Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de inzet tijdens de IMF jaarvergadering op 13 en 14 oktober (o.a. Kamerstuk 26234-255)
26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee
Nr. 257 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 oktober 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 27 september 2021 over de geannoteerde
agenda voor de inzet tijdens de IMF jaarvergadering op 13 en 14 oktober (Kamerstuk
26 234, nr. 255).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 oktober 2021 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 12 oktober 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactive van de bewindspersoon
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, D66, PVV, CDA, GroenLinks en de Groep Van Haga inzake
het schriftelijk overleg IMF. Bij de volgorde van de beantwoording is de volgorde
van de inbreng van het schriftelijk overleg aangehouden en voor het overzicht genummerd.
Vraag 1
De leden van de VVD-fractie constateren dat in de beantwoording van de Kamervragen
van 28 september 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 102) over het bericht «World Bank inquiry finds IMF chief pushed staff to boost China
rankings» de Minister aangeeft het belangrijk te vinden dat grondig naar de zaak wordt
gekeken door een onafhankelijk orgaan, en dat Managing Director zelf ook de gelegenheid
moet krijgen om inhoudelijk te reageren op de zaak. De leden van de VVD-fractie delen
de mening dat de zaak zorgvuldig behandeld dient te worden. Deze leden gaan ervan
uit dat bij het externe en dus onafhankelijk onderzoek van WilmerHale, op verzoek
van de ethische commissie van de Wereldbank, hoor en wederhoor met de betrokken partijen
heeft plaatsgevonden. Klopt dat? Kan de Minister ingaan waarom hij het onderzoek van
de onafhankelijke organisatie WilmerHale als onvoldoende beschouwt om een krachtig
standpunt in te nemen betreffende de positie van de IMF-directeur teneinde de integriteit
en onafhankelijkheid van het instituut te borgen?
Antwoord op vraag 1:
De ethische commissie van de Wereldbank heeft na interne meldingen over malversaties
bij de totstandkoming van Doing Business rapportages verzocht een extern onderzoek te laten uitvoeren door de firma WilmerHale. WilmerHale heeft in dit onderzoek met betrokkenen gesproken. Op basis van de bevindingen doet
het externe rapport aanbevelingen als het gaat om verbeteringen in het Doing Business rapportages en de cultuur van de Wereldbank.
Managing Director Georgieva stelt in een statement1 het fundamenteel oneens te zijn met de bevindingen in het rapport en interpretaties
uit het rapport. Daarom achtte ik het belangrijk dat de zaak grondig werd bekeken
door het IMF, maar ook dat de Managing Director zelf de gelegenheid kreeg om inhoudelijk
te reageren op de zaak.
Dit proces heeft inmiddels plaatsgevonden. De ethische commissie van het IMF heeft
zich over de zaak gebogen. Daarop heeft de Raad van Bestuur van het IMF gesprekken
gevoerd met de vertegenwoordigers van WilmerHale2 en met Managing Director Georgieva zelf3. Op basis van deze gesprekken heeft de Raad van bestuur op 12 oktober jl. geconcludeerd
dat geen sluitend bewijs bestaat voor het ongepast handelen door Managing Director
Georgieva met betrekking tot het Doing Business rapport 20184. Op basis van alle gepresenteerde informatie heeft de Raad van bestuur haar volste
vertrouwen in Managing Director Georgieva herbevestigd. Deze conclusie en het vertrouwen
dat de Raad van bestuur heeft uitgesproken in Managing Director Georgieva stellen
de Managing Director in staat om haar positie geloofwaardig en effectief te kunnen
blijven vervullen.
Vraag 2
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van 7 oktober 2021 inzake IMF en Belarus,
naar aanleiding van schriftelijke vragen ingediend over het bericht dat Belarus bijna
1 miljard dollar krijgt toegekend van het IMF (Internationaal Monetair Fonds) in de
vorm van speciale trekkingsrechten en dat het IMF «overgaat tot niet-erkenning indien
de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime
niet erkent». Binnen het IMF-bestuur hebben de landen die het regime in Rusland niet
erkennen, gezamenlijk meer dan 50 procent van het stemgewicht. De leden van de VVD-fractie
vragen aan de Minister of de landen binnen dit bestuur zich actief tegen de toekenning
van de speciale trekkingsrechten (SDR’s, Special Drawing Rights) aan Wit-Rusland hebben
ingezet. Zo ja, welke landen hebben zich uitgesproken? Heeft Nederland als vertegenwoordiger
van de Kiesgroep actief bezwaar gemaakt tegen deze toekenning? Welke mogelijkheden
ziet de Minister om in het geval van niet-erkenning van een regime het uitkeren van
middelen te blokkeren? Welke hervormingen zijn hiervoor nodig?
Antwoord op vraag 2:
De leden van het IMF hebben een besluit genomen over een generieke allocatie van SDR’s,
waarbij allocatie aan specifieke landen niet aan de orde is geweest. Er is geen separaat
besluit mogelijk over individuele landen. Nederland en andere landen hebben daarom
niet apart bezwaar gemaakt over de allocatie van SDR’s aan Belarus, maar gestemd over
allocatie als zodanig. Internationaal was brede steun voor een generieke allocatie
van speciale trekkingsrechten.
Mocht een meerderheid van de leden van het IMF-steun geven aan niet-erkenning van
een regime, gewogen op basis van stemgewicht, dan zal het regime toegang tot IMF-faciliteiten
worden ontzegd. Hieronder valt de toegang tot programma’s en gealloceerde SDR’s.
Zoals gemeld in de beantwoording van de Kamervragen door de leden Van der Staaij en
Stoffer (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 226), is er geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht
van Belarus binnen het IMF. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet-erkenning
van de uitvoerende macht van Belarus.
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze
op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale
banken. Nederland zet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners
erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden daartoe voor Belarus
zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche
Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar
(EU) sancties voor gelden.
Vraag 3
De leden van de D66-fractie vragen aandacht voor de generieke allocatie van (SDR’s),
waarmee ook financiering is verleend aan de Wit-Russische overheid. Heeft Nederland
binnen de IMF aangedrongen om Belarus evenals bijvoorbeeld Venezuela uit te zonderen
van de generieke allocatie, aangezien beide regeringen niet erkend worden door de
Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet? Is de situatie van Wit-Rusland meegewogen
in de Nederlandse besluitvorming rond de generieke allocatie? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, waarom kwam dit niet naar voren in de kabinetsbrief over de SDR-allocatie van
1 juli 2021?
Antwoord op vraag 3:
Voor Venezuela geldt dat er geen brede steun is vanuit het IMF lidmaatschap voor de
erkenning van de zittende macht in het land. Vanwege deze brede niet-erkenning heeft
Venezuela geen toegang tot IMF-middelen, waaronder de SDR’s.5
Zoals ook toegelicht in Kamerbrief van 7 oktober jl. staat het kabinet op het standpunt
dat Loekasjenko geen democratisch legitieme president is.6 In EU-verband zijn vier krachtige pakketten sancties aangenomen tegen Belarus en
is de samenwerkingsrelatie met het land in grote mate afgeschaald. Echter, er is geen
sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus.
Met EU-partners is het kabinet niet overgegaan tot volledige niet-erkenning van de
uitvoerende macht van Belarus.
Omdat er geen sprake is van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende
macht van Belarus binnen het IMF, heeft Belarus toegang tot de gealloceerde SDR’s.
Er is in IMF-verband alleen gesproken de generieke allocatie van SDR’s en geen bespreking
geweest over allocatie van SDR’s aan specifieke landen. Nederland en andere landen
hebben daarom niet apart bezwaar gemaakt tegen de allocatie van SDR’s aan Belarus,
maar gestemd over de algehele uitkering van SDRs, zoals ook uiteen gezet in de brief
van 1 juli 2021.7 Internationaal was brede steun voor een generieke allocatie van speciale trekkingsrechten.
Vraag 4
A. De leden van de D66-fractie wijzen erop dat de generieke allocatie van SDR’s ten
behoeve van de bestrijding van de coronacrisis is. Welke aanwijzingen heeft de Minister
dat Wit-Rusland ook daadwerkelijk deze middelen daaraan zal besteden, gelet op de
eerdere uitspraken van president Lukashenko ten aanzien van het coronavirus? Deze
leden vragen de Minister of er eisen worden gesteld ten aanzien van deze besteding.
Antwoord op vraag 4A:
SDR’s zijn onconditioneel van aard. Ook zijn er geen voorwaarden verbonden aan een
allocatie van SDR’s of het gebruik van SDR’s.
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze
op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale
banken. Nederland zet erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, in contacten
met de EU en andere internationale partners de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s
te verzilveren op de kapitaalmarkt zo veel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken
met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties
te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
B. De leden van de D66-fractie vragen daarnaast wanneer het kabinet op de hoogte is
gesteld van de kritiek vanuit de Verenigde Staten op deze allocatie aan Wit-Rusland
en waarom is dit aspect niet opgenomen in het geschetste krachtenveld bij de besluitvorming
rond deze allocatie, zoals gevraagd door de leden van de D66-fractie in het schriftelijk
overleg van 2 april 2021?
Antwoord op vraag 4B:
De Verenigde Staten hebben hun zorgen over de allocatie aan Belarus in augustus 2021
geuit. De Kamerbrief SDR’s waar in het krachtenveld is geschetst is voor augustus
met de Kamer gedeeld. Nederland en de Verenigde Staten nemen, gezamenlijk met de EU
en andere internationale partners, de positie in dat de mogelijkheden voor Belarus
om SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt zoveel mogelijk dienen te worden beperkt.
Vraag 5
De leden van de D66-fractie onderstrepen het genoemde standpunt van Nederland dat
er groot belang wordt gehecht aan het vergroten van de transparantie en verantwoording
van gealloceerde SDR’s. Welke concrete resultaten zijn er reeds behaald of worden
er verwacht naar aanleiding van deze stellingname?
Antwoord op vraag 5:
De Guidance Note over het gebruik van SDR’s is geactualiseerd, waarmee het IMF landen
een leidraad biedt hoe SDR’s effectief in te zetten.8 Daarin benadrukt het IMF dat noodzakelijke beleidshervormingen om de economie te
ondersteunen tijdig moeten worden ingezet. Tijdens Artikel IV consultaties kan het
IMF landen eventueel adviseren over de specifieke inzet van SDR’s. Deze stappen kunnen
landen helpen hun SDR’s op een verstandige manier in te zetten.
Daarnaast stelt het IMF ongeveer twee jaar na de allocatie een extra rapport inzake
het gebruik van SDR’s op, waardoor gemonitord kan worden hoe SDR’s zijn ingezet. Transparantie
over het gebruik van SDR wordt verder vergroot door de publicatie van SDR-posities
en operaties van individuele landen in meer detail uit te splitsen en op kwartaalbasis
te publiceren. De eerste publicatie, met een overzicht van transacties in het derde
kwartaal van dit jaar, wordt eind dit jaar verwacht.
Vraag 6
De leden van de D66-fractie wijzen op het grote belang van internationale afspraken
tegen belastingontwijking en ten behoeve van duurzame financiering. Kan de Minister
aangeven hoe het IMF kan worden betrokken bij de Coalition of Finance Ministers for
Climate Action en welke stappen er genomen worden om ook via het IMF te werken aan
het bestrijden van belastingontwijking en de vergroening van belastingen?
Antwoord vraag 6
Het IMF voert samen met de Wereldbank het secretariaat van de Coalition of Finance
Ministers for Climate Action. Daarnaast levert het IMF een actieve bijdrage aan de
(technische) discussies over met name carbon pricing en de discussies over het vergroenen
van belastingen en begrotingsbeleid. Hierdoor is het IMF nauw betrokken bij de coalitie.
Wat betreft het bestrijden van belastingontwijking neemt het IMF een aantal stappen.
Allereerst kan het IMF als onderdeel van de Financial Sector Assessment Program (FSAP)
een offshore financial center (OFC) assessment uitvoeren. Dit OFC programma bestaat
sinds 2000 en heeft bijgedragen aan het versterken van regulering en toezicht en het
verbeteren van compliance met toezichtstandaarden in offshore jurisdicties. Daarnaast
levert het IMF technische assistentie aan landen om hen te helpen belastingontwijking
tegen te gaan. Aanvullend doet het IMF ook onderzoek naar belastingontwijking. Zo
heeft het IMF met economische analyses ook bijgedragen aan de discussie over Base
Erosion & Profit Shifting binnen de OECD. De analyses van het IMF op dit terrein zijn
onder meer gepubliceerd in een vorig jaar verschenen boek geschreven over hervormingen
van de vennootschapsbelasting9, waarin ook aandacht wordt besteed aan internationale belastingontwijking.
Dit laatste geldt ook voor de vergroening van belastingen. Wat betreft vergroening
heeft het IMF recentelijk papers gepubliceerd over bijvoorbeeld de transitie naar
net-zero uitstoot10, een voorstel voor een internationale minimumprijs voor CO211 en de klimaattransitie in Nederland12.
Vraag 7
Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat het IMF verwacht dat de mondiale
economie dit jaar met 6,0 procent zal groeien. Voor 2022 gaat het IMF uit van een
mondiale groei van 4,9 procent. De leden van de PVV-fractie willen weten hoe dit zich
verhoudt tot de groei van Nederland van respectievelijk 3,9 en 3,5 procent. Waar wordt
dit verschil door veroorzaakt? Hoe zit het met de groei van de meeste ontwikkelde
economieën en hoe verhoudt dit zich tot de Nederlandse groei?
Antwoord op vraag 7
Het IMF publiceert op 12 oktober nieuwe groeiramingen. In de World Economic Outlook update van afgelopen juli verwacht het IMF een groei van de mondiale economie van respectievelijk
6 procent en 4,9 procent in 2021 en 2022. Voor ontwikkelde economieën verwacht het
IMF een groei van resp. 5,6 procent en 4,4 procent in 2021 en 2022.13 Voor Nederland raamt het IMF een groei van 3,8% in 2021 en 3,2% in 2022.14 Deze raming ligt dicht bij de raming in de Macro-Economische Verkenning (MEV) van
21 september, waarin het CPB een groei raamt van 3,9 procent in 2021 en 3,5 procent
in 2022.15 De groei in Nederland ligt deze jaren daarmee lager dan de mondiale groei en de groei
in ontwikkelde economieën. Hier zijn een aantal redenen voor. Allereerst ligt de potentiële
groei in opkomende economieën over het algemeen hoger dan in ontwikkelde economieën.
Hierdoor groeit de mondiale economie normaliter harder dan de economie van ontwikkelde
landen.
Voor de groep ontwikkelde economieën geldt voorts dat de economie in veel van deze
landen in 2020 harder is gekrompen dan in Nederland. Zo bedroeg de totale krimp in
ontwikkelde economieën in 2020 4,8 procent en in de eurozone 6,5 procent terwijl deze
in Nederland 3,8 procent bedroeg. Landen die in 2020 harder zijn gekrompen groeien
over het algemeen sneller in 2021 (inhaalgroei). Het is daarom inzichtelijker om te
kijken naar de totale ontwikkeling van de economie sinds het uitbreken van de pandemie.
Voor Nederland geldt dat de omvang van de economie in het tweede kwartaal van 2021
99 procent van het niveau van voor de pandemie bedroeg. Voor de economie van de eurozone
bedraagt dit percentage 97,5 procent en voor het VK 95,6 procent16. Hiermee doet Nederland het relatief goed ten opzichte van andere ontwikkelde economieën.
Dit geldt ook voor het voorziene herstel voor de periode tot en met 2022 (grafiek).
Tot slot geldt dat de ramingen voor ontwikkelde economieën voor een groot deel worden
beïnvloed door de Verenigde Staten door de relatief grote omvang van deze economie.
In de Verenigde Staten was sprake van zeer omvangrijke stimuleringsmaatregelen waardoor
de economie in 2021 volgens World Economic Outlook update met 7 procent zal groeien. Deze hoge groei in de VS trekt de groei van de groep ontwikkelde
economieën naar boven waardoor het verschil met Nederland hoger uitvalt.
Grafiek 1. Geïndexeerd bbp volume-ontwikkeling 2020–2022 (2019 = 100)
Bron: IMF juli-raming en voor Nederland IMF AIV raming september 2021
Vraag 8
Voorts constateren de leden van de PVV-fractie dat het IMF sinds de aanvang van de
pandemie aan 85 landen leningen heeft verstrekt voor een bedrag van 116 miljard dollar.
De leden van de PVV-fractie ontvangen van de Minister graag een top tien van de landen
die de hoogste leningen hebben ontvangen inclusief de bijbehorende bedragen. Tevens
vragen de leden van de PVV-fractie naar de voorwaarden, rente en looptijden van deze
leningen.
Antwoord op vraag 8:
Onderstaande tabel 1 geeft de landen weer die sinds het begin van de pandemie in termen
van leenbedragen het grootste beroep op het IMF hebben gedaan.
Voor de bovenste drie landen geldt dat zij een Flexible Credit Line (FCL) hebben. Dit leeninstrument is ontworpen om tegemoet te komen aan de vraag naar crisispreventie
en -mitigatiefinanciering voor landen met zeer sterke beleidsraamwerken en track records op economisch vlak. Het leenbedrag wordt niet direct uitgeleend maar staat ter beschikking
voor een vooraf gedefinieerde periode, en het staat landen vrij om bij liquiditeitsbehoefte
(een deel van) de lening in te roepen. De FCL is dan ook anders van aard dan de reguliere
leenprogramma’s van het IMF en van veel grotere omvang, zoals ook in onderstaande
tabel zichtbaar wordt17. Panama maakt gebruikt van een vergelijkbaar instrument, de Precautionary & Liquidity Line (PLL).
De andere landen in de tabel maken in veel gevallen gebruik van het noodinstrumentarium
van het IMF, te weten de Rapid Credit Facility (RCF) voor PRGT landen en de Rapid Financing Instrument (RFI) voor niet PRGT-landen. Tevens maken sommige landen (daarnaast) gebruik van
de uitgebreidere programma’s van het IMF, te weten de Stand-By Arrangement (SBA), Extended Credit Facility (ECF) en Extended Fund Facility (EFF).
Tabel 1: De dertien landen die de hoogste IMF leningen hebben ontvangen tijdens de
pandemie
Land
In USD mln.
1
Chili
23.930
2
Colombia
16.948
3
Peru
11.000
4
Egypte
7.972
5
Ecuador
7.143
6
Oekraïne
5.000
7
Zuid-Afrika
4.300
8
Nigeria
3.400
9
Panama
3.215
10
Kenia
3.086
11
Sudan
2.472
12
Costa Rica
2.286
13
Democratic Republic of Congo
1.883
Landen die in aanmerking komen om te lenen bij de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) doen dit momenteel tegen een concessionele rente van 0%. Voor andere
landen, die lenen via de General Resource Account (GRA), geldt de zogenoemde basic rate of charge, die gerelateerd is aan de SDR-rente van het IMF. Zie tabel 2 voor de rente, looptijden
en voorwaarden per instrument.
Tabel 2: Leenvoorwaarden IMF programma’s1
Programma
Rente2
Looptijden
Voorwaarden
Flexible Credit Line (FCL)
SDR rente + 100bp
1 tot 2 jaar
Vooraf getoetst
Precautionary & Liquidity Line (PLL)
SDR rente + 100bp
6 maanden
Vooraf en achteraf getoetst
Stand-By Arrangement (SBA)
SDR rente + 100bp
Tot 3 jaar, normaal gesproken 12–18 maanden
Achteraf getoetst
Extended Fund Facility (EFF)
SDR rente + 100bp
Tot 4 jaar
Achteraf getoetst, met nadruk op structurele hervormingen
Extended Credit Facility (ECF)
0bp
3 tot 4 jaar, te verlengen tot 5 jaar
Achteraf getoetst, met nadruk op structurele hervormingen
Rapid Financing Instrument (RFI)
SDR rente + 100bp
Eenmalige uitkering
Geen conditionaliteit, mogelijk kwalificerende voorwaarden
Rapid Credit Facility (RCF)
0bp
Eenmalige uitkering
Geen conditionaliteit, mogelijk kwalificerende voorwaarden
X Noot
1
IMF Lending.
X Noot
2
Er is een surcharge van toepassing op uitstaande kredieten die boven het landspecifieke
limiet uitkomen (gebaseerd op quota) en een extra surcharge als dit langer dan 3 jaar
het geval is.
Vraag 9
Verder waarschuwt het IMF voor stijgende energieprijzen en geeft het IMF aan dat hierdoor
het economisch herstel in gevaar kan komen. De leden van de PVV-fractie willen weten
of de Minister deze zorgen deelt en welke maatregelen de Minister zal treffen ten
aanzien hiervan.
Antwoord op vraag 9:
De Nederlandse economie komt zeer sterk de coronacrisis uit. Het CPB raamt voor 2021
een economische groei van 3,9 procent en voor 2022 een groei van 3,5 procent.18 Daarnaast is de Nederlandse arbeidsmarkt historisch krap, met een werkloosheidspercentage
van gemiddeld 3,4 procent in 2021.
In deze raming zijn de meest recente ontwikkelingen van de gasprijs niet volledig
meegenomen. Het geraamde inflatiepercentage van 1,9 procent in 2021 en 1,8 procent
in 2022 kan om deze reden hoger uitvallen. In historisch perspectief zijn deze inflatiecijfers,
zelfs als zij hoger uitvallen, niet uitzonderlijk en tevens naar verwachting van het
CPB van tijdelijke aard. Ook het IMF verwacht dat de relatief hoge wereldwijde inflatie
mede als gevolg van hogere energieprijzen van tijdelijk aard zal zijn.
Er is terecht veel aandacht voor de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor
huishoudens. Het kabinet houdt deze ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en onderzoekt
ook wat de gevolgen van deze stijgende energieprijzen voor huishoudens betekent. Momenteel
werkt het kabinet aan de aangenomen motie van het lid Hermans (Kamerstuk 35 925, nr. 13) die oproept tot het verlagen van het belastingdeel van de energierekening met 500 miljoen euro
per 2022. Daarnaast is het kabinet aan het onderzoeken of en in welke mate verdere
stappen nodig zijn.
Vraag 10
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten hoe de Minister de oproep van het
IMF beoordeelt om het woningbezit en de daaraan gekoppelde schulden van box 1 naar
box 3 te verhuizen. De leden van de PVV-fractie willen weten of de Minister bereid
is zich scherp uit te spreken tegen deze bemoeienis van het IMF.
Antwoord op vraag 10:
Het IMF stelt inderdaad voor om de eigen woning meer gelijk te belasten met vermogen
in Box 3, bijvoorbeeld door het eigenwoningforfait in Box 1 te verhogen of door de
eigen woning naar Box 3 te verplaatsen. Dit voorstel dient in de bredere analyse van
het IMF geplaatst te worden over hoe in Nederland in het algemeen het vermogen en
inkomen daaruit wordt belast. In het rapport «Capital Income Taxation in the Netherlands»
(mei, 2021) stelt het IMF dat er in NL veel regimes gelden om kapitaal (vermogen,
ondernemingswinsten van zelfstandigen en dga’s, pensioen, eigen huis) te belasten
en dat de verschillen in belastingheffing tussen de verschillende regimes (Box 1,
2 en 3) groot zijn.19 Het IMF adviseert hierop een heldere visie te ontwikkelen zodat op basis van die
visie hervormingen doorgevoerd kunnen worden. Het kabinet verwelkomt de analyse van
het IMF, die een nuttige input vormt voor de binnenlandse beleidsdiscussie over dit
onderwerp. Het kabinet erkent met het IMF dat meer evenwicht nodig is in het belasten
van het verschillend soort vermogen in Box 1, 2 en 3. Verder stelt het IMF ten aanzien
van Box 3 dat beter de daadwerkelijke inkomsten belast kunnen worden. Ik kan hierbij
aangeven dat de Staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer een contourennota over
Box 3 heeft toegezegd over het belasten werkelijk rendement in Box 3. Deze nota zal
nog voor de kerst aan de Tweede Kamer worden toegezonden. De vraag hoe verder evenwicht
kan worden gevonden in het belasten van (inkomen uit) vermogen is aan het volgend
kabinet.
Vraag 11
Ten slotte vragen de leden van de PVV-fractie naar een update van de maatregelen die
het IMF heeft genomen als respons op de COVID-19-crisis. Kan de Minister de IMF-respons
op de COVID-19-crisis specificeren en per maatregel aangeven welke bedragen hiervoor
zijn gereserveerd? Hoeveel aan financiële steun heeft het IMF inmiddels verstrekt
(prijs in euro) en hoeveel kan het IMF maximaal nog verstrekken? Wat is het aandeel
van Nederland hierin?
Antwoord vraag 11:
Landen kunnen financiering bij het IMF aanvragen door gebruik te maken van de faciliteiten
voor noodliquiditeit, het aangaan van reguliere programma’s en het aangaan van preventieve
kredietlijnen bij het IMF. Onderstaande tabel 3 geeft een overzicht van de lopende
programma’s en kredietlijnen voor landen die van de General Resources Account lenen,
incl. een overzicht met de grootste uitstaande leningen die nog moeten worden terugbetaald.
Tabel 4 geeft eenzelfde overzicht van de landen die gebruik maken van faciliteit voor
lage-inkomenslanden, namelijk de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT).
De dikgedrukte bedragen uit onderstaande tabellen vormen samen het totale beslag op
de leencapaciteit van het IMF, namelijk circa SDR 200 mld. (ongeveer EUR 245 mld.20). Hiervan is cicra SDR 84 mld. (ongeveer EUR 102 mld.) sinds het begin van de crisis
verstrekt. Het IMF heeft hiermee ca. een kwart van de leencapaciteit gebruikt en heeft
nog ca. SDR 600 mld. aan ruimte om nog te verstrekken.
Tabel 3: programma’s voor landen met markttoegang
(mogelijk) nog op te nemen uit programma in mld. SDR
Uitstaand krediet In mld. SDR
Landen met een programma
Totaal, waaronder:
92,2
27,1
UCT-quality programma
Angola
3,2
2,7
Armenië
0,3
0,3
Barbados
0,3
0,3
Costa Rica
1,2
0,6
Ecuador
4,6
4,3
Equatoriaal Guinea
0,2
0,1
Ethiopië
0,8
0,4
Gabon
0,3
0,7
Honduras
0,4
0,3
Jordanië
1,1
0,9
Kameroen
0,3
0,1
Kenia
1,3
0,3
Oekraïne
3,6
6,7
Pakistan
4,3
5,0
Senegal
0,3
0,3
Seychellen
0,1
0,1
Preventieve kredietlijn
Chili
17,4
Colombia
12,3
3,8
Mexico
44,6
Panama
1,9
0,4
Peru
8,0
Landen met afgelopen programma
Totaal, waaronder:
62,6
UCT-quality programma
Argentinië
30,6
Egypte
12,2
Griekenland
1,51
Overig
5,87
Noodliquiditeit
Egypte
2,0
Nigeria
2,5
Zuid-Afrika
3,1
Overig
4,9
Tabel 4: PRGT programma’s
(mogelijk) nog op te nemen uit programma in mld. SDR
Uitstaand krediet In mld. SDR
Landen met een programma
Totaal, waaronder:
3,3
6,6
UCT-quality programma
Afghanistan
0,3
0,4
Centraal Afrikaanse Republiek
0,1
0,2
Congo,
1,1
0,7
Gambia
0,1
0,1
Honduras
0,2
0,1
Kameroen
0,2
0,8
Kenia
0,4
0,8
Liberia
0,2
0,2
Madagaskar
0,2
0,6
Mali
0,1
0,4
Oeganda
0,7
0,5
Sao Tomé en Principe
0,0
0,0
Senegal
0,2
0,2
Sierra Leone
0,1
0,4
Soedan
1,7
1,0
Somalië
0,3
0,2
Landen met afgelopen programma
Totaal, waaronder:
7,7
UCT-quality programma
Bangladesh
0,4
Ghana
0,7
Ivoorkust
0,5
Overig
2,1
Noodliquiditeit
Ghana
0,7
Mozambique
0,3
Papua Nieuw Guinea
0,3
Overig
2,7
Vraag 12
Het IMF onderstreept het belang van het mondiaal sneller en gelijkmatiger beschikbaar
komen van vaccins, aangezien dit perspectieven op een breder gedragen en veerkrachtiger
mondiaal herstel verbetert en levens kan redden zo lezen de leden van de CDA-fractie
in de geannoteerde agenda. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat het
IMF zelf doet om de mondiale vaccinatiegraad op te hogen. Draagt het IMF bijvoorbeeld
bij aan COVAX? Indien dat niet het geval is zou dit volgens de Minister wenselijk
zijn?
Antwoord op vraag 12
Het IMF draagt niet direct bij aan ACT-A en de COVAX faciliteit, maar roept overheden
wel op dit te doen. Zo draagt Nederland tot en met 2.022 EUR 242 mln. bij aan ACT-A.
Bovendien is het kabinet voornemens om in 2021 ruim 27 mln. vaccins te doneren, waarvan
21 mln. aan COVAX.21
Het IMF verleent betalingsbalanssteun en beleidsadvies aan lidstaten. Een directe
bijdrage aan ACT-A en de COVAX valt buiten het mandaat van het IMF. Indirect draagt
het IMF wel substantieel bij aan het ophogen van de mondiale vaccinatiegraad. Zo heeft
het IMF als onderdeel van haar crisisrespons tot eind-2021 de toegangslimieten voor
noodfinanciering (de Rapid Credit Facility, RCF; en de Rapid Financing Instrument, RFI) verhoogd, en sinds het begin van de crisis hebben 87 landen financiering van
het IMF ontvangen, veelal via deze faciliteiten voor noodfinanciering. Daarnaast heeft
het IMF ca. USD 850 mln. aan schulden van 29 landen met een laag bbp per capita kwijtgescholden
via het Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT). Al deze maatregelen verschaffen behoevende landen middelen ter bestrijding
van de pandemie, waaronder o.m. de aankoop van vaccins.
Daarnaast heeft het IMF per augustus jl. de internationale reservepositie van landen
versterkt door middel van de uitgifte van speciale trekkingsrechten ter waarde van
USD 650 mld. (SDR 456 mld.), waarvan ca. USD 275 mld. is toegekend aan opkomende economieën
en lage inkomenslanden. Dit vergroot de weerbaarheid van landen bij een eventuele
verkrapping van de mondiale financieringscondities en helpt landen de gezondheidscrisis
te boven te komen: SDR’s zijn onconditioneel van aard en kunnen als zodanig ook benut
worden voor de aankoop van vaccins indien overheden daartoe besluiten. Het IMF verkent
bovendien mogelijkheden voor een nieuw fonds om, op vrijwillige basis, SDR’s die zijn
gealloceerd aan ontwikkelde economieën door te lenen aan kwetsbare landen.
Tot slot heeft het IMF samen met de Wereldbank, de WHO en de WTO een database opgericht
waar voortgang ten aanzien van het mondiaal sneller en gelijkmatiger beschikbaar komen
van vaccins adequaat gemonitord kan worden.22
Vraag 13
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat het IMF doet om de huidige schokken
in de wereldhandel aan te pakken, te denken valt aan de hout, staal en energiemarkt.
Antwoord op vraag 13:
Het IMF monitort mondiale en landenspecifieke macro-economische risico’s en geeft
beleidsadvies over actuele economische ontwikkelingen, onder meer op basis van analytisch
werk. De World Economic Outlook bevat ditmaal een hoofdstuk over inflatieontwikkelingen, waarin ook wordt ingegaan
op de oorzaken en implicaties van de recente stijging van grondstofprijzen.23 Ook publiceert het IMF een reguliere special feature over grondstofprijzen als onderdeel van de World Economic Outlook. Deze special feature schetst de laatste ontwikkelingen en vooruitzichten voor vraag en aanbod van grondstofprijzen,
en bevat ook duiding en analyse van structurele veranderingen in de economie en hieraan
gekoppelde beleidsvragen omtrent grondstofmarkten.
Daarnaast kan het IMF lidstaten met betalingsbalansproblemen ondersteunen met programmafinanciering.
Ontwikkelingen van grondstofprijzen kunnen in theorie leiden tot betalingsbalansproblemen
in landen die netto-importeur van grondstoffen zijn. Landen die vanwege grondstofprijsontwikkelingen
in de problemen komen, kunnen een aanvraag doen voor een IMF programma.
Het IMF heeft niet als taak om specifieke schokken in bepaalde grondstofmarkten aan
te pakken.
Vraag 14
Het IMF stelt dat door de pandemie ongelijkheid is toegenomen en dat bijna 80 miljoen
mensen zullen terugvallen in extreme armoede als gevolg van de crisis. De leden van
de CDA-fractie vragen de Minister wat het IMF kan doen en op welke manier Nederland
met gelijkgezinde landen actie kan ondernemen om deze mondiale extreme armoede te
bestrijden. Zo heeft het IMF sinds de aanvang van de pandemie aan 85 landen leningen
verstrekt voor een bedrag van 116 miljard dollar. Deze leden vragen de Minister dit
bedrag te specificeren naar de Nederlandse focusregio’s en indien mogelijk Nederlandse
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid complementair te laten zijn aan de IMF-inzet.
Antwoord op vraag 14
Het IMF heeft een aantal acties ondernomen om extreme armoede als gevolg van de crisis
zo veel mogelijk tegen te gaan. Zo is er voor de armste landen, met ondersteuning
van het IMF en de Wereldbank, door de Club van Parijs en de G20 een moratorium overeengekomen
op de schuldendienst, het Debt Service Suspension Initiative (DSSI), waardoor er tijdelijk uitstel op geplande (terug) betalingen van een financiële
verplichtingen is gerealiseerd op officiële bilaterale leningen.
Daarnaast draagt het IMF actief bij aan de uitvoering van het Common Framework voor Debt Treatment beyond the DSSI (CF). Dit programma, dat op initiatief van de G20 en de Club van Parijs tot stand
is gekomen, coördineert de samenwerking van officiële bilatarale crediteuren inzake
de schuldbehandeling van de 73 landen die in aanmerking komen voor het DSSI.
Het IMF heeft sinds de uitbraak van COVID-19 voor ca. USD 116 miljard aan financiële
steun verstrekt aan 87 landen. Het IMF heeft de steun verstrekt via zijn instrumenten
voor noodliquiditeit: het Rapid Financing Instrument (RFI) en de Rapid Credit Facility (RCF). Ook heeft het IMF steun verleend via (ophoging van) reguliere programma’s
en de uitgifte van preventieve kredietlijnen. Een volledig overzicht van landen incl.
bedragen is te vinden in onderstaande tabel en de lending tracker van het IMF.24 De landen uit de focusregio’s zijn dikgedrukt weergegeven.
Land (Regio)
Type financiering1
Bedrag (in USD miljoen)
Egypte
RFI
2.772
SBA
5.200
Jordanië
RFI
396
EFF
1.300
Somalië
ECF/EFF
395,55
Tunesië
RFI
745
Burkina Faso
RCF
115,3
Ethiopië
RFI
411
Kenia
RCF
739
ECF
2.347,35
Mali
RCF
200,41
Niger
RCF
114,49
Nigeria
RFI
3400
Senegal
RFI
294,7
RCF
147,4
Zuid-Soedan
RCF
226,5
Soedan
ECF
2.472,7
Oeganda
RCF
491,5
ECF
1.000
Totaal landen focusregio’s
22.768,9
Totaal leningen IMF
116.581,64
X Noot
1
ECF: Extended Credit Facility, EFF Extended Fund Facility – deze faciliteiten worden ingezet bij middellange termijn betalingsbalansproblemen.
SBA: Stand-By Arrangement – een instrument van korte duur (12–24 maanden). FCL: Flexible Credit Line – een instrument voor crisispreventie voor landen met zeer sterke economische fundamenten,
waarbij de kredietlijn preventief wordt opgezet met een land en wordt ingezet op het
moment dat er sprake is van liquiditeitsnoden. SCF stand-by Credit Facility– een instrument voor lage-inkomenslanden wat wordt ingezet bij betalingsbalansproblemen
op de korte termijn.
Nederland steunt de totstandkoming van het DSSI en het CF en bepleit het gebruik van
deze gecoördineerde aanpak van schuldkwetsbaarheden binnen internationale fora zoals
het IMF en de Club van Parijs. Nederland draagt daarmee actief bij aan de inzet van
het IMF om het CF tot een succes te maken.
De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) heeft in de
Kamerbrief van 10 juli 2020 in reactie op briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde
aanpak van COVID-19» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 320) aangekondigd, in samenwerking met gelijkgezinde landen, aanvullende inspanningen
te leveren om de meest kwetsbare landen (waaronder ook middeninkomenslanden) die in
acute financiële problemen komen te helpen met noodfinanciering, zodat overheden middelen
beschikbaar krijgen voor (publieke) basisvoorzieningen. Het kabinet heeft binnen dit
pakket aan maatregelen EUR 20 miljoen beschikbaar gemaakt om bij te dragen aan IMF
schuldverlichtingsinitiatieven, zoals het Catastrophe Containment and Relief Trust
(CCRT) en het subsidy account van de Poverty Reduction and Growth Trust. Daarnaast
draagt het kabinet bij aan technische assistentie en het opbouwen van lokale capaciteit
via onder andere de Wereldbank en het IMF, zodat kwetsbare landen ondersteund worden
bij de versterking van hun begrotingsbeleid. Deze inzet is in lijn met het BHOS-beleid,
wat inzet op het actief samenwerken met het IMF om de macro-economische stabiliteit
en schuldenmanagement van de armste landen te verbeteren.
Vraag 15
A: De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre er al gebruik is gemaakt
van de SDR’s die sinds augustus beschikbaar zijn.
Antwoordt op vraag 15A:
Het staat alle leden met toegang tot SDR’s vrij om deze te gebruiken. Sinds de allocatie
hebben diverse landen hun SDR’s aangewend. MD Georgieva noemde in haar curtain raiser speech diverse manieren waarop landen SDR’s hebben aangewend: Nepal heeft SDR’s gebruikt
voor invoer van vaccins, Noord-Macedonië voor zorguitgaven, en Senegal voor het verhogen
van vaccinproductiecapaciteit25 Daarnaast heeft Haïti SDR gebruikt om invoer te financieren na de recente aardbeving.
B: Tevens lezen deze leden dat Suriname onderhandelingen voert met crediteuren over
een schuldherstructurering, maar daarvoor niet in aanmerking komt. De leden van de
CDA-fractie vragen de Minister dit nader toe te lichten en aan te geven wat Nederland
daarin voor Suriname kan betekenen.
Antwoord vraag 15B:
Het Common Framework for Debt Restructuring Beyond the DSSI is een kader dat is afgesproken binnen de G20 en de Club van Parijs om herstructureringen
voor lage-inkomenslanden vorm te geven. Aangezien Suriname geen lage-inkomensland
is, kan het geen aanspraak maken onder het Common Framework. Suriname voert zelf onderhandelingen met crediteuren over een schuldherstructurering.
Nederland vraagt in internationale fora, zoals het IMF en de Club van Parijs, aandacht
voor de Surinaamse inspanningen om tot een IMF-programma te komen en de daarvoor benodigde
herstructurering van de publieke schuld.26
Vraag 16
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister toe te lichten dat de allocatie van
de SDR’s aan Nederland geen gevolgen heeft voor de Nederlandse begroting.
Antwoord op vraag 16:
De garantie van de Staat aan DNB inzake SDR’s is deze zomer vervallen, zoals gemeld
in de Kamerbrief inzake SDR allocatie d.d. 1 juli 2021.27 De onderliggende overeenkomst tussen DNB en de Staat die de juridische basis vormde
voor de garantie, is op het punt van de SDR allocatie en garantie geëvalueerd op juridische,
financiële en institutionele aspecten. De evaluatie stelt vast dat de garantie niet
noodzakelijk is voor de financiële onafhankelijkheid van DNB en dat het afzien van
de garantie mogelijk is. DNB en de Staat hebben ingestemd met het laten vervallen
van de garantie.
Omdat de garantie van de Staat aan DBN inzake SDR’s vervallen is, heeft de allocatie
geen budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting. De garantie aan DNB inzake
het IMF is voor de allocatie in augustus niet opgehoogd. Voor de eerder gealloceerde
SDR’s was nog een garantie afgegeven, namelijk ca. EUR 11,6 mld. Deze garantie is
komen te vervallen. De budgettaire verwerking hiervan heeft plaatsgevonden bij de
ontwerpbegroting 2022.
Vraag 17
Het Koninkrijk moedigt het IMF aan om landen te blijven adviseren over de vormgeving
van de klimaattransitie en om klimaat gerelateerde risico’s te integreren in zijn
monitoring en beleidsadviezen zo lezen de leden van de CDA-fractie in de geannoteerde
agenda. De leden van de CDA-fractie ondersteunen dit van harte en vragen de Minister
nader in te gaan op hoe landen die een hoge schuldenlast hebben deze transitie toch
kunnen verwezenlijken en op welke risico’s wordt gemonitord. Bovendien vragen deze
leden of beleid van de afzonderlijke landen beter op elkaar afgestemd zou kunnen worden
en welke middelen daar dan voor zijn.
Antwoord op vraag 17:
Het IMF erkent dat het voor veel landen moeilijk is om klimaatuitdagingen te adresseren
gezien de druk op publieke financiën, die deels al voor de Covid-19 crisis bestond
en in veel gevallen erger is geworden. Daarbij geldt ook dat klimaatkwetsbare landen
het risico lopen in een vicieuze cirkel terecht te komen waarbij klimaatkwetsbaarheid
de prijs van schuldfinanciering opdrijft en daardoor de ruimte om te lenen nog kleiner
wordt. Er zijn echter wel manieren om toch aan de klimaattransitie te werken in deze
landen.
Voor landen met een hoge schuldenlast zal het gezien de beperkte financiële ruimte
essentieel zijn om de publieke uitgaven alsmede het belastingsysteem volledig in lijn
te brengen met klimaatdoelen. Het IMF geeft aan dat hier ook de uitfasering van fossiele
brandstofsubsidies onder dient te vallen, wat zowel zal resulteren in minder publieke
uitgaven als lagere uitstoot. Verder ziet het IMF een rol voor het belasten van uitstoot,
waarbij de opbrengsten kunnen worden ingezet voor het ondersteunen van huishouden
met een laag inkomen of groepen die hard worden geraakt door de klimaattransitie.
Al deze maatregelen kunnen ook bij een hoge schuldenlast worden genomen, en mogelijk
bijdragen aan de verlaging ervan. Voor gecoördineerde actie ten aanzien van klimaatverandering
pleit het IMF voor een internationale minimumprijs voor CO2.28
Verder kan uiteraard multilaterale financiering een belangrijke rol spelen. Niet alleen
door het verstrekken van goedkope leningen tegen concessionele rentes, maar ook door
financiële instrumenten te ontwikkelen die bijdragen aan risico-mitigatie, zoals natural disaster clauses in overheidsobligaties29, en het oprichten van noodfaciliteiten die kunnen worden ingezet bij klimaatgerelateerde
rampen.
Vraag 18
De leden van de CDA-fractie constateren dat sinds het begin van de crisis het IMF
aan 85 leden financiële steun heeft verstrekt, voornamelijk via noodfinanciering.
Deze leden vragen de Minister of dit ook de steun is die IMF aan Wit-Rusland heeft
verleend. Deze leden vragen de Minister voorts de mogelijkheden af te wegen om in
te brengen dat steun aan Wit-Rusland beperkt moet worden zolang het regime van Lukashenko
daar aan de macht is.
Antwoord op vraag 18:
Belarus heeft geen noodfinanciering of een programma van het IMF ontvangen. Op dit
moment ligt er geen verzoek van Belarus voor financiering via een programma of noodfinanciering.
Vraag 19
De leden van de CDA-fractie lezen dat besluitvorming over de oprichting van het nieuwe
fonds Resilience and Sustainability Trust is voorzien na deze najaarsvergadering.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de Kamer in te lichten wanneer die
besluitvorming plaats gaat vinden en daarbij het standpunt van de regering te voegen.
Tevens vragen deze leden wat volgens de Minister de toegevoegde waarde is van het
oprichten van dit fonds en in hoeverre het aanvullend is op de SDR-systematiek. Zo
stelt de Minister dat Nederland met name toegevoegde waarde van een nieuwe trust ziet
bij het adresseren van problemen van klimaatverandering.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waarom dit niet onder de SDR’s kan
worden opgenomen en verzoeken bij de oprichting van nieuwe fondsen de rechtstaat,
het respecteren van mensenrechten en goed bestuur als expliciete voorwaarden mee te
nemen wanneer aanspraak wordt gemaakt op middelen uit nieuwe trustfondsen.
Antwoord op vraag 19:
Tijdens de jaarvergadering zal naar verwachting politieke steun worden uitgesproken
voor de oprichting van een nieuwe Resilience and Sustainability Trust. Het IMF zal daarna werken aan concrete vormgeving van dit nieuwe fonds, waaronder
het financiële raamwerk en vormgeving van het kredietrisico-raamwerk. Het doorlenen
van SDR’s aan een eventuele nieuwe trust is op vrijwillige basis.
Het kabinet steunt het werk van het IMF op het doorlenen van SDR’s en de oprichting
van een nieuw Fonds, dat zich volgens Nederland met name zou moeten richten op het
adresseren van klimaatverandering. Het economisch weerbaar maken van landen voor de
gevolgen van klimaatverandering is noodzakelijk, onder andere omdat dit een groeiend
risico vormt voor de (mondiale) financieel economische stabiliteit en economische
groei. Daarmee ligt deze problematiek duidelijk binnen het mandaat van het IMF. Vanuit
het nieuwe fonds zouden landen leningen met gunstige financieringscondities en langere
looptijd kunnen ontvangen. Gezien de voorgenomen focus op klimaat pleit Nederland
voor het openstellen van het fonds voor ontwikkelingslanden en opkomende markten met
klimaatgerelateerde kwetsbaarheden. Daarnaast is de koppeling aan een IMF-programma,
het behoud van de zogenaamde «reserve asset status» van de doorgeleende SDR’s en voldoende
crediteurenbescherming voor Nederland belangrijk. Door financiering te koppelen aan
een IMF-programma worden onder andere voorwaarden op het gebeid van governance en
anticorruptie geborgd.
Vraag 20
Voor de leden van de CDA-fractie is de bespreking van de mondiale schuldenproblematiek
tijdens de najaarsvergadering een van de belangrijkste punten van aandacht, In de
agenda valt te lezen dat landen worden aangemoedigd in de komende maanden toe te bewegen
naar structurele oplossingen voor schuldenproblematiek, zoals volwaardige IMF-programma’s
en schuldherstructurering in geval van onhoudbare schulden. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister in hoeverre dit ook betrekking heeft op EU-lidstaten en in hoeverre
de Europese Unie hieromtrent maatregelen neemt in samenspraak met of op advies van
het IMF.
Antwoord op vraag 20:
De passage over de mondiale schuldenproblematiek in de geannoteerde agenda voor de
inzet tijdens de jaarvergadering richt zich op opkomende economieën en lage-inkomenslanden.
Lage-inkomenslanden hebben sinds de start van de crisis gebruik kunnen maken van schuldenuitstel
onder het Debt Service Suspension Initiative, dat eind-2021 afloopt. Voor deze landen is het nu zaak toe te bewegen naar structurele
oplossingen voor schuldenproblematiek, waaronder een herstructurering onder het Common Framework in combinatie met een IMF-programma indien sprake is van onhoudbare schuld.
Vraag 21
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wanneer de steeds hoger wordende Europese
energieprijs op de agenda van de Ecofin komt te staan wat de inbreng van het kabinet
is. Deze leden vragen de Minister bovendien of de Ecofin naar aanleiding van hetgeen
besproken is tijdens de informele Europese Raad van 6 oktober jl. verzocht is een
Europees plan uit te werken aangaande de energieprijzen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister verder op welke manier Europese middelen
aanvullend kunnen zijn op de door de Minister tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen
aangekondigde maatregelen inzake het ingrijpen in de hoge energieprijzen in Nederland.
Voorts wijzen deze leden erop dat het IMF zijn zorgen heeft uitgesproken over de gevolgen
van de hoge energieprijzen voor het herstel van de wereldeconomie. De leden van de
CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre het IMF instrumenten heeft om de energieprijzen
te beïnvloeden en in hoeverre de Europese Unie samenwerkt of beleid coördineert in
samenspraak met het IMF en andere multilaterale organisaties aangaande de hoge energieprijzen.
Antwoord op vraag 21
De hoge energieprijzen zijn tijdens de afgelopen Eurogroep en Ecofinraad op 5 en 6 oktober
besproken en staan opnieuw geagendeerd voor de Ecofinraad in november. Daarnaast zal
het onderwerp ook besproken worden tijdens de Europese Raad op 22 oktober. Het is
de verwachting dat de huidige hoge energieprijzen van tijdelijke aard zijn en na de
winter weer zullen dalen. Hierbij is het echter van belang dat lidstaten op nationaal
niveau voldoende ruimte hebben indien zij maatregelen willen nemen om de gevolgen
van de stijging van de energieprijzen tegen te gaan. Om die reden verwelkomt Nederland
de aangekondigde toolbox van de Europese Commissie met maatregelen die lidstaten op
nationaal niveau kunnen nemen binnen het huidige Europese regelgevend kader voor Klimaat
en Energie.
Het IMF heeft niet als taak om specifieke schokken op bepaalde grondstofmarkten aan
te pakken en heeft geen specifieke instrumenten om de energieprijzen te beïnvloeden.
Vraag 22
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister naar de positie van de managing
director van het IMF. Op het moment van beantwoording van dit schriftelijk overleg
zal naar alle waarschijnlijkheid meer duidelijkheid zijn over de vraag of de managing
director aanblijft, of niet. In beide scenario’s vragen de leden van de GroenLinks-fractie
de Minister te reflecteren op de imagoschade die het IMF door deze zaak heeft opgelopen.
Is de Minister het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat Kristalina Georgieva
de positie van het IMF schaadt?
Antwoord vraag 22:
Het is voor het IMF van belang dat een zorgvuldige procedure gevolgd wordt in reactie
op de beschuldiging aan het adres van Managing Director Georgieva. Van het IMF, als
multilaterale instelling, mag verwacht worden dat een grondig, objectief proces gevolgd
wordt. De ethische commissie van het IMF heeft zich daarom over de zaak gebogen. Daarop
heeft de Raad van Bestuur van het IMF besloten om gesprekken te voeren met de vertegenwoordigers
van WilmerHale30 en met Managing Director Georgieva zelf.31
Op basis van deze gesprekken heeft de Raad van bestuur op 12 oktober jl. geconcludeerd
dat er geen sluitend bewijs bestaat voor het ongepast handelen door Managing Director
Georgieva met betrekking tot het Doing Business rapport 201832. Op basis van alle gepresenteerde informatie heeft de Raad van bestuur haar volste
vertrouwen in Managing Director Georgieva herbevestigd. Deze conclusie en het vertrouwen
dat de Raad van bestuur heeft uitgesproken in Managing Director Georgieva stellen
de Managing Director in staat om haar positie geloofwaardig en effectief te kunnen
blijven vervullen.
Vraag 23
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat de controverse rondom de huidige
managing director niet bepaald de eerste (relatief recente) controverse is rondom
de chef van het IMF. Ook Lagarde, Strauss-Kahn en de Rato zijn eerder in opspraak
gekomen en in sommige gevallen zelfs strafrechtelijk veroordeeld. Deze leden vragen
wat het IMF wat de Minister betreft zou moeten doen om vertrouwen te herstellen in
haar leiderschap en autoriteit. En dat gaat breder dan de vraag of de huidige managing
director wel of niet aan kan blijven. Deze leden denken bijvoorbeeld aan meer structurele
zaken als transparantere communicatie en methoden en good governance. Wat is de visie
van de Minister op de structurele organisatorische veranderingen die het IMF op dit
punt dient te ondergaan?
Antwoord op vraag 23:
Het IMF kent sterke waarborgen voor transparantie en good governance. Zo rapporteert het IMF regelmatig aan de aandeelhouders in de Raad van Bestuur en
Raad van Gouverneurs. Ten behoeve van transparante communicatie vindt er naast dagelijkse
communicatie tussen IMF management en staff met de media, tweewekelijks een persconferentie
plaats met de woordvoerder van het IMF. Daarnaast heeft het IMF een actief outreach programma met civil society om uitwisseling te bevorderen. Het IMF moedigt zijn leden aan om zo open als mogelijk
te zijn over hun economische beleid. De Raad van Bestuur van het IMF heeft daartoe
transparantiebeleid aangenomen33.
Het werk van het IMF wordt regulier door een onafhankelijke onderzoekscommissie (Independent Evaluation Office) tegen het licht gehouden. De IEO is volledig onafhankelijk van het IMF management.
De missie van de IEO is om de leercultuur binnen het IMF te verbeteren, de externe
geloofwaardigheid ervan te versterken, een beter begrip van het werk van het Fonds
te bevorderen en institutioneel bestuur en toezicht te ondersteunen.
Het IMF heeft een Code of Conduct voor de stafleden van het IMF waarin gedragsregels zijn opgenomen.34 Voor de Bewindvoerders en de Managing is een separate Code of Conduct opgesteld met separate eisen om aan de hoogste standaarden te voldoen. Het IMF heeft
een eigen ethische commissie die, op verzoek, meldingen over wangedrag en schending
van deze code of conduct kunnen onderzoeken.35 Onderdeel van de ethische commissie is de klokkenluidersregeling. De ethische commissie
publiceert een jaarrapport36 waarin een overzicht wordt gegeven over de aard en omvang van de casussen die in
behandeling zijn genomen.
De Raad van bestuur heeft aangegeven naar aanleiding van de discussie over het Doing
Business 2018 rapport te zullen spreken over mogelijke aanvullende maatregelen om
de institutionele waarborgen verder te versterken.37 Ik verwelkom het feit dat de Raad van bestuur voornemens is deze vervolgstappen te
nemen.
Vraag 24
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister het idee steunt om een officiële
ombudsman bij het IMF aan te stellen, die onafhankelijk van het bestuur opereert,
het mandaat heeft om van interne en externe stakeholders klachten over het handelen
van het IMF zelf te ontvangen, deze te onderzoeken, en hier vervolgens publiekelijk
over te publiceren. Deze leden wijzen erop dat het IMF op dit moment het enige grote
internationale financiële instituut is dat een dergelijke functie niet heeft. Is de
Minister het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat een dergelijke positie
bij zou dragen aan de geloofwaardigheid van het IMF?
Antwoord op vraag 24:
Het IMF kent reeds een officiële ombudsman voor klachten van interne stakeholders.38 Aanvullend heeft het IMF een eigen Ethics Office dat onder meer wangedrag onderzoekt wanneer daar melding van wordt gedaan. Onderdeel
van de Ethics Office is de klokkenluidersregeling. De Ethics Office publiceert een jaarrapport waarin een overzicht wordt gegeven van de aard en omvang
van de casussen die in behandeling zijn genomen. Daarnaast heeft het IMF een onafhankelijke
interne waakhond, de Independent Evaluation Office (IEO). Het is de taak van de IEO om het werk en beleid van het IMF te onderzoeken.
De IEO is onafhankelijk, initieert haar eigen evaluaties. Onderzoeken van de IEO worden
gepubliceerd.
Vraag 25
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat De Nederlandsche Bank (DNB) een SDR-transactie
met een tegenpartij kan weigeren op het moment dat deze is onderworpen aan Europese
sancties. Deze leden vragen of de Minister nader kan toelichten op welke juridische
basis DNB deze transactie kan weigeren, en of er in het verleden situaties zijn geweest
waarin door DNB, of door centrale banken van naaste landen, dergelijke SDR-transacties
op deze gronden zijn geweigerd.
Antwoord op vraag 25:
Landen wenden zich met hun eventuele verzoek tot het omwisselen van SDR’s voor harde
valuta tot het IMF. Het Fonds behandelt dergelijke verzoeken en kan deze doorgeleiden
naar een van de landen die zich bereid hebben verklaard SDR’s om te wisselen. DNB
heeft namens Nederland een dergelijke staande overeenkomst met het IMF. DNB heeft
het recht een verzoek te weigeren op grond van geldende sancties vanuit de Europese
Unie, Verenigde Naties of andere competente autoriteiten. Ook kan DNB een verzoek
weigeren in het geval een land niet voldoet aan relevante standaarden ten aanzien
van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Het gehele proces wordt
overzien door het IMF, dat rekening houdt met vigerend internationaal sanctiebeleid.
Door het bilaterale karakter van deze regelingen bestaat er geen centraal overzicht
van door centrale banken geweigerde transacties. Er zijn geen gevallen bekend waarin
DNB verzoeken heeft geweigerd.
Vraag 26
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister in welke omstandigheid de situatie
zou ontstaan dat DNB een SDR-transactie zal doen met de Belarus als tegenpartij. Waar
hangt dit vanaf? Hoe is dit voor de omringende landen van Nederland, zoals de centrale
banken van Duitsland, België en Frankrijk? Deze leden vragen ook wat de Minister op
dat moment zal doen om een dergelijke transactie tegen te houden?
Antwoord op vraag 26:
Indien de autoriteiten van Belarus bij het IMF een verzoek indienen om (een deel van)
de aan hen toebedeelde SDR’s in te wisselen voor harde valuta dan zou het Fonds dit
verzoek kunnen doorgeleiden aan Nederland. Alhoewel het IMF de afhandeling van het
verzoek overziet, zal ook DNB een eventueel verzoek screenen aan de hand van vigerende
sancties vanuit de Europese Unie en Verenigde Naties. Ook zal DNB beoordelen of er
verhoogde risico’s bestaan t.a.v. het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering.
Indien er sancties jegens Belarus zijn uitgevaardigd of het land verhoogde risico’s
kent wordt het verzoek afgewezen. Binnen het Eurosysteem vindt afstemming plaats over
de voorwaarden waaraan centrale banken een verzoek tot een SDR-transactie toetsen.
De uiteindelijke beslisbevoegdheid ligt echter bij de individuele centrale banken.
Vraag 27
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tenslotte of zij een bredere politiek-economische
beschouwing kunnen geven van de relevantie van het IMF als lender of last resort.
Zijn zij het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat de lage natuurlijke rente
veroorzaakt door een overvloed aan aanbod van kapitaal en het extreem ruime monetaire
beleid het voor midden- en lage inkomenslanden veel makkelijker heeft gemaakt om aan
kapitaal te komen dan, pakweg, 15 of 20 jaar geleden? En dat dat kapitaal in tegenstelling
tot een aantal IMF-programma’s niet verbonden is aan specifieke voorwaarden? Wat zou
dit moeten betekenen voor de strategische positionering van het IMF als lender of
last resort in de toekomst, zo vragen deze leden.
Antwoord op vraag 27
Het klopt dat het ruime monetaire beleid in ontwikkelde economieën de kapitaalstromen
richting midden- en lage inkomenslanden bevordert. De stromen naar deze landen kunnen
in crisisperiodes echter wel snel stilvallen. Dit gebeurde bijvoorbeeld tijdens de
Grote Financiële Crisis (GFC) van 2007–09 toen kapitaalstromen richting midden- en
lage inkomenslanden sterk afnamen. Ook in 2013 was sprake van een sterke kapitaaluitstroom
toen de Fed aan een verkrapping van haar beleid begon (het taper tantrum). Meer recent heeft de COVID-19 crisis geleid tot een ongekende kapitaaluitstroom
uit midden- en lage inkomenslanden. De omvang en snelheid van de uitstroom in de huidige
crisis was ongeveer vier keer groter dan tijdens de financiële crisis.
De uitstroom tijdens de COVID-19 crisis zette niet door vanwege de sterke mondiale
beleidsrespons, die bijdroeg aan een verruiming van financieringscondities in opkomende
markten. Daarnaast hebben 87 landen tijdens de pandemie gebruik gemaakt van IMF-steunprogramma’s
en noodfinanciering. Dit onderstreept het belang van een sterk mondiaal vangnet, en
de rol van het IMF in het centrum van dit financiële vangnet. Wat mij betreft is de
strategische positie van het IMF als lender of last resort daardoor nog altijd van
groot belang.
Het is daarbij wel belangrijk dat het IMF zich verdiept in nieuwe risico’s voor de
financieel-economische stabiliteit. Sinds de GFC zijn de kanalen van kapitaalstromen
richting EME’s bijvoorbeeld sterk veranderd. Een toenemend aandeel buitenlands kapitaal
stroomt nu via investeringsfondsen en andere portfolio investeerders in plaats van
via banken. De grensoverschrijdende bankleningen richting opkomende economieën daalden
als aandeel van de buitenlandse schuld tussen 2008 en 2012 en schommelt sindsdien
rond de 45 procent (was rond de 55 procent in 2008).
Ook klimaatverandering vormt een grensoverschrijdend en groeiend risico voor de (mondiale)
financieel-economische stabiliteit en economische groei. Vanuit het mandaat, het mondiale
lidmaatschap en de uitgebreide expertise heeft het IMF een belangrijke rol om landen
te helpen bij de economische gevolgen van klimaatverandering.
Vraag 28
De leden van de Groep Van Haga lezen dat het IMF een rol heeft in het begeleiden van
hun leden in macro-economische financiële implicaties van klimaatproblemen, digitalisatie,
ongelijkheid en kwetsbaarheid. Dit zijn dezelfde doelen die de Europese Unie heeft
met haar fondsen. De leden van de groep van Haga vragen de Minister hoe deze gelijkenis
in doelen tot stand is gekomen.
Antwoord op vraag 28:
Het IMF heeft als doel het bevorderen van de mondiale financiële stabiliteit. Hiervoor
is het van belang dat het IMF aandacht heeft voor de belangrijkste macro-economische
risico’s en ontwikkelingen. Voor zover deze risico’s en ontwikkelingen ook voor EU-lidstaten
relevant zijn, is het begrijpelijk dat hier ook binnen de EU aandacht voor is. Daarnaast
wordt de focus van het werk van het IMF in de Raad van Bestuur besproken, waarin EU-lidstaten
vertegenwoordigd zijn.
Vraag 29
De leden van de Groep van Haga zijn zich ervan bewust dat het IMF een gesloten instelling
is. Het IMF hoeft geen verantwoording af te leggen, dit in tegenstelling tot de Europese
Unie. De leden van de Groep van Haga vragen hoe de Minister kijkt naar een instelling
die niet democratisch gecontroleerd wordt, maar wel grote politieke invloed heeft?
Vraag 30
De leden van de Groep van Haga vinden het zorgelijk dat een instelling zoals het IMF
die ver van de mensen staat, een politieke agenda heeft vergelijkbaar met dat van
andere organisaties als de WHO of de Wereldbank. Deze organisaties worden niet democratisch
gecontroleerd.
De leden van de Groep van Haga zijn van mening dat er dan te weinig ruimte is voor
een kritisch tegengeluid in een vroeg stadium. Is de Minister niet bang dat organisaties
als het IMF of de Wereldbank op een gegeven moment een soort tunnelvisie ontwikkelen
en elkaar alleen nog maar lopen te bevestigen?
Antwoord op vraag 29 en 30:
Het IMF is een mondiale financiële instelling met een duidelijk mandaat. De Nederlandse
vertegenwoordigers in het bestuur van het IMF zijn aangesteld door de Minister van
Financiën, die politieke verantwoording draagt voor de Nederlandse inbreng in het
IMF. Ook neemt de Minister – in jaarlijkse roulatie met België – tweemaal per jaar
deel aan vergaderingen van het International Monetary and Finance Committee (IMFC), het hoogste politieke orgaan van het IMF. De Nederlandse inbreng voor deze
vergadering deel ik elk half jaar met de Tweede Kamer. Een eventueel risico op tunnelvisie,
dat ook ik onwenselijk acht, wordt eveneens voorkomen doordat het brede IMF lidmaatschap,
bestaande uit 190 landen, nauw betrokken is bij de activiteiten van het Fonds. Alle
190 landen zijn vertegenwoordigd in de Raad van Gouverneurs, het hoogste bestuursorgaan
van het IMF, en de Raad van Bewindvoerders, dat gevestigd is in Washington en nauw
toezicht houdt op de dagelijkse activiteiten van het Fonds. Andere multilaterale instellingen
hebben een vergelijkbare organisatiestructuur en deze structuur biedt wat mij betreft
voldoende mogelijkheid tot inbreng van de leden van het IMF.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier