behoudt een volgend kabinet ook de ruimte om te kiezen
welke maatregelen een plek kunnen krijgen in het nationale plan voor de komende jaren.
Maatregelen die aansluiten bij de doelen van de RRF en bij de doelen van een volgend
kabinet. Om de formatie voor te bereiden en het indienen van het plan niet te vertragen,
heeft het kabinet in november 2020 besloten een ambtelijke verkenning naar de mogelijke
inhoud van een Nederlands herstelplan uit te laten voeren. Deze ambtelijke inventarisatie
bevat onder andere maatregelen die bijdragen aan de groene en digitale transitie.
Het is aan het nieuwe kabinet te bepalen met welke projecten invulling zal worden
gegeven aan het plan.
Indien het antwoord op voorgaande vragen inhoudt dat regels nu eenmaal regels zijn
en afspraken moeten worden nagekomen, kan de Minister dan uitleggen waarom dit dan
ook niet geldt voor de SGP-normen inzake onder meer Italië, Spanje en Griekenland?
Tot slot vragen de leden van de Groep Van Haga in dezen of de demissionair Minister
dan bereid is bovengenoemde landen strikt aan de voorwaarden van het SGP te houden.
Is de demissionair Minister bereid om de oude geldende SGP-normen onverkort te handhaven
en dit desnoods met een Nederlands veto af te dwingen?
Het kabinet heeft zich meermaals kritisch uitgelaten over de toepassing van het SGP
en zich uitgesproken voor een striktere handhaving van de regels. De Commissie en
de Raad zijn volgens het kabinet te weinig in staat gebleken om naleving van de regels
te waarborgen en de regels consistent, transparant en voorspelbaar toe te passen.
Om deze reden is het verbeteren van de handhaving en naleving van de Europese begrotingsregels
onderdeel van de Nederlandse inzet t.a.v. de consultatiesessies over de mogelijke
SGP-herziening.
Daarnaast is de algemene ontsnappingsclausule van het SGP in maart 2020 geactiveerd
om lidstaten flexibiliteit te bieden om maatregelen te kunnen nemen in reactie op
de coronacrisis. De algemene ontsnappingsclausule wordt gedeactiveerd wanneer de ernstige
economische neergang in de EU voorbij is. Het sluiten van de clausule wordt momenteel
voor 2023 verwacht, waarna de gebruikelijke toepassing van de begrotingsregels weer
zal gelden. De Raad besluit, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid
over beslissingen t.a.v. de verschillende stappen die binnen het SGP genomen kunnen
worden, en in sommige gevallen met omgekeerde gekwalificeerde meerderheid. Het demissionaire
kabinet kan niet vooruitlopen op de Nederlandse positiebepaling wanneer dergelijke
stappen aan de orde komen.
Basel 3.5
De verdubbeling van de wegingsfactor inzake risico gewogen activa (RWA) van woninghypotheken
raakt onze banken erg vanwege hun grote hypotheekportefeuille. De banken staan voor
de keuze om kapitaal op te halen of andere activiteiten, bijvoorbeeld de kredietverlening,
terug te schroeven. Hoe kijkt de Minister tegen deze problematiek aan, zo vragen de
leden van de Groep Van Haga.
De leden van de Groep Van Haga vragen de Minister naar zijn kijk op de gevolgen die
het voorstel van de Europese Commissie voor de herziening van de richtlijn en verordening
kapitaaleisen heeft voor de Nederlandse banken, specifiek met het oog op hun hypotheekportefeuilles.
Het voorstel van de Europese Commissie bevat diverse elementen die mogelijk gevolgen
kunnen hebben voor de risicowaardering van hypotheken op de balansen van banken. Zo
stelt de Europese Commissie een lidstaatoptie voor waarmee lidstaten banken kunnen
toestaan om tijdens een overgangsperiode voor bepaalde laag-risicohypotheken een gunstigere
behandeling toe te staan. Het doel van de Commissie is om hiermee tegemoet te komen
aan de specifieke eigenschappen van hypotheekleningen. Op dit moment bestudeer ik
deze voorstellen en de mogelijke gevolgen daarvan en beraad ik mij op mijn standpunt.
De kabinetsinzet voor de onderhandelingen zal, zoals gebruikelijk, via een BNC-fiche
met uw Kamer gedeeld worden.
Digitale Euro
Opvallend is dat er zeer weinig bekend is over de uitrol en vormgeving van de digitale
euro, zo stellen de leden van de Groep Van Haga vast. Normaal gesproken wordt er een
draaiboek gemaakt met wie wat doet, wie de verantwoordelijkheid draagt, wie de client
acceptance doet en de controlerende functies krijgt. Kan de demissionair Minister
uitleggen hoe het mogelijk is dat zo een groot en complex project zo slecht gepland
en uitgewerkt is?
De leden van de fractie Van Haga vragen waarom er nog geen draaiboek beschikbaar is,
waarin staat wie verantwoordelijkheid draagt, wie controlerende functies krijgt en
welke rollen de verschillende partijen hebben bij de uitgifte van een digitale euro.
De ontwikkeling van de digitale euro is een project dat sinds deze zomer een formele
structuur kent. Binnen het Eurosysteem is de ontwikkeling van de digitale euro toen
aangemerkt als officieel project. Hiermee is de tweejarige onderzoeksfase ingegaan,
waarin onder andere zal worden onderzocht wat de mogelijke gebruiksmogelijkheden van
een digitale euro zijn, wat er technisch mogelijk is qua ontwerpkeuzes en wat de gevolgen
en risico’s voor de financiële sector en het monetaire beleid zijn. Tegelijkertijd
zal er door de Europese Commissie, het Europees Parlement en door de lidstaten in
de Eurogroep worden gesproken over de mogelijke doelstellingen van een digitale euro.
Wat we met een digitale euro willen bereiken is namelijk vooral een politieke vraag.
Uiteindelijk moeten de uitkomsten van de politieke discussie en het technische werk
van het Eurosysteem ertoe leiden dat we over twee jaar een completer beeld hebben
van de kansen en risico’s van en de technische mogelijkheden voor een digitale euro.
Op basis daarvan kunnen we in Europa besluiten om richting een meer concreet ontwerp
te werken. Tegen die tijd kan er ook meer concrete invulling worden gegeven aan vraagstukken
als waar de controlerende functies komen te liggen, wie precies voor welke onderdelen
verantwoordelijkheid draagt e.d.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier