Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 873 Wijziging van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de Wet inkomstenbelasting 2001 tot intrekking van de Baangerelateerde Investeringskorting
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 19 oktober 2021
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van VVD, D66, PVV, CDA, SP, PvdA, GroenLinks, ChristenUnie,
Groep Van Haga, SGP en Volt.
Hierna worden de vragen van de leden beantwoord. Daarbij zijn de vragen die in elkaars
verlengde liggen tezamen beantwoord. De antwoorden op de vragen zijn tezamen genomen
onder de thema’s wetgevingsproces, advies Raad van State, terugwerkende kracht, Europese
aspecten, verlaging AWf-premie, lastenontwikkeling bedrijfsleven en uitvoeringskosten.
Wetgevingsproces
De leden van de fracties van het CDA, de PvdA en GroenLinks hebben vragen gesteld
over het wetgevingstraject, zowel waar het betreft de totstandkoming van de BIK als
de intrekking van de BIK en het contact met de Europese Commissie (hierna: EC). De
leden van de fractie van het CDA vragen onder meer of recht is gedaan aan een zorgvuldig
wetgevingsproces, de leden van de fractie van de PvdA vragen hoe het wetgevingstraject
naar hun mening zo onzorgvuldig kon plaatsvinden, waarom de BIK per nota van wijziging
aan het Belastingplan werd toegevoegd en waarom een fiscale regeling met een budgettair
belang van € 2 miljard op Prinsjesdag 2020 nog niet gereed was. De leden van de fractie
van GroenLinks vragen in te gaan op het tijdpad inzake het besluitvormingsproces om
de BIK met terugwerkende kracht in te trekken, in het bijzonder wanneer hiertoe is
besloten en wanneer is besloten uw Kamer hierover in te lichten.
Als gevolg van de coronacrisis kreeg de Nederlandse economie flinke klappen met als
verwacht gevolg dat onder meer investeringen door bedrijven sterk zouden dalen. Om
die reden is in het kader van de zogenoemde augustusbesluitvorming eind augustus 2020
besloten tot een maatregel die bedrijven in staat zou stellen ook tijdens de coronacrisis
te blijven investeren. Het idee van de BIK is voor het eerst ter sprake gekomen bij
een conferentie met sociale partners op 9 juli 2020. De bedoeling was om deze maatregel
zo snel als mogelijk in te laten gaan, te weten op 1 januari 2021. Het uitwerken van
deze maatregel en het zo zorgvuldig mogelijk uitwerken in een wetsvoorstel was echter
niet mogelijk in de korte tijd tussen de augustusbesluitvorming en de indiening van
het wetsvoorstel Belastingplan 2021 op Prinsjesdag 2020. Om die reden is gekozen voor
een nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2021. Daarbij is voorzien
in onder andere een advies van de Raad van State en een analyse van het Centraal Planbureau
naar de verwachtte effectiviteit van de maatregel. Op 29 september 2020 heeft het
kabinet, voorafgaande aan de indiening van de nota van wijziging, uw Kamer geïnformeerd
over de inhoud en de vormgeving van BIK.1 Op 5 oktober 2020 heeft het kabinet de nota van wijziging naar uw Kamer verzonden.2 Op dat moment zag het kabinet nog geen reden om (informeel) contact te zoeken met
de EC. Het kabinet meent immers dat de BIK een generieke regeling is omdat alle ondernemers
die investeren daar gebruik van kunnen maken. Op 11 november 2020 tijdens het plenaire
debat over het wetsvoorstel Belastingplan 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het
contact over de BIK met de EC en op 27 november 2020 heb ik dit nader toegelicht in
een brief aan beide Kamers.3 In deze brief heb ik ook een novelle aangekondigd waarmee werd bewerkstelligd dat
de bepalingen die betrekking hebben op aansluiting van de BIK bij de fiscale eenheid
alleen in werking zullen treden als de EC die heeft goedgekeurd, omdat ter zake van
dit element van de regeling onzekerheid was ontstaan over de EU-rechtelijke implicaties.
Toen is contact gezocht met de EC over specifiek deze EU-rechtelijke implicaties.
Deze novelle is op 3 december 2020 aan uw Kamer aangeboden. Op basis van de informele
contacten die vervolgens hebben werd duidelijk dat de EC geen garantie kon geven over
of sprake was van (al dan niet geoorloofde) staatssteun, ten aanzien van de gehele
regeling en dus niet slechts ten aanzien van het aspect van de fiscale eenheid. Over
deze niet voorziene ontwikkeling heb ik op 28 mei 2021 beide Kamers geïnformeerd waarbij
ik tegelijkertijd het voornemen om de BIK met terugwerkende kracht tot en met 1 januari
2021 in te trekken heb vermeld.4 Ik merk op dat dit geen licht besluit is geweest. Er is een zorgvuldige afweging
gemaakt om tot de keuze tot intrekking van de BIK met terugwerkende kracht tot en
met 1 januari 2021 te komen. De leden van de fractie van Volt vragen of hierover advies
is gevraagd aan de landsadvocaat. Er is hiervoor juridisch advies ingewonnen bij NautaDutilh.
Zij hebben specifieke expertise op dit gebied. In de genoemde brief ben ik ingegaan
op de overwegingen die een rol hebben gespeeld bij de terugwerkende kracht. Elders
in deze nota ga ik hier nogmaals en dieper op in. Met name de ook door uw Kamer in
het verslag gemaakte kanttekening over het vertrouwen dat een bedrijf kan en mag hebben
in wetgeving die in het Staatsblad is gepubliceerd en in werking is getreden is in
die brief beschreven. Naar de mening van het kabinet was (en is), gelet op de langdurige
onzekerheid die zou ontstaan bij handhaving van de BIK en het gegeven dat gedurende
langere tijd niet tot effectueren van de in de BIK voorziene tegemoetkoming kan worden
overgegaan, de meest zorgvuldige aanpak intrekking van de BIK met terugwerkende kracht
tot en met 1 januari 2021.
De leden van de fracties van het CDA en de ChristenUnie vragen te reflecteren op het
uit voorzorg intrekken van de BIK en daarbij in te gaan op de lessen op beleidsinhoudelijk
gebied en de lessen op het gebied van procedure en uitvoering. De leden van de fractie
van GroenLinks vragen of het kabinet het met hen eens is dat hier sprake is van onbetrouwbaar
bestuur. In mijn hiervoor genoemde brief aan beide Kamers van 28 mei 2021 ben ik ingegaan
op de overwegingen die hebben geleid tot intrekking van de BIK en de daaraan gekoppelde
terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021. Deze maatregel is een gevolg van de
zienswijze van de EC zoals die uit het informele overleg naar voren is gekomen, dat
er geen garantie kon worden gegeven dat de BIK in zijn huidige vorm geoorloofde staatssteun
betreft. Het kabinet was en is nog steeds van mening dat de BIK als zodanig niet kwalificeert
als staatssteun. De regeling heeft een generiek karakter in de zin dat deze openstaat
voor alle typen ondernemers en investeringen. Wel waren er vragen bij het kabinet
over mogelijke staatssteunaspecten van de in de BIK opgenomen bepaling die specifiek
betrekking heeft op de fiscale eenheid. Daarom heeft het kabinet contact gezocht met
de EC. Door de wetgeving ter zake van de fiscale eenheid kunnen (kort samengevat)
alleen lichamen die gevestigd zijn binnen Nederland deel uitmaken van een fiscale
eenheid. Een buitenlandse moeder-, zuster- of dochtervennootschap van een Nederlandse
vennootschap kan geen deel uitmaken van een fiscale eenheid in Nederland. Indien een
buitenlandse moeder-, zuster- of dochtervennootschap van een Nederlandse vennootschap
een vergelijkbare investering in het buitenland doet, kan de in Nederland gevestigde
vennootschap met werknemers in dienst waarvoor in Nederland loonheffing wordt afgedragen,
geen beroep doen op de BIK in Nederland. Het risico bestond dat de Europese rechter
zou oordelen dat het feit dat een in Nederland gevestigde vennootschap geen gebruik
kan maken van de afdrachtsvermindering als een investering wordt verricht door een
buitenlandse groepsmaatschappij, of ter beschikking wordt gesteld aan een buitenlandse
groepsmaatschappij, strijdig zou worden geacht met artikel 49 van het Verdrag betreffende
de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) inzake de vrijheid van vestiging. Om
deze twijfels weg te nemen is contact met de EC over de BIK gestart en zijn met behulp
van de novelle op de BIK maatregelen getroffen die het mogelijk maken de specifieke
bepaling ter zake van de fiscale eenheid pas in werking te laten treden als de EC
deze heeft goedgekeurd. Omdat het kabinet van mening was en is dat de BIK als zodanig
niet kwalificeert als staatssteun, zijn er ook geen voorzieningen getroffen om de
inwerkingtreding van gehele BIK voorwaardelijk te maken en pas in werking te laten
treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zoals wel is gedaan voor
de bepaling, die specifiek betrekking heeft op de fiscale eenheid en waarover wel
twijfel was gerezen ten aanzien van de EU-rechtelijke implicaties. Los van het gegeven
dat hiervoor geen noodzaak werd gezien, zou dat ook betekenen dat daarmee de doeltreffendheid
van de BIK verloren zou gaan. De BIK was bedoeld als crisismaatregel en beoogde om
op korte termijn ondernemers te stimuleren extra te investeren of investeringen naar
voren te halen. Bij dat doel past voor zover verantwoord een onmiddellijke inwerkingtreding.
Aangezien naar de mening van het kabinet geen sprake was van staatssteun was er ook
geen aanleiding om de inwerkingtreding uit te stellen. Ik begrijp de vraag van de
leden van de fractie van GroenLinks of hier sprake is van onbetrouwbaar bestuur. Ook
het kabinet heeft zich de vraag gesteld of intrekking met terugwerkende kracht tot
1 januari 2021 gerechtvaardigd is. In mijn eerdergenoemde brief van 28 mei 2021 ben
ik daar op ingegaan en elders in deze nota wordt ook nader uiteengezet waarom de Europese
staatssteunregels ons daartoe verplichten. Het niet intrekken van de BIK en het op
enig moment laten effectueren van de in de BIK voorziene tegemoetkoming zou, gelet
op de ontstane twijfel over de mogelijke staatssteunaspecten niet conform zijn. Het
doorzetten van de BIK had er ook toe kunnen leiden dat eventueel verleende tegemoetkomingen
in een later stadium met rente moesten worden teruggevorderd. In dat geval zouden
de gevolgen voor het bedrijfsleven nog groter zijn dan nu als gevolg van de intrekking
wellicht het geval is.
Advies Raad van State
De leden van de fractie van de VVD, het CDA en de SP vragen naar hoe het kabinet is
omgegaan met het advies van de Raad van State en hoe zij oordeelt over de gang van
zaken ten aanzien van de BIK. De leden van de fractie van het CDA vragen of hier in
de toekomst nog zorgvuldiger mee kan worden omgegaan ook richting uw Kamer.
Het kabinet heeft het advies van de Raad van State nauwkeurig bestudeerd. Het kabinet
acht het zorgvuldig analyseren van de adviezen van de Raad van State als een wezenlijk
en essentieel onderdeel van een zorgvuldig wetstraject. Het kabinet zal er ook in
de toekomst zeer zorgvuldig mee omgaan.
Terugwerkende kracht
De leden van de fractie van de SGP en de SP vragen welke mogelijkheden zijn onderzocht
om ondernemers tegemoet te komen die reeds investeringen hebben gedaan en daarbij
een beroep hebben gedaan of wilden doen op de BIK. De leden van de fractie van de
SGP vragen tevens waarom niet voor een vorm van compensatie voor deze ondernemers
is gekozen. Tot slot vragen de leden van de fractie van het CDA of het kabinet in
wil gaan op het feit dat bedrijven zich in het kader van de staatssteunregels niet
kunnen beroepen op gerechtvaardigde verwachtingen dat zij aanspraak zouden kunnen
maken op de BIK. Het kabinet ziet dat er gevolgen zijn voor ondernemers die eventueel
rekening hebben gehouden met de BIK. Het kabinet kan echter niet overgaan tot een
mogelijke tegemoetkoming of een vorm van compensatie voor deze groep ondernemers.
Dat komt omdat elke vorm van compensatie of tegemoetkoming voor een regeling die ongeoorloofde
staatssteun zou betreffen door de EC ook aangemerkt zou worden als ongeoorloofde staatssteun.
Ten aanzien van deze compensatie zou dan dus dezelfde onzekerheid bestaan, als voor
de oorspronkelijke regeling.
De leden van de fractie van D66 vragen of er een nationale route mogelijk is voor
ondernemers om succesvol een beroep te doen op opgewekt vertrouwen en hoe kansrijk
die route is. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of ondernemers gecompenseerd
kunnen worden wegens onbehoorlijk bestuur. Het kabinet verwacht dat er geen geslaagd
beroep kan worden gedaan op het beginsel van opgewekt vertrouwen, oftewel het vertrouwensbeginsel.
Er kan geen beroep worden gedaan op het vertrouwensbeginsel ingeval er sprake zou
zijn van ongeoorloofde staatssteun, zelfs niet als er nog geen formeel besluit ligt
van de EC. Strikt genomen zouden eventuele belanghebbenden zichzelf ervan hebben moeten
vergewissen dat of tegemoetkoming in het kader van de BIK in overeenstemming met de
staatssteunregels zou zijn verleend.5 Ondernemers die een beroep willen doen op het vertrouwensbeginsel zullen door een
rechter waarschijnlijk het formele punt tegengeworpen krijgen dat zij niet aan hun
onderzoeksplicht hebben voldaan bij de EC na te gaan of er sprake is van goedgekeurde
steun. Dit principe geldt ook voor een beroep wegens onbehoorlijk bestuur.
De leden van de fractie van GroenLinks en de Groep van Haga vragen naar het proces
van eventuele terugbetaling van de BIK. Er hebben geen ondernemers daadwerkelijk gebruik
gemaakt van de BIK, omdat het aanvraagloket nooit open is geweest. Van een terugbetaling
van de BIK zal daarom geen sprake zijn. Indien de EC in zijn algemeenheid vaststelt
dat een maatregel in strijd is met de staatssteunbepalingen van het VWEU, ontstaat
de verplichting voor lidstaten om de reeds verleende onrechtmatige staatssteun terug
te vorderen van begunstigden. Dit is ook uitgewerkt in de Wet terugvordering staatssteun. Bij een belastingmaatregel vergelijkbaar met de BIK zou de ontvangen staatssteun
als belasting worden teruggevorderd volgens de gebruikelijke fiscale instrumenten
van het opleggen van een navorderings- of naheffingsaanslag, welke aanslag door de
ontvanger van de Belastingdienst wordt ingevorderd. De leden van de fractie van GroenLinks
vragen ook hoe het rentebedrag bij een eventuele terugbetaling van de BIK tot stand
komt. Omdat er geen sprake zal zijn van terugvordering van de BIK kan er ook geen
rentebedrag worden vastgesteld. Het rentebedrag is in het algemeen gebaseerd op Europese
rentepercentages en is voor ieder land verschillend. De EC publiceert de geldende
rentepercentages voor terugvordering.
De leden van de fractie van D66 en de Groep Van Haga vragen naar de gevolgen van het
intrekken van de BIK voor innovatie en wat de verlaging van de AWf-premies voor innovatie
doet.
De leden van de fracties van D66, GroenLinks, de SGP en Volt vragen hoeveel investeringen
er zijn gedaan sinds 1 januari 2021. De leden van de fracties van D66 en de SP vragen
of ondernemingen in de problemen raken door het intrekken van de BIK en zo ja of het
kabinet dit wil voorkomen of tot oplossingen wil komen. De leden van de fractie van
de SP vragen verder naar de reactie van het bedrijfsleven op het intrekken van de
BIK. Het beleidsdoel van de BIK was het stimuleren van investeringen in Nederland
om zo snel mogelijk weer uit de crisis te komen. Het kabinet vindt het daarom onwenselijk
dat een mogelijk substantieel bedrag van het BIK-budget niet ten goede komt aan Nederlandse
investeringen. Het kabinet heeft gekeken hoe het budget alsnog zo snel mogelijk ten
goede kan komen aan het bedrijfsleven en tevens zo dicht mogelijk bij het beleidsdoel
van de BIK blijft. Het verlagen van de AWf-premie verlaagt de loonkosten en verbetert
de liquiditeit en solvabiliteit van bedrijven en vergroot daarmee de ruimte om te
investeren en/of externe financiering daarvoor te vinden conform het beleidsdoel van
het kabinet.6 Op zijn vroegst had RVO het aanvraagloket voor de BIK per 1 september 2021 kunnen
openen. Ondernemers hebben geen BIK-aanvraag in kunnen dienen en ook geen zekerheid
gekregen over of een investering in aanmerking kwam voor de BIK. De BIK-afdrachtvermindering
is ook niet door inhoudingsplichtigen in aanmerking genomen in de aangiften loonheffingen.
Het kabinet heeft geen inzicht in hoeveel investeringen er zijn gedaan door het bedrijfsleven
in 2021 en of de BIK een rol heeft gespeeld in de desbetreffende investeringsbeslissingen.
Europese aspecten
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar het moment dat er over de BIK contact
geweest is met de EC en of het kabinet op een andere wijze op de staatssteunrisico’s
is gewezen. Omdat het kabinet hier geen aanleiding voor zag en dat in dat geval ook
niet gebruikelijk is, is er voor het indienen van de nota van wijziging waarin de
BIK werd voorgesteld geen contact geweest met de EC over de staatssteunaspecten van
de BIK. In de memorie van toelichting op de nota van wijziging is aangegeven dat de
BIK een generiek karakter heeft en niet feitelijk bepaalde ondernemingen bevoordeelt
in het licht van de staatssteunbepalingen van het VWEU. Ook op andere wijze is het
kabinet er voor het indienen van de nota van wijziging niet op gewezen dat de BIK
als zodanig als staatssteun zou kunnen worden aangemerkt. Naar aanleiding van het
signaleren van het risico dat de in de BIK opgenomen aansluiting bij de fiscale eenheid
voor de vennootschapsbelasting een inbreuk vormde op de vrijheid van vestiging, heeft
het kabinet ervoor gekozen over de BIK contact te leggen met de EC. Het eerste informele
contact met de EC over de BIK is daarmee in november 2020 tot stand gebracht. Het
kabinet ging ervan uit dat de BIK als geheel in de voorgestelde vorm geen ongeoorloofde
staatssteun zou betreffen en derhalve bij de EC niet tot staatssteunbezwaren zou leiden.
Uit het informele overleg met de EC kwam naar voren dat zij de gehele BIK in ogenschouw
heeft genomen. Naar aanleiding van dit informele overleg is onzekerheid ontstaan over
de vraag of de regeling die als zodanig ten grondslag ligt als geoorloofde staatssteun
zou kunnen worden aangemerkt. De EC kon daarover geen garantie geven.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarop het kabinet de mening baseerde
dat de BIK als geheel geen staatssteun vormde en hoe die mening zich verhoudt met
de lijn van de EC. De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe het mogelijk is
dat er geen toetsing aan Europees recht heeft plaatsgevonden. Voorts vragen de leden
van de fractie van D66 of er een EU-rechtelijke analyse heeft plaatsgevonden tijdens
het wetgevingsproces en zo ja, of er een gedetailleerde beschrijving kan worden gegeven
van die analyse. De leden van de fractie van D66 vragen tevens hoe die analyse is
gewogen en welke weging daaraan tijdens het wetgevingsproces is gegeven. Zoals hiervoor
ook beschreven kwam uit het informele overleg met de EC naar voren dat zij geen garantie
kon geven dat de BIK geoorloofde staatssteun betreft. Het kabinet is van mening dat
de BIK als geheel geen staatssteun is vanwege het generieke karakter. Wel had het
kabinet twijfels over de mogelijke staatssteunaspecten van de in de BIK opgenomen
aansluiting bij de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Bij de vormgeving
van nieuwe wet- en regelgeving vindt er altijd een staatssteunbeoordeling plaats en
wordt bij twijfel contact gezocht met de EC om meer zekerheid en duidelijkheid hierover
te krijgen. Deze beoordeling is een belangrijk onderdeel van het wetgevingsproces.
Ook bij de BIK heeft een toetsing aan het Europees recht plaatsgevonden. Hieruit is
voortgekomen dat de BIK in zijn geheel wegens het generieke karakter niet feitelijk
bepaalde ondernemingen bevoordeelt in het licht van de staatssteunbepalingen.7 De doelstelling van de BIK was namelijk om alle bedrijven te stimuleren om nieuwe
bedrijfsmiddelen aan te schaffen en geplande investeringen naar voren te halen. In
een kamerbrief van 27 november 20208 heeft het kabinet aangegeven over de BIK contact te leggen met de EC met het doel
een bevestiging te krijgen dat de beperking tot binnenlandse investeringen, gezien
de doelstelling van de regeling, kon worden aangemerkt als geoorloofde steun. Het
betrof de opgenomen regeling die specifiek betrekking had op de fiscale eenheid. Het
kabinet had er vertrouwen in dat de EC goedkeuring zou verlenen aan de BIK voor de
aansluiting bij de fiscale eenheid.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet kan toelichten of onderzoeken
hoe vaak het voorkomt dat de EC vooraf een harde garantie afgeeft dat een wetsvoorstel
als geoorloofde staatssteun kan worden beschouwd en het bij de EC niet tot staatssteunbezwaren
zal leiden. Bij de vormgeving van nieuwe wet- en regelgeving vindt een staatssteunbeoordeling
plaats en wordt bij twijfel contact gezocht met de EC om meer zekerheid en duidelijkheid
te krijgen over de vraag of een maatregel staatssteunaspecten heeft en of er in dat
geval een kans is op goedkeuring. Een harde garantie kan alleen door de EC worden
afgegeven in de vorm van een formeel besluit na een formele notificatie. Om een formeel
besluit te krijgen zou het kabinet eerst de volledige formele meldingsprocedure bij
de EC moeten doorlopen. Of een dergelijke procedure leidt tot een besluit dat een
maatregel geoorloofde staatssteun is, hangt van de specifieke maatregel af. In de
praktijk komt het geregeld voor dat de EC een maatregel verenigbaar acht met de staatssteunregels.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom werd verondersteld dat de EC de BIK
als regeling als zodanig niet zou toetsen. Voorts vragen deze leden of er voorbeelden
zijn waarbij de EC alleen een subonderdeel van een regeling heeft getoetst en niet
de regeling als geheel. Krachtens artikel 107 lid 1 VWEU is sprake van staatssteun
indien er sprake is van een maatregel die een onderneming een voordeel oplevert, van
de overheid is of die anderszins met overheidsmiddelen wordt bekostigd, selectief
is, de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en de handel tussen lidstaten beïnvloedt.
In een staatssteunbeoordeling van belastingmaatregelen staat veelal de vraag centraal
of sprake is van selectiviteit: is sprake van een algemene maatregel of geldt de maatregel
enkel voor een specifieke groep ondernemingen? Zowel het kabinet als de EC hebben
bij de staatssteunbeoordeling de BIK als geheel in ogenschouw genomen. Zoals aangegeven
in mijn kamerbrief van 27 november 2020 had ik er vertrouwen in dat de EC goedkeuring
zou verlenen aan de BIK met inbegrip van de aansluiting bij de fiscale eenheid.
De leden van de fractie van D66 vragen naar de verhouding met de superaftrek die is
opgenomen in de CCCTB-conceptrichtlijn. Het CCCTB-richtlijnvoorstel uit 2016 biedt,
ter stimulering van het speur- en ontwikkelingswerk (S&O of R&D), een aanvullende
aftrek voor kosten die samenhangen met speur- en ontwikkelingswerk van de onderneming.
Deze superaftrek moet gezien worden als een alternatief op de innovatiebox-regimes,
die onder een CCCTB niet meer kunnen worden toegepast en heeft dus een ander doel
dan de BIK. De onderhandelingen over dit CCCTB-voorstel liggen stil, in afwachting
van de uitkomsten van de discussies in het Inclusive Framework over de digitaliserende
economie. Naar verwachting zal in 2023 de Commissie op basis van die uitkomsten een
hernieuwd CCCTB voorstel publiceren onder de naam BEFIT9.
De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom in eerste instantie alleen advies
van de EC werd gevraagd ten aanzien van de fiscale eenheidsaspecten van de BIK. Voorts
vragen deze leden waarom niet meteen het gehele voorstel is voorgelegd. Zoals aangegeven
in mijn kamerbrief van 27 november 2020, is er advies gevraagd over de BIK in het
geheel. Het doel daarvan was onder andere de bevestiging te krijgen dat gezien de
doelstelling van de regeling de beperking tot binnenlandse investeringen kan worden
aangemerkt als geoorloofde steun. Als deze goedkeuring zou worden verkregen, dan kon
een belanghebbende zich niet meer met succes beroepen op het EU-recht. De leden van
de fractie van de PvdA vragen in dit kader in hoeverre het kabinet open kaart heeft
gespeeld. Het kabinet heeft de beide Kamers op de hoogte gehouden en in het geheel
open kaart gespeeld, zowel richting EC als richting Kamers.
De leden van de fractie van de PvdA vragen op welke wijze duidelijk werd dat de EC
moeite had met de BIK als geheel. In een kamerbrief van 27 november 202010 heeft het kabinet aangegeven over de BIK van de EC bevestiging te vragen dat gezien
de doelstelling van de regeling de beperking tot binnenlandse investeringen kan worden
aangemerkt als geoorloofde steun. Tijdens informele gesprekken die hierna volgden,
gaf de EC aan dat zij geen garantie kon geven dat de BIK geoorloofde staatssteun betreft.
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe het kan dat dit voor het kabinet als
verrassing kwam. Het kabinet is nog steeds van mening dat de BIK als geheel geen staatssteun
betreft. Echter, met het voortzetten van de dialoog met de EC met de daarvoor benodigde
formele notificatie zou zoveel tijd zijn gemoeid dat de doelstellingen van de BIK
niet konden worden gerealiseerd. Snelle uitvoering van de BIK liep bij voortzetting
van de dialoog met de EC gevaar.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet kan expliciteren waarom de
EC van oordeel is dat de BIK ongeoorloofde staatssteun kan opleveren. Voorts vragen
de leden van de fractie van D66 op basis van welke analyse de EC tot de inschatting
is gekomen dat de BIK mogelijk ongeoorloofde staatssteun zou zijn en of dit is gelegen
in het feit dat de aftrek alleen wordt toegestaan voor investeringen. Daarnaast vragen
de leden van de fractie van de VVD in hoeverre de analyse van de EC overeenstemt met
de EU-rechtelijke analyse die tijdens het wetgevingsproces is gemaakt en wat de grootste
verschillen en overeenkomsten zijn. Krachtens artikel 107 lid 1 VWEU is sprake van
staatssteun indien er sprake is van een maatregel die een onderneming een voordeel
oplevert, van de overheid is of die anderszins met overheidsmiddelen wordt bekostigd,
selectief is, de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en de handel tussen lidstaten
beïnvloedt. In een staatssteunbeoordeling van belastingmaatregelen staat veelal de
vraag centraal of sprake is van selectiviteit: is sprake van een algemene maatregel
of geldt de maatregel enkel voor een specifieke groep ondernemingen? Uit de analyse
tijdens het wetgevingsproces is vastgelegd dat de BIK wegens het generiek karakter
niet feitelijk bepaalde ondernemingen bevoordeelt in het licht van de staatssteunbepalingen.
Derhalve was geen staatssteunrisico voor de BIK als geheel voorzien. Ik kan vanwege
het informele karakter van het overleg niet explicieter zijn dan dat de EC geen garantie
kon afgeven dat de BIK geoorloofde staatssteun betreft.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet van plan is op ambtelijk
niveau, eventueel in samenwerking met de EC, alsnog uit te zoeken of er sprake is
van ongeoorloofde staatssteun in een regeling zoals de BIK, om uit dit studeren toekomstige
juridische en beleidslessen te trekken en wat hierbij de overwegingen zijn. Bij het
maken van beleid en regelgeving wordt reeds op ambtelijk niveau rekening gehouden
met de EU-staatssteunregels. Er vindt regelmatig overleg plaats met de EC over voorgenomen
beleid of regelgeving om te bezien of dit conform de EU-staatssteunregels is vormgegeven.
Deze overleggen kunnen leiden tot heroverweging of aanpassing van het beleid of de
regelgeving waar nodig. Indien dit voor toekomstig beleid of regelgeving nodig is,
zal ook met de EC het gesprek worden aangegaan om lessen te trekken, waarbij het kabinet
de ervaring heeft dat de EC constructief is in deze samenwerking.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de BIK eruit zou hebben gezien als
de BIK zou worden aangepast aan het Tijdelijk staatssteunkader Covid-19). Dit steunkader
is vooral gericht op de acute (liquiditeits-)problemen van ondernemingen veroorzaakt
door Covid-19 en daarmee niet van toepassing op het doel van de BIK, namelijk om (het
naar voren halen van) investeringen te stimuleren om zo snel mogelijk uit de crisis
te komen. Aanpassing van de BIK aan dit steunkader vereiste een dusdanig grote aanpassing
van de regeling dat het doel van de BIK grotendeels verloren zou gaan. Bovendien zou
een dergelijke aanpassing van de regeling vanwege de complicaties die het met zich
mee zou brengen op de korte termijn niet uitvoerbaar zijn geweest. Meer specifiek
gaat het erom dat de BIK zijn generieke karakter zou verliezen, want de afdrachtvermindering
zou alleen nog worden toegekend aan bedrijven die in moeilijkheden zijn gekomen en
dat nog niet waren op 31 december 2019. Verder zou de BIK qua omvang zodanig moeten
worden beperkt dat de in totaal aan een onderneming toegekende steun, inclusief andere
steunregelingen als VAMIL, MIA, etc., wordt beperkt tot € 1,8 miljoen. Tot slot geldt
dit steunkader niet voor het jaar 2022, waardoor de BIK niet voor dat jaar zou kunnen
gelden.
Verlaging AWf-premie
De leden van de fracties van de PVV, het CDA en de PvdA vragen waarom is gekozen voor
een procedure voor de alternatieve aanwending van de € 2 miljard zonder dat de uw
Kamer bij de besluitvorming is betrokken of hiermee formeel heeft ingestemd. In dat
kader vragen zij ook of een spoedwetgevingstraject mogelijk was geweest en wat de
gevolgen zijn als geen meerderheid wordt behaald. De leden van de fractie van GroenLinks
vragen wanneer tot deze alternatieve aanwending is besloten, wanneer uw Kamer hierover
is ingelicht, of het klopt dat de uw Kamer minder dan twee weken de tijd heeft gehad
om een wijziging in te dienen en of dit voldoende is in het licht van de huidige discussie
over macht en tegenmacht en de inmiddels demissionaire status van het kabinet. De
leden van de fracties van de PvdA en de SGP vragen waarom gekozen is voor het verlagen
van de AWf-premies en niet voor andere doelen, zoals volkshuisvesting, koopkracht
of het verhogen van investeringsaftrekken. Op het moment dat duidelijk werd dat als
gevolg van de zienswijze van de EC het noodzakelijk werd de BIK met terugwerkende
kracht tot en met 1 januari 2021 in te trekken, is gezocht naar een alternatieve aanwending
voor 2021 van de € 2 miljard die vrijviel als gevolg van de intrekking. Daarbij is
vooral gekeken naar de mogelijkheden om het beschikbare budget zo snel en zo goed
mogelijk te laten aansluiten op het beleidsdoel van de BIK. Zonder een dergelijke
alternatieve aanwending zou er bovendien sprake zijn van een niet-voorziene lastenverzwaring
voor het bedrijfsleven. Met deze gewenste randvoorwaarden vielen bijvoorbeeld de maatregelen
af waarvan de hoogte van de tegemoetkoming afhankelijk is van de winst en, voor zover
deze kan worden gerealiseerd, veelal pas in latere jaren kan worden gerealiseerd.
Dit betreft bijvoorbeeld de Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (hierna: KIA), de
Energie-investeringsaftrek (hierna: EIA) en de Milieu-investeringsaftrek (hierna:
MIA). Een verlaging van de werkgeverslasten (waaronder de AWf-premie) heeft het voordeel
dat deze in grote lijnen dezelfde bedrijven bereikt als de BIK (bedrijven met personeel)
en op de korte termijn de liquiditeitspositie en solvabiliteit van bedrijven verbetert.
Hierdoor wordt voor bedrijven de ruimte om te investeren en/of externe financiering
daarvoor te vinden vergroot. Om die reden heb ik in mijn brief van 28 mei 2021 waarin
ik de intrekking van de BIK aankondigde tegelijkertijd het voornemen van het kabinet
aangekondigd om de AWf-premie met ingang van 1 augustus 2021 te verlagen. In het kader
van de parlementaire behandeling van de BIK heeft het CPB de BIK vergeleken met een
aantal maatregelen op hun effectiviteit op de groei van investeringen en banen, waaronder
een verlaging van de werkgeverslasten. Volgens het CPB heeft de verlaging van de AWf-premie
een kleine structurele afname van de werkloosheid tot gevolg. Bij brief van 9 juni
2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het tijdpad voor het wetsvoorstel tot intrekking
van de BIK, waarbij ik tegelijkertijd een schets heb gegeven van de verwachte premies
na de voorgenomen verlaging en heb ik aangegeven dat het streven was de betreffende
ministeriële regeling op 24 juni 2021 vast te stellen.11 Op 25 juni 2021 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer de
ministeriële regeling gezonden en daarbij gemeld dat deze regeling zo spoedig mogelijk
in de Staatscourant zou worden gepubliceerd.12 Eveneens op 25 juni 2021 heb ik mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
op verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, uw Kamer
geïnformeerd over de arbeidsmarkteffecten van een verlaging van de AWf-premie en ben
ik ingegaan op de (on)mogelijkheden om de verlaging van de AWf-premie anders vorm
te geven, met name door het lage percentage dat van toepassing is op vaste arbeidscontracten
te verlagen naar 0%.13 In dat kader is ook met uw Kamer van gedachten gewisseld over de vormgeving van de
verlaging. Ik ben me er van bewust dat dit voor uw Kamer een krap tijdpad is geweest.
In dat licht heb ik dan ook geprobeerd uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren
over het voornemen en het korte traject naar de uiteindelijke publicatie van de ministeriële
regeling.
De leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de SP en GroenLinks vragen hoe,
indachtig artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet, het doel van de verlaging van de
AWf-premie zich verhoudt tot de oorspronkelijke doelstelling van de BIK om de investeringen
op peil te houden, en of het gekozen instrument doelmatig is ten aanzien van het bereiken
van arbeidsmarkteffecten, zoals extra banen. De leden van de fractie van de SP vragen
naar de kosten en baten van de alternatieve aanwending van de BIK voor verlaging van
de AWf-premie ten opzichte van maatregelen die de koopkracht van lage- en middeninkomens
zou verbeteren of ten opzichte van hogere lonen in de publieke sector. De leden van
de Groep Van Haga vragen welke alternatieven het kabinet heeft onderzocht als vervanging
voor de BIK en waarom gekozen is voor verlaging van de AWf-premie in 2021. De doelstelling
van de BIK was het stimuleren van private investeringen tijdens de coronacrisis. Om
hierbij het maximale effect te bereiken greep het voordeel van de BIK direct aan op
de investeringsbeslissing voor ondernemers, middels een afdrachtsvermindering in de
loonheffing afhankelijk van de omvang van die investering. De verwachting ten aanzien
van doeltreffendheid en doelmatigheid van dit instrument zijn toegelicht in de betreffende
memorie van toelichting.14 Bij het intrekken van de BIK heeft het kabinet, met het oog op een evenwichtige
en voorspelbare lastenontwikkeling voor burgers en bedrijven, alternatieven overwogen
met een vergelijkbaar doelbereik. Bij de keuze voor een alternatief waren de volgende
criteria leidend: het moest gaan om een lastenverlichting, met een generiek karakter,
bedoeld voor werkgevers in de bedrijvensector, die liquiditeit biedt op een zo kort
mogelijke termijn. Onder meer is hierbij gekeken naar een verlaging van de Aof-premie,
intensivering van bestaande investeringsaftrekken zoals de MIA, de EIA, of de KIA,
en de mogelijkheid tot versneld afschrijven in de vennootschapsbelasting, zoals tijdens
de financiële crisis is toegepast. De verlaging van de AWf-premie sluit van alle overwogen
alternatieven het beste bij aan bij de gestelde criteria. In het bijzonder spreekt
voor verlaging van de AWf-premie het feit dat dit tot directe liquiditeitssteun leidt
bij bedrijven, ook bij bedrijven die zij zich in een verliespositie bevinden. Daarmee
vergroot het onder meer de ruimte voor bedrijven om te investeren en/of externe financiering
daarvoor te vinden. Maatregelen om de koopkracht te verbeteren of lonen te verhogen
bieden dit voordeel niet. In de brief van 25 juni 2021 duidt het kabinet de verwachte
arbeidsmarkteffecten van de (tijdelijke) verlaging van de AWf-premie.15
De leden van de Groep van Haga willen weten of alle ondernemers dezelfde korting krijgen.
In relatieve termen (dus de korting als percentage van de loonsom) is dat in grote
lijnen het geval. Alle ondernemers in de marktsector betalen de AWf-premie over het
premieplichtige loon van hun werknemers. De verlaging van de AWf-premie per augustus
levert dus alle werkgevers in theorie hetzelfde procentuele voordeel op. In de praktijk
zijn er een aantal situaties waardoor het voordeel niet voor elke werkgever gelijk
uitvalt. Zo zijn er bijvoorbeeld werkgevers die het loon per vier weken uitbetalen.
Voor deze groep ging de premieverlaging niet op 1 augustus in maar pas op 16 augustus
(de start van het eerste nieuwe vierweekse tijdvak). Deze werkgevers profiteren dus
iets minder van de premieverlaging. Daarnaast wordt de AWf-premie, net als de andere
werkgeverspremies, betaald over het loon tot het maximumpremieloon (in 2021 is dat
€ 58.311). Een werkgever met veel werknemers die meer dan dit maximum verdienen profiteert
relatief minder van de premieverlaging dan een werkgever waar alle werknemers onder
het maximumpremieloon zitten. Hij is immers over een deel van zijn loonsom niet premieplichtig.
Tot slot kan er nog een verschil tussen werkgevers ontstaan doordat hun bedrijvigheid
niet gelijkmatig over het jaar is verdeeld. Een werkgever die bijvoorbeeld seizoensgebonden
vooral in het voorjaar extra mensen in dienst heeft profiteert minder van de premieverlaging
dan een werkgever die juist in het najaar meer uren uitbetaalt.
De leden van de Groep van Haga vragen ook of werknemers van de AWf-premieverlaging
profiteren. De AWf-premie wordt alleen geheven bij werkgevers. De huidige verlaging
van de AWf-premie komt dus ook ten goede aan werkgevers. Werknemers profiteren daar
dus niet direct van mee, net zoals zij niet direct last hebben van een verhoging van
de werkgeverspremies.
De leden van de fractie van de SGP vragen of het kabinet van mening is dat nog steeds
geldt dat het beschikbare budget met name ten goede moet komen aan het mkb en op welke
wijze dit is geborgd middels de alternatieve invulling. Bij de invulling van het alternatief
heeft het kabinet zo veel mogelijk aangesloten bij het karakter van de BIK. Van alle
alternatieven waarborgt de AWf-korting deze eigenschappen het meest. Zo wordt het
generieke karakter behouden, is er extra liquiditeit in 2021 en gaat naar schatting
50% van het budget naar het mkb.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben aangegeven behoefte te hebben aan meer
uitleg over de budgettaire uitwerking van de premieverlaging en de gevolgen voor de
fondsen. Sociale fondsen zijn onderdeel van de collectieve sector, maar staan los
van de rijksoverheid zelf. De beheerders van de sociale fondsen (UWV, SVB en ZiN)
zijn verantwoordelijk voor het per fonds bijhouden van de jaarlijkse inkomsten en
uitgaven en het daaruit voortvloeiende tekort of overschot. Juist doordat elk fonds
een aparte boekhouding heeft, worden alle tekorten en overschotten uit het verleden
zichtbaar in het fondsvermogen. Een overschot zorgt voor een toename van het fondsvermogen,
en bij een tekort daalt het fondsvermogen (het fondsvermogen kan ook negatief zijn).
De verlaging van de AWf-premie heeft voornamelijk gevolgen voor het Algemeen Werkloosheidsfonds
van UWV (hierna: het AWf). De AWf-premie wordt door de werkgever betaald over het
loon. De premieverlaging zorgt dus voor minder inkomsten ten bate van het AWf. De
uitgaven van het AWf (uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet en de Ziektewet)
veranderen niet. Dat betekent dus dat het resultaat van het AWf in 2021 verslechtert
met de lagere premiebaten over loon, geraamd op bijna 2 miljard euro in 2021. Daarnaast
zijn er een aantal kleinere effecten. Ook over uitkeringen worden (door UWV als uitkeringsverstrekker)
werkgeverspremies afgedragen. De premiebaten over uitkeringen dalen hierdoor voor
het AWf (€ 157 miljoen) en het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo, € 9 miljoen).
De keerzijde hiervan is dat UWV ook minder uitgaven aan sociale lasten heeft. Deze
lagere uitgaven zijn verdeeld over de Werkhervattingskas (Whk, € 18 miljoen), het
Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof, € 107 miljoen) en het AWf zelf (€ 41 miljoen).
Voor alle fondsen bij elkaar valt het negatieve budgettaire effect van minder premies
over uitkeringen weg tegen het positieve budgettaire effect van minder sociale lasten.
Per saldo resteert dus alleen het negatieve budgettaire effect van minder premiebaten
over loon van: € 1.970 miljoen.
In de juninota verwachtte UWV voor het AWf een positief resultaat van ongeveer € 1,8 miljard
in 2021. In de juninota was de premieverlaging nog niet verwerkt. Inclusief de premieverlaging
van bijna € 2 miljard zal het resultaat van het AWf dit jaar dus naar verwachting
uitkomen op een tekort van € 0,2 miljard. Een tekort in een sociaal fonds is geen
budgettair probleem. Uitkeringen worden betaald aan iedereen die daar recht op heeft,
ongeacht de vermogenspositie van het fonds in kwestie. Ook voor het AWf is een tekort
niet nieuw. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of voorafgaand aan het besluit
tot verlaging van de werkgeverspremies overleg is geweest met UWV. UWV is nauw betrokken
geweest bij de voorbereiding en uitwerking van de premieverlaging. Daarbij is niet
specifiek overleg geweest over de budgettaire gevolgen van de premieverlaging. Zoals
hierboven is toegelicht is dat ook niet nodig omdat de premieverlaging geen gevolgen
heeft op de financiële degelijkheid van het AWf of de betaalbaarheid van de uitkeringen.
Lastenontwikkeling bedrijfsleven
De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom het kabinet kiest voor een belastingverlaging
voor het bedrijfsleven. De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de lastenontwikkeling
voor bedrijven van 2018 tot 2021 eruitziet. Het kabinet hecht waarde aan een evenwichtige
ontwikkeling van de beleidsmatige lasten voor burgers en bedrijven. In dit kader wijst
het kabinet erop dat de BIK binnen een bredere context van lastenverzwaringen voor
het bedrijfsleven is voorgesteld, en daarmee niet op zichzelf staat. Onderstaande
tabel geeft de ontwikkeling van de beleidsmatige lasten voor bedrijven weer gedurende
de periode 2018–2021. Het kabinet heeft gekozen voor een schuif tussen de lasten voor
burgers en bedrijven: voor burgers dalen de lasten, voor bedrijven stijgen deze juist,
bijvoorbeeld door grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting en een hogere bijdrage
van bedrijven aan de ODE. Indachtig deze ontwikkeling acht het kabinet het redelijk
het vrijgevallen budget van 2 miljard euro na het intrekken van de BIK in 2021 alsnog
te bestemmen voor verlaging van de lasten van werkgevers.
Tabel: beleidsmatige lastenontwikkeling 2018–2022
In mutaties, in € mld
2018
2019
2020
2021
20221
Beleidsmatige lastenontwikkeling («blo»)
1,4
3,7
– 4,5
– 1,5
4,51
w.v. bedrijven
1,0
3,5
– 0,6
0,3
3,51
w.v. burgers
0,5
0,2
– 3,9
– 1,7
0,91
X Noot
1
Deze cijfers verschillen van de blo gerapporteerd in de miljoenennota. Dit komt door
de verwerking van de gevolgen van moties Hermans en Hijink/Bikker. Door ramingsverschillen
kunnen deze cijfers kunnen nog wijzigen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het kabinet vindt dat beleidsstabiliteit
een belangrijke randvoorwaarde is voor succesvol ondernemerschap, en hoe het kabinet
hierbij kijkt naar de voorstellen om de dividendbelasting af te schaffen, de vennootschapsbelasting
te verlagen en de BIK te introduceren. Het kabinet deelt de mening van deze leden
ten aanzien van de waarde van beleidsstabiliteit. Om deze reden heeft het kabinet
er voor gekozen, bij het afzien van de tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting
en bij het intrekken van de BIK, in de eerste plaats een alternatief met een vergelijkbaar
doelbereik te overwegen.
De leden van de fractie van de SP vragen of conjuncturele of structurele economische
omstandigheden aanleiding geven om het vrijgevallen budget na het terugtrekken van
de BIK in te zetten voor lastenverlichting voor bedrijven. Ook vragen deze leden of
de lastendruk voor bedrijven op dit moment een belemmering vormt voor economische
groei. Het kabinet constateert dat de economische omstandigheden (conjunctuur) en
vooruitzichten (structureel) gunstiger zijn dan ten tijde van het indienen van het
wetsvoorstel voor introductie van de BIK. De Nederlandse economie lijkt veerkrachtig.
Tegelijkertijd moet de Nederlandse economie in 2021 herstellen van een forse bbp-krimp
in 2020 en zijn de beleidsmatige lasten voor bedrijven gedurende de kabinetsperiode
per saldo toegenomen. Binnen dit kader acht het kabinet het wenselijk om de besparing
als gevolg van het terugtrekken van de BIK in 2021 te blijven aanwenden voor het bedrijfsleven.
De leden van de fracties van het CDA, de PVV, GroenLinks, de SGP en de PvdA vragen
om een uitsplitsing en toelichting op de aanwending van de middelen die bestemd waren
voor de BIK. Voor de BIK is aanvankelijk voor zowel 2021 als 2022 een budget van 2 miljard euro
bestemd. Dit budget is voor 2021 volledig aangewend voor verlaging van de AWf-premies.
De aanwending van het budget voor 2022 is nader toegelicht in de Miljoenennota voor
2022. Van het beschikbare budget is 0,2 miljard euro ingezet voor compensatie van
verhuurders voor het bevriezen van de huren in 2021 (eerder is hierbij rekening gehouden
met een bedrag van 0,3 miljard euro). Van de resterende 1,8 miljard euro zet het kabinet
een deel in voor onder meer stimulering van woningbouw, verbetering van het koopkrachtbeeld
en maatregelen tegen ondermijning. Het resterende deel van circa 1 miljard euro is
na nader overleg met uw Kamer aangewend voor een aanvullend pakket maatregelen dat
ziet op onder meer een lagere energierekening, een lagere verhuurderheffing, verbeterde
salarissen in het primair onderwijs en extra budget voor defensie, politie en boa’s.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet een inschatting kan geven
van de gemiddelde korting die een bedrijf ontvangt en daarmee wat gemiddeld de extra
ruimte is voor investeringen in 2021. Uit de gegevens van de ingediende aangiften
loonheffingen volgt dat er elk jaar ongeveer 385.000 bedrijven zijn die de AWf-premie
afdragen. Gemiddeld krijgt een bedrijf ongeveer € 5.000 korting per jaar, waarbij
ik volledigheidshalve opmerk dat de verlaging van de loonkosten sterk afhankelijk
is van de specifieke situatie zoals loonsom van het bedrijf en de hoogte van de lonen
die die loonsom vormen. Het verlagen van de AWf-premie verlaagt de loonkosten en verbetert
de liquiditeit en solvabiliteit van bedrijven en vergroot daarmee de ruimte om te
investeren en/of externe financiering daarvoor te vinden conform het beleidsdoel van
het kabinet.
De leden van de Groep Van Haga vragen het kabinet of de verdeling van het budget bij
de verlaging van de AWf-premie gelijk is als bij de BIK. Het budget van de BIK wordt
verdeeld op basis van investeringen en kan alleen verrekend worden met loonkosten.
De verdeling van het budget van de verlaging van de AWf-premie is gebaseerd op alleen
loonkosten. De BIK en de verlaging van de AWf-premie zijn daarmee beide gekoppeld
aan de lonen, maar de verdeling van het budget is niet precies hetzelfde.
De leden van de Groep Van Haga vragen hoe de uitvoeringskosten van de verlaging van
de AWf-premie zich verhouden ten opzichte van de uitvoeringskosten van de BIK. Voor
de BIK is uitgegaan van intensief toezicht achteraf. Dit toezicht voorzag in een beoordeling
van alle in de aangifte loonheffingen toegepaste afdrachtvermindering BIK ten opzichte
van de door de RVO opgestelde BIK-verklaringen. De Belastingdienst richt voor de verlaging
van de AWf-premie geen nieuw toezichtproces in. De premieverlaging brengt ook geen
verandering in de voorwaarden voor de toe te passen premie met zich mee.
De leden van de Groep Van Haga verzoeken meer inzicht te krijgen in de financiële
gevolgen voor bedrijven en de kosten veroorzaakt door regeldruk. De wettelijke grondslag
van de BIK is met een nota van wijziging aangebracht in het wetsvoorstel Belastingplan
2021. Omdat er op dat moment nog keuzes gemaakt moesten worden over de uitvoering
was het niet mogelijk om de administratieve lasten goed in kaart te brengen. Deze
zijn alsnog in kaart gebracht bij de Uitvoeringsregeling Baangerelateerde Investeringskorting
en voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk.16
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet kan aangeven hoe de loonkosten
per uur in Nederland zich verhouden tot de loonkosten per uur in de eurozone. Ook
vragen zij om een toelichting wat de ontwikkeling van de loonkosten is sinds 2015.
Voor een uitgebreide toelichting over de ontwikkeling van loonkosten in Nederland
en in de eurozone verwijs ik u graag naar het rapport «Lonen en Loonkosten, een overzicht
van de verschillende CBS-cijfers» van het CBS.17 Onderstaande tabel uit dat rapport geeft bijvoorbeeld de ontwikkeling van de arbeidskosten
in de Europese Unie weer van 2008 tot 2019.
Uitvoeringskosten
De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de uitvoeringskosten van de BIK. De
leden van de fractie van de PVV vragen aan het kabinet om aan te geven waaraan en
hoe de reeds uitgegeven uitvoeringskosten van RVO, respectievelijk de Belastingdienst,
reeds zijn besteed. De leden van de fractie van de SP vragen naar het totaalbedrag
aan uitgaven die reeds door RVO en de Belastingdienst zijn gedaan inzake de BIK. RVO
heeft kosten gemaakt vanwege de noodzakelijke voorbereidingen die nodig waren om de
BIK te kunnen uitvoeren per 1 september 2021. RVO is, tot aan het moment van terugtrekking,
bezig geweest met activiteiten om het BIK-aanvraagloket tijdig, per 1 september 2021
te kunnen openstellen, zoals onder andere de voorbereiding voor de communicatie voor
de ondernemers, het ontwikkelen en bouwen van de benodigde ICT-infrastructuur, het
werven van bemensing en het inrichten van processen voor de beoordeling van aanvragen
en het afhandelen van mededelingen. De Belastingdienst heeft ter voorbereiding op
het toezichtsproces verschillende werkzaamheden in 2021 opgestart. Deze werkzaamheden
zien met name op benodigde aanpassingen in ICT-systemen en gegevensleveringen. Voor
het jaar 2021 en 2022 is daarnaast rekening gehouden met de behandeling van verzoeken,
bezwaren en mogelijke beroepsprocedures naar aanleiding van het intrekken van de BIK.
Door de Belastingdienst zijn de reeds uitgegeven uitvoeringskosten én de nog te maken
uitvoeringskosten naar aanleiding van de intrekking van de regeling opgenomen in de
daarvoor opgestelde uitvoeringstoets.18 De Belastingdienst heeft ter voorbereiding op het toezichtproces verschillende werkzaamheden
opgestart in 2021, en raamt de uitgaven op € 210.000. Deze werkzaamheden zien met
name op de voor ondersteuning van het proces benodigde aanpassingen in ICT-systemen
en gegevensleveringen. Voor het jaar 2021 en 2022 is daarnaast rekening gehouden met
de behandeling van verzoeken, bezwaren en mogelijk beroepsprocedures naar aanleiding
van het intrekken van de BIK. Door de Belastingdienst zijn de reeds uitgegeven uitvoeringskosten
én de nog te maken uitvoeringskosten naar aanleiding van de intrekking van de regeling
opgenomen in de daarvoor opgestelde uitvoeringstoets. RVO heeft in 2021 reeds een
bedrag begroot van € 350.000 aan uitgaven. RVO heeft uitgaven gedaan om het loket
tijdig open te kunnen stellen. Het bedrag dat in de uitvoeringstoets staat aangegeven
zal later dit jaar worden bijgesteld op basis van werkelijk bestede uren. Om de BIK
uit te kunnen gaan voeren was het noodzakelijk om deze werkzaamheden tijdig op te
starten en daarvoor kosten te maken. RVO had in haar uitvoeringstoets van 30 oktober
2020 de uitvoeringskosten begroot op een bedrag tussen de 15 en 30 miljoen euro.19 RVO had zich bij de raming van de uitvoeringskosten gebaseerd op de gegevens en inschattingen
die op dat moment bekend waren. De BIK zou een zeer grote regeling geweest zijn met
naar verwachting 115.000–230.000 aanvragen in 2021, 230.000–500.000 aanvragen in 2022
en 60.000–120.000 aanvragen in 2023. De kosten waren begroot om de volgende werkzaamheden
uit te voeren: het ontwerpen en bouwen van een voor aanvragers goed toegankelijke
en beveiligde elektronische voorziening voor het opstellen en indienen van de BIK-aanvragen
en BIK-mededelingen; het inrichten van interne processen en systemen voor het efficiënt
en deels gedigitaliseerd afhandelen van BIK-aanvragen en -mededelingen en het verstrekken
van BIK-verklaringen aan aanvragers; toezicht houden op de rechtmatigheid van de verlening
van BIK-verklaringen door het uitvoeren van controles; het voeren van bezwaar- en
beroepsprocedures; communicatie van juiste en volledige informatie naar de doelgroepen.
Het uitvoeringsbudget is gebaseerd op een optimale balans tussen eenvoud, efficiëntie,
doelmatigheid en het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van een regeling
met deze omvang en deze kaders. Deze kosten in verhouding met het beleidsbudget zijn
niet ongewoon bij het uitvoeren van een nieuwe regeling en waren daarom voor het kabinet
ook geen reden om de BIK te heroverwegen. De inschatting van de uitvoeringskosten
betreft een totaalbedrag voor werkzaamheden in de jaren 2021 tot en met 2024. Deze
schatting is ook opgenomen in de door de Belastingdienst opgestelde uitvoeringstoets.20 De Belastingdienst is bij de uitvoeringstoets op de toegepaste BIK uitgegaan van
toezicht achteraf. Dit toezicht ging uit van een beoordeling van alle in de aangifte
loonheffingen toegepaste afdrachtvermindering BIK ten opzichte van de door de RVO
opgestelde BIK-verklaringen. Zoals hiervoor geschetst was de inschatting dat er circa
627.500 aanvragen zouden worden ingediend. De Belastingdienst heeft met deze gegevens
en eigen ervaringen met vergelijkbare toezichtprocessen een inschatting gemaakt van
de omvang van de te behandelen signalen. Het aantal te behandelen signalen was op
basis van die berekening groot. Om het toezicht voor dergelijke hoeveelheden signalen
binnen de gegeven termijn inpasbaar te maken, is bij de vormgeving uitgegaan van een
bestaand proces waarbij de verschillende toezichthandelingen vooral handmatig worden
uitgevoerd. Voor deze handmatige werkzaamheden was de inzet van uitzendkrachten voorzien.
Ter ondersteuning van het handmatige proces was ook een inspanning voor aanpassing
van ICT-systemen, communicatie en gegevensleveringen voorzien.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat bij de uitvoeringskosten van het
wetsvoorstel tot intrekking van de BIK wordt genoemd dat er wordt uitgegaan van een
extra inspanning voor handhaving van 1,5 fte. Deze leden vragen of het kabinet kan
toelichten wat deze extra 1,5 fte inhoudt. Voor het jaar 2021 en 2022 is rekening
gehouden met de behandeling van verzoeken, bezwaren en mogelijk beroepsprocedures
naar aanleiding van het intrekken van de BIK. Door de Belastingdienst is de inspanning
naar aanleiding van de intrekking van de regeling geschat op 1,5 fte in 2021 en 2022.
De leden van de fracties van het CDA en Volt vragen wat er gebeurt met de middelen
die in 2021 voor de uitvoering waren gereserveerd. Vorig jaar is de BIK ingevoerd
waarbij de uitvoering is gefinancierd vanuit de schatkist.21 De Belastingdienst heeft ten aanzien van de uitvoering van de BIK 0,5 fte ingezet
alvorens de BIK is afgeschaft. Zoals de uitvoeringstoets beschrijft, bestaat het risico
dat ondernemers de BIK toch via de aangifte loonheffingen proberen te claimen, of
bezwaar maken tegen de eigen aangifte loonheffingen. Voor de behandeling van de bezwaarprocedures
verwacht de Belastingdienst 1,5 fte in te zetten. De overige middelen die beschikbaar
zijn gesteld voor de uitvoering van de BIK zijn teruggevloeid naar de schatkist.
De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën