Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Bulgarije tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol; Sofia, 14 september 2020 (Kamerstuk 35774-1)
35 774 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Bulgarije tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol; Sofia, 14 september 2020
Nr. 3 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 juli 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 19 maart 2021 inzake het verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Bulgarije tot het vermijden
van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen
van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol; Sofia, 14 september 2020
(Kamerstuk 35 774, nr. 1).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 mei 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 2 juli 2021 zijn de vragen beantwoord
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het «Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Bulgarije tot het vermijden
van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen
van het ontduiken en ontwijken van belasting».
Naar aanleiding van de fraude met toeslagen is eind 2013 aan Bulgarije voorgesteld
te onderhandelen over een wijziging van het Verdrag van 1990 om een rechtsbasis te
creëren voor informatie-uitwisseling en invorderingsbijstand met betrekking tot alle
toeslagen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot dit nieuwe Verdrag. De leden van de VVD-fractie
vragen zich af in hoeverre de Staatssecretaris tevreden is met het resultaat van de
onderhandelingen op het punt van de informatie-uitwisseling en invorderingsbijstand
tot de belastingen en toeslagen.
De inzet van Bulgarije was gericht op een bronbelasting op interest en royalty’s en
op de winst behaald bij de vervreemding van aandelen in onroerendezaaklichamen. De
leden van de VVD-fractie vragen zich af of de Staatssecretaris kan toelichten of op
deze punten verdergaande concessies door Nederland zijn gedaan, dan in vergelijkbare
situaties gebruikelijk is. Zo ja, wat zijn de gevolgen voor Nederlandse stakeholders
in vergelijking tot het Verdrag uit 1990?
De leden van de VVD-fractie vragen of en hoe diverse stakeholders, zoals ondernemers
(groot, middel en klein), betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van dit Verdrag?
Tevens, heeft dit Verdrag een positieve uitwerking op het Nederlandse vestigingsklimaat
van Bulgaarse ondernemers en bedrijvigheid daarvan met de Nederlandse economie? Hoe
gaat de regering de (economische-) effecten monitoren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
Inleiding
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het verdrag om dubbele belasting
en belastingontwijking en -ontduiking te voorkomen. Deze leden hebben een aantal vragen.
De leden van de fractie van D66 vragen of de Staatssecretaris een aantal concrete
voorbeelden kan geven van voorbeelden van hoe Nederlandse burgers en bedrijven die
in Bulgarije wonen of actief zijn profijt hebben van de aanpassingen aan dit verdrag.
Deze leden vragen ook tegen welke mogelijke nieuwe nadelen of risico’s Nederlandse
burgers en bedrijven aanlopen als gevolg van dit verdrag. Kan de Staatssecretaris
drie voorbeelden geven van zulke voor- en nadelen?
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de huidige samenwerking is tussen de belastingdiensten
van Bulgarije en Nederland. Hoe vaak wisselen beide belastingdiensten informatie uit?
Wat voor soort informatie wordt vooral gedeeld?
1.2 Aanleiding voor en verloop van onderhandelingen
De leden van de fractie van D66 vragen om een beschrijving van de gemiddelde onderhandelingsduur
van belastingverdragen bij zowel onderhandelingen over nieuwe belastingverdragen als
onderhandelingen over het aanpassen van belastingverdragen.
De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre de Nederlandse inzet bij deze onderhandelingen
ook gericht was op het voorkomen van belastingontwijking en -ontduiking. Wat zijn
volgens de Staatssecretaris de drie belangrijkste resultaten?
1.3 Inhoud van het verdrag
De leden van de fractie van D66 vragen welke andere verdragen met landen van de Europese
Unie dit soort informatie-uitwisselingsbepalingen kennen en welke verdragen nog niet.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe bij de uitwisseling van informatie en bijstand
recht wordt gedaan aan wet- en regelgeving, zoals ten aanzien van de bescherming van
persoonsgegevens. Heeft de Staatssecretaris als gevolg van het belastingverdrag ook
de verantwoordelijkheid om te monitoren dat verdragspartners zich houden aan de geldende
wet- en regelgeving, zoals de General Data Protection Regulation (GDPR)?
De leden van de fractie van D66 vragen om een verdere toelichting over de antifragmentatieregel.
Wat zijn de beweegredenen voor, en gevolgen van, deze regel?
De leden van de fractie van D66 vragen om een verdere toelichting op het aanmerkelijkbelangvoorbehoud.
Wat zijn de beweegredenen voor, en gevolgen van, dit voorbehoud?
De leden van de fractie van D66 vragen waarom de definitie van royalty’s is beperkt
en bijvoorbeeld niet is uitgebreid. Deze leden vragen ook waarom de definitie in het
OESO-modelverdrag beperkter is dan de eerdere definitie in het belastingverdrag met
Bulgarije. Kan de Staatssecretaris precies aangeven op welke punten de definitie is
beperkt?
De leden van de fractie van D66 vragen of Bulgarije een laag belast land is, gezien
het zeer lage belastingtarief van 10%. De leden van de fractie van D66 vragen of Bulgarije
voorstander is van afspraken in de EU over een minimumtarief in de vennootschapsbelasting.
1.6 Koninkrijkspositie
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze het Caribische deel van Nederland
wordt betrokken bij de Nederlandse inzet voor onderhandelingen over belastingverdragen.
1.7 Toetsschema Fiscaal Verdragsbeleid
De leden van de fractie van D66 vragen om een korte toelichting over de 183-dagenbepaling
voor inkomsten uit dienstbetrekking.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de fractie van de Partij Voor de Vrijheid (PVV) hebben kennisgenomen
van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Bulgarije tot
het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol; Sofia,
14 september 2020.
De fractie van de PVV heeft de volgende vragen, aan- en/of opmerkingen. Kan de Staatssecretaris
aangeven of door het voorliggende Verdrag een mogelijke toekomstige Bulgarenfraude
dan wel een andere onwenselijke weglek van Nederlands belastinggeld wordt voorkomen?
Mocht er desondanks in de toekomst sprake zijn van fraude, biedt het Verdrag dan voldoende
handvatten om de daarmee gemoeide bedragen (eenvoudiger) terug te vorderen? Kan de
Staatssecretaris nader toelichten hoe groot het financieel belang (samenhangend met
de Bulgarenfraude) was en in welke mate alsmede hoeveel er onder het oude verdrag
alsnog teruggevorderd is?
Kan de Staatssecretaris hierbij nader toelichten in hoeverre bestaande belemmeringen
onder het nieuwe verdrag worden weggenomen en welke voordelen hiermee behaald worden
voor Nederland?
De leden van de PVV-fractie vragen of het voorliggende verdrag de mogelijkheid biedt
om het destijds gefraudeerd belastinggeld alsnog te verhalen. Kan de Staatssecretaris
aan de hand van een voorbeeld nader toelichten hoe de gegevensuitwisseling en invorderingsbijstand in de praktijk uitpakt en wat het voordeel voor Nederland is onder het nieuwe verdrag
(ten opzichte van het huidige verdrag)? Kan de Staatssecretaris aan de hand van een
voorbeeld nader toelichten hoe de uitsluitende woonstaatheffing in de praktijk uitwerkt (onder het huidige verdrag en onder het nieuwe verdrag) in
het geval van deelnemingsdividenden?
Kan de Staatssecretaris hierbij de financiële gevolgen voor Nederland, onder het nieuwe
en onder het huidige verdrag, nader toelichten?
De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris aan de hand van een voorbeeld
nader kan toelichten hoe het beperkt heffingsrecht aangaande interest in de praktijk uitwerkt (onder het huidige Verdrag en onder het nieuwe verdrag).
Kan de Staatssecretaris hierbij de financiële gevolgen voor Nederland, onder het nieuwe
en onder het huidige verdrag, nader toelichten? Kan de Staatssecretaris aan de hand
van een voorbeeld nader toelichten hoe het beperkt heffingsrecht aangaande royalty’s in de praktijk uitwerkt (onder het huidige verdrag en onder het nieuwe verdrag)?
Kan de Staatssecretaris hierbij de financiële gevolgen voor Nederland, onder het nieuwe
en onder het huidige verdrag, nader toelichten?
Kan de Staatssecretaris aan de hand van een voorbeeld nader toelichten hoe de aangepaste
regeling omtrent vermogenswinsten bij vervreemding van aandelen in onroerendgoedlichamen in de praktijk uitwerkt (onder het huidige verdrag en onder het nieuwe verdrag)?
Kan de Staatssecretaris hierbij de financiële gevolgen voor Nederland, onder het nieuwe
en onder het huidige verdrag, nader toelichten?
Kan de Staatssecretaris de stelling, dat het nieuwe verdrag per saldo neutraal zal
zijn, nader onderbouwen en toelichten? Kan de Staatssecretaris de stelling, dat het
nieuwe verdrag per saldo voor het Nederlandse bedrijfsleven positief zal uitwerken,
nader onderbouwen en toelichten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het tussen Nederland en Bulgarije
onderhandelde verdrag ter voorkoming van dubbele belasting en de toelichting daarop.
Zij kunnen zich in grote lijnen vinden in de onderhandelde tekst, maar hebben wel
enkele vragen bij sommige van de bepalingen, ook waar die afwijken van de Notitie
Fiscaal Verdragsbeleid 2011 of het OESO-Modelverdrag.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het licht van de Bulgarenfraude in 2013,
nu in het verdrag informatie-uitwisseling- en invorderingsbijstandbepalingen zijn
opgenomen die behulpzaam moeten zijn bij het opsporen en voorkomen van dergelijke
fraude. Betekent dit dat automatisch en spontaan informatie zal worden uitgewisseld?
Ook vragen de leden van de CDA-fractie in het licht van de lange verdragsonderhandelingen
sinds de Bulgarenfraude in 2013 hoe in de tussenliggende periode de benodigde informatie
is verkregen en invorderingsbijstand met Bulgarije heeft plaatsgevonden om deze fraude
tegen te gaan/ te voorkomen. Verder vragen deze leden hoe door middel van de nu afgesproken
instrumenten een dergelijke fraude met toeslagen in de toekomst kan worden voorkomen.
Voorts heeft de Staatssecretaris de Kamer onlangs geïnformeerd dat door een fout in
de wetgeving door Europese seizoenarbeiders werkzaam in Nederland onterecht de Inkomensafhankelijke
combinatiekorting (IACK) kon worden toegepast. Deze leden vragen de Staatssecretaris
in hoeverre Bulgaarse werknemers ook de afgelopen jaren van deze mogelijkheid gebruik
hebben gemaakt, en om hoeveel personen dat gaat. Zij vragen of de nieuwe bepalingen
over informatie-uitwisseling en invorderingsbijstand ook hulp kunnen bieden bij het
verkrijgen van inzicht in wie onterecht van deze regeling gebruik hebben gemaakt en
bij navordering van de onterecht toegepaste IACK.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de onderhandelingsinzet van Bulgarije vooral
gericht was op een bronbelasting op interest en royalty’s en op vervreemding van aandelen
in onroerendezaaklichamen. Voor Bulgarije is een heffingsrecht ten aanzien van een
bronbelasting op interest en royalty’s in het verdrag opgenomen. Deze leden vragen
zich af of ook is gesproken over de Nederlandse conditionele bronbelasting op interest
en royalty’s, mede in het licht van het Bulgaarse winstbelastingtarief van 10%. Wat
gebeurt er met deze Nederlandse bronbelasting als Bulgarije zijn winstbelastingtarief
nog verder verlaagt tot 9% of daaronder? Voorts vragen deze leden zich af wat de reden
was dat Bulgarije een bronstaatheffing bij onroerendezaaklichamen wilde en wat hiervan
de effecten zijn voor Nederland. Om welke concrete situaties gaat dit en komt dit
vaak voor?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat Bulgarije meer Base Erosion and Profit Shifting
(BEPS)-maatregelen heeft geaccepteerd dan zou voortvloeien uit de Bulgaarse positie
bij het Multilateraal Instrument. Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van
welke BEPS-maatregelen Bulgarije ten opzichte van de Nederlandse positie heeft geaccepteerd
en welke niet?
De leden van de CDA-fractie hebben voorts een vraag over de afwijkende «corporate
tiebreaker» in het verdrag. Zij begrijpen dat hier ook de plaats van oprichting als
grond voor belastingheffing is opgenomen op verzoek van Bulgarije. Voorts begrijpen
zij ook dat bij een dubbele woonplaats niet de plaats van werkelijke leiding doorslaggevend
is, maar dat de verdragswoonplaats via onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten
bepaald wordt. Deze leden vragen zich af wat dit betekent voor de rechtszekerheid
voor bedrijven die onder het verdrag vallen. In plaats van een heldere toewijzing
in het verdrag over welke staat die mag heffen over het inkomen, moet nu afgewacht
worden wat er uit de onderlinge overlegprocedure komt. Hoe lang kan zo’n overlegprocedure
duren? En als geen overeenstemming wordt bereikt, kan dit dan leiden tot dubbele belasting?
Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe een dergelijke procedure verloopt voor een bedrijf
is opgericht in Bulgarije, maar waarvan de werkelijke leiding in Nederland wordt uitgeoefend,
en wat de mogelijke uitkomsten van overleg en de consequenties daarvan zijn?
De leden van de CDA-fractie lezen in de toelichting op artikel 5 van het verdrag dat
het vaste inrichtingenbegrip ook wordt toegepast op niet-zelfstandige arbeid bij werkzaamheden
buitengaats, waarmee wordt beoogd belastingheffing te waarborgen over het loon van
werknemers die voor Bulgaarse ondernemingen op het Nederlandse continentale plat werken.
Kan de Staatssecretaris voorbeelden geven van dergelijke situaties en hoe vaak dit
voorkomt?
De leden van de CDA-fractie lezen dat op verzoek van Bulgarije in artikel 10 over
dividenden dat de vrijstelling niet van toepassing is als het gaat om een verkapt
dividend. Wanneer is volgens het verdrag sprake van een verkapt dividend en hoe wordt
dit beoordeeld?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het belastingverdrag. Hierover
hebben zij een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie lezen dat Bulgarije een bronbelasting heft van 5% op dividenden,
van 10% op rente en van 10% op royalty’s. Zij vragen de Staatssecretaris waarom de
tarieven op rente en royalty’s in het verdrag niet op 10% maar op 5% zijn overeengekomen.
Kan de Staatssecretaris dit toelichten?
De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen was gebaseerd op het verdragsbeleid dat
is neergelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011, zo hebben de leden van de
SP-fractie vernomen. Zij wijzen erop dat er inmiddels een notitie Fiscaal Verdragsbeleid
2020 bestaat en vragen de Staatssecretaris een overzicht te verstrekken van alle uitkomsten
die niet in overeenstemming zijn met de notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020.
II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
Met interesse heeft het kabinet kennisgenomen van de vragen van de leden van de fracties
van de VVD, D66, de PVV, het CDA en de SP over het belastingverdrag tussen Nederland
en Bulgarije. Bij de beantwoording van de vragen is de volgorde van het verslag gevolgd.
Op enkele plekken is hiervan afgeweken om vragen die in elkaars verlengde liggen samen
te beantwoorden.
De leden van de fractie van de VVD vragen of ik tevreden ben met het resultaat van
de onderhandeling op het gebied informatie-uitwisseling en invorderingsbijstand bij
belastingen en toeslagen. De directe aanleiding voor de onderhandelingen was het creëren
van een rechtsbasis voor bijstand bij invordering en informatie-uitwisseling met betrekking
tot alle toeslagen. Deze inzet is behaald en ik ben tevreden over dit resultaat. Door
deze afspraken is het mogelijk om met betrekking tot alle toeslagen te verzoeken om
de uitwisseling van informatie en bijstand bij invordering. Ook wat betreft de overige
punten van het belastingverdrag is een evenwichtig resultaat behaald, waarbij bovendien
maatregelen zijn opgenomen om belastingontwijking en belastingontduiking beter aan
te kunnen pakken en geschillen over verdragsinterpretatie en -toepassing op een effectieve
wijze op te lossen.
De leden van de fractie van de VVD vragen verder of Nederland verdergaande concessies
heeft gedaan dan gebruikelijk is bij de overeengekomen maximale bron(staat)heffingen
over interest en royalty’s en de winst behaald bij de vervreemding van aandelen in
onroerendezaak-vennootschappen. Naar het oordeel van het kabinet passen de overeengekomen
verdragsbepalingen over het genoemde inkomen binnen het Nederlandse verdragsbeleid.
Hoewel Nederland op deze punten een woonstaatheffing nastreeft, is dat niet altijd
haalbaar bij verdragspartners met een ander verdragsbeleid. Een compromis in de vorm
van een beperkt heffingsrecht voor de bronstaat, eventueel aangevuld met uitzonderingen,
is daarom gebruikelijk. De met Bulgarije overeengekomen tarieven passen binnen de
marges die Nederland met andere verdragspartners heeft afgesproken. De gedane concessies
gaan dus niet verder dan gebruikelijk. Ook de drempelwaarde die is overeengekomen
in de bepaling over onroerendezaak-vennootschappen is in lijn met het verdragsbeleid
en is niet lager dan het percentage dat Nederland in veel andere verdragen is overeengekomen.
Ten aanzien van interest- en royaltybetalingen is nog van belang dat de EU-Interest-
en royaltyrichtlijn de mogelijkheid om als bronstaat belasting te heffen over interest
en royalty’s aanzienlijk beperkt.1Deze richtlijn staat in de weg aan een bronstaatheffing voor interest en royalty’s
tussen verbonden ondernemingen uit verschillende EU-lidstaten. Het belang van de bepalingen
in het belastingverdrag die zien op deze inkomensstromen is daarmee in zoverre dus
beperkt.
De leden van de fractie van de VVD willen graag vernemen of en op welke wijze belanghebbenden
bij de totstandkoming van dit belastingverdrag betrokken zijn. Ieder jaar publiceert
het Ministerie van Financiën een overzicht van de voor dat jaar geplande verdragsonderhandelingen.
Daarbij nodigt het ministerie belanghebbenden expliciet uit om inbreng te leveren
die van belang kan zijn bij de onderhandelingen. Bij de vorming van fiscaal verdragsbeleid
en onderhandelingen over belastingverdragen wordt deze inbreng meegewogen. Ook de
onderhandelingen met Bulgarije zijn op deze gebruikelijke manier kenbaar gemaakt.
Dit heeft niet geleid tot inhoudelijke reacties van belanghebbenden met betrekking
tot de onderhandelingen met Bulgarije.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het nieuwe belastingverdrag een positieve
uitwerking heeft op het Nederlandse vestigingsklimaat en of de (economische) effecten
zullen worden gemonitord. De leden van de fractie van de PVV vragen om een onderbouwing
en toelichting op de stelling dat het verdrag per saldo voor het Nederlandse bedrijfsleven
positief zal uitwerken. Het belastingverdrag voorkomt dubbele belasting en geeft rechtszekerheid.
Daarmee draagt het belastingverdrag bij aan het voorkomen van belemmeringen bij economische
activiteiten en investeringen van inwoners (ondernemingen of burgers) van Nederland
en Bulgarije in het andere verdragsland. Het wegnemen van dubbele belasting en het
geven van (rechts)zekerheid over fiscale gevolgen is in het algemeen bevorderlijk
voor economische ontwikkeling. Daarop zijn uiteraard ook vele (andere) factoren van
invloed. Te denken valt bijvoorbeeld aan ontwikkelingen in de (wereld)economie, ontwikkelingen
in sectoren waarin ondernemingen en investeerders die gebruik maken van het belastingverdrag
actief zijn, het politieke klimaat, (verbeteringen van) de infrastructuur, het onderwijs
en de kenmerken van de beroepsbevolking. De effecten van een specifiek belastingverdrag
zijn niet goed te monitoren, omdat deze niet goed kunnen worden gesepareerd van de
andere (economische) factoren die van invloed zijn op de economische ontwikkelingen.
De leden van de fractie van D66 vragen om drie concrete voorbeelden van hoe Nederlandse
burgers en bedrijven die in Bulgarije wonen of actief zijn profijt hebben van dan
wel nadelen of risico’s kunnen ondervinden van dit nieuwe belastingverdrag. In zijn
algemeenheid geldt dat met dit belastingverdrag – net als met het voorgaande belastingverdrag –
dubbele belastingheffing wordt voorkomen. Daarmee neemt dit verdrag een belangrijke
belemmering weg voor burgers en bedrijven om in de relatie tot Bulgarije grensoverschrijdend
te gaan wonen, werken en investeren. Burgers en bedrijven die activiteiten ontplooien
in Bulgarije en andersom profiteren hiervan.
In reactie op de vragen van de leden van D66 naar de voordelen van het nieuwe verdrag
kan gewezen worden op de regel die expliciet maakt dat een winstcorrectie door de
belastingautoriteiten van Nederland of Bulgarije bij onzakelijke voorwaarden tussen
gelieerde ondernemingen (de zogenaamde «primary adjustment») door de belastingautoriteiten van het andere land in beginsel wordt gevolgd (de zogenaamde
«corresponding adjustment»). Deze systematiek voorkomt (economisch) dubbele belasting.
Verder worden nettorendementen uit dividenden van (vrijgestelde) pensioenfondsen in
Nederland of Bulgarije niet verlaagd door een bronheffing op dat dividend vanuit het
andere verdragsland. Ook is een bepaling opgenomen over het fiscaal accepteren van
een doorbetaling van pensioenpremies bij een voortgezette pensioenopbouw na emigratie.
Dit voorkomt een pensioenbreuk voor Nederlandse werknemers die in Bulgarije gaan werken.
Wat betreft voorbeelden van nadelen of risico’s van het nieuwe belastingverdrag kan
erop worden gewezen dat bij interest en royalty’s – behoudens de daarbij opgenomen
uitzonderingen – een beperkte bronheffing is toegestaan, waar dat onder het verdrag
van 1990 niet het geval was. Als in Nederland (ook op langere termijn) onvoldoende
belastinggrondslag is om deze bronstaatheffing te verrekenen, bestaat een risico op
dubbele belasting. Dit risico is echter beperkt vanwege de EU-Interest- en royaltyrichtlijn
die een dergelijke bronstaatheffing tussen verbonden lichamen binnen de EU verbiedt.
Verder bevat het nieuwe belastingverdrag – conform Nederlands verdragsbeleid – een
bronstaatheffing voor fiscaal gefacilieerd pensioen. Belastingplichtigen die in Nederland
en een fiscale faciliteit voor hun pensioenopbouw hebben genoten en nu in Bulgarije
wonen zullen – anders dan onder het verdrag van 1990 – worden onderworpen aan de Nederlandse
belastingheffing. In Bulgarije zijn pensioenen niet onderworpen aan belastingheffing.
Tot slot kan worden gewezen op de opname van een bepaling die ziet op de verdeling
van heffingsrechten over de vervreemding van aandelen in zogenoemde onroerendezaakvennootschappen.
Hiervoor is een bronstaatheffing overeengekomen. Bij toepassing van de deelnemingsvrijstelling
is de Bulgaarse bronheffing die onder het nieuwe belastingverdrag mag worden geheven
niet verrekenbaar met Nederlandse vennootschapsbelasting. Dit betekent dat deze bronstaatheffing
een hogere lastendruk voor bedrijven tot gevolg kan hebben.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de samenwerking tussen de belastingdiensten
van Bulgarije en Nederland momenteel is. Verder vragen deze leden hoe vaak er informatie
uitgewisseld wordt en wat voor soort informatie dit betreft. De samenwerking met de
Bulgaarse belastingdienst op het terrein van de fiscale inlichtingenuitwisseling is
goed. Zowel digitaal als telefonisch wordt eenvoudig contact gelegd tussen de bevoegde
autoriteiten van de belastingdiensten van beide landen. In de jaren 2016 tot en met
2020 zijn in totaal vijfentwintig fiscale inlichtingenverzoeken door de Nederlandse
Belastingdienst aan Bulgarije verzonden en zijn negentien verzoeken vanuit Bulgarije
ontvangen. Dit gaat om fiscale inlichtingenverzoeken en dus niet om invorderingsbijstand
of inlichtingenverzoeken over toeslagen. De inlichtingenuitwisseling op verzoek tussen
Bulgarije en Nederland heeft betrekking op zowel natuurlijke personen als rechtspersonen.
De gedeelde informatie ziet op belastingplicht, financiële transacties, inkomsten
(loon en overige werkzaamheden), (inkomsten uit) onroerend goed en bankinformatie.
De gedeelde informatie bestaat uit bijvoorbeeld belastingaangiften, jaarrekeningen,
financiële administratie, gespecificeerde gegevens over onroerend goed, loongegevens
en bankafschriften.
Daarnaast worden op basis van de EU Richtlijn 2011/16 inzake de administratieve samenwerking
op het gebied van de belastingen (Directive on Administrative Cooperation (DAC)), of administratieve bijstandsrichtlijn) ook op automatische wijze fiscale inlichtingen uitgewisseld. Deze gegevens hebben onder andere betrekking op
directeursbeloningen, lonen, onroerend goed, levensverzekeringsproducten en pensioenen,
alsmede op informatie van financiële instellingen, zoals bankrekeninggegevens. In
totaal zijn over de periode 2016 tot en met 2020 op basis van de administratieve bijstandsrichtlijn
14.874 gegevens vanuit Bulgarije ontvangen en zijn door Nederland 80.336 gegevens
aan Bulgarije verstrekt. Helaas is in het proces van automatische inlichtingenuitwisseling
een verstoring opgetreden. In de zomer van 2019 heeft een grote hack plaatsgevonden
bij de Bulgaarse belastingdienst. Die hack zag op de automatische uitwisseling van
bankrekeninggegevens. Sedertdien heeft Bulgarije (op de website de OESO) aangegeven
dat het «niet-wederkerig» is met betrekking tot deze informatie. Nederland heeft dan
ook in 2019 en 2020 geen bankrekeninginformatie meer verstrekt aan Bulgarije. Uw Kamer
is hierover geïnformeerd bij brief van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 18 december
2019.2 Omdat formeel nog niet duidelijk is of dit probleem in Bulgarije geheel is opgelost,
is de verstrekking van bedoelde bankinformatie nog niet hervat. Hierbij verdient nog
opmerking dat automatische uitwisseling van gegevens geen betrekking heeft op toeslagen.
In het kader van de invorderingsbijstand zijn er vanaf 2014 tot heden 946 inlichtingenverzoeken aan Bulgarije verstuurd, waarvan
482 verzoeken betrekking hadden op zorgtoeslagen. Deze laatste verzoeken zijn gebaseerd
op EU Verordening 883/2004.
De leden van de fractie van de D66 vragen naar de gemiddelde duur van onderhandelingen
over nieuwe belastingverdragen en de aanpassing van bestaande belastingverdragen.
De duur van onderhandelingen kan zeer uiteenlopen en is afhankelijk van diverse factoren,
zoals de omvang van de beoogde wijziging, de ervaring van de onderhandelingspartner,
in hoeverre de wensen van de onderhandelingspartners op elkaar aansluiten en de mogelijkheid
om capaciteit te prioriteren voor een specifieke onderhandeling. In zijn algemeenheid
geldt dat onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag langer duren dan onderhandelingen
over de wijziging van een bestaand belastingverdrag. Ook vraagt het proces van ondertekenen
en ratificeren van een belastingverdrag conform de nationale procedures de nodige
tijd.
De leden van de fractie van D66 vragen naar de drie belangrijkste resultaten van de
Nederlandse inzet bij de onderhandelingen ten aanzien van het voorkomen van belastingontwijking
en -ontduiking. De leden van de fractie van het CDA vragen welke bepalingen van het
BEPS-project Bulgarije heeft geaccepteerd ten opzichte van de Bulgaarse positie bij
het MLI. De Nederlandse inzet was niet alleen gericht op de implementatie van de minimumstandaard
tegen verdragsmisbruik uit het BEPS-project (waar Bulgarije bij ondertekening van
het MLI voor heeft gekozen)3, maar ook voor de andere (antimisbruik)maatregelen die binnen het BEPS-project zijn
ontwikkeld en waar Nederland binnen het MLI voor heeft geopteerd. De Nederlandse inzet
op dit punt is vrijwel geheel behaald. Drie belangrijke resultaten ten aanzien van
het voorkomen van belastingontwijking en -ontduiking zijn: (i) het tot uitdrukking
brengen in de titel en de preambule dat het belastingverdrag niet bedoeld is om mogelijkheden
te creëren voor belastingontduiking of belastingontwijking (conform de minimumstandaard
tegen verdragsmisbruik), (ii) de principal purposes test (PPT) op grond waarvan – verkort weergegeven – verdragsvoordelen kunnen worden geweigerd
bij transacties of constructies waarvan een van de hoofddoelen het verkrijgen van
deze voordelen was, in strijd met de bedoeling van het verdrag en (iii) de maatregelen
om te voorkomen dat op kunstmatige wijze het bestaan van een vaste inrichting kan
worden ontlopen (artikel 5, zesde, zevende en achtste lid van het Verdrag).
Naast de hiervoor genoemde bepalingen zijn – in reactie op de vragen van de leden
van de fractie van het CDA – in het nieuwe belastingverdrag de volgende bepalingen
opgenomen die ook onderdeel zijn van het MLI:
– een bepaling die dubbele heffing en dubbele niet-heffing bij de verdragstoepassing
op hybride entiteiten kan voorkomen (artikel 1, tweede lid van het Verdrag);
– een bepaling die ziet op de situatie waarbij een lichaam inwoner is van beide verdragsluitende
staten (MAP-tiebreaker) (artikel 4, vijfde lid, van het Verdrag);
– een bezitseis van 365 dagen in de bepaling over de verdeling van heffingsrechten over
deelnemingsdividenden (artikel 10, derde lid van het Verdrag);
– een wachtperiode van 365 dagen in de bepaling die ziet op de vervreemding van aandelen
in onroerendezaakvennootschappen en de uitbreiding van deze bepaling naar de vervreemding
van met aandelen vergelijkbare belangen (artikel 13, vierde lid van het Verdrag)
– Een bepaling op grond waarvan de vrijstellingsmethode buiten werking wordt gesteld
als Bulgarije op basis van een andere interpretatie of toepassing van het Verdrag
een vrijstelling of lager tarief toepast op grond van het Verdrag (artikel 22, derde
lid van het Verdrag)
– Een bepaling die de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid biedt de PPT buiten toepassing
te laten op verzoek van een persoon en onder bepaalde voorwaarden (artikel 23, tweede
lid van het Verdrag);
– Een bepaling die onder omstandigheden verdragsvoordelen uitsluit voor inkomen dat
wordt toegerekend aan een laagbelaste vaste inrichting in een derde land (artikel 23,
derde tot en met het zesde lid van het Verdrag).
De leden van de fractie van D66 vragen in welke andere belastingverdragen met leden
van de Europese Unie Nederland vergelijkbare informatie-uitwisselingsbepalingen zoals
in het nieuwe Verdrag heeft opgenomen. Nederland zet bij verdragsonderhandelingen
in op OESO-conforme bepalingen voor informatie-uitwisseling en bijstand bij invordering.
Daarbij is het Nederlandse fiscale verdragsbeleid erop gericht om deze bepalingen
ook van toepassing te laten zijn op de Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen
(toeslagen). Met de EU-/EER-landen Cyprus, Denemarken, Duitsland, Ierland, Liechtenstein,
Noorwegen, Polen en Zwitserland zijn belastingverdragen dan wel wijzigingsprotocollen
afgesloten waarbij de (OESO-conforme) informatie-uitwisselingsbepalingen ook van toepassing
zijn op de Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen. Deze bepalingen zijn al van
toepassing in relatie tot Denemarken, Ierland, Noorwegen en Zwitserland. De belastingverdragen
met Cyprus en Liechtenstein en de wijzigingsprotocollen met Duitsland en Polen zijn
nog niet in werking getreden.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe bij de uitwisseling van informatie en het
verlenen van bijstand bij invordering recht wordt gedaan aan wet- en regelgeving,
bijvoorbeeld over de bescherming van persoonsgegevens. Ook vragen deze leden of ik
als gevolg van het belastingverdrag ook de verantwoordelijkheid heb om te monitoren
dat verdragspartners zich houden aan geldende wet- en regelgeving, zoals de Algemene
Verordening Gegevensbescherming (AVG). Bulgarije is voor de bescherming van persoonsgegevens,
als lid van de Europese Unie, verplicht zich te houden aan de AVG. Hierdoor geldt
in Bulgarije eenzelfde (juridisch) beschermingsniveau voor persoonsgegevens als in
Nederland. Ook gelden op grond van het belastingverdrag bepalingen om de vertrouwelijkheid
van de uitgewisselde informatie te waarborgen. Toezicht op de naleving van de AVG
is primair een aangelegenheid van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming,
de Europese Commissie en de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten. Zoals
hiervoor opgemerkt heeft er in Bulgarije helaas een hack plaatsgevonden waardoor de
bescherming van automatisch uitgewisselde gegevens (op basis van de administratieve
bijstandsrichtlijn) is geschaad. Daarom is deze automatische uitwisseling van gegevens
ook (tijdelijk) stopgezet, totdat het weer veilig is om deze gegevens uit te wisselen.
Of het weer veilig is wordt in internationaal verband beoordeeld onder verantwoordelijkheid
van het Global Forum on Tranparency and Exchange of Information for Tax Purposes van de OESO.
De leden van de fractie van D66 vragen naar een toelichting op de beweegredenen voor,
en de gevolgen van, de zogenoemde antifragmentatieregel. Deze regel is ontleend aan
het rapport bij BEPS-actie 7 (Preventing the Artificial Avoidance of Permanent Establishment Status) en is bedoeld om te voorkomen dat het bestaan van een vaste inrichting op kunstmatige
wijze wordt omzeild. De bepaling is onderdeel van het Nederlandse verdragsbeleid.
De antifragmentatieregel maakt expliciet dat de uitzonderingen op het vaste-inrichtingsbegrip
voor voorbereidende of ondersteunende activiteiten niet gelden als – kort gezegd –
samenhangende activiteiten gefragmenteerd worden uitgevoerd door nauw met elkaar verbonden
ondernemingen. Voorwaarde daarbij is wel dat zonder deze fragmentatie wel sprake zou
zijn van een vaste inrichting in het desbetreffende land.
De leden van de fractie van D66 vragen verder naar een toelichting op de beweegredenen
voor en de gevolgen van het aanmerkelijkbelangvoorbehoud. Het nieuwe belastingverdrag
bevat zowel in het dividendartikel (artikel 10, tiende lid) als in het vermogenswinstartikel
(artikel 13, zesde lid) een zogenoemd aanmerkelijkbelangvoorbehoud. Achtergrond hiervan
is dat Nederland aanmerkelijkbelanghouders belast voor de waardeaangroei van hun aandelen
voor de periode dat zij inwoner waren van Nederland. Bij emigratie wordt hiervoor
een conserverende aanslag opgelegd. Dat betekent dat de verschuldigde belasting over
de waardegroei op het moment van emigratie wordt vastgesteld, maar dat deze nog niet
direct hoeft te worden betaald. Er wordt uitstel van betaling verleend, omdat bij
emigratie de waardeaangroei (normaliter) niet te gelde wordt gemaakt. Dit uitstel
wordt onder meer beëindigd als de aandelen worden verkocht of dividend wordt uitgekeerd.
Bij een geëmigreerde aanmerkelijkbelanghouder is het mogelijk dat zijn nieuwe woonland
eventuele vervreemdingswinsten of dividenden ook wil belasten. Om een samenloop van
belastingen op verdragsniveau te voorkomen is in dit belastingverdrag daarom geregeld
dat Bulgarije een aftrek verleent voor de Nederlandse belasting over de waardeaangroei
van de aandelen in de binnenlandse (Nederlandse) periode (artikel 13, zesde lid, en
22, zesde lid, onderdeel a van het Verdrag). Dit aanmerkelijkbelangvoorbehoud voorkomt
dus een samenloop van belastingen en impliceert overigens niet dat het belastingverdrag
zonder een dergelijke bepaling het beëindigen van het verleende uitstel van betaling
zou verhinderen. Het aanmerkelijkbelangvoorbehoud in het dividendartikel (artikel 10,
tiende lid) bewerkstelligt, kort gezegd, dat Nederland bij de geëmigreerde aanmerkelijkbelanghouder
de dividenden uit het desbetreffende lichaam (volledig) mag belasten zolang de conserverende
aanslag nog openstaat. Deze belasting wordt vervolgens verrekend met de openstaande
conserverende aanslag.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom het nieuwe belastingverdrag een beperktere
definitie van het begrip royalty bevat dan het voorgaande verdrag. Verder vragen deze
leden waarom de definitie niet is uitgebreid ten opzichte van de voorgaande definitie
en waarom de definitie uit het OESO-modelverdrag beperkter is dan de voorgaande definitie.
Ook vragen deze leden op welke punten deze definitie beperkter is dan de definitie
uit het voorgaande verdrag.
In het huidige verdrag is de definitie van het begrip royalty van het OESO-modelverdrag
(2017) opgenomen. In het belastingverdrag uit 1990 was – op verzoek van Bulgarije –
een ruimere definitie van de uitdrukking «royalty» opgenomen. Achtergrond hiervan
was de Bulgaarse wens om betalingen voor het gebruik of het recht op gebruik van nijverheids-
en handelsuitrusting of wetenschappelijk uitrusting hier ook onder te laten vallen,
voor zover die betalingen plaatsvinden op grond van een contract tot overdracht van
know-how. Vanuit Nederlandse optiek zouden dergelijke betalingen beschouwd moeten
worden als winst uit onderneming en dus de daarbij behorende overeengekomen verdeling
van heffingsrechten moeten volgen. Deze Nederlandse benadering is overeenkomstig de
overwegingen van de OESO om op dit punt een beperktere definitie in het modelverdrag
op te nemen. Nederland heeft deze definitie destijds desondanks kunnen accepteren,
omdat de bronstaatheffing op grond van protocolbepaling VIIII achterwege bleef zolang
Nederland geen bronbelasting zou heffen. Deze voorwaarde uit het protocol is in het
nieuwe belastingverdrag komen te vervallen. Hoewel Nederland in beginsel voorstander
is van een uitsluitende woonstaatheffing voor royalty’s, is in het nieuwe belastingverdrag
een (onvoorwaardelijke) beperkte bronstaatheffing van 5% overeengekomen. Voorwaarde
hiervoor was voor Nederland wel dat een OESO-conforme definitie van het begrip royalty
werd opgenomen die dus beperkter is dan de definitie van het huidige verdrag.
De leden van de fractie van D66 vragen of Bulgarije een laagbelastend land is gelet
op het winstbelastingtarief van 10%. De leden van de fractie van het CDA vragen of
over de Nederlandse conditionele bronbelasting is gesproken en wat er zou gebeuren
als het Bulgaarse belastingtarief wordt verlaagd tot 9% of daaronder. Bulgarije is
– met het Bulgaarse vennootschapsbelastingtarief van 10% – geen laagbelastende jurisdictie
(in de zin van artikel 1.2, onderdeel e, van de Wet bronbelasting 2021). Nederland
heft dus in beginsel (behoudens misbruiksituaties) geen bronbelasting op rente- en
royaltybetalingen aan een uiteindelijk gerechtigde in Bulgarije. Deze bronbelasting
is daarom niet besproken tijdens de onderhandelingen. Ingeval Bulgarije zijn tarief
wel zou verlagen tot onder de 9% ontstaat een nieuwe situatie, waarbij de bronbelasting
wel in beeld komt. Dan zou overigens wel rekening gehouden moeten worden met de EU-Interest-
en royaltyrichtlijn en de gemaximeerde tarieven zoals nu afgesproken in het belastingverdrag.
Als een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft als laagbelastende jurisdictie
wordt aangewezen, neemt Nederland het initiatief om het bestaande belastingverdrag
met dat land te heronderhandelen. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om
te verwachten dat Bulgarije zijn tarief zou verlagen.
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd naar de positie van Bulgarije ten
aanzien van afspraken over een minimumtarief in de vennootschapsbelasting binnen de
EU. Op dit moment lopen in de EU geen concrete discussies over de invoering van een
minimumtarief in de vennootschapsbelasting. Wel worden momenteel in het Inclusive
Framework van de OESO gesprekken gevoerd over maatregelen om een minimumniveau van
belastingheffing bij multinationals te waarborgen. Deze gesprekken bevinden zich nu
in een afrondende fase. In de nabije toekomst zal duidelijk worden in hoeverre de
landen in het Inclusive Framework hierover overeenstemming kunnen bereiken.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze het Caribische deel van Nederland
wordt betrokken bij onderhandelingen over belastingverdragen. Binnen het Koninkrijk
der Nederlanden is het Caribische deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius
en Saba) onderdeel van het land Nederland. Bij onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag
is het uitgangspunt van Nederland dan ook om het belastingverdrag van toepassing te
laten zijn op zowel het Europese als op het Caribische deel van Nederland. Het Caribische
deel van Nederland wordt niet nader betrokken bij het bepalen van de inzet van een
onderhandeling over een belastingverdrag, omdat het niet fiscaal autonoom is. Voor
de volledigheid merk ik nog op dat de andere landen binnen het Koninkrijk (Aruba,
Curaçao en Sint-Maarten) ook fiscaal autonoom zijn en dus zelfstandig kunnen onderhandelen
over belastingverdragen.
De leden van de fractie van D66 vragen of de Staatssecretaris kort kan toelichten
hoe de 183-dagenbepaling werkt voor inkomsten uit dienstbetrekking. Op basis van het
belastingverdrag zijn werknemers voor hun inkomen uit dienstbetrekking belast in de
staat waar zij wonen. De werkstaat mag ook belasting heffen over het inkomen dat toerekenbaar
is aan de dagen dat een werknemer in de werkstaat heeft gewerkt. In feite geldt er
dus een «werkstaatheffing». De woonstaat is echter uitsluitend heffingsbevoegd als
aan drie voorwaarden wordt voldaan: (i) de werknemer verblijft niet meer dan 183 dagen
in een periode van twaalf maanden in de werkstaat, en (ii) de beloning wordt betaald
door een werkgever die geen inwoner is van de werkstaat en (ii) de beloning komt niet
ten laste van een vaste inrichting van de werkgever in de werkstaat. Dit betreft in
feite situaties waarbij onvoldoende binding bestaat met de werkstaat, waarbij een
werkstaatheffing tot onevenredige administratieve lasten zou leiden. Als er wel voldoende
binding met de werkstaat is, dient de woonstaat voorkoming van dubbele belasting te
verlenen voor het inkomen dat in de werkstaat mag worden belast.
De leden van de fractie van de PVV vragen of met het belastingverdrag tussen Nederland
en Bulgarije toekomstige fraude met toeslagen of een andere weglek van Nederlands
belastinggeld door belastingontduiking of -ontwijking kan worden voorkomen. Ook de
leden van de fractie van het CDA vragen hoe met de instrumenten voor informatie-uitwisseling
en bijstand bij invordering fraude met toeslagen in de toekomst kan worden voorkomen.
Belastingverdragen zijn primair gericht op het verdelen van heffingsrechten om dubbele
belastingheffing tegen te gaan en daarom niet het geëigende instrument om fraude met
toeslagen te voorkomen. Door goede afspraken over informatie-uitwisseling en bijstand
bij invordering kunnen belastingverdragen echter wel een belangrijk hulpmiddel zijn
om fraude op te sporen en daarmee gemoeide bedragen in te vorderen. Daarmee dragen
belastingverdragen ook bij aan het ontmoedigen van fraude met bijvoorbeeld toeslagen.
Het Verdrag bevat daarnaast ruime mogelijkheden om het ontgaan van belastingheffing
door belastingontwijking en -ontduiking tegen te gaan. Zo bevat het Verdrag een preambule
waarin expliciet is vastgelegd dat het Verdrag niet bedoeld is om mogelijkheden voor
belastingontwijking of ontduiking te creëren en de PPT. Beide elementen zijn onderdeel
van de minimumstandaard van het BEPS-project tegen verdragsmisbruik. Naast deze minimumstandaard
bevat het belastingverdrag verschillende optionele antimisbruikbepalingen van het
BEPS-project.
De leden van de fractie van de PVV vragen of het belastingverdrag voldoende mogelijkheden
biedt om ingeval van toekomstige fraude de bedragen die daarmee gemoeid zijn (eenvoudiger)
terug te vorderen. Verder vragen deze leden in hoeverre met dit verdrag bestaande
belemmeringen zijn weggenomen en welke voordelen dat heeft voor Nederland. Ook vragen
deze leden een voorbeeld van verschillen tussen het huidige en het nieuwe belastingverdrag
op het vlak van informatie-uitwisseling en bijstand bij invordering. Het nieuwe belastingverdrag
bevat bepalingen voor bijstand bij invordering en uitwisseling van informatie in lijn
met de meest recente versie van het OESO-modelverdrag.
De rechtsbasis voor informatie-uitwisseling en bijstand bij invordering is met dit
belastingverdrag uitgebreid naar alle toeslagen. Dit is vooral van belang voor de
huurtoeslag, omdat voor de andere toeslagen het EU-recht al voldoende rechtsbasis
bood voor informatie-uitwisseling of bijstand bij invordering. Daarnaast kunnen de
bepalingen van het belastingverdrag ook worden ingeroepen bij de invordering van geringe
toeslag- en belastingschulden, omdat geen doelmatigheidsgrens is opgenomen. Hiermee
zijn (juridische) belemmeringen weggenomen ten opzichte van het huidige verdrag en
Europese regelgeving op dit vlak. Volledigheidshalve merk ik wel op dat verzoeken
voor bijstand bij invordering en informatie-uitwisseling bewerkelijk zijn en vaak
niet hebben geleid tot feitelijke invordering van de uitstaande schulden. Dit komt
bijvoorbeeld doordat geen verhaal mogelijk is vanwege de financiële positie van een
schuldenaar. Dit zal onder het nieuwe belastingverdrag niet anders zijn.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe in de tussenliggende periode (vanaf
de Bulgarenfraude) de benodigde informatie en invorderingsbijstand kon worden verkregen.
De leden van de fractie van de PVV vragen naar het financiële belang van de Bulgarenfraude
en hoeveel er daarvan is teruggevorderd onder het oude verdrag. In de tussenliggende
periode kon op basis van de Verordening (EG) nr. 883/2004, betreffende de coördinatie
van de socialezekerheidsstelsels informatie-uitwisseling en invorderingsbijstand plaatsvinden
voor alle toeslagen met uitzondering van de huurtoeslag. Voor een bedrag van ongeveer
1,5 miljoen euro aan onterecht uitbetaalde zorgtoeslag zijn in totaal 458 verzoeken
om bijstand bij invordering aan Bulgarije gedaan. Tot op heden is naar aanleiding
van deze verzoeken een bedrag van ruim 80.000 euro ontvangen. Dit impliceert overigens
niet dat de Bulgaarse autoriteiten geen inspanningen hebben gedaan om de openstaande
toeslagvorderingen te innen. Het probleem is gelegen in het feit dat een grote groep
geen bekende woon- of verblijfplaats had en anderen die de toeslagen onterecht zouden
hebben ontvangen, deze in werkelijkheid nooit hebben ontvangen (bijvoorbeeld door
het gebruik van nepadressen) of tot een groep behoren die geen of nauwelijks inkomsten
geniet, waardoor geen verhaal mogelijk is.
De leden van de fractie van de PVV vragen of het nieuwe belastingverdrag de mogelijkheid
biedt om het belastinggeld waarmee destijds is gefraudeerd alsnog te verhalen. De
bepalingen over uitwisseling van informatie (artikel 26) en bijstand bij invordering
(artikel 27) hebben ook betrekking op informatie over, respectievelijk vorderingen
ter zake van, toeslagen die zijn toegekend vóór de inwerkingtreding van het nieuwe
belastingverdrag. Daarbij is wel van belang dat de informatie-uitwisseling of bijstand
bij invordering plaatsvindt nadat deze bepalingen van toepassing worden.4 Dit betekent dat, op grond van het nieuwe belastingverdrag, verzoeken die betrekking
hebben op informatie over, respectievelijk vorderingen ter zake van, toeslagen die
zijn toegekend vóór de inwerkingtreding van het nieuwe belastingverdrag alleen kunnen
worden ingewilligd indien zij worden gedaan nadat deze verdragsbepalingen van toepassing
worden. Deze bepalingen zijn vooral van belang voor onterecht toegekende huurtoeslag,
omdat voor de andere toeslagen het EU-recht al voldoende rechtsbasis bood voor informatie-uitwisseling
of bijstand bij invordering. De daadwerkelijke terugvordering van onterecht toegekende
toeslagen is echter van meer factoren afhankelijk dan alleen de rechtsbasis voor informatie-uitwisseling
en bijstand bij invordering. Gewezen kan worden op de hiervoor geschetste moeilijkheden
die spelen bij de terugvordering van onterecht toegekende zorgtoeslag. Bovendien zullen
de meeste huurtoeslagvorderingen zijn verjaard. Daardoor zullen de meeste van de openstaande
(huur)toeslagvorderingen niet teruggevorderd kunnen worden.
De leden van de fractie van de PVV vragen om een voorbeeld van hoe de uitsluitende
woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden in de praktijk uitwerkt onder het huidige
en het nieuwe verdrag en wat hiervan de financiële gevolgen voor Nederland zijn. De
uitsluitende woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden ziet bijvoorbeeld op de situatie
van een vennootschap die inwoner is van Bulgarije en alle aandelen bezit in een Nederlandse
vennootschap die dividend uitkeert aan de Bulgaarse moedervennootschap. Op basis van
het huidige belastingverdrag zou Nederland in deze situatie in beginsel 5% mogen heffen
over het dividend. In de praktijk heft Nederland in deze situatie echter geen dividendbelasting
als gevolg van de inhoudingsvrijstelling die geldt voor uitkeringen van deelnemingsdividenden
naar EU- en verdragslanden (tenzij sprake is van misbruik). In de omgekeerde situatie
wordt door Bulgarije in beginsel eveneens geen dividendbelasting geheven als gevolg
van de lokale implementatie van de Moeder-dochterrichtlijn.5 De exclusieve woonstaatheffing in het nieuwe verdrag sluit op dit punt dus beter
aan bij de reeds bestaande praktijk. De uitsluitende woonstaatheffing in het geval
van deelnemingsdividenden in het nieuwe belastingverdrag heeft dan ook geen feitelijke
financiële gevolgen voor Nederland ten opzichte van de bestaande situatie onder het
huidige verdrag.
De leden van de fractie van de PVV vragen om een toelichting aan de hand van een voorbeeld
van hoe het beperkt heffingsrecht aangaande interest onder het huidige en het nieuwe
belastingverdrag in de praktijk uitwerkt en wat hiervan de financiële gevolgen zijn
voor Nederland. Een eenvoudig voorbeeld betreft de situatie van een vennootschap die
inwoner is van Bulgarije en rente betaalt aan een Nederlandse vennootschap. Op basis
van het huidige belastingverdrag mag Bulgarije in deze situatie niet heffen over de
betaalde rente. Op grond van het nieuwe belastingverdrag mag Bulgarije 5% belasting
heffen over de betaalde rente. Om dubbele belasting te voorkomen kan de Nederlandse
vennootschap de in Bulgarije betaalde belasting – onder voorwaarden – verrekenen met
de Nederlandse vennootschapsbelasting die over de rente-inkomsten is geheven. Deze
wijziging zal in de praktijk verwaarloosbare budgettaire gevolgen hebben, omdat geen
bronstaatheffingsrecht geldt voor onder meer interest aan overheden of centrale banken
en interest die verband houdt met leverancierskredieten. Door de lokale implementatie
van de EU-Interest- en royaltyrichtlijn is het belang van deze bronstaatheffing bovendien
beperkt omdat hierdoor geen bronbelasting mag worden geheven op interest die wordt
betaald aan verbonden lichamen.
De leden van de fractie van de PVV vragen wat de financiële gevolgen zijn voor Nederland
van het beperkte heffingsrecht bij royalty’s en of aan de hand van een voorbeeld kan
worden toegelicht hoe deze bepaling in de praktijk uitwerkt. Het gaat bijvoorbeeld
om de situatie dat een vennootschap die inwoner is van Bulgarije een royalty betaalt
aan een Nederlandse vennootschap. Op basis van het huidige belastingverdrag mag in
de bronstaat (waarvan de betalende vennootschap inwoner is) geen (bron)belasting geheven
worden over de betaalde royalty. Het heffingsrecht valt dus toe aan de staat waarvan
de ontvangende vennootschap inwoner is. In het huidige belastingverdrag is weliswaar
een heffingsrecht voor de bronstaat van 5% voor royalty’s opgenomen, maar dit geldt
op grond van artikel VIII van het Protocol alleen als Nederland een bronstaatheffing
op royalty’s heft (waarmee dus sprake is van «wederkerigheid»). Op basis van het nieuwe
belastingverdrag mag Bulgarije (als bronstaat in dit voorbeeld) wel 5% bronbelasting
heffen over de royaltybetaling. Om dubbele belasting te voorkomen kan de Nederlandse
vennootschap de in Bulgarije betaalde belasting – onder voorwaarden – verrekenen met
de Nederlandse vennootschapsbelasting die over de royalty inkomsten is geheven. Deze
wijziging zal in de praktijk verwaarloosbare budgettaire gevolgen hebben, omdat vanwege
de lokale implementatie van de EU-Interest- en royaltyrichtlijn het belang van deze
bronstaatheffing beperkt zal zijn.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat de reden was dat Bulgarije een bronstaatheffing
bij onroerendezaakvennootschappen wilde, om welke concrete situaties dit gaat, of
dit vaak voorkomt en wat hiervan de effecten zijn voor Nederland. De leden van de
fractie van de PVV vragen naar een toelichting op de financiële gevolgen voor Nederland
van de bronstaatheffing bij voordelen uit de vervreemding van aandelen in onroerendezaakvennootschappen
en om een voorbeeld van de werking van de bepaling. De mogelijkheid voor een bronstaatheffing
op vervreemdingswinsten over onroerendezaakvennootschappen is bedoeld om te voorkomen
dat de belasting over winst op onroerende zaken die normaliter aan het bronland toekomt,
ontlopen kan worden door niet de onroerende zaak te vervreemden, maar een lichaam
dat de onroerende zaak in bezit heeft. In dat laatste geval komt het heffingsrecht
immers uitsluitend toe aan het woonland. Er is onder het nieuwe belastingverdrag sprake
van een onroerendzaakvennootschap indien deze – kort gezegd – voor meer dan 75% zijn
waarde ontleent aan onroerende zaken gelegen in Nederland dan wel Bulgarije (onroerendezaakvennootschap).
In die gevallen mag de vervreemdingswinst onder voorwaarden worden belast in de staat
waar de onroerende zaken zijn gelegen. Voor het geval het Nederlandse vennootschappen
betreft met een dochtervennootschap in Bulgarije zijn de vervreemdingswinsten vrijgesteld
in de vennootschapsbelasting op grond van de deelnemingsvrijstelling. De Bulgaarse
belasting op de vervreemdingsvoordelen is niet verrekenbaar met de Nederlandse vennootschapsbelasting.
De bronstaatheffing in deze situatie heeft voor Nederland geen budgettaire gevolgen.
Wel betekent dit dat de Bulgaarse heffing over de vervreemdingswinsten in specifieke
gevallen tot een hogere belastingdruk kan leiden voor belastingplichtigen. Voor het
geval het particulieren in Nederland betreft die via een vennootschap in Bulgaars
vastgoed beleggen, kan de Bulgaarse belasting worden verrekend met de Nederlandse
inkomstenbelasting. Hierdoor kan er een derving in de box-2- en box-3-heffing in Nederland
plaatsvinden. De inschatting is dat het om kleine aantallen zal gaan en de eventuele
derving zeer beperkt zal blijven.
De leden van de fractie van de PVV vragen of de stelling dat het nieuwe verdrag per
saldo budgettair neutraal zal zijn nader onderbouwd en toegelicht kan worden. Hiervoor
is reeds voor een aantal aanpassingen door het nieuwe verdrag aangegeven dat deze
geen of zeer beperkte budgettaire gevolgen zullen hebben. Een andere aanpassing die
mogelijk budgettaire gevolgen zou kunnen hebben is die van bronstaatheffing in plaats
van woonstaatheffing voor pensioenen. Daardoor behoudt Nederland de belastingclaim
over in Nederland opgebouwde pensioenuitkeringen, maar verliest Nederland het heffingsrecht
over in Bulgarije opgebouwde pensioenen. Het is aannemelijk dat het vaker voorkomt
dat inwoners van Bulgarije in Nederland pensioen hebben opgebouwd dan omgekeerd. Dit
heeft dus een mogelijk klein positief budgettair effect. De verwachting is dat het
gecombineerde effect van de aanpassingen in het verdrag per saldo verwaarloosbaar
is.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de nieuwe afspraken met Bulgarije betekenen
dat er automatisch en spontaan informatie zal worden uitgewisseld. Op grond van de
bepalingen van het Verdrag wordt niet automatisch en spontaan informatie uitgewisseld.
Hier zijn aanvullende afspraken tussen de bevoegde autoriteiten voor nodig. Zoals
hiervoor opgemerkt biedt Europese regelgeving wel een grondslag voor automatische
gegevensuitwisseling. De uitwisseling op grond van deze regelgeving is zoals hiervoor
opgemerkt helaas gestokt vanwege een hack bij de Bulgaarse Belastingdienst. Voor toeslagen
bestaat overigens geen internationaal systeem voor automatische uitwisseling, omdat andere landen niet een met Nederland vergelijkbaar toeslagenstelsel
kennen. Die informatie-uitwisseling gebeurt dus vooral op verzoek (van Nederland).
De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeverre Bulgaarse werknemers in de
afgelopen jaren onterecht de inkomensafhankelijk combinatiekorting (hierna: IACK)
hebben ontvangen. Hiernaast vragen deze leden of de nieuwe bepalingen over informatie-uitwisseling
en invorderingsbijstand ook hulp kunnen bieden bij het verkrijgen van inzicht in wie
onterecht van deze regeling gebruik hebben gemaakt en bij navordering van de onterecht
toegepaste IACK. Bij de toekenning van de IACK aan buitenlandse belastingplichtige
is sprake van een onbedoeld effect van wetgeving. Door de uitzondering in de Wet inkomstenbelasting
2001 op het fiscaal partnerbegrip kunnen buitenlandse belastingplichtigen soms wel
de IACK effectueren in de aangifte inkomstenbelasting, terwijl binnenlandse belastingplichtigen
met gelijke gezinsomstandigheden dit niet kunnen. Er is dus geen sprake van onterecht gebruik van de regeling, maar zoals hiervoor aangegeven van een onbedoeld effect van wetgeving. Voor de belastingjaren 2015 tot en met 2019 hebben gemiddeld 118 buitenlandse
belastingplichtigen die woonachtig zijn in Bulgarije de IACK verzilverd in hun aangifte
inkomstenbelasting. In deze groep zitten echter ook belastingplichtigen die wel overeenkomstig
de bedoeling van de wetgeving ook in een puur binnenlandse situatie recht zouden hebben
op de IACK. Het is niet duidelijk hoe groot deze laatste groep is.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de effecten voor de rechtszekerheid
voor bedrijven van de zogenoemde corporate-tiebreaker-bepaling op basis van onderling
overleg. Op grond van deze bepaling trachten de bevoegde autoriteiten in onderling
overleg de verdragswoonplaats van een lichaam met een dubbele woonplaats vast te stellen.
Gedurende de periode van het overleg bestaat geen recht op verdragsvoordelen en bestaat
dus onzekerheid over de verdragswoonplaats. Zodra tussen twee landen overeenstemming
bestaat over de verdragswoonplaats, geeft dit bij ongewijzigde feiten en omstandigheden
zekerheid aan bedrijven. Ter bevordering van rechtszekerheid streeft de Nederlandse
bevoegde autoriteit ernaar om overlegprocedures op grond van de corporate-tiebreaker-bepaling
binnen zes maanden af te ronden. Verder wordt er vanuit Nederlandse zijde naar gestreefd
om de uitkomst in overleg met de andere bevoegde autoriteit terug te laten werken
tot het moment van ontstaan van het dubbel inwonerschap.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de duur van een overlegprocedure op
grond van de corporate-tiebreaker-bepaling. Het nieuwe belastingverdrag bevat geen
tijdsduur waarbinnen de procedure voor onderling afgerond moet zijn. De procedure
zal doorgaans enige tijd in beslag nemen, omdat de bevoegde autoriteiten de feiten
en omstandigheden in beeld moeten brengen op basis waarvan tot een standpunt gekomen
kan worden. Zoals hiervoor opgemerkt streeft Nederland ernaar om binnen zes maanden
tot een oplossing te komen in corporate-tiebreaker-zaken.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de procedure op grond van de corporate-tiebreaker-bepaling
verloopt voor een entiteit die is opgericht naar Bulgaars recht en waarvan de werkelijke
leiding in Nederland wordt uitgeoefend. Verder vragen deze leden wat de mogelijke
uitkomsten van de procedure kunnen zijn en wat daarvan de consequenties zijn. In de
situatie die de leden van de fractie van het CDA schetsen, kan sprake zijn van een
dubbele woonplaats op grond van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag. Dit hangt
af van de vraag of de entiteit op grond het nationale recht van beide verdragslanden
als inwoner wordt gezien. Indien sprake is van een dubbel inwonerschap trachten de
bevoegde autoriteiten in onderling overleg overeenstemming te bereiken over één woonplaats
voor de toepassing van het Verdrag. Een dergelijk overleg zal doorgaans starten naar
aanleiding van een verzoek van de entiteit die door zowel Bulgarije als Nederland
als inwoner wordt aangemerkt. Bij het vaststellen van een woonplaats voor de toepassing
van het verdrag kunnen de bevoegde autorieten rekening houden met alle relevante factoren.
Wat de Nederlandse bevoegde autoriteit betreft is de plaats van werkelijk leiding
nog steeds een belangrijk criterium bij het vaststellen van het inwonerschap. De corporate-tiebreaker-bepaling
biedt echter de mogelijkheid om ook andere factoren, zoals bijvoorbeeld het motief
achter een zetelkeuze mee te laten wegen. Als de bevoegde autoriteiten het eens kunnen
worden over het inwonerschap voor de toepassing van het verdrag dan kan het belastingverdrag
integraal worden toegepast. Als de bevoegde autoriteiten het niet eens worden dan
bestaat in beginsel geen recht op de voordelen van het belastingverdrag. Dit kan in
voorkomende gevallen dubbele belastingheffing tot gevolg hebben. In het verdrag met
Bulgarije is geregeld dat wel recht bestaat op de voordelen van artikel 24 (non-discriminatie)
en van artikel 25 (procedure voor onderling overleg) als geen overeenstemming bestaat
over één verdragswoonplaats. De bevoegde autoriteiten kunnen verder in onderling overleg
vaststellen op welke wijze in dat geval de andere bepalingen van het verdrag van toepassing
kunnen zijn.
De leden van de fractie van het CDA hebben een vraag gesteld over de vaste inrichting
bij werkzaamheden buitengaats. Zij vragen of voorbeelden kunnen worden gegeven van
situaties van niet-zelfstandige arbeid, waarbij de bepaling belastingheffing zeker
stelt over het loon van werknemers die voor Bulgaarse ondernemingen op het Nederlandse
continentale plat werken. Ook vragen deze leden hoe vaak dit voorkomt. Het komt tot
nu toe niet vaak voor dat Bulgaarse ondernemingen actief zijn op het Nederlandse continentaal
plat. Voor een juist begrip van de passage uit de toelichtende nota waar de leden
van de fractie van het CDA naar verwijzen, licht ik deze graag nader toe. Nederland
kan de winst van een onderneming die «inwoner» is van een andere verdragsluitende
staat niet belasten als een vaste inrichting ontbreekt. Een deel van de werkzaamheden
buitengaats is niet toe te rekenen aan een «vaste» inrichting volgens de algemene
definitie daarvan in het OESO-modelverdrag, vanwege hun specifieke (mobiele, kortdurende
en maritieme) karakter. Om de Nederlandse heffingsrechten op het Nederlandse continentale
plat te beschermen voor deze bijzondere categorie werkzaamheden is het Nederlands
verdragsbeleid om een bepaling op te nemen op grond waarvan dergelijke werkzaamheden
wel leiden tot een vaste inrichting (tenzij deze in totaal minder dan 30 dagen in
een twaalfmaandsperiode omvatten). De heffingsrechtverdeling bij niet-zelfstandige
arbeid volgt dan vervolgens uit het artikel over niet-zelfstandige arbeid (artikel 14
van het Verdrag) waarvoor het bestaan van een vaste inrichting relevant is. Er is
dus geen specifieke bepaling afgesproken voor de verdeling van heffingsrechten over
niet-zelfstandige arbeid die toerekenbaar is aan een (buitengaats)vaste inrichting
in Nederland, maar dit volgt de gebruikelijke systematiek voor loonkosten die toerekenbaar
zijn aan een vaste inrichting. Deze benadering wordt ook gevolgd in de nieuwe Notitie
Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (hierna: NFV2020).
De leden van de fractie van het CDA merken op de exclusieve woonstaatheffing voor
onder meer deelnemingsdividenden op grond van artikel 10 van het Verdrag (op verzoek
van Bulgarije) niet geldt bij verkapt dividend. Zij vragen wanneer hier sprake van
is en hoe dat wordt beoordeeld. De uitsluiting van een eventuele verlaging van een
bronstaatheffing op dividenden ingeval van verkapte winstuitdelingen was een Bulgaarse
wens, in lijn met de positie die Bulgarije (als niet-OESO-lid) heeft laten opnemen
in het OESO-commentaar. In het Verdrag is geen definitie opgenomen van de term «verkapte
winstuitdeling» (artikel 10, vijfde lid). Het gaat hierbij om situaties waarin – kort
weergegeven – materieel een winstuitdeling plaatsvindt, zonder dat deze als zodanig
gekwalificeerd is.
De leden van de fractie van de SP vragen om een toelichting op de tarieven voor een
bronstaatheffing op rente en royalty’s en waarom hiervoor in het nieuwe belastingverdrag
niet 10% maar 5% is afgesproken, aangezien Bulgarije een bronbelasting heft van 5%
op dividenden, van 10% op rente en van 10% op royalty’s. In lijn met het Nederlandse
verdragsbeleid streeft Nederland naar een uitsluitende woonstaatheffing voor rente
en royalty’s. Hiermee valt het heffingsrecht toe aan de staat waarin de risico’s worden
gelopen ten aanzien van uitgeleend kapitaal of waarin (bijvoorbeeld ontwikkelings)kosten
zijn gedragen. Bovendien kan er bij (hoge) bronheffingen over brutobestanddelen van
het inkomen onvoldoende grondslag zijn om de bronheffingen volledig te verrekenen
met de Nederlandse vennootschaps- of inkomstenbelasting. Hierdoor kunnen (rechts)personen
uit Nederland die leningen verstrekken aan (rechts)personen in een verdragsland, of
deze gebruik laten maken van bijvoorbeeld bepaalde in Nederland ontwikkelde kennis,
op een achterstand gezet worden ten opzichte van (rechts)personen die niet worden
geconfronteerd met een bronheffing. Nederland is desalniettemin, in het kader van
een totaalcompromis, akkoord gegaan met een beperkte bronstaatheffing voor rente en
royalty’s.
De leden van fractie van de SP vragen om een overzicht van de uitkomsten die niet
in overeenstemming zijn met de NFV2020. In de toelichtende nota op het belastingverdrag
is het toetsschema Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 opgenomen aangezien de onderhandelingen
in lijn met deze notitie zijn gevoerd. In onderstaand toetsschema zijn de standaardcriteria
opgenomen zoals geformuleerd en toegelicht in de NFV2020. Uit het hieronder ingevulde
toetsschema volgt dat Nederland op bijna alle punten een resultaat heeft bereikt dat
in overeenstemming is met de NFV2020. Per onderdeel wordt aangegeven of de inzet geconcretiseerd
is in het Verdrag en wordt verwezen naar de relevante passage in de toelichting.
Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2020
NFV 2020
Ja
Nee
Deels
N.v.t.
Paragraaf toelichting
I
Voorkoming dubbele heffing – bepalingen in afwijking of ter aanvulling op het OESO
MV volgens het Nederlands verdragsbeleid
Algemeen
4.2
Opname van een bepaling waarmee het inwonerschapscriterium nader wordt ingevuld
X
Par. II.1
4.3
Opname van een bepaling waarmee VBI’s en entiteiten die vallen onder vergelijkbare speciale regimes voor (sommige) verdragsvoordelen
worden uitgesloten
X
Par. II.1
Vermogensinkomsten en -winsten
4.4
Opname van een bepaling op grond waarvan Nederland eerder een heffingsrecht heeft
over de winst behaald met werkzaamheden buitengaats (offshore-vaste inrichting)
X
Par. II.5
4.5
Opname uitsluitende woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden, interest en royalty's
X
Par. II.1 + II.10 + II.11 + II.12
Zo nee, het betreft de volgende percentages:
5% op interest en 5% op royalty’s
Zo nee, opname uitzondering pensioenfondsen
X
Par. II.10
4.3
Opname van het portfoliotarief van 15% voor dividenden uitgekeerd door of uitgekeerd aan een FBI of soortgelijke instellingen in het andere verdragsland
X
Par. II.1 + II.10
4.6
Opname van een aanmerkelijkbelangvoorbehoud in het vermogenswinstartikel en het dividendartikel
X
Par. II.10 + II.13
4.7
Opname van een bepaling waarin is vastgelegd dat inkomsten genoten bij de inkoop van aandelen of bij liquidatie worden beheerst door het dividendartikel
X
Par. II.10
4.8
Opname van een woonstaatheffing voor vermogenswinsten behaald met de verkoop van aandelen in onroerendezaakvennootschappen, tenzij er sprake is van verdragsmisbruik
X
Par. II.13
Arbeid
4.10
Opname van een bronstaatheffing voor gefacilieerd opgebouwde pensioenen en voor socialezekerheidsuitkeringen
X
Par. II.17
4.9
Opname van een beperkte bronstaatheffing voor inkomsten van sporters- en artiesten
X
Par. II.16
Overig
2.8
Toepassing van het verdrag ook richting de BES-eilanden
X
Par. I.6 + II.2
2.6
Opname van een bepaling waarin is vastgelegd dat voor de uitleg van het verdrag aansluiting
wordt gezocht bij het Commentaar van het OESO-Modelverdrag
X
Par. II.3
3.3.10
Opname van een bepaling op basis waarvan bevoegde autoriteiten afspraken kunnen maken
om belastingplichtigen bij onderlinge overlegprocedures geen interest, boetes en kosten in rekening te brengen
X
Par. II.25
4.12
Opname van een bepaling op basis waarvan de bepalingen over de uitwisseling van informatie
en bijstand bij de invordering van belastingen eveneens van toepassing zijn op de
Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen (toeslagen)
X
Par. II.26
4.13
Opname van een bepaling waar in relevante verdragssituaties is vastgelegd dat ficties of fictieachtige regelingen in de nationale wet doorwerken naar het belastingverdrag
X
II
Voorkoming dubbele heffing – bepalingen in overeenstemming met het OESO MV volgens
het Nederlands verdragsbeleid
4.1
Bepalingen die niet hierboven (in onderdeel I) zijn vermeld zijn in overeenstemming met het OESO-Modelverdrag
X
Par. II.3, II.4 II.7, II.8, II.9, II.14, II.15, II.18, II.20, II.22, II.24, II.25
& II.28
Zo nee, het betreft de volgende bepalingen
Art. 7, 8, 14 en 20
III
Tegengaan verdragsmisbruik – bepalingen in overeenstemming met het BEPS-project
Minimumstandaarden
3.2
Opname van de minimumstandaarden van het BEPS-project
X
Overige maatregelen BEPS-project
3.3
Opname van de overige aanvullende maatregelen van het BEPS-project
X
Zo ja, het betreft de volgende overige maatregelen van het BEPS-project:
Par. I.3.1: aanpassing artikel 5 m.b.t. situaties waarin geen sprake is van een vaste
inrichting.
Par. I.3.1: verdragstoepassing bij hybride entiteiten
Par. I.3.1: introductie minimale houdstertermijn voor verlaagd tarief deelnemingsdividend.
Par. II.13: introductie 365 dagen toetsperiode voor kwalificatie onroerendezaakvennootschappen
Par. I.3.1: bij entiteiten met een dubbele woonplaats wordt de verdragswoonplaats
in onderling overleg bepaald
Par. I.3.1: in bepaalde gevallen kan de toepassing van de PPT achterwege blijven
Par. II.22: niet toepassen vrijstellingsmethode wanneer Bulgarije in bepaalde gevallen
een vrijstelling of lager tarief toepast
IV
Verdragen met specifieke categorieën landen
Verdragen met buurlanden voor grensarbeiders
5.1
Opname bepalingen voor «gelijkheid op de werkvloer»
X
5.1
Opname bepalingen voor «gelijkheid in de straat»
X
Verdragen met ontwikkelingslanden
5.2
Opname van een bronstaatheffing op deelnemingsdividenden, interest en royalty's
X
Zo ja, het betreft de volgende percentages:
5.2
Opname van andere bepalingen van het VN-Modelverdrag ter ondersteuning van het beleid van ontwikkelingslanden
X
Zo ja, het betreft de volgende bepalingen uit het VN-Modelverdrag:
Verdragen met laagbelaste jurisdicties niet-coöperatieve en laagbelastende staten
5.3
Opname van een bronstaatheffing op deelnemingsdividenden, interest en royalty's
X
Zo ja, het betreft de volgende percentages:
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier