Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 865 Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek van elektronische communicatie (Implementatie Telecomcode)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 13 oktober 2021
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de opmerkingen en vragen van de leden
van de fracties van de VVD, het CDA, D66 en de ChristenUnie over het wetsvoorstel
Implementatie Telecomcode. Hierbij ga ik op deze vragen in.
I. ALGEMEEN
1. Doel en aanleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel en hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden hebben hier op dit moment geen verdere vragen of opmerkingen
over.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog verschillende vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende wetswijziging
ter implementatie van de Telecomcode. Zij constateren dat deze wetswijziging met vertraging
het tweede deel van de Telecomcode implementeert en tot doel heeft bij te dragen aan
de universele toegankelijkheid van breedbandinternet, de werking van de interne markt
voor elektronische communicatiediensten te versterken, mededinging tussen aanbieders
te bevorderen en de positie van consumenten te verbeteren. Deze leden hebben enkele
vragen over de voorgenomen instrumenten voor efficiënter en flexibeler FM-frequentiegebruik
en de uitrol van glasvezel. Alvorens die te stellen, vragen zij hoe de voorliggende
implementatie van de Telecomcode aansluit bij de genoemde uitwerkingen onder 2.1,
2.2 en 2.3 van de aanbevelingen in de brief over informatie- en communicatietechnologie
en frequentiebeleid (Kamerstuk 24 095, nr. 754) naar aanleiding van het rapport van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over de
glasvezelmarkt.
De uitwerkingen van de aanbevelingen in de brief van de toenmalige Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer van 6 mei 2021 (Kamerstukken II 26 643 en 24 095, nr. 754) naar aanleiding van het rapport van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over
de glasvezelmarkt – co-investeringen, coördinatie door gemeenten en transparantie
en harmonisatie van lokaal beleid – sluiten aan bij zowel het oude Europese telecomkader
als het nieuwe kader van de Telecomcode dat nu in de Telecommunicatiewet wordt geïmplementeerd.
Een relevante wijziging is artikel 76 van de Telecomcode, dat tot doel heeft co-investeringen
in netwerken met zeer hoge capaciteit, zoals glasvezelnetwerken, te bevorderen. Dit
houdt in dat marktpartijen die aanmerkelijke marktmacht hebben, met gedeeltelijke
deregulering worden gestimuleerd om glasvezelnetwerken aan te leggen door middel van
co-investeringsafspraken. In de genoemde brief is de Kamer geïnformeerd dat grootschalige
co-investeringen vooralsnog weinig perspectief hebben. Telecomaanbieders in Nederland
hebben vooralsnog niet gekozen voor co-investering in glasvezel. Het vergt in de eerste
plaats een mate van openheid door marktpartijen over de eigen uitrolplannen en dus
ook onderling vertrouwen, wat begrijpelijkerwijs erg moeilijk ligt bij marktpartijen
die met elkaar concurreren. Daarbij merk ik op dat er in Nederland op dit moment geen
sprake is van gereguleerde marktpartijen met aanmerkelijke marktmacht op de markt
voor toegang tot vaste netwerken, aangezien het College van Beroep voor het bedrijfsleven
(CBb) het marktanalysebesluit van de ACM op 17 maart 2020 heeft vernietigd. De ACM
heeft op 9 juli 2021 aangekondigd een nieuwe marktanalyse uit te voeren waarin beoordeeld
wordt of bepaalde aanbieders beschikken over aanmerkelijke marktmacht en zo ja, op
welke wijze toegang tot de vaste telecomnetwerken moet worden gereguleerd. De ACM
verwacht in het najaar een ontwerpbesluit te consulteren.
2. De Telecomcode
De leden van de VVD-fractie benadrukken dat de digitale economie volop kansen biedt
voor onze samenleving en dat de uitrol van 5G hier een positieve bijdrage aan kan
leveren. Het is dan ook positief dat dit wetsvoorstel bijdraagt aan de verdere uitrol
van 5G in Nederland.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de aanleiding
voor de Telecomcode onder meer de constatering van de Europese Commissie is, dat er
onvoldoende wordt geïnvesteerd in rurale gebieden. Herkent de regering dit ook in
Nederland?. Zo ja, in welke regio’s en welke extra acties kunnen worden ingezet op
deze gebieden?
De Digital Economy and Society Index (DESI)1 laat zien dat Nederland in Europa koploper is op het gebied van digitale connectiviteit.
Ook in de buitengebieden is de afgelopen jaren volop geïnvesteerd in de uitrol van
glasvezel en deze uitrol is nog volop gaande. In 2020 kon bijna 99% van alle Nederlandse
huishoudens beschikken over een vaste internetverbinding van ten minste 100 Mbps.
Op een groot aantal adressen in Nederland is inmiddels glasvezel uitgerold of bestaan
er plannen daartoe. Op deze adressen, vaak ook gelegen in rurale gebieden, kunnen
ook hogere snelheden dan 100 Mbps worden geboden. Dat neemt niet weg dat er in Nederland
circa 20.000 adressen in het buitengebied zijn waarvoor de doelstelling van een vaste
verbinding van ten minste 100 Mbps eind 2023 nog onzeker is. Concreet gaat het om
buitengebieden in Zuid-Limburg, Zeeland, de Zuid-Hollandse eilanden, het Hollandse
duingebied en de Waddeneilanden. In de brief van 16 mei 2021 (Kamerstukken II, 26 643 nr. 758) is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang en de inzet om samen met provincies te
kijken naar oplossingen voor deze buitengebieden. In dit kader wordt ook uitvoering
gegeven aan de motie-Van Dijk c.s. (Kamerstukken II, 24 095, nr. 536) over het onderzoeken van technologische alternatieven voor snel internet in zogenoemde
moeilijke gebieden.
2.3. Interconnectie, interoperabiliteit, aanmerkelijke marktmacht, en toegang tot
netwerken
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in het commissiedebat Telecommunicatie
van 20 mei 2021 de Staatssecretaris gevraagd naar een mogelijk concessiemodel voor
de glasvezeluitrol. De Staatssecretaris gaf hierin aan dat er dan sprake zou zijn
van een monopolie, terwijl de Telecomcode juist gericht is op het bevorderen van infrastructuurconcurrentie.
Wel kijkt de Staatssecretaris naar «alle andere mogelijkheden om partijen een beetje
te helpen een beetje schappelijk met elkaar om te gaan» (Kamerstuk 24 095, nr. 542).
Zoals aangegeven in het antwoord op de onder punt 1 vermelde vraag van deze leden
brengt de Telecomcode op dit vlak geen grote wijzigingen ten opzichte van het oude
Europese telecomkader. Het nieuwe artikel 76 ter bevordering van co-investeringen
zal zoals toegelicht vooralsnog naar verwachting in de Nederlandse context weinig
effect hebben. Dit laat onverlet dat ik op basis van de aanbevelingen van de ACM over
de glasvezelmarkt goede mogelijkheden zie om de uitrol te bevorderen. Op die mogelijkheden
is ingegaan in de onder het antwoord op punt 1 genoemde brief van 6 mei 2021. Afgelopen
juni is er een overleg georganiseerd met marktpartijen, gemeenten en de ACM waarbij
op constructieve wijze is gesproken over de verdere invulling van de aanbevelingen.
Daarbij is afgesproken om hiervoor praktische documenten te gaan opstellen, zoals
een voorbeeld-samenwerkingsovereenkomst tussen gemeente en marktpartij en antwoorden
op veelgestelde vragen. Ik merk verder op dat het ook in het belang van de marktpartijen
is om mee te werken aan goede coördinatie vooraf via de gemeente. Een gebrek aan coördinatie
vooraf leidt immers tot aanzienlijke vertragingen en juridische procedures, zoals
de ervaringen in Deurne en Den Haag hebben laten zien.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering in dat licht welke beleidsopties
en mogelijkheden, die bijdragen aan die schappelijke omgang, zij in de voorliggende
Telecomcode ziet. Tevens vragen deze leden welke beleidsopties op tafel hebben gelegen
in het licht van voorliggende wetswijziging en waarom deze wel of niet zijn meegenomen
in de implementatie van de Telecomcode.
Het wetsvoorstel betreft een beleidsarme één-op-één implementatie van de Telecomcode.
In de Telecomcode zijn enkele instrumenten opgenomen die de uitrol van glasvezel kunnen
bevorderen. Naast het instrument van co-investeringen zoals toegelicht in het antwoord
op de onder punt 1 vermelde vraag kan het opleggen van gedeeld gebruik, afhankelijk
van de omstandigheden in het gebied waar wordt uitgerold, bijdragen aan een versnelde
uitrol van glasvezelnetwerken. Dit is geregeld in artikel 44, eerste lid, tweede alinea,
van de Telecomcode inzake colocatie en gedeeld gebruik van netwerkelementen en bijbehorende
faciliteiten voor aanbieders van elektronische communicatienetwerken. Dit artikel
biedt Lidstaten de mogelijkheid om een nationale regelgevende instantie of andere
bevoegde instantie aan te wijzen voor het coördineren van de procedure waarin dit
artikel voorziet. Er is voor gekozen deze coördinerende rol te laten bij het bevoegd
gezag, dat wil zeggen gemeenten, provincie, waterschap en de Staat. Reden hiervoor
is dat het afwegingskader van artikel 44 van de Telecomcode – bescherming van het
milieu, de volksgezondheid of de openbare veiligheid of om de bijdragen tot stedenbouwkundige
of planologische doelstellingen – bij de taken en bevoegdheden van deze instanties
aansluiten. Er is daarbij overwogen om de ACM bijvoorbeeld een verplichte adviserende
rol te geven indien het bevoegd gezag zoals een gemeente gedeeld gebruik wil opleggen.
Hier is van afgezien vanwege de gemoeide uitvoeringslasten voor zowel gemeenten als
de ACM en de geringe meerwaarde van een dergelijke verplichting. Dit laat onverlet
dat gemeenten die vragen hebben over de mededingingsrechtelijke aspecten van een concrete
casus rond de uitrol van glasvezel hiervoor terecht kunnen bij de ACM.
2.4. Universele dienst
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Telecomcode de universele dienst (UD)
vervangt en moderniseert. De UD is het vangnet om ervoor te zorgen dat een minimum
aan diensten beschikbaar en betaalbaar is. Volgens de overwegingen bij de Telecomcode
dienen echter eerst andere beleidsinstrumenten te worden aangewend, zoals gerichte
staatssteun voor de uitrol van snel internet in buitengebieden, indien de markt hierin
onvoldoende voorziet.
Hoe kijkt de regering naar de inzet van dit instrument in Nederland, wetende dat in
ons land enige tienduizenden adressen zijn waarvoor het nog onzeker is of zij eind
2023 kunnen beschikken over snel internet (ten minste 100 Mbps), zoals via glasvezel?
Wat is de status van de uitvoering van de motie-Van Dijk c.s. over technologische
alternatieven voor snel internet onderzoeken (Kamerstuk 24 095, nr. 536)? Eerder heeft de regering aangegeven hierbij een rol voor gemeenten te zien, waarvan
bekend is dat deze hier vaak onvoldoende financiële middelen voor hebben. Hoe kijkt
de regering hiernaar in relatie tot de insteek vanuit de Telecomcode?
Volgens de overwegingen van de Telecomcode die door de leden van de CDA-fractie worden
aangehaald, is de universele dienst een ultimum remedium en dienen eerst andere beleidsinstrumenten
te worden aangewend, zoals gerichte staatssteun voor de uitrol van snel internet in
buitengebieden, indien de markt hierin onvoldoende voorziet. Zoals de Taskforce Next
Generation Networks destijds heeft aangegeven, vraagt de uitrol van snel internet
veelal om regionaal en lokaal maatwerk door decentrale overheden, zowel gemeenten
als provincies (Kamerstukken II, 26 643, nr. 150). Per gebied verschillen de kosten van aanleg, de aanwezige infrastructuur en daarmee
de mogelijke oplossingen. Er lopen op dit moment bij diverse provincies acties om
al dan niet met behulp van praktische dan wel financiële steun, de adressen in de
moeilijke buitengebieden alsnog van snel internet te voorzien. Waar nodig en wenselijk
ondersteunt mijn ministerie provincies door middel van het inbrengen van specifieke
kennis en advies. Voor de uitvoering van de motie-Van Dijk c.s. is een extern onderzoeksbureau
ingeschakeld dat de technologische alternatieven onderzoekt. Dit onderzoek zal naar
verwachting nog dit jaar worden afgerond en zoals verzocht door de motie zal uw Kamer
hierover voor het einde van het jaar geïnformeerd worden. Ook zullen de uitkomsten
met de provincies besproken worden.
2.5. Bescherming van gebruikers van communicatiediensten – Eindgebruikers
De leden van de VVD-fractie achten het positief dat dit wetsvoorstel beoogt eindgebruikers
meer bescherming te bieden door hen, voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst
met de telecomaanbieder, meer informatie te verstrekken. Kan de regering concreet
toelichten welke onderdelen nieuw zijn in deze informatieplicht van aanbieders? Welke
aanvullende informatie krijgen consumenten voorafgaand aan het afsluiten van een contract
met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel die ze voorheen niet kregen?
Vooropgesteld zij dat de extra te verschaffen informatie bij het sluiten van een overeenkomst
niet het belangrijkste aspect is van de wijzigingen ten gevolge van de Telecomcode.
Immers vooral van belang is dat een consument voortaan niet aan de overeenkomst is
gebonden voordat de aanbieder hem de in artikel 102 van de Telecomcode genoemde informatie
met betrekking tot die overeenkomst en een samenvatting van de belangrijkste kenmerken
daarvan heeft verstrekt.
De informatie die consumenten tot nu toe verplicht kregen voor het sluiten van de
overeenkomst is vastgelegd in het geldende artikel 7.1 van de wet en daarnaast in
de artikelen 230m en 230l van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (implementatie van
richtlijn 2011/83/EU, de consumentenrichtlijn2). Door de Telecomcode wordt hieraan toegevoegd dat de te verschaffen informatie moet
voldoen aan de vereisten van Bijlage VIII van de Telecomcode. In deze bijlage worden
de informatievereisten voor aanbieders van elektronische communicatiediensten – met
uitzondering van transmissiediensten die worden gebruikt voor communicatie tussen
machines – nader uitgewerkt. Daarnaast vindt een nadere uitwerking plaats van de informatievereisten
in het geval van de internettoegangsdienst en voor het publiek beschikbare interpersoonlijke
communicatiediensten. Zo wordt, bijvoorbeeld, in de bijlage ten aanzien van elektronische
communicatiediensten in het algemeen bepaald dat bij de te verstrekken informatie
over de looptijd van het contract en de voorwaarden voor verlenging en opzegging ook
– voor zover van toepassing – informatie moet worden verstrekt over het minimale gebruik
of de minimale gebruiksperiode die eventueel vereist is om van speciale aanbiedingen
te kunnen genieten. Ten aanzien van de internettoegangsdienst wordt onder meer bepaald
welke elementen de informatie over de minimum kwaliteit van de dienstverlening moet
bevatten.
Een belangrijke aanvulling op de vooraf te verstrekken informatie is verder de al
genoemde verplichting een samenvatting van het contract te verstrekken. Om ervoor
te zorgen dat deze informatie adequaat is en vergelijkbaar met andere samenvattingen
is voorgeschreven dat de samenvatting volgens een bepaald format moet worden gegeven.
Een belangrijke uitbreiding ten gevolge van de implementatie van de Telecommunicatiecode
is tot slot dat de informatievereisten, met inbegrip van de gevolgen van het niet
voldoen aan de informatieplicht voor de geldigheid van de overeenkomst, ook gaan gelden
voor micro-ondernemingen, kleine ondernemingen en organisaties zonder winstoogmerk.
De leden van de CDA-fractie juichen de nieuwe verplichtingen uit de Telecomcode ter
bescherming van de (eind-)gebruikers van communicatiediensten toe, zoals het verstrekken
van een beknopte en gemakkelijk leesbare samenvatting van een overeenkomst en het
beter in staat stellen van eindgebruikers om prijsvergelijkingen te maken. Begrijpen
zij het goed dat de eveneens nieuwe verplichting om eindgebruikers een faciliteit
aan te bieden om het gebruik van elke dienst te bewaken en te beheersen bijvoorbeeld
kan bijdragen aan het voorkomen van «bill shocks», waarvoor het lid van Den Berg in
2020 aandacht heeft gevraagd in schriftelijke vragen (Aanhangsel van de Handelingen,
Vergaderjaar 2019–2020, nr. 3880)?
Dat is inderdaad het geval. Doordat de aanbieder verplicht wordt de eindgebruiker
te informeren over het bereiken van verbruikslimieten, is de eindgebruiker in staat
een bill shock te voorkomen.
2.6. Beveiliging
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel, specifiek artikel 11a.1 Telecommunicatiewet
(Tw), zich verhoudt tot het gebruik van end-to-end-encryptie door bedrijven zoals
WhatsApp?
Artikel 11a.1 van de Telecommunicatiewet bepaalt dat aanbieders van openbare elektronische
communicatienetwerken en -diensten passende en evenredige technische en organisatorische
maatregelen dienen te nemen om de risico's voor de veiligheid van hun netwerken of
diensten goed te beheersen, waaronder in voorkomend geval versleuteling, om de gevolgen
van beveiligingsincidenten op gebruikers en op andere netwerken en diensten zo laag
mogelijk te houden. Artikel 11a.1 van de Telecommunicatiewet maakt, net als artikel 40
van de Telecomcode, expliciet melding van encryptie (versleuteling) als maatregel
om te voldoen aan die verplichting.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.1. Reikwijdte van de Telecommunicatiewet en begrippen
De leden van de CDA-fractie constateren dat het Agentschap Telecom (AT) erop wijst
dat de nieuwe definitie van het begrip «elektronische communicatiedienst» uit de Telecomcode
ertoe leidt dat de zorg- en meldplicht uit hoofdstuk 11a van de Tw ook gaat gelden
voor nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten, zoals WhatsApp.
Een gevolg hiervan is dat het AT zelf moet onderzoeken welke aanbieders van nummeronafhankelijke
interpersoonlijke communicatiediensten er zijn, omdat aanbieders van dergelijke diensten
zich niet hoeven te registreren. Verplichte registratie is echter niet mogelijk, omdat
de Telecomcode die ruimte niet biedt. De regering heeft in reactie op het advies van
de Afdeling advisering van de Raad van State (RvS) toegezegd dit knelpunt in Europees
verband aan de orde te stellen. Is zij daarbij ook van plan bij andere lidstaten te
informeren hoe zij deze uitvoeringsproblematiek oppakken en hierover aan de Kamer
te rapporteren?
Naar aanleiding van het advies van Afdeling advisering van de Raad van State heeft
het kabinet in het nader rapport toegezegd om het knelpunt zoals dat hierboven in
de vraag van de leden van de CDA-fractie uiteen is gezet in Europees verband aan de
orde stellen. Er zal ook bij andere lidstaten worden nagegaan wat hun aanpak is om
inzicht te krijgen in de aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten.
Over de uitkomst van deze internationale inventarisatie zal uw Kamer nader geïnformeerd
worden.
3.2. Institutionele wijzigingen – Nationale regelgevende instantie
De leden van de CDA-fractie constateren dat artikel 44 van de Telecomcode de mogelijkheid
biedt voor regelingen rondom kostenomslag. De regering kiest ervoor om die regeling
zelf als generieke regeling uit te voeren. Waarom is er niet voor gekozen dit bij
de ACM, als nationale regelgevende instantie, neer te leggen, gezien haar ervaring
met kostenomslag van gedeeld gebruik bij andere netwerken, zoals antennemasten of
andere telecomnetwerk-onderdelen? Welke overwegingen spelen hier een rol? Hoe werkt
de generieke regeling uit in geval van geschillen? De memorie van toelichting wekt
de indruk dat een ministeriële regeling voor kostenomslag pas tot stand komt als in
de praktijk grote verschillen ontstaan. Vanwaar de keuze om dit niet meteen te regelen?
Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven zal het hier in de praktijk vaak
gaan om een door gemeente aan aanbieders opgelegde verplichting tot medegebruik (vaak
in het kader van de plaatsing van zogenoemde small cells; zie Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3, blz. 97). De betrokken aanbieders zullen daarbij (contractuele) afspraken moeten
maken over de verdeling van de kosten. Komen zij er niet uit, dan kunnen zij hun geschil
aan de civiele rechter voorleggen (en dus niet aan de ACM). Voor de civiele rechter
is gekozen omdat het hier gaat om een in de kern privaatrechtelijke aangelegenheid,
namelijk de totstandkoming van een (medegebruik)overeenkomst. Het idee is verder dat,
ondanks het verplichte karakter van het medegebruik, aanbieders in beginsel vrij zijn
in het maken van de afspraken over de verdeling van kosten van dat medegebruik. In
combinatie met de verwachting dat aanbieders in de regel tot adequate afspraken zullen
kunnen komen maakt dit dat er nu geen reden is om nadere regels over de kostenverdeling
te stellen. Mocht dit in de praktijk anders blijken dan kunnen er regels worden gesteld
om ervoor te zorgen dat aanbieders meer houvast hebben bij het maken van afspraken
over de kostenverdeling. Daarbij gaat het niet om regeling van het individuele geval
maar om regels die in beginsel in ieder zich voordoend geval kunnen worden toegepast.
Het gaat met andere woorden om algemeen verbindende voorschriften. De bevoegdheid
om dergelijke voorschriften op te stellen, is geen taak voor een zelfstandig bestuursorgaan
maar hoort thuis bij een door de politiek gecontroleerd orgaan, in dit geval gezien
de technische aard van de materie bij de Minister van EZK. Bij het opstellen van deze
regels zal gebruik worden gemaakt van de expertise van de ACM bij het hanteren van
kostentoerekeningsmodellen. In het wetsartikel is dit tot uitdrukking gebracht door
de zinsnede «gehoord de Autoriteit Consument en Markt».
3.3. Medegebruik van publieke infrastructuur en colocatie en gedeeld gebruik
De leden van de CDA-fractie menen dat terecht wordt gewezen op de positieve bijdrage
van de uitrol van 5G aan de digitale connectiviteit in steden en van Nederland als
geheel. Wat betekent het uitstellen van de eerstvolgende veiling van 5G-frequenties,
als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen Inmarsat
en de Staatssecretaris EZK over de wijziging van het Nationale Frequentie Plan 2014
(Kamerstuk 24 095, nr. 547), voor de positie van Nederland als digitale koploper? Hoezeer raakt ons land op
achterstand? Hoe kan die achterstand worden ingelopen? Zijn hier scenario’s voor?
Deze vraag raakt aan de vragen die uw Kamer heeft gesteld naar aanleiding van de brief
aan uw Kamer van 2 september 2021 waarin wordt ingegaan op de gevolgen van de uitspraak
van de voorzieningenrechter in de zaak tussen Inmarsat en de Staatssecretaris van
Economische Zaken en Klimaat over de wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014
(Kamerstukken II, 24 095, nr. 547). De beantwoording van deze vraag zal bij de beantwoording van die vragen worden
betrokken, die op korte termijn aan uw Kamer zal worden gezonden.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat «mobiele operators
aanvankelijk alleen «small cells» gaan uitrollen in gebieden waar voldoende vraag
is naar specifieke connectiviteit, die alleen met 5G kan worden bewerkstelligd». Impliceert
dit dat inwoners van minder drukke, bijvoorbeeld rurale gebieden onzeker moeten zijn
over de beschikbaarheid van 5G?
Nee, dat is niet het geval. De uitrol van 5G is niet afhankelijk van de uitrol van
small cells. 5G wordt nu al in grote delen van Nederland aangeboden over de bestaande (conventionele)
antennes van de mobiele aanbieders. Het enkele feit dat de uitrol van small cells naar verwachting aanvankelijk zal gebeuren op specifieke plekken betekent dan ook
niet dat 5G pas later, of niet, in minder druk bewoonde gebieden beschikbaar komt.
Zowel KPN, T-Mobile als VodafoneZiggo heeft 5G reeds in grote delen van Nederland
uitgerold. Daarmee is 5G beschikbaar voor veel inwoners van minder drukke gebieden,
zoals rurale gebieden. Mensen die daar gebruik van willen maken moeten uiteraard wel
een toestel hebben dat 5G ondersteunt en een geschikt abonnement waarmee ze toegang
hebben tot het 5G-netwerk van hun aanbieder. De drie mobiele operators geven op hun
websites door middel van een dekkingskaart hun beschikbaarheid van 5G in Nederland
weer. Zo is de 5G-dekking van T-Mobile bijvoorbeeld anders dan die van VodafoneZiggo.
3.3.1 Medegebruik van publieke infrastructuur
De leden van de VVD-fractie constateren dat dit wetsvoorstel de verplichting opneemt
voor overheidsinstanties, in het bijzonder gemeentes, om publieke infrastructuur beschikbaar
te stellen voor zendapparatuur en bijbehorende connectiviteitsinfrastructuurelementen
van aanbieders. In hoeverre is de benodigde infrastructuur van gemeentes hier klaar
voor? Is de regering hierover in gesprek geweest met gemeentes? Zo ja, wat waren de
uitkomsten van deze gesprekken?
De medegebruikverplichting houdt niet in dat publieke infrastructuur technisch geschikt
gemaakt moet worden voor de plaatsing van small cells. Een gemeente hoeft dus geen medegebruik toe te staan als de publieke infrastructuur
technisch niet geschikt is voor de plaatsing van small cells. Dit is onder meer aan de orde geweest in de twee informatiebijeenkomsten die vanuit
EZK zijn georganiseerd voor gemeenten naar aanleiding van de reacties op de internetconsultatie
van het wetsvoorstel. Overigens staat het een gemeente vrij om multifunctioneel gebruik
van gemeentelijke infrastructuur te stimuleren door bijvoorbeeld bij de plaatsing
van nieuwe infrastructuur rekening te houden met de mogelijkheid dat deze infrastructuur
ook wordt gebruikt voor andere toepassingen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering deze verplichting voor overheidsinstanties
beoordeelt, kijkend naar bijvoorbeeld de gemeentelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid
voor het inrichten van de openbare ruimte.
De verplichtingen die voor overheden voortvloeien uit de Telecomcode laten andere
wetgeving die van toepassing is op het plaatsen van antennes onverlet, zoals onder
andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Erfgoedwet, en de bijbehorende
stelsels van vergunningen, ontheffingen of andere toestemmingen, alsmede lokale regelgeving
(zoals betreffende de ruimtelijke ordening). Hiermee heeft de overheid instrumenten
in handen om eisen te stellen aan de plaatsing van small cells. Zo volgt bijvoorbeeld uit de Wabo een vergunningsplicht voor het plaatsen van antennes
bij, op of aan rijksmonumenten en kan op grond van de Wabo en de Erfgoedwet een vergunningsplicht
volgen uit lokale regelgeving voor het plaatsen van antennes op provinciale of gemeentelijke
monumenten.
Daarnaast hoeven gemeenten niet aan elk verzoek om medegebruik in verband met de plaatsing
van een small cell gehoor te geven. Instemming is alleen aan de orde bij redelijke verzoeken. Gemeenten
mogen daarbij (billijke, redelijke, transparante en niet-discriminerende) voorwaarden
stellen aan het medegebruik. Verder geldt het medegebruik enkel voor small cells waarop Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1070 (PbEU 2020, L 234)3 van toepassing is. Deze verordening stelt eisen aan de omvang, visuele kenmerken
en inpassing van een small cell. Ten slotte hebben gemeenten de mogelijkheid om vanuit het nieuwe hoofdstuk 5b van
de Telecommunicatiewet (waarmee artikel 44 van de Telecomcode is geïmplementeerd)
in de daarin genoemde gevallen gedeeld gebruik of colocatie op te leggen aan een telecomaanbieder,
met het oog op de bescherming van publieke belangen. Hierbij kan gedacht worden aan
het opleggen van de verplichting aan een aanbieder, om het gemeentelijke object waarop
een aanbieder een small cell heeft geplaatst, ook te delen met aanvragers die op hetzelfde object small cells willen plaatsen. Met de bovengenoemde wettelijke kaders wordt beoogd dat de plaatsing
van small cells in de openbare ruimte op een zorgvuldige wijze plaatsvindt en er geen verrommeling
van het straatbeeld optreedt.
De leden van de VVD-fractie verlangen te weten hoe deze aangekondigde verplichting
zich verhoudt tot het verlengde Antenneconvenant, dat streeft naar een zorgvuldige
plaatsing van antennes voor mobiele communicatie.
Met de verlenging van het Antenneconvenant zijn de daarin opgenomen afspraken tussen
Rijk, VNG en mobiele operators over de ordelijke plaatsing van vergunningsvrije antenne-installaties
verlengd met vijf jaar. Hierover is uw Kamer geïnformeerd bij brief van 25 januari
2021 (Kamerstukken II, 26 643 en 24 095, nr. 736). Primaire reden voor de verlenging was aanpassing van het convenant vanwege de eisen
die voortvloeien uit de bovengenoemde Europese Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1070
(PbEU 2020, L 234) over small cells. Omdat zowel gemeenten als operators ook voor vergunningsvrije small cells hechten
aan zorgvuldige plaatsing, zijn hierover in het nieuwe convenant aanvullende afspraken
gemaakt, die zien op het vroegtijdig informeren van gemeenten over een voorgenomen
grootschalige plaatsing van small cells in hun gemeente.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering op te helderen welke plichten en rechten
gelden voor overheidsinstanties, in het bijzonder gemeentes, bij het beheer van de
zendapparatuur? Wie is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het onderhoud en het daarmee
goed functioneren van de zendinstallaties? Hoe verhoudt de rol van gemeentes zich
hier tot de rol van aanbieders?
Het beheer en onderhoud van de zendapparatuur voor small cells is, in de context van de nieuwe medegebruikverplichting, voor rekening van de eigenaar
van de zendapparatuur, net zoals nu ook het geval is bij zendapparatuur voor conventionele
antennes op (gemeentelijke) gebouwen. In de regel zal de mobiele operator eigenaar
zijn van de zendapparatuur. De rol van de mobiele operator is dus die van eigenaar
en beheerder van de geplaatste zendapparatuur voor small cells, terwijl de gemeente eigenaar en beheerder blijft van de gemeentelijke infrastructuur
waarop de zendapparatuur is geplaatst. Voor het medegebruik sluiten de mobiele operator
en de gemeente een overeenkomst, waarin de plichten en rechten over en weer ten aanzien
van het gebruik van de infrastructuur en de geplaatste zendapparatuur worden vastgelegd.
In deze overeenkomst kunnen afspraken opgenomen worden over bijvoorbeeld plaatsing,
veiligheid, onderhoud, reparaties, schade en aansprakelijkheid, en vergoedingen.
3.3.2 Colocatie en gedeeld gebruik
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de in artikel 44
van de Telecomcode opgenomen bevoegdheid niet alleen ziet op «small cells», maar ook
op andere netwerkelementen en op bijbehorende faciliteiten, zowel bovengronds als
ondergronds, zoals mantelbuizen, kabelgoten, antenne-opstelpunten en gebouwen. Dit
werkt door in de artikelen 5b.1 t/m 5b.3 van de Tw. Kan de regering, afgaande op de
zinsnede «niet alleen», bevestigen dat deze artikelen ook betrekking hebben op de
aanleg van glasvezelnetwerken, bijvoorbeeld in situaties waar sprake is van ondergrondse
ordening en/of schaarste in de ondergrondse ruimte, of vanwege bescherming van het
milieu?
Artikel 44 van de Telecomcode kan ook betrekking hebben op de aanleg van glasvezelnetwerken,
althans bepaalde elementen daarvan. Artikel 44 heeft dezelfde reikwijdte als de voorloper
uit het oude Europese telecomkader, artikel 12, eerste en tweede lid, van de Kaderrichtlijn
(2002/21/EG) dat ziet op gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom (met inbegrip
van fysieke colocatie). Zowel artikel 12 van de Kaderrichtlijn als artikel 44 van
de Telecomcode omvat dus fysieke infrastructuur en passieve en actieve netwerkelementen
waarvoor de bevoegde instantie gedeeld gebruik kan opleggen, om het milieu, de volksgezondheid
of de openbare veiligheid te beschermen of om bij te dragen tot stedenbouwkundige
of planologische doelstellingen. De regie over ondergrondse ordening en het beheer
van ondergrondse ruimte is reeds geregeld in het artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet.
Deelt de regering de mening dat het toepasselijk verklaren van de artikelen 5b.1 t/m
5b.3 op glasvezelnetwerken op gepaste plaatsen kan bijdragen aan een versnelde uitrol
van die netwerken en dus aan de realisatie van ten minste 100 Mbps voor iedereen in
2023, conform de gewijzigde motie-Van den Berg (Kamerstuk 24 095, nr. 434)?
Het opleggen van gedeeld gebruik kan, afhankelijk van de omstandigheden in het gebied
waar wordt uitgerold, bijdragen aan een versnelde uitrol van glasvezelnetwerken. Zoals
in overweging 105 van de Telecomcode is aangegeven kan hierbij gedacht worden aan
situaties waar een gebrek aan beschikbare ruimte in de ondergrond noopt tot gedeeld
gebruik of wanneer er een natuurlijke barrière moet worden gepasseerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in artikel 5b.1 dat met het oog op de bescherming
van het milieu, de volksgezondheid of de openbare veiligheid of vanwege stedenbouwkundige
of planologische doelstellingen het desbetreffende bestuursorgaan colocatie of gedeeld
gebruik van netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten en gedeeld gebruik van eigendom
kan opleggen. Deze leden vragen wat het gevolg voor het stadsdeel Segbroek in Den
Haag was geweest, indien deze Telecomcode eerder geïmplementeerd was en bestuursorganen
eerder meer mogelijkheden en instrumenten hadden om gedeeld gebruik of colocatie op
te leggen.
De implementatie van de Telecomcode maakt geen verschil voor de casus van het stadsdeel
Segbroek in Den Haag, waar KPN een glasvezelnetwerk ging uitrollen kort nadat T-Mobile
dit reeds deed. De reikwijdte van de bepalingen inzake het opleggen van medegebruik
is, zoals toegelicht in het antwoord op de onder punt 3.3.2. vermelde vraag van de
leden van de CDA-fractie, ten opzichte van het oude Europese telecomkader ongewijzigd.
Het is daarmee niet mogelijk om op grond van artikel 44, en dus de voorgestelde artikelen 5b.1
t/m 5b.3 van de Telecommunicatiewet, een marktpartij te verbieden een eigen glasvezelnetwerk
uit te rollen op plaatsen waar reeds een glasvezelnetwerk door een andere marktpartij
is uitgerold. Vanuit het oogpunt van infrastructuurconcurrentie is exclusiviteit van
één glasvezelaanbieder op de lange termijn namelijk onwenselijk en naar Europees en
nationaal recht niet toegestaan. Het mag partijen dus in geen geval verboden worden
om na een bepaalde periode van graafrust een gebied dat reeds door een concurrent
is aangesloten alsnog van een eigen tweede glasvezelnetwerk te voorzien. Er bestaat
wel de mogelijkheid voor gemeenten om een bepaalde periode van graafrust op te leggen
op basis van de huidige Telecommunicatiewet (artikel 5.4).
Welke lessen zijn geleerd van de casus Segbroek? Naar welke onderdelen en hoe zijn
deze lessen vertaald naar onderdelen in de voorliggende wetswijziging?
Een belangrijke les van de casus Segbroek, die volgt uit de uitspraak van de Rechtbank
Rotterdam van oktober 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:9443), is dat een gemeente in dergelijke
gevallen goed moet onderzoeken welke gevolgen de aanleg van een tweede glasvezelnetwerk
heeft voor de ondergrondse ordening en de marktpartij die reeds heeft uitgerold ook
vooraf gelegenheid moet geven op dit punt haar zienswijze te geven op grond van artikel 5.4
van de Telecommunicatiewet en artikel 4.8 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze
uitspraak van de Rechtbank Rotterdam heeft evenwel geen gevolgen voor het voorliggende
wetsvoorstel, aangezien deze coördinatieplicht reeds is gewaarborgd in de bestaande
wetgeving.
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten waarde aan het belang van de wet voor
de consument wiens straat meerdere malen opengebroken wordt met alle gevolgen voor
het straatbeeld en de straatkwaliteit van dien en aan de consumenten in het buitengebied
die hopen dat de straat ooit opengebroken gaat worden, zodat ook zij toegang krijgen
tot glasvezelinternet. Deze leden vragen daarom wat de impact is van het invoeren
van de Telecomcode voor de consument. Hoe draagt deze Telecomcode eraan bij dat trottoirs
minder vaak worden opengebroken, maar ook dat Nederland sneller verglaasd wordt? Hoe
draagt deze implementatie eraan bij dat consumenten of telecompartijen op een transparante
manier en zonder onzichtbare drempels een keuze kunnen maken voor respectievelijk
aanbieders van en investeringen in glasvezelnetwerk?
Zowel het oude Europese telecomkader als de Telecomcode is gericht op het bevorderen
van infrastructuurconcurrentie, om zodoende duurzame en effectieve concurrentie optimaal
te kunnen waarborgen. Deze infrastructuurconcurrentie zal in de praktijk veelal neerkomen
op de beschikbaarheid van een glasvezelnetwerk met daarnaast een kabelnetwerk in hetzelfde
gebied, beide met de mogelijkheid tot het bieden van Gigabit-snelheid. De keuze voor
consumenten uit meerdere aanbieders die over deze netwerken hun diensten aanbieden,
is afhankelijk van (vrijwillige of gereguleerde) netwerktoegang die de netwerkaanbieder
biedt. De ACM onderzoekt op dit moment of nieuwe toegangsregulering wenselijk en noodzakelijk
is om de concurrentie op de telecommarkt te kunnen waarborgen. Met de wijziging van
de Telecommunicatiewet4 die op 21 december 2020 in werking is getreden en waarmee een deel van de Telecomcode
reeds is geïmplementeerd, heeft de ACM een aanvullend instrument gekregen om toegangsregulering
te kunnen opleggen (artikel 6.3 van de Telecommunicatiewet). Ook zijn met die wetswijziging
de overstapdrempels voor consumenten om van aanbieder te kunnen wisselen verder verlaagd
en kan met de bepalingen inzake het geografisch onderzoek naar het bereik van elektronische
communicatienetwerken de uitrol goed worden gemonitord. Overlast door aanleg van glasvezelnetwerken
kan worden beperkt door coördinatie van de graafwerkzaamheden door gemeenten. Ook
is op basis van het huidige artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet het voor gemeenten
reeds mogelijk om een bepaalde periode van graafrust te hanteren met oog op het beperken
van overlast door bijvoorbeeld snel op elkaar volgende graafwerkzaamheden. Daarbij
geldt dat het toegestane tijdstip van aanvang van graafwerkzaamheden, behoudens zwaarwichtige
redenen van publiek belang als genoemd in dit wetsartikel, niet later mag liggen dan
12 maanden na de datum van afgifte van het instemmingsbesluit.
3.3.3 Verhouding tussen de hoofdstukken 5, 5a, 5b, 5c, 6 en 6a
De leden van de VVD-fractie stellen tot slot vast dat dit wetsvoorstel de vaststelling
van de omslagregeling belegt bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat,
waarbij een adviserende rol is weggelegd voor de ACM. Gezien de expertise en ervaring
van de ACM binnen dit domein vernemen voornoemde leden graag waarom hier gekozen is
voor het ministerie als toezichthouder. Kan de regering hier een toelichting op geven?
Zoals hiervoor uiteengezet bij het antwoord op de onder punt 3.2 vermelde vraag van
de leden van de CDA-fractie gaat het bij de hier bedoelde omslagregeling voor de kosten
van gedeeld gebruik niet om regels voor een specifiek geval maar om algemeen verbindende
voorschriften. De bevoegdheid om dergelijke voorschriften is geen taak voor een zelfstandig
bestuursorgaan maar hoort thuis bij een door de politiek gecontroleerd orgaan. In
dit geval is dat, gezien de technische aard van de materie, de Minister van EZK.
3.4. Interconnectie, interoperabiliteit, aanmerkelijke marktmacht, en toegang tot
netwerken
3.4.1. Aanmerkelijke marktmacht
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat met de zogenaamde
«afsprakenprocedure» duidelijkheid wordt gegeven over de wijze waarop ondernemingen
met aanmerkelijke marktmacht vrijwillig toegang tot hun netwerk kunnen geven, om daarmee
zelf richting te geven aan de wijze waarop die toegang wordt gegeven. Het betreft
onder andere afspraken met betrekking tot een aanbod op grond waarvan andere ondernemingen
(mede)investeringen kunnen doen in netwerken met zeer hoge capaciteit, bijvoorbeeld
glasvezelnetwerken. Wat verwacht de regering hiervan in Nederland?
In de Kamerbrief over de ontwikkelingen in de glasvezelmarkt van 6 mei 2021 (Kamerstukken II,
26 643 en 24 095, nr. 754) is uw Kamer bericht dat grootschalige co-investeringen vooralsnog weinig perspectief
hebben. In het rapport over de glasvezelmarkt stelt de ACM vast dat telecomaanbieders
in Nederland vooralsnog niet hebben gekozen voor co-investering in glasvezel, zie
hiervoor ook het antwoord op de onder punt 1 vermelde vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie.
Het vergt in de eerste plaats een mate van openheid door marktpartijen over de eigen
uitrolplannen en dus ook onderling vertrouwen, wat begrijpelijkerwijs erg moeilijk
ligt bij marktpartijen die met elkaar concurreren. Zoals vermeld in het antwoord op
die vraag is er in Nederland op dit moment geen sprake van gereguleerde ondernemingen
met aanmerkelijke marktmacht op de markt voor toegang tot vaste netwerken, aangezien
het CBb het marktanalysebesluit van de ACM op 17 maart 2020 heeft vernietigd. De ACM
heeft op 9 juli 2021 aangekondigd een nieuwe marktanalyse uit te voeren waarin beoordeeld
wordt of bepaalde aanbieders beschikken over aanmerkelijke marktmacht en zo ja, op
welke wijze toegang tot de vaste telecomnetwerken moet worden gereguleerd. De ACM
verwacht dit najaar een ontwerpbesluit te consulteren.
3.5. Bescherming van gebruikers van communicatiediensten – Eindgebruikers
3.5.1. Gelijkwaardige toegang en keuzemogelijkheden voor eindgebruikers met een handicap
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat, net als in het
huidige regelgevend kader, in de Telecomcode bepalingen zijn opgenomen met het oog
op gelijkwaardige toegang en keuzemogelijkheden voor eindgebruikers met een handicap.
De bepalingen in artikel 111 van de Telecomcode ten aanzien van die toegang en keuzemogelijkheden
hebben evenwel een dwingender karakter dan het op het huidige regelgevend kader gebaseerde
artikel 7.8, derde lid, Tw. Zij lezen dat gelet hierop ervoor is gekozen de huidige
bepalingen over toegang en keuzemogelijkheden voor eindgebruikers met een fysieke
beperking over te brengen naar een afzonderlijk artikel. Het nieuwe artikel 7.3ab
Tw, dat in de plaats komt van het huidige artikel 7.8, derde lid, Tw, regelt dat de
toegang en keuze tot elektronische communicatiediensten van aanbieders van voor het
publiek beschikbare openbare elektronische communicatiediensten gelijkwaardig is aan
die van de meerderheid van de eindgebruikers. Deze leden vragen wat de zinsnede «de
toegang en keuze tot elektronische communicatiediensten van aanbieders van voor het
publiek beschikbare openbare elektronische communicatiediensten is gelijkwaardig aan
die van de meerderheid van de eindgebruikers» precies betekent. Kan dit worden uitgelegd?
In hoeverre is dit een correcte vertaling van artikel 111 van de Telecomcode, die
ziet op gelijkwaardige toegang en keuzemogelijkheden voor eindgebruikers met een handicap?
Kan voorts worden toegelicht hoe artikel 7.3aa Tw in de praktijk werkt, dat wil zeggen
«het stellen van regels om evenredig te kunnen profiteren van keuze tussen ondernemingen»?
Wat betekent dit concreet voor eindgebruikers met een handicap die worden geconfronteerd
met diensten die weliswaar veel worden gebruikt maar voor hen slecht toegankelijk
zijn? Hoe zijn zij hiermee geholpen?
Ingevolge artikel 111 van de Telecomcode rust op lidstaten de verplichting ervoor
te zorgen dat aanbieders van elektronische communicatiediensten ervoor moeten zorgen
dat gebruikers met een handicap toegang tot elektronische communicatiediensten hebben
die gelijkwaardig is aan de toegang die de meerderheid van de eindgebruikers heeft.
Daarnaast moeten lidstaten ervoor zorgen dat aanbieders van elektronische communicatiediensten
er op hun beurt voor zorgen dat gebruikers met een handicap dezelfde keuzemogelijkheden
hebben wat betreft aanbieders en diensten als de meerderheid van de eindgebruikers
(keuzevrijheid). Ter uitvoering van de bepaling worden in artikel 7.3ab van de Telecommunicatiewet
aanbieders verplicht ervoor te zorgen dat gebruikers met een handicap toegang tot
elektronische communicatiediensten hebben die gelijkwaardig is aan de toegang die
de meerderheid van de eindgebruikers heeft, respectievelijk ervoor te zorgen dat gebruikers
met een handicap dezelfde keuzemogelijkheden hebben wat betreft aanbieders en diensten
als de meerderheid van de eindgebruikers. Het betreft hier dus een één op één – en
daarmee correcte – omzetting van de verplichting uit artikel 111 van de Telecomcode.
De norm betekent dat de aanbieders ervoor moeten zorgen dat de positie van de gebruiker
met een handicap gelijkwaardig is aan die van de meeste (de meerderheid) van hun gebruikers.
Een aanbieder moet als het gaat om een dienst die de meerderheid van zijn gebruikers
afneemt ervoor zorgen dat de dienst ook kan worden afgenomen door een gebruiker met
een handicap of dat een gelijkwaardig alternatief beschikbaar is dat wel geschikt
is voor een aanbieder met een handicap. In voorkomend geval kunnen op grond van artikel 7.3ab,
tweede lid, van de Telecommunicatiewet nadere regels worden gesteld over de toegang
en de keuzemogelijkheden en over de daarbij te hanteren normen en specificaties, opdat
gebruikers met een handicap daadwerkelijk een keuze uit dienstaanbieders en diensten
krijgen die gelijkwaardig is aan die van gebruiker zonder handicap.
3.5.2. Toegang tot het alarmnummer 1-1-2
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat door technologische
ontwikkelingen naast spraakcommunicatiediensten ook andere kanalen om noodhulpdiensten
via het alarmnummer 1-1-2 te bereiken relevant worden en dat samen met de Minister
van Justitie en Veiligheid zal worden bezien hoe andere kanalen dan spraakcommunicatiediensten
op een verantwoorde wijze kunnen worden geïntroduceerd en wat dit betekent voor de
regelgeving. Hoe en wanneer krijgt dit handen en voeten?
Voorop staat dat de slagingskans van communicatie met de hulpdiensten via het alarmnummer
1-1-2 het grootst is bij spraakoproepen. Niettemin kunnen ook andere vormen van communicatie
zoals tekst en beeld een waardevolle aanvulling vormen op de communicatie met 1-1-2.
Dit geldt met name voor eindgebruikers die vanwege een beperking niet of niet goed
via spraak kunnen communiceren. Voor hen blijft de Tolkcontact-app de eerstaangewezen
manier om via tekst of beeldbemiddeling met behulp van een gebarentolk de hulpdiensten
te bereiken, zoals is gemeld in reactie op vragen van het lid Van Dam (CDA) over de
Tolkcontactapp (Aanhangsel Handelingen II, 2019/20, nr. 3438). Daarnaast is afgelopen jaar Emergency-SMS geïntroduceerd, waarmee gebruikers met
een beperking via tekst-SMS met de meldkamer kunnen communiceren).5 De politie ontwikkelt voorts de 112NL-app. Deze app biedt alle burgers de mogelijkheid
om via Real Time Text met de hulpdiensten te communiceren, wanneer zij niet in staat
zijn met de hulpdiensten te spreken. Ook wordt het met deze app op termijn mogelijk
beelden te delen met de meldkamer. Lancering van de 112NL-app is nog dit jaar voorzien,
waarbij privacy voor de eindgebruiker, betrouwbaarheid van de oplossing en robuustheid
van de keten leidend zijn.
Kan dit mogelijk worden betrokken bij de uitvoering van de motie-Van Dijk/Rajkowski
over het ontsluiten van de witte gebieden (Kamerstuk 24 095, nr. 535)?
In de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk (CDA) over mobiele bereikbaarheid
en overal in Nederland 1-1-2 kunnen bellen (Aanhangsel Handelingen II, 2020/21, nr. 3438) is aangegeven hoe uitvoering zal worden geven aan de motie-Van Dijk/Rajkowski. Daarbij
moet worden opgemerkt dat de slagingskans van communicatie naar het alarmnummer 1-1-2
het grootst is bij spraakoproepen. Indien een mobiele spraakoproep naar 1-1-2 door
omstandigheden niet slaagt, zal communicatie via de te lanceren 1-1-2 app die een
dataverbinding nodig heeft in beginsel evenmin slagen. Andere kanalen dan spraakcommunicatiediensten
om 1-1-2 te bereiken moeten dus worden gezien als aanvulling op spraakoproepen en
niet als vervanging daarvan.
4. Uitvoering en impactassessment
De leden van de CDA-fractie benoemen dat onderzoeksbureau Cebeon een assessment heeft
uitgevoerd naar de impact van de verplichtingen uit de voorgestelde hoofdstukken 5b
en 5c Tw voor met name gemeenten. Deze leden zijn benieuwd of dit onderzoek openbaar
is en/of zij het kunnen ontvangen.
Ja, dit onderzoek is openbaar en is te downloaden op de website overalsnelinternet.nl.6
Cebeon concludeert dat overheidsinstanties de kosten voor de noodzakelijke werkzaamheden
uit hoofde van de nieuwe wetgeving kunnen verhalen op de initiatiefnemers door middel
van kostendekkende leges en marktconforme vergoedingen. Zijn deze conclusies met gemeenten
gedeeld, bijvoorbeeld via de Vereniging Nederlandse Gemeentes (VNG)?
Ja, de conclusies van het onderzoek van Cebeon zijn besproken in een klankbordgroep
waaraan naast een aantal individuele gemeenten ook de VNG deelnam. Verder is het onderzoek
via een mailing verspreid onder alle Nederlandse gemeenten, voorzien van een oplegger
met de belangrijkste onderzoeksbevindingen en een begeleidend schrijven (Kamerstukken II,
24 095 en 26 643, nr. 546).
Is de nieuwe wetgeving afgestemd met de VNG of individuele gemeenten?
De VNG en gemeenten konden reageren op de publieke consultatie van het nieuwe wetsvoorstel.
Daarnaast zijn na de consultatie nog twee informatiebijeenkomsten georganiseerd met
de VNG en gemeenten om de verplichtingen die uit de Telecomcode voortvloeien, toe
te lichten. Ook is er, op grond van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen, een onderzoek
uitgevoerd door bureau Cebeon naar de bestuurlijke en financiële impact voor gemeenten
als gevolg van het nieuwe wetsvoorstel. Naar aanleiding van de opmerkingen en suggesties
van de VNG en gemeenten is het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aangepast
en aangevuld.
Beschikken gemeenten naar de mening van de Staatssecretaris behalve over voldoende
middelen ook over voldoende kennis om hun nieuwe taken uit te oefenen? Hoe is geborgd
dat lokale overheden niet met taken geconfronteerd worden, waarvoor zij eigenlijk
niet zijn toegerust?
In overleggen tussen mijn ministerie, gemeenten en mobiele operators, over de bevindingen
uit het onderzoek van Cebeon, hebben gemeenten aangegeven behoefte te hebben aan ondersteuning
bij voorbereiding op de implementatie van de nieuwe wetgeving over medegebruik van
publieke infrastructuur op grond van het voorgestelde hoofdstuk 5c van de Telecommunicatiewet.
Om tegemoet te komen aan die behoefte wordt momenteel, onder aanvoering van Agentschap
Telecom en in nauwe samenwerking met de beleidskern van mijn ministerie, de VNG, vertegenwoordigers
van grote en kleine gemeenten, en mobiele operators, landelijk voorbeeldbeleid in
de vorm van een leidraad «medegebruik publieke infrastructuur» ontwikkeld. Deze leidraad
moet gemeenten heel concrete en praktische handvatten (inclusief processtappen en
voorbeelddocumenten) bieden om (tijdig) aan alle verplichtingen uit de nieuwe wetgeving
te kunnen voldoen. Hierdoor hoeven individuele gemeenten niet zelf het wiel uit te
vinden, wat hen tijd en inzet scheelt, en ontstaat er tevens landelijke consistentie
in beleid. Verwacht wordt dat alle componenten uit de leidraad, al dan niet gefaseerd
per component, uiterlijk begin 2022 gereed zijn. Dat is ruim voordat operators verwachten
verzoeken tot medegebruik van publieke infrastructuur bij het overgrote deel van de
gemeenten te zullen indienen. Via de hierboven genoemde mailing zijn de gemeenten
geïnformeerd over de te ontwikkelen leidraad.
5. Advies en consultatie
De leden van de CDA-fractie constateren dat er geen mkb-toets is uitgevoerd, omdat
er in de telecomsector naar verwachting geen of een zeer beperkt aantal mkb-ondernemingen
zijn én omdat mkb-bedrijven zijnde eindgebruiker door dit wetsvoorstel juist worden
begunstigd. Is bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel desalniettemin met mkb-organisaties
als MKB-Nederland en Ondernemend Nederland (ONL) gesproken?
Er is geen apart overleg gevoerd met de door de leden van de CDA-fractie genoemde
mkb-organisaties. Daartoe leek geen noodzaak nu, zoals de leden van CDA-fractie ook
zelf opmerken, naar verwachting geen lasten voor het mkb uit het wetsvoorstel voortvloeien
(zie ook eerste alinea van paragraaf 7 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel).
De positie van het mkb wordt door het wetsvoorstel juist verstevigd. Zo gaan diverse
consumentenbeschermingsbepalingen ook gelden voor zogenoemde micro-ondernemingen,
kleine ondernemingen en organisaties zonder winstoogmerk. Het feit dat niet apart
gesproken is met de mkb-organisaties wil overigens niet zeggen dat deze organisaties
niet de gelegenheid hebben gehad eventuele vragen of zorgpunten naar voren te brengen.
Het wetsvoorstel is immers via internet publiekelijk geconsulteerd. De consultatie
heeft evenwel geen bijzondere aandachtspunten met betrekking tot het mkb opgeleverd.
5.1. Gezondheid en straling
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Gezondheidsraad op 2 september 2021
een advies heeft uitgebracht over 5G. Hoe heeft de regering opvolging gegeven aan
het advies van de Gezondheidsraad om in te zetten op meer onderzoek?
In navolging van de aanbevelingen in het advies van de Gezondheidsraad, beziet het
kabinet op dit moment hoe het een extra bijdrage kan leveren aan (internationaal)
onderzoek. Onderzoek blijven doen naar de gezondheidseffecten van elektromagnetische
velden (EMV) is een wereldwijde opgave waaraan ook Nederland zijn bijdrage levert.
In 2022 verwacht ik een uitgebreide en diepgaande WHO-analyse van de resultaten van
onderzoeken waar ook Nederland bij betrokken is. In deze WHO-analyse wordt gekeken
naar mogelijke gezondheidsrisico’s bij blootstelling onder de huidige blootstellinglimieten
waarbij ook de kwaliteit van de wetenschappelijke literatuur wordt beoordeeld. Nederland
ondersteunt deze WHO-analyse door op kosten van de rijksoverheid een deskundige ter
beschikking te stellen aan dit project. De Gezondheidsraad verwijst in haar rapport
expliciet naar deze uitgebreidere analyse van de wetenschappelijke literatuur, die
verder gaat dan wat de commissie van de Gezondheidsraad zelf heeft kunnen uitvoeren.
De commissie deed namelijk alleen uitspraken over de potentie van radiofrequente elektromagnetische velden om de gezondheid te schaden. Daarnaast
loopt het internationale epidemiologisch onderzoek COSMOS waaraan Nederland ook financieel
bijdraagt. De Nederlandse bijdrage loopt tot en met 2023. Met hulp van het RIVM beziet
het kabinet op dit moment hoe Nederland op een zinvolle manier de bijdrage aan (internationaal)
onderzoek kan voortzetten in het licht van het advies van de Gezondheidsraad.
Tot slot wil ik niet onvermeld laten dat onderzoeksinstellingen in Nederland in 2021
de mogelijkheid hadden om samen met Europese partners voorstellen in te dienen bij
het Horizon Europe programma van de Europese Commissie. Daar is 30 miljoen euro beschikbaar
gesteld voor extra onderzoek naar EMV en gezondheid. Wanneer die voorstellen gehonoreerd
worden, zal Nederland ook via die weg bijdragen aan de internationale kennisopbouw.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Europese Commissie heeft aangegeven
de nieuwe blootstellingslimieten in een nieuwe aanbeveling of richtlijn over te zetten.
Het is de leden niet duidelijk of dit reeds is gebeurd. Zij vragen de regering de
Kamer hierover te informeren. Wanneer zullen de nieuwste ICNIRP-richtlijnen zijn vastgelegd
onder de Telecommunicatiewet?
De Europese Commissie heeft afgelopen juni het wetenschappelijk comité SCHEER (Scientific Committee on Health, Environmental and Emerging Risks) gevraagd advies uit te brengen over de vernieuwde ICNIRP richtlijnen uit 2020, alvorens
de nieuwste blootstellingslimieten aan te bevelen. Deze procedure is bij de aanbeveling
uit 1999 ook gevolgd. Het advies wordt in 2022 verwacht. De nieuwe blootstellingslimieten
en uitvoeringsregels zullen via een algemene maatregel van bestuur op grond van het
voorgestelde artikel 3.24 van de Telecommunicatiewet worden vastgesteld. Deze blootstellingslimieten
en regels zullen gelden ter bescherming van de volksgezondheid tegen elektromagnetische
velden die het gevolg zijn van het gebruik van frequentieruimte.
De leden van de CDA-fractie constateren dat ondanks het advies van de Gezondheidsraad
er bij mensen nog steeds veel onrust over straling is. Zijn er initiatieven in ontwikkeling,
bijvoorbeeld op het gebied van communicatie om mensen nog beter te informeren?
Feitelijke informatievoorziening over antennes is voor een ieder van belang. Nederland
zet zich daarom in voor toegankelijke informatie. Via het Kennisplatform Elektromagnetische
Velden (EMV) en Gezondheid, werken RIVM, DNV, TNO, GGD'en, Agentschap Telecom en ZonMw
samen om wetenschap te duiden over mogelijke gezondheidseffecten van elektromagnetische
velden en toegankelijk te maken voor burgers, werknemers en lokale overheden. Daarnaast
biedt het Antennebureau, het voorlichtingsbureau van de rijksoverheid over antennes,
voorlichtingen op locatie voor bijvoorbeeld burgers, gemeenten en gebouweigenaren.
Het Antennebureau en de lokale GGD’en zijn beschikbaar voor iedereen met vragen. Ook
verzorgt het Antennebureau (online) cursussen voor professionals en sinds kort online
kenniscafés voor gemeenten over techniek, wet- en regelgeving en gezondheid. Zo vindt
er deze maand nog een kenniscafé over EMV en gezondheid plaats. Gemeenten vervullen
ook een belangrijke rol in het informeren van burgers en beantwoorden van hun vragen
over antenneplaatsing en vragen over EMV. Daarom is vanuit mijn ministerie sinds 2020
de informatievoorziening naar gemeenten en burgers over onderwerpen als 5G, antenneplaatsing
en straling en gezondheid geïntensiveerd. Daarvoor is de website overalsnelinternet.nl
verder uitgebouwd, zijn er maandelijks nieuwsbrieven verstuurd en is er een communicatietoolkit
met FAQ’s, factsheets, infographics, animaties en video’s ontwikkeld.
5.2. Medegebruik van publieke infrastructuur en colocatie en gedeeld gebruik
De leden van de CDA-fractie constateren dat twee informatiebijeenkomsten zijn georganiseerd
om de verplichtingen die uit de Telecomcode voortvloeien toe te lichten, onder andere
waar het gaat om de openbare ruimte, de effecten van 5G op de gezondheid en de mogelijkheden
om regie te kunnen voeren op de plaatsing van small cells. Hoe denkt de regering over
een campagne om bijvoorbeeld gemeentes te begeleiden bij de toepassing van de nieuwe
wetgeving?
In de afgelopen jaren heeft mijn ministerie de contacten met de VNG en gemeenten versterkt,
door de oprichting van een tweetal werkgroepen rond de aanleg van vaste (glasvezel)
en mobiele (5G) connectiviteit. Zowel binnen die werkgroepen als via de website overalsnelinternet.nl,
bijbehorende nieuwsbrief en de voorlichtingsactiviteiten van het Antennebureau, wordt
kennis en informatie gewisseld en verspreid over onderwerpen als 5G, nieuwe telecomwetgeving,
antenneplaatsing en straling en gezondheid. Ook wordt er binnen de werkgroepen, waarin
naast VNG en gemeenten, ook het Antennebureau en marktpartijen participeren, samengewerkt
aan producten, zoals handreikingen, voorbeeldnota’s en informatiemateriaal ter stimulering
van de harmonisatie van lokaal beleid. Om gemeenten tegemoet te komen bij de implementatie
van de nieuwe wetgeving rond medegebruik is – zoals in het antwoord op de onder punt
4 vermelde vragen ook aangegeven – het initiatief genomen om samen met de VNG, gemeenten
en mobiele operators landelijk voorbeeldbeleid te ontwikkelen. Verder blijf het gesprek
met de VNG en gemeenten gaande om te bezien of er mogelijk aanvullende acties nodig
zijn om gemeenten te ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe wetgeving.
6. Uitvoerings- en handhavingstoets
6.1. Uitvoerings- en handhavingstoets ACM
De leden van de CDA-fractie constateren dat met de Telecomcode en de daaruit voortvloeiende
wijziging van de Telecommunicatiewet een aantal taken en bevoegdheden, zoals het monitoren
van de retailprijzen van de diensten die onder de universele dienstverlening vallen
en het bepalen van de kwaliteit van dienstverlening, van de Minister naar een nationale
regelgevende instantie, in Nederland de ACM, verschuift. Die wordt ook belast met
de certificering van een (prijs)vergelijkingsinstrument, als een aanbieder van het
instrument in kwestie dat zou willen. In haar uitvoerings- en handhavingstoets schrijft
de ACM dat zij inschat dat voor de uitvoering van de implementatie van de EECC (Europees
wetboek voor elektronische communicatie) extra middelen nodig zijn en extra inzet
van mensen nodig is. Wil de regering hierop ingaan? Hoe is of wordt gewaarborgd dat
de ACM zowel haar bestaande als nieuwe taken en bevoegdheden goed kan uitvoeren?
Voor zover nieuwe taken niet kunnen worden opgevangen met de bestaande capaciteit,
geeft de ACM in de uitvoeringstoets de extra benodigde mensen en middelen aan. Deze
budgetclaims van de ACM zijn onderdeel van de reguliere begrotingscyclus van het Ministerie
van EZK. De budgetclaim van de ACM voor de Telecomcode is inmiddels toegekend, zodat
de ACM over voldoende mensen en middelen beschikt om de nieuwe taken goed te kunnen
uitvoeren en dit niet koste gaat van de bestaande taken.
7. Inwerkingtreding
De leden van de CDA-fractie merken op dat de implementatietermijn van de Telecomcode
is verstreken. Wanneer verwacht de regering dat het voorleggende wetsvoorstel in werking
kan treden en de implementatie van de verschillende onderdelen zal zijn voltooid?
Om te voldoen aan de implementatieverplichting moet allereerst het voorliggende wetsvoorstel
door zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer zijn aangenomen en in werking zijn
getreden. Daarnaast is van belang dat de voor de implementatie noodzakelijke lagere
regelgeving in werking is getreden. Daarbij gaat het om een algemene maatregel van
bestuur die verschillende bestaande algemene maatregelen van bestuur (onder andere
het Frequentiebesluit en het Besluit Continuïteit) aanpast en twee ministeriële regelingen.
Deze lagere regelgeving wordt thans geconsulteerd en door de ACM en het AT getoetst
op uitvoerbaarheid. Na verwerking van de reacties de algemene maatregel van bestuur
voor (spoed)advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Tegen deze achtergrond
denkt de regering dat het mogelijk moet zijn om de implementatie tegen het einde van
dit kalenderjaar af te ronden.
II. ARTIKELEN
Hoofdstuk 10
Artikel 10.11a
De leden van de CDA-fractie lezen dat Artikel 113, tweede lid van de Telecomcode de
mogelijkheid biedt dat lidstaten maatregelen nemen om de interoperabiliteit van andere
radio-ontvangers dan autoradio-ontvangers te verzekeren, en dat behalve nieuwe autoradio’s
ook andere nieuwe consumentenradio’s verplicht met DAB+ worden uitgerust. In artikel 10.11a
van de Telecommunicatiewet is ervoor gekozen om niet van deze bevoegdheid gebruik
te maken, omdat deze radio’s in Nederland ruimschoots verkrijgbaar zijn met digitale
ontvangstmogelijkheden. Kan de regering aangeven of, en zo ja welke, andere landen
wel van deze bevoegdheid/mogelijkheid gebruik maken? In hoeverre leidt dit tot ongelijkheid
tussen lidstaten en vertraging in de uitrol van DAB+?
Het is mij niet van alle Europese landen bekend of zij invulling geven aan de implementatie
van het facultatieve deel van artikel 113 (tweede lid) van de Telecomcode. Van België
(Vlaanderen) is bekend dat zij voornemens is om per 1 januari 2023 te eisen dat alle
nieuwe consumenten FM-ontvangers (dus niet alleen de autoradio’s) ook digitale radio
moeten kunnen ontvangen. Voor Italië geldt een dergelijke bepaling al sinds januari
2020. Duitsland heeft in het najaar van 2019 een wet aangenomen die verplicht stelt
dat alle nieuwe radio’s met een digitaal display in staat moeten zijn om digitale
radiosignalen te ontvangen (DAB+ en/of internet). Ook Frankrijk kent al enige jaren
wetgeving die de integratie van DAB+ ontvangstmogelijkheden in (alle) reguliere radio’s
met een digitaal display verplicht stelt, zodra een bepaalde mate van uitrol/dekking
van DAB+ netwerken in het land is bereikt. Dat is inmiddels het geval waardoor deze
bepaling eenzelfde werking heeft als de Duitse bepaling.
DAB+ heeft zich in de afgelopen jaren op verschillende manieren en in verschillende
snelheden ontwikkeld in Europa. Met de Telecomcode wordt de ontwikkeling van DAB+
in Europa (deels) geharmoniseerd. Algemeen wordt verwacht dat de bepaling om DAB+
in heel Europa verplicht in auto’s in te bouwen, voor een enorme impuls zal zorgen.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat