Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het nader verslag
35 670 Wijziging van de Kieswet in verband met de definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland
Nr. 9 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
Ontvangen 11 augustus 2021
ALGEMEEN
Inhoudsopgave
blz.
1.
Inleiding
1
2.
Wijziging Woningwet
1
3.
Wijziging Kieswet
3
1. Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader verslag van de vaste commissie
van Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer. Ik dank de leden van de fracties van VVD,
CDA, D66 en SP voor hun vragen en opmerkingen. Hierbij reageer ik daarop. Ik doe dat
zoveel mogelijk in de volgorde van het nader verslag, waarbij vragen of opmerkingen
die leden van verschillende fracties hebben gesteld of gemaakt over hetzelfde onderwerp,
evenals de reactie daarop, zijn samengenomen.
2. Wijziging Woningwet
De leden van de VVD-fractie willen weten waarom ervoor wordt gekozen om artikel 92
van de Woningwet opnieuw vast te stellen. Zij vragen de regering naar aanleiding van
de samenloop van welke wetswijzigingen dit nodig is. Voorts informeren de leden van
de VVD-fractie op welke wijze deze wijzigingen wetstechnisch op elkaar worden afgestemd.
Tot slot vragen zij waarom het opnieuw vaststellen van artikel 92 van de Woningwet
wordt opgenomen in een Wijziging van de Kieswet.
De regering heeft ervoor gekozen om artikel 92 van de Woningwet opnieuw vast te stellen
omdat is gebleken dat een aantal wetswijzigingen met betrekking tot dat artikel wetstechnisch
niet goed op elkaar is afgestemd. Als artikel 92 van de Woningwet ongemoeid zou worden
gelaten, zou het artikel op het moment dat de volgende wetswijzigingen in werking
treden niet aansluiten bij hetgeen daarmee is beoogd:
– artikel IIB, onder 2, van de Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Woningwet in
verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan
gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2019, 383);
– artikel I, onderdeel B, van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2019, 382) zoals gewijzigd door artikel 4.22, onderdeel A, onder 3, van de Wet elektronische
publicaties (Stb. 2020, 262);
– artikel 4.19 van de Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht
en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht
(Stb. 2021, 135); en
– artikel II, onderdeel B, van de Wijziging van de Huisvestingswet 2014, de Woningwet,
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek naar
aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet en om de mogelijkheden voor
tijdelijke huurovereenkomsten te verruimen (Kamerstukken I 2020/21, 35 517, A, op 6 juli jl. zonder stemming aangenomen door de Eerste Kamer).
– Dit zou er bijvoorbeeld toe leiden dat artikelleden die door de ene wijziging worden
ingevoegd onbedoeld worden overschreven door een daaropvolgende wijziging. Ook zouden
door wijziging in de nummering van de afzonderlijke leden wijzigingen niet meer kloppen.
Dit wordt nu gecorrigeerd door de bovengenoemde wijzigingen wetstechnisch goed op
elkaar af te stemmen. Hierdoor krijgt het artikel het beoogde effect conform (de parlementaire
besluitvorming in) de afzonderlijke wetstrajecten. Hieronder is bij de beantwoording
van de vragen van de leden van de CDA-fractie een tabel opgenomen met daarin per lid
van artikel 92 een overzicht van de herkomst van de wijzigingen en de vindplaats van
de bijbehorende toelichting.
– De afstemming vindt plaats in het voorliggende voorstel tot wijziging van de Kieswet,
zodat op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid wordt geboden over de uiteindelijke
wettekst en artikel 92 van de Woningwet gelijktijdig met het stelsel van de Omgevingswet
in werking kan treden. Dit is van belang voor de uitvoeringspraktijk die zich voorbereidt
op de invoering van de Omgevingswet.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom aan het voorliggende wetsvoorstel een onderdeel
wordt toegevoegd dat in het geheel niet raakt aan het verkiezingsproces, namelijk
de vaststelling van artikel 92 van de Woningwet. Ook vragen zij de regering om een
toelichting bij de volzin uit de toelichting bij de nota van wijziging, die luidt:
«Op deze manier worden op een zo kort mogelijke termijn enkele met elkaar samenhangende
wetswijzigingen waartoe recent in de beide Kamers der Staten-Generaal is besloten
wetstechnisch op elkaar afgestemd.» De aan het woord zijnde leden wijzen erop dat
de regering voor een nadere toelichting verwijst naar de toelichting bij onderdeel
0 van deze nota van wijziging. Deze leden hebben in de nota van wijziging evenwel
geen onderdeel 0 aangetroffen. Overigens zijn deze leden van mening dat een wijziging
van de Woningwet niet thuishoort in een voorstel tot wijziging van de Kieswet en dat
het met het oog op de transparantie van het wetgevingsproces en de wetsgeschiedenis
ongewenst is dat een voorstel op deze wijze wordt uitgebreid.
De wijziging van artikel 92 van de Woningwet vindt plaats in het voorliggende wetsvoorstel
tot wijziging van de Kieswet zodat op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid
wordt geboden over de tekst van dat artikel. Dat is van belang voor de uitvoeringspraktijk
met het oog op een goede voorbereiding op de invoering van de Omgevingswet. Dit zorgt
er ook voor dat het artikel tegelijkertijd met het stelsel van de Omgevingswet in
werking kan treden. Op het moment dat de onvolkomenheden aan het licht kwamen, was
er geen verzamelwet in voorbereiding waarin de betreffende wijziging kon worden opgenomen.
Nu het niet gaat om een inhoudelijke wijziging, maar de wijziging er uitsluitend voor
zorgt dat de tekst van artikel 92 Woningwet wetstechnisch rondloopt, is uit oogpunt
van wetgevingseconomie ervoor gekozen deze wijziging in dit wetsvoorstel op te nemen,
in plaats van hiervoor een afzonderlijk wetsvoorstel in procedure te brengen.
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of er voorbeelden zijn van voorstellen
van wet met vergelijkbare «verstekelingen» aan boord. Met het meenemen van wijzigingen
in andere wetten wordt in het algemeen terughoudend omgegaan. Het komt echter vaker
voor dat in een wetsvoorstel andere wijzigingen worden meegenomen die, in het belang
van een goede uitvoering, op korte termijn gerepareerd moeten worden. Dit is op zichzelf
geen bezwaar zolang een goede parlementaire behandeling van de andere onderdelen van
het wetsvoorstel niet in het geding komt. Nu het, zoals toegelicht, uitsluitend om
een wetstechnische wijziging gaat, ben ik ervan uitgegaan dat daar in dit geval aan
wordt voldaan.
Ik ben het overigens met de leden van de CDA-fractie eens dat het wetgevingsproces
transparant moet blijven. Mede daarom is in de toelichting op de nota van wijziging
een verwijzing opgenomen naar de verschillende wetswijzigingen die hiermee verband
houden. Dit is uitgewerkt in onderdeel K van de artikelsgewijze toelichting. Per abuis
is in de inleiding van de toelichting onderdeel 0 komen te staan waar onderdeel K
is bedoeld. In onderdeel K van de toelichting zijn de wetswijzigingen benoemd en is
de vindplaats in het Staatsblad of de Kamerstukken vermeld. Hiermee krijgen de relevante
vindplaatsen expliciet een plaats in de wetsgeschiedenis. In aanvulling hierop wordt
in de onderstaande tabel per onderdeel van artikel 92 van de Woningwet weergegeven
wat de herkomst en de vindplaats van de bijbehorende toelichting is.
Lid
Tekst
Herkomst en vindplaats toelichting
1
Onze Minister draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde
bij of krachtens hoofdstuk II.
Artikel IIB, onder 2, van de Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Woningwet in
verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan
gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2019, 383).
Ingevoegd bij nota van wijziging.
Zie voor een nadere toelichting Kamerstukken II 2018/19, 35 022, nr. 6, p. 5 en 6.
2
Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving
van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk II.
3, eerste zin
Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de bestuursrechtelijke
handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk III.
3, tweede zin
Hierbij is artikel 18.4a van de Omgevingswet van toepassing.
Artikel II, onderdeel B, van de Wijziging van de Huisvestingswet 2014, de Woningwet,
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek naar
aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet en om de mogelijkheden voor
tijdelijke huurovereenkomsten te verruimen (Kamerstukken I 2020/21, 35 517, A).
Ingevoegd bij nota van wijziging.
Zie voor een nadere toelichting Kamerstukken II 2020/21, 35 517, nr. 12, p. 7 en 8.
4
De toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw, bedoeld in artikel 7ak, eerste lid,
is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de
artikelen 7ac tot en met 7ah.
Artikel I, onderdeel B, van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2019, 382) zoals gewijzigd via artikel 4.22, onderdeel A, onder 3, van de Wet elektronische
publicaties (Stb. 2020, 262).
Zie Kamerstukken II 2018/19, 35 218, nr. 3, p. 63 en 64.
3. Wijziging Kieswet
In de toelichting bij de nota van wijziging heeft de regering erop gewezen dat het
gebruikmaken van twee verschillende voorstellen van wet (35 670 en 35 489) om de tijdelijke regels die op één type experiment zien een vaste plek in de Kieswet
te geven, een ongelukkig neveneffect kan hebben. De leden van de D66-fractie begrijpen
dat de situatie dat Nederlanders in het buitenland mogelijk tijdelijk geen vervangend
briefstembewijs kunnen aanvragen onwenselijk is en zijn er voorstander van dat wetgeving
die onlosmakelijk met elkaar is verbonden, gezamenlijk wordt behandeld. Zij vragen
de regering om nader op het geschetste scenario in te gaan en willen weten hoe groot
de kans is dat het geschetste scenario zich zou voordoen.
Op dit moment biedt artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Tijdelijke experimentenwet
stembiljetten en centrale stemopneming (hierna: de Tijdelijke experimentenwet) de
juridische grondslag voor het houden van experimenten met een stembiljet dat per e-mail
aan kiezers buiten Nederland kan worden toegezonden. De rechtsregels die op deze experimenten
betrekking hebben zijn in hoofdzaak vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur:
het Tijdelijk experimentenbesluit stembiljetten en centrale stemopneming (hierna:
het Tijdelijk experimentenbesluit). Het onderhavige voorstel van wet (35 670) strekte er aanvankelijk alleen toe om in de Kieswet te voorzien in een permanente
regeling voor het gebruik van vorenbedoeld stembiljet voor kiezers buiten Nederland.
Een onderdeel van voornoemd experiment is echter ook dat kiezers buiten Nederland
een vervangend briefstembewijs kunnen aanvragen. Een permanente regeling van die mogelijkheid
was niet voorzien in dit voorstel van wet, maar in het voorstel van wet dat moet leiden
tot de Wet nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen (35 489). Dat brengt een risico met zich mee. Als het onderhavige voorstel van wet tot wet
wordt verheven, dan is wel in de Kieswet geregeld dat kiezers buiten Nederland hun
stembiljet per e-mail toegestuurd kunnen krijgen maar niet dat zij een vervangend
briefstembewijs kunnen aanvragen. Een mogelijkheid die zij sinds oktober 2013, op
basis van het Tijdelijk experimentenbesluit, wel hebben. Als de eerstvolgende verkiezing
waaraan Nederlanders vanuit het buitenland mogen deelnemen zou plaatsvinden op het
moment dat zowel het onderhavige voorstel van wet alsook het andere voorstel van wet
(35 489) tot wet is verheven, dan doet zich het geschetste probleem niet voor. Maar dit veronderstelt
dat beide Kamers beide wetsvoorstellen hebben aangenomen én dat beide voorstellen
vóór die verkiezing in werking zijn getreden. In reactie op de vraag van de leden
van de D66-fractie kan worden opgemerkt dat volgens de huidige verkiezingencyclus
de verkiezing van de leden van het Europees Parlement in 2024 de eerste verkiezing
is waaraan Nederlanders vanuit het buitenland mogen deelnemen. In oktober 2020 is
echter de eerste lezing afgerond van een grondwetsvoorstel met als doel om door het
instellen van een kiescollege het kiesrecht voor de Eerste Kamer ook toe te kennen
aan Nederlanders in het buitenland. De regering streeft ernaar dat de verkiezing van
dit kiescollege niet-ingezeten in 2023 voor de eerste keer plaatsvindt, voorafgaand
aan de Eerste Kamerverkiezing in dat jaar.1 Daarnaast biedt de Grondwet de mogelijkheid van tussentijdse ontbinding van de Tweede
Kamer. In deze gevallen kan de situatie zich voordoen dat Nederlanders in het buitenland
volgens de dan geldende wetgeving niet meer beschikken over de mogelijkheid om een
vervangend briefstembewijs aan te vragen. De regering vindt dat scenario onwenselijk
en acht het van belang dat de continuïteit voor de kiezers in het buitenland wordt
gewaarborgd. Daarom kiest zij ervoor om met de nota van wijziging bij het onderhavige
voorstel van wet (35 670) een definitieve regeling op te nemen ten aanzien van het vervangend briefstembewijs.
Een andere mogelijkheid zou zijn geweest om de inwerkingtreding van het onderhavige
voorstel van wet te koppelen aan het moment dat de Wet nieuwe procedure vaststelling
verkiezingsuitslagen in werking treedt, onder gelijktijdige verlenging van de Tijdelijke
experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming. Dat zou echter betekenen dat
er langer dan strikt nodig experimenten met het stembiljet voor de kiezers buiten
Nederland worden gehouden, uitsluitend om te waarborgen dat deze kiezers een vervangend
briefstembewijs kunnen aanvragen. Ook zijn er nadelen voor het wetgevingsproces wanneer
twee voorstellen van wet worden gebruikt om de tijdelijke regels die betrekking hebben
op één type experiment een vaste plek in de Kieswet te geven. Het roept bijvoorbeeld
de vraag op wat het gevolg zou zijn als de Eerste Kamer één van beide voorstellen
zou verwerpen. Bovendien leidt het tot een complexere samenhang tussen verschillende
voorstellen van wet, hetgeen het risico op onjuistheden in de wetgevingsprocedure
vergroot. Dat er nu alsnog voor is gekozen om in één voorstel van wet een definitieve
regeling op te nemen ten aanzien van één type experiment is ook in dat opzicht een
verbetering. Het zorgt ervoor dat onderwerpen die nauw met elkaar samenhangen ook
gelijktijdig door uw Kamer kunnen worden behandeld.
De leden van de D66-fractie hebben de vraag opgeworpen of, in plaats van de gehele
grondslag uit de Tijdelijke experimentenwet te verwijderen, deze grondslag wellicht
aangepast had kunnen worden. Dat is niet het geval. Dit voorstel van wet regelt niet
dat de grondslag voor het houden van een experiment met een nieuw stembiljet voor
kiezers buiten Nederland uit de Tijdelijke experimentenwet wordt geschrapt. Dat is
niet opgenomen omdat de Tijdelijke experimentenwet per 1 januari 2022 van rechtswege
vervalt. Daarmee komt ook de grondslag voor het houden van experimenten die op basis
van die wet worden gehouden automatisch te vervallen, waaronder de grondslag voor
de experimenten met een stembiljet dat per e-mail aan de kiezers in het buitenland
kan worden toegezonden. Om die reden is het streven van het kabinet erop gericht om
het onderhavige voorstel van wet op 1 januari 2022 in werking te laten treden.
Niettemin bestaat het voornemen, waarover uw Kamer bij brief van 31 mei 2021 is geïnformeerd,
om de werkingsduur van de Tijdelijke experimentenwet te verlengen.2 Een daartoe strekkend voorstel van wet zal naar verwachting op korte termijn bij
uw Kamer worden ingediend. Dat voorstel tot verlenging is ingegeven door de wens om,
in afwachting van de verwezenlijking van de Wet nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen,
gebruik te kunnen blijven maken van de voordelen die centrale stemopneming biedt.
In dat voorstel van wet zal ook worden geregeld dat de thans in de Tijdelijke experimentenwet
opgenomen grondslag voor het houden van experimenten met een nieuw model stembiljet
voor kiezers buiten Nederland zal komen te vervallen op het moment dat het onderhavige
voorstel van wet tot wet wordt verheven.
De vraag van de leden van de fractie van D66 kan ook zo worden begrepen om in het
aangekondigde voorstel tot verlenging van de Tijdelijke experimentenwet de rechtsgrondslag
zo aan te passen dat dit (enkel) het vervangend briefstembewijs regelt. De regering
acht dit niet opportuun. De mogelijkheid voor kiezers buiten Nederland om een vervangend
briefstembewijs aan te vragen zou dan een zelfstandig experiment worden, terwijl het
thans, op basis van het Tijdelijk experimentenbesluit, een hecht onderdeel is van
het experiment met het model stembiljet voor kiezers buiten Nederland. Zoals gezegd
wil de regering niet langer dan strikt nodig experimenten met het stembiljet voor
de kiezers buiten Nederland houden en is het streven het onderhavig voorstel van wet
per 1 januari 2022 in werking te laten treden, waarna alle onderdelen van het experiment
voor kiezers buiten Nederland in de Kieswet zijn geregeld.
Tot slot hebben de leden van de fractie van D66 gevraagd om een overzicht van de elementen
die in dit voorstel van wet en in het voorstel 35489 zijn overgebleven na de overheveling.
Dit overzicht kan beknopt blijven. Zoals in de nota van wijziging is toegelicht zijn
daarmee alleen elementen toegevoegd aan het huidige voorstel van wet, namelijk:
1) De bepalingen die nodig zijn om kiezers buiten Nederland de mogelijkheid te bieden
om een vervangend briefstembewijs aan te vragen zijn overgeheveld uit wetsvoorstel
35 489.
2) Een aanpassing van de artikelen M 10 en M 11 van de Kieswet – twee bepalingen die
in verband met de introductie van een permanente regeling voor het vervangend briefstembewijs
in de Kieswet toch al opnieuw moesten worden vastgesteld – om te verduidelijken of,
en in welke situatie, briefstembureaus briefstembiljetenveloppen mogen openen bij
de vooropening.
3) Het opnieuw vaststellen van artikel 92 van de Woningwet.
Er is dus één element overgeheveld van het voorstel van wet (35 489) naar het onderhavige voorstel van wet, te weten de mogelijkheid voor kiezers buiten
Nederland om een vervangend briefstembewijs aan te vragen. Andere elementen, die geen
verband houden met de Tijdelijke experimentenwet, zoals de afschaffing van de mogelijkheid
briefstembureaus in te stellen bij diplomatieke posten en de introductie van een nationaal
briefstembureau, blijven onderdeel uitmaken van het voorstel van wet (35 489). De overheveling zorgt voor een betere verdeling tussen beide voorstellen, omdat
met die overheveling niet langer twee voorstellen van wet worden gebruikt om de tijdelijke
regels die betrekking hebben op één type experiment een vaste plek in de Kieswet te
geven. Inhoudelijk zijn er geen veranderingen aangebracht. Er zijn geen andere elementen
overgeheveld; daar bestond ook geen noodzaak toe.
Schematisch weergegeven:
Huidige (tijdelijke) regeling
Voorstel voor een definitieve regeling
Tijdelijke experimentenwet:
Eerder voorstel:
Huidig voorstel:
Art. 2 lid 1 onder a:
Grondslag voor een experiment met een nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland
(waaronder een vervangend briefstembewijs).
Kamerdossier: 35 670
Element 1:
– Nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland.
Kamerdossier: 35 489
Element 2:
– Mogelijkheid voor kiezers buiten Nederland om een vervangend briefstembewijs aan
te vragen.
Kamerdossier: 35 670
Element 1 + 2:
– Nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland.
– Mogelijkheid voor kiezers buiten Nederland om een vervangend briefstembewijs aan
te vragen.
Art. 2 lid 1 onder b:
Grondslag voor een experiment met centrale stemopneming.
Kamerdossier: 35 489
– Definitieve regeling voor centrale stemopneming.
Kamerdossier: 35 489
– Definitieve regeling voor centrale stemopneming.
In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie waarom met de verduidelijking
of briefstembureaus bij de vooropening mogen overgaan tot openen van de briefstembiljetenveloppen
niet is gewacht op de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen, memoreer ik dat in
het kader van briefstemmen in Nederland voor kiezers van 70 jaar en ouder, over de
situatie dat bij de vooropening uitsluitend een briefstembiljetenvelop en geen stempluspas
in de retourenvelop werd aangetroffen op 15 maart 2021 advies is gevraagd aan de Kiesraad
en voorlichting aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Deze instanties
lieten weten dat ruimte kon worden gegeven aan de briefstembureaus om de briefstembiljetenvelop
te openen om te bezien of daar een stempluspas in zit. Daarover is uw Kamer op 16 maart
2021 ingelicht.3 Diezelfde dag zijn de gemeenten nog gevraagd om de briefstembureaus de instructie
te geven om hun werkwijze aan te passen. In de evaluatie van de afgelopen Tweede Kamerverkiezing,
die een paar dagen na de nota van wijziging, op 18 juni 2021, aan uw Kamer is gezonden,
is deze werkwijze bevestigd.4 Met de aangepaste werkwijze werd de werkwijze gevolgd die de gemeente »s-Gravenhage
voor de kiezers die stemmen vanuit het buitenland in de praktijk al langer toepast.
Om met de onderhavige nota van wijziging de bepalingen over het vervangend briefstembewijs
te kunnen overhevelen moesten de artikelen M 10 en M 11 van de Kieswet al opnieuw
worden vastgesteld. Gelet op de genoemde voorlichting van de Afdeling advisering van
de Raad van State, waarin tevens werd geadviseerd om te bezien of de betreffende artikelen
in de Kieswet, die blijven gelden voor kiezers in het buitenland, hierop moesten worden
aangepast is daarbij van de gelegenheid gebruikgemaakt om in de Kieswet duidelijk
te maken dat er ruimte bestaat voor de bestaande praktijk van de gemeente »s-Gravenhage
om bij de vooropening in de beschreven situatie de briefstembiljetenvelop te openen
om te bezien of daar een briefstembewijs in zit. Zo wordt als voorheen voorkomen dat
briefstemmen van Nederlandse kiezers uit het buitenland terzijde moeten worden gelegd.
De leden van de SP-fractie vragen ten slotte waarom onderscheid wordt gemaakt tussen
kiezers in het buitenland en kiezers in Nederland in die zin dat kiezers in Nederland
niet per e-mail hun stembescheiden kunnen ontvangen als zij bijvoorbeeld een vervangende
stempas aanvragen.
Nederlanders die vanuit het buitenland stemmen, doen dat per brief. Zij wachten daarom
niet tot de dag van stemming om hun stem uit te brengen.5 De kiezer in het buitenland zal dus veel eerder dan de dag van stemming merken dat
zijn briefstembewijs in het ongerede (lees: kwijt) is geraakt of niet is ontvangen.
Op dat moment zal hij om een vervangend briefstembewijs vragen.6 Hij loopt dan echter alsnog vast als ook dat, door traagheid in de postbezorging
en/of omdat de post niet in alle landen even betrouwbaar is, pas aankomt op een moment
dat hij niet meer kan stemmen. Om dat probleem om te lossen is met ingang van 1 januari
2021 de bestaande mogelijkheid voor kiezers in het buitenland om een vervangend briefstembewijs
per post te ontvangen, aangevuld met de mogelijkheid om een vervangend briefstembewijs
per e-mail te ontvangen,7 zodat de kiezer er veel eerder over beschikt dan bij toezending per post en die tijd
kan gebruiken om zijn briefstem op tijd bij het briefstembureau te krijgen. Kiezers
in Nederland kunnen op grond van de Kieswet tot één dag voor de stemming 12.00 uur,
en bij vervroegd stemmen tot de vrijdag 17.00 uur voor de dag van de stemming, mondeling
bij de gemeente een vervangende stempas aanvragen als hun stempas in het ongerede
(lees: kwijt) is geraakt of niet is ontvangen. Zij beschikken dan tijdig over een
vervangende stempas zodat zij hun stem kunnen uitbrengen. Er is daarom geen reden
om het mogelijk te maken dat een vervangende stempas per e-mail aan deze kiezers wordt
gestuurd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties