Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden inzake evaluatie energiebelasting (Kamerstuk 31239-330)
31 239 Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 334
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 1 juli 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Financiën over de brief van 20 april 2021 inzake de evaluatie energiebelasting
(Kamerstuk 31 239, nr. 330).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 juni 2021. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Vraag 1
In hoeverre draagt de degressieve tariefstructuur in de energiebelasting bij aan één
van de twee belangrijkste doelen van de energiebelasting, namelijk het besparen van
energie?
Antwoord 1
De onderzoekers concluderen dat het aannemelijk is dat de energiebelasting (EB) een
substantiële bijdrage heeft geleverd aan de daling van het gasverbruik en dat de EB
de stijging van het elektriciteitsverbruik heeft geremd. Zij geven daarbij aan dat
de EB met name doeltreffend is bij huishoudens en bedrijven met een laag energiegebruik.
Het effect is minder sterk bij grootverbruikers door de lagere schijftarieven en specifieke
regelingen. Ook bij een laag tarief draagt de EB nog wel bij aan het besparen van
energie, maar die prikkel is daar minder groot. De degressiviteit is een beleidsafweging
tussen het stimuleren van energiebesparing en de concurrentiepositie van energie-intensieve
bedrijven.
Vraag 2
Hoeveel draagvlak is er op EU- en OESO-niveau voor het gecoördineerd afbouwen van
degressieve tarieven en fiscale regelingen voor grootverbruikers? Neemt dit draagvlak
toe? Welke concrete acties heeft het kabinet ondernomen om dit draagvlak te vergroten?
Antwoord 2
Verschillende landen zijn voorstander van verdere fiscale vergroening. Dit bleek bijvoorbeeld
ook bij de Informele Ecofinraad van 22 mei jl. waar dat thema op de agenda stond1. Naast landen die verdere fiscale vergroening steunen zijn er ook landen die meer
terughoudend zijn en een sterker belang hechten aan het beschermen van bepaalde sectoren.
Nederland heeft tijdens die Informele Ecofinraad aandacht gevraagd voor de noodzaak
van het inperken van belastingverminderingen voor het gebruik van fossiele brandstoffen,
in lijn met de toezegging gedaan in het Schriftelijk Overleg over de Eurogroep en
Informele Ecofinraad van 21 en 22 mei 2021.
De mogelijkheid voor het internationaal en Europees gecoördineerd inperken van degressieve
tarieven en fiscale regelingen voor grootverbruikers van energie is nu met name aan
de orde op EU-niveau in het kader van het aankomende voorstel voor herziening van
de Richtlijn energiebelastingen.2 Nederland steunt het voornemen van de Commissie om de richtlijn meer in lijn te brengen
met de klimaatdoelstellingen door uitfasering van vrijstellingen en verhoging van
minimumtarieven. Nederland zal na publicatie van het herzieningsvoorstel zoeken naar
gezamenlijk draagvlak bij de verschillende lidstaten op dat terrein.
Vraag 3
Bent u bereid onderzoek uit te (laten) voeren naar de voor- en nadelen van de uitfasering
van de afzonderlijke fiscale regelingen en vrijstellingen binnen de energiebelasting,
en of hetzelfde doel met een ander beleidsinstrument bereikt kan worden?
Antwoord 3
In de evaluatie van de EB zijn de verschillende regelingen in de EB getoetst op doeltreffendheid
en doelmatigheid. De maatregelen blijken in veel gevallen doeltreffend, met name omdat
ze bijdragen aan een meer gelijk speelveld met de ons omringende landen waar veelal
vergelijkbare vrijstellingen gelden. Tegelijkertijd zijn ze in veel gevallen niet
doelmatig vanuit het perspectief van de energietransitie. Die conclusie sluit aan
bij de constatering in de Kamerbrief over fossiele subsidies van afgelopen najaar
waarin ook het kabinet heeft aangegeven dat vrijstellingen die een financiële prikkel
geven voor het gebruik van fossiele brandstoffen niet passen binnen de energietransitie.
De uitfasering van deze regelingen gebeurt met oog op weglekrisico’s bij voorkeur
op Europees niveau. Nederland zet daarom bij de herziening van de Richtlijn energiebelastingen
in op inperking van de verschillende regelingen in de EB. Daarbij wordt wel oog gehouden
voor gevolgen voor de mondiale concurrentiepositie. Het herzieningsvoorstel voor de
Richtlijn zal gepaard gaan met een impact assessment. Op basis van de inhoud van het
herzieningsvoorstel en de impact assessment zal worden ingeschat waar eventueel nader
onderzoek op nodig is.
Vraag 4
Kunt u een nadere toelichting geven waarom het voor bedrijven in de tuinbouw aantrekkelijk
kan zijn of is om weer over te stappen op gas? Hoe zou de vormgeving van de energiebelasting
het gebruik van minder en/of duurzame energie in de tuinbouw kunnen bevorderen?
Antwoord 4
De gasprijs is voor de glastuinbouw op dit moment gunstiger in verhouding tot de elektriciteitsprijs.
De fiscale behandeling van deze sector in de EB en Opslag Duurzame Energie (ODE) versterkt
dit. Voor het verbruik van gas kan de glastuinbouwsector gebruik maken van een verlaagd
tarief in de EB voor de glastuinbouwsector of de (generieke) WKK-vrijstelling. Deze
regelingen drukken de beprijzing van gas. Aan de andere kant zijn door de aanpassing
van de ODE-tarieven vanaf 2020 de prijzen voor elektriciteitsinkoop voor de sector
extra gestegen. De glastuinbouwsector kent een CO2-sectorsysteem als tegenprestatie voor het verlaagd tarief voor aardgas, maar de opzet
hiervan heeft weinig individuele prikkels voor de tuinders en kent een vertraging
in de afhandeling. Om het verbruik van energie te verminderen of verduurzamen met
de EB sterker te bevorderen zou de beprijzing van aardgas ten opzichte van elektriciteit
kunnen worden aangepast. Dit zou dan wel moeten worden afgezet tegen de effecten op
de andere beleidsdoelen die met de betrokken regelingen worden nagestreefd. Denk bijvoorbeeld
aan de concurrentiepositie van de glastuinbouwsector. Keuzes hierin zijn aan een volgend
Kabinet.
Vraag 5
Kunt u een toelichting geven over de koppeling tussen Opslag Duurzame Energie (ODE)
en Stimulering Duurzame Energie (SDE)? Hoe zijn deze opbrengsten en uitgaven begrotingstechnisch
gezien precies aan elkaar gekoppeld? Welke aanpassingen in wet- en regelgeving zijn
nodig om de SDE en ODE los te koppelen, bijvoorbeeld wanneer de inzet is om de SDE
tijdelijk te verhogen zonder dat dit leidt tot het zwaarder belasten van huishoudens
of het mkb?
Antwoord 5
De ODE kent een ex-ante koppeling met de uitgaven aan de SDE. Dat wil zeggen dat de
ODE opbrengsten aan het begin van de kabinetsperiode gelijkgesteld worden aan de verwachte
kasuitgaven van de SDE. Gedurende de kabinetsperiode is er een scheiding van inkomsten
en uitgaven en ook tussen de ODE en SDE. Tegenvallers bij de SDE leiden niet tot een
lagere ODE en visa versa. Om de ODE opbrengst niet meer gelijk te stellen aan de SDE
uitgaven zouden de tariefstelling en toelichting in de Wet Opslag Duurzame Energie
en Klimaattransitie aangepast dienen te worden.
Vraag 6
Welke mogelijkheden zijn er om de energiebelasting beter te differentiëren naar CO2-uitstoot van de verschillende energiebronnen, waardoor de prikkel voor energiebesparing
bij grootverbruikers groter wordt?
Antwoord 6
Indien een betere differentiatie naar CO2-uitstoot gewenst is, zijn er meerdere mogelijkheden. Wel merk ik hierbij vooraf op
dat het doel van de EB niet alleen is om CO2-uitstoot te reduceren. Het eerste doel is om energiebesparing te stimuleren. Energieopwekking
heeft, naast CO2-uitstoot ook andere externe effecten. Zo zal ook bij volledig groene stroom een besparingsprikkel
een functie hebben. Denk bijvoorbeeld aan het beperken van het gebruik van grondstoffen
of land voor stroomopwekking. Daarnaast heeft de EB ook nog een budgettaire functie.
De EB kan allereerst beter sturen op CO2-reductie door het tarief van gas en elektriciteit meer in lijn te brengen met de
mate van CO2-uitstoot. Dit zou kunnen binnen het huidige stelsel, maar kan wel tot substantiële
herverdelingseffecten leiden van huishoudens en bedrijven die relatief meer elektriciteit
gebruiken naar huishoudens en bedrijven die relatief meer aardgas gebruiken. Meer
complex zou zijn om te differentiëren naar de oorsprong. Bijvoorbeeld een ander tarief
voor groene stroom dan voor grijze stroom. Dit is praktisch moeilijk omdat het niet
mogelijk is om als energie van het net wordt afgenomen, de bron daarvan fysiek te
onderscheiden. Bij een administratieve koppeling op basis van garanties van oorsprong
ontstaat weglek van de fiscale stimulans naar het buitenland zonder dat dat leidt
tot extra hernieuwbare energie in Nederland (zie hierover ook het antwoord op vraag
18). Op de efficiëntie van de prikkel voor energiebesparing bij grootverbruikers gaan
we reeds bij de beantwoording van vraag 1 in. Daarbij moet worden bedacht dat grootverbruikers
ook worden geprikkeld tot energiebesparing met de CO2-heffing voor de industrie en het Europese CO2-emissiehandelsysteem EU-ETS.
Vraag 7
Welke mogelijkheden zijn er om een variabel tarief toe te passen voor de energiebelasting
om in te spelen op het wisselend aanbod van duurzame elektriciteit? Is dit uitvoerbaar?
Antwoord 7
Het EB-tarief differentiëren afhankelijk van het wisselend aanbod van duurzame elektriciteit
is naar verwachting zeer complex. In de evaluatie EB wordt deze theoretische mogelijkheid
wel genoemd, omdat de externe kosten bij elektriciteit steeds meer tijdsafhankelijk
worden. De onderzoekers merken daarbij op dat voor het merendeel van de kleinverbruikers
de leveringsprijzen en nettarieven op dit moment niet flexibel zijn. De EB is daarmee
niet de enige prijscomponent die van invloed is op de flexibilisering. Indien meer
flexibilisering gewenst is zal beoordeeld moeten worden welk beleidsmiddel daartoe
het meest geschikt is.
Vraag 8
Wanneer is het onderzoek naar de energiebelasting bij bi-directioneel laden afgerond
en kan de Kamer de resultaten verwachten?
Antwoord 8
Het Ministerie van I&W heeft PwC gevraagd een onderzoek te doen naar het maatschappelijk
belang en het potentieel van bi-directioneel laden en knelpunten en oplossingsrichtingen
in wet- en regelgeving. Naar verwachting wordt dit rapport na de zomer gepubliceerd.
Vraag 9
Hoe kan de koppeling van meer of minder verduurzamingsmiddelen met een hogere of lagere
energierekening worden verbroken? Is overwogen verduurzamingsmaatregelen uit algemene
middelen te bekostigen of anderszins?
Antwoord 9
Een deel van de verduurzamingsmaatregelen, namelijk de kasuitgaven van de SDE regeling,
wordt gedekt door het heffen van ODE op de energierekening, zoals ook toegelicht bij
het antwoord op vraag 5. Er bestaat op dit moment een ex ante koppeling tussen de
ODE en SDE waardoor de ODE opbrengsten aan het begin van de kabinetsperiode gelijkgesteld
worden aan de te verwachten kasuitgaven van de SDE regeling. Een mogelijkheid om de
lasten niet op de energierekening terecht te laten komen is het financieren via de
algemene middelen. Ontkoppeling neemt de kosten niet weg, de wijze van financiering
bepaalt waar deze lasten vervolgens terecht komen en in welke mate deze transparantie
biedt over de bijdrage van de eindgebruiker aan de financiering van de energietransitie.
In het Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Financiering Energietransitie3 zijn verschillende beleidsopties uitgewerkt om verduurzamingsmaatregelen te financieren.
Het is aan een volgend kabinet om hierin keuzes te maken.
Vraag 10
Hoe verhouden de CO2-heffing voor de industrie, de degressiviteit van de energiebelasting en de steeds
hoger wordende EU-ETS-prijs zich?
Antwoord 10
Het EU ETS en de CO2-heffing voor de industrie beprijzen CO2-uitstoot bij grote installaties in met name de energiesector en de industrie. Daarbij
heeft het EU ETS als doel om voor kosteneffectieve CO2-reductie te zorgen in de EU. De CO2-heffing voor de industrie heeft als doel de reductiedoelstelling voor de industrie
die in het Klimaatakkoord is afgesproken te borgen. De EB en ODE hebben betrekking
op het verbruik van aardgas en elektriciteit bij in beginsel alle verbruikers in Nederland.
De EB heeft als doel om energiebesparing te stimuleren en om een budgettaire opbrengst
te genereren. De degressiviteit in de EB is een beleidsafweging tussen het stimuleren
van energiebesparing en de concurrentiepositie van energie-intensieve bedrijven.
Vraag 11
Op welke manier worden de toenemende rijksinkomsten van het veilen van ETS-rechten
meegenomen voor de financiering van de energietransitie?
Antwoord 11
De huidige Begrotingsregels kennen een strikte scheiding tussen inkomsten en uitgaven.
Meevallers en tegenvallers aan de inkomstenkant leiden niet tot hogere of lagere uitgaven.
Hogere inkomsten als gevolg van een gestegen ETS-prijs leiden dus niet automatisch
tot meer financieringsruimte voor de energietransitie. De afweging over de uitgaven
staat daarmee los van de inkomsten.
Vraag 12
Is in het kader van de energierekening van huishoudens overwogen de fiscale druk van
brandstof ook mee te nemen? Kan belastingdifferentiatie voor duurzame brandstoffen
hierop invloed hebben?
Antwoord 12
De belasting op brandstoffen valt buiten het onderzoeksveld van de evaluatie. De evaluatie
EB gaat wel kort in op de inkomenseffecten van de EB. De (lumpsum) belastingteruggaaf
werkt bijvoorbeeld nivellerend, omdat huishoudens met een laag besteedbaar inkomen
relatief meer profiteren dan huishoudens met een hoger besteedbaar inkomen.
Vraag 13
Door wie is vastgesteld dat groen gas voor de toepassing van energiebelasting en de
opslag duurzame energie gelijk is gesteld aan aardgas en waarom is dit zo?
Antwoord 13
Dit volgt uit de wettekst van de EB, zoals deze in 2008 is ingevoerd. Die wettekst
sluit aan bij de Richtlijn energiebelastingen en bepaalt dat producten die worden
gebruikt als aardgas ook als aardas worden aangemerkt. Bovendien sluit in de EB het
belastbare feit aan bij de eindverbruiker. Het is bij de verbruiker van gas niet fysiek
vast te stellen of het gas groen of grijs is. Dit maakt dat het zeer lastig zou zijn
om de oorsprong van het gas mee te nemen in de bepaling van het tarief.
Het kabinet kijkt in het kader van de uitvoering van de Routekaart Groen Gas naar
beleidsopties om groen gas sterker te stimuleren en bekijkt in dat kader ook de mogelijkheden
voor fiscale differentiatie in de EB. Daarnaast komt de Europese Commissie naar verwachting
deze zomer met een herzieningsvoorstel voor de Richtlijn energiebelastingen. Mogelijk
zal daarin ook aandacht komen voor groen gas.
Vraag 14
Waarom wordt voor milieubelastingen geen onderscheid gemaakt tussen groene en fossiele
brandstoffen?
Antwoord 14
De EB kent in de huidige fiscale systematiek geen onderscheid tussen hernieuwbare
en fossiele brandstoffen. De belangrijkste reden hiervoor is, zoals ook genoemd in
het antwoord op vraag 13, dat er fysiek geen onderscheid te maken is naar de oorsprong
van de brandstof bij degene van wie de belasting wordt geheven. De stimulering van
duurzame energie is mede om die reden geregeld via de subsidieregeling SDE. Verder
wordt het gebruik van fossiele brandstof bij elektriciteitsopwekking en bij de grote
industrie beprijsd via het Europese emissiehandelsysteem EU-ETS.
Vraag 15
Wat is de reden dat in de Wet belastingen op milieugrondslag wel een tegemoetkoming
is opgenomen voor de levering of het verbruik van aardgas en elektriciteit die wordt
gebruikt voor het opwekken van groene stroom, terwijl deze uitzondering niet bestaat
voor verbruik van groene stroom om groen gas op te wekken?
Antwoord 15
Op grond van de Richtlijn energiebelastingen worden brandstoffen, die worden ingezet
bij elektriciteitsproductie, vrijgesteld. Die vrijstelling geldt ook voor elektriciteit
die wordt gebruikt om weer elektriciteit op te wekken (bijvoorbeeld om turbines in
windturbines op te starten). De ratio achter deze vrijstelling is het voorkomen van
dubbele belastingheffing in de keten van de elektriciteit. De opgewekte elektriciteit
is immers belast op het moment dat het geleverd wordt. Voor het geval van gebruik
van elektriciteit om groen gas op te wekken bestaat geen direct vergelijkbare vrijstelling
zoals bij de opwekking van elektriciteit. De Richtlijn energiebelastingen staat dat
niet toe. In het geval dat groene stroom wordt gebruikt om groen gas op te wekken
kan mogelijk wel gebruik worden gemaakt van andere vrijstellingen, zoals de vrijstelling
voor het gebruik van zelf opgewekte elektriciteit uit duurzame bronnen. Voorwaarde
is daarbij wel dat de stroom niet geleverd wordt via het net maar achter de aansluiting
wordt gebruikt voor het opwekken van gas.
Vraag 16
Hoeveel belasting wordt jaarlijks opgehaald via de energiebelasting en ODE door middel
van de heffing over groen gas?
Antwoord 16
Groen gas wordt door de producent ingevoed in het aardgasnet en vervolgens vermengd
met het reguliere gas. Hierdoor is het niet mogelijk om een fysiek onderscheid te
maken bij de levering aan de verbruiker. In verband met het ontbreken van dit fysieke
onderscheid is er op dit moment onvoldoende data beschikbaar om aan te kunnen geven
hoeveel belasting jaarlijks via de EB en ODE wordt opgehaald door middel van de heffing
over groen gas. Wel kan uit CBS data4 worden afgeleid dat er in 2019 in totaal 128 mln. m³ groen gas is ingevoed in het
aardgasnet. Het is echter niet mogelijk om aan te geven in welke schijven het groene
gas verbruikt wordt, waardoor op dit moment niet kan worden berekend hoeveel belasting
hierover jaarlijks wordt opgehaald.
Vraag 17
Hoeveel SDE+-subsidie wordt jaarlijks door groengasprojecten ontvangen?
Antwoord 17
Tabel 1. Kasuitgaven groengas projecten per jaar (bedragen x € 1 mln)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
SDE
0,6
4,3
5,7
8,2
9,2
14,0
14,3
17,0
15,2
13,7
12,6
SDE+
–
–
0,8
3,3
2,8
9,9
13,1
24,1
28,7
45,3
50,3
Totaal
0,6
4,3
6,5
11,5
12,0
23,9
27,4
41,1
43,8
58,9
62,9
Vraag 18
Kan het niet of minder heffen van belasting over het produceren of gebruik van groen
gas leiden tot weglek van belasting naar het buitenland? Zo ja, op welke manier?
Antwoord 18
Op het moment dat Nederland niet of minder zou gaan heffen over het gebruik van groen
gas kunnen weglekeffecten optreden. Bij elektriciteit heeft Nederland een differentiatie
naar duurzaamheid gekend. Omdat bij de afnemer niet vast te stellen is wat de oorsprong
van de elektriciteit is (duurzaam of niet), was dit systeem gebaseerd op certificaten
van oorsprong. Dit systeem is begin jaren 2000 vanwege problemen afgeschaft en vervangen
door een subsidieregeling. Het belangrijkste probleem bij die regeling was de weglek
van de fiscale stimulans naar het buitenland zonder dat hier extra hernieuwbare energie
uit Nederland tegenover stond. In de praktijk verschoof administratief groene energie
van het buitenland naar Nederland en werd er in Nederland niet meer duurzame energie
geproduceerd. Het was juridisch niet toegestaan om duurzame energie uit het buitenland
uit te sluiten van de regeling. Het is niet onwaarschijnlijk dat een dergelijk weglekrisico
ook bij groen gas kan ontstaan.
Vraag 19
Hoe hoog is de CO2-heffing en de ETS-prijs in vergelijking met de energiebelasting en ODE, omgerekend
naar €/kWh elektriciteit of m3 gas?
Antwoord 19
Om deze instrumenten te vergelijken is het mogelijk om voor de EB en ODE het impliciete
tarief per ton CO2 te berekenen. De onderstaande tabel geeft dit weer voor de verschillende verbruiksschijven
in de EB en ODE.5 Deze tabel is conform figuur 34 in de evaluatie EB, maar met bijgewerkte tarieven
voor 2021. Hierbij moet wel worden bedacht dat voor een aantal sectoren vrijstellingen
gelden zoals bijvoorbeeld voor aardgas gebruikt in metallurgische en mineralogische
procedés. De EU ETS-prijs bedraagt € 50,24 per ton CO2 (peildatum: 3 juni 2021). De CO2-heffing bedraagt in 2021 € 30,48 per ton CO2. De CO2-heffing is vormgegeven als minimumprijs; voor EU ETS-bedrijven wordt het tarief van
de CO2-heffing verminderd met de EU ETS-prijs. Het EU ETS en de CO2-heffing kennen ook vrijstellingen in de vorm van gratis rechten of dispensatierechten,
waardoor de heffing niet over de volledige CO2-uitstoot wordt betaald.
Tabel 2. Tarieven EB + ODE 2021 (in euro per ton CO2)
0–36 GJ
36–180 GJ
180–5.381 GJ
5.381–31.650 GJ
31.650–36.000 GJ
36.000–316.500 GJ
> 316.500 GJ
Gas (regulier)
243
243
243
50
26
26
20
Elektriciteit
366
273
107
107
107
3
3
Vraag 20
Waarom zijn de energiebelasting en ODE niet gezamenlijk geëvalueerd? Mede gezien de
gezamenlijke uitvoering en gekoppelde effecten van deze belastingen, bijvoorbeeld
op de energierekening?
Antwoord 20
De evaluatie van de EB ziet voor een groot deel op de EB inclusief de ODE. Zo is voor
het bepalen van bijvoorbeeld het energiebesparingseffect, de elasticiteiten en de
financiële effecten het effect van de EB en ODE gezamenlijk berekend. Ook bij het
evalueren van de fiscale regelingen is rekening gehouden met de werking in zowel de
EB als ODE. Tegelijkertijd heeft de ODE nog een specifieke doelstelling die niet aan
de orde is bij de EB. Dit betreft het creëren van transparantie over de bijdrage die
huishoudens en bedrijven leveren aan de stimulering van hernieuwbare energie. Om dat
onderwerp voldoende aandacht te geven en te voldoen aan eerdere toezeggingen op dat
terrein6 heeft de Minister van EZK in aanvulling en in samenhang met de evaluatie EB een evaluatie
naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de ODE op de specifieke doelstelling
laten uitvoeren door CE Delft. Daarnaast is er aanvullend een ambtelijke toekomstverkenning
verricht naar mogelijkheden om knelpunten die voortvloeien uit het oorspronkelijke
doel van de ODE en de randvoorwaarden die in de loop der jaren aan het instrument
gekoppeld zijn zoveel mogelijk te verminderen binnen de huidige vormgeving van de
ODE. In de Kamerbrieven bij de beiden evaluaties is deze samenhang tussen de rapporten
als ook de samenhang met het IBO financiering energietransitie toegelicht.
Vraag 21
Kunt u aangeven welke aanvullende inzichten de evaluatie volgens u heeft geleverd
ten opzichte van het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) «Financiering energietransitie»,
het OESO-onderzoek «Policies for a climate-neutral industry» en het pakket «Bouwstenen
voor een beter belastingstelsel»?
Antwoord 21
De evaluatie EB beoordeelt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de EB in het algemeen,
en de fiscale regelingen meer specifiek, op de oorspronkelijke doelstellingen. Daarnaast
is de interactie met de energietransitie onderzocht. Belangrijk inzicht uit de evaluatie
is dat de EB een substantiële besparingsprikkel geeft. Inschatting is dat zonder de
EB bij huishoudens en kleine ondernemingen het aardgasverbruik zo’n 9% hoger zou hebben
gelegen en het elektriciteitsverbruik zo’n 8% hoger. Verder geeft de evaluatie inzicht
in de invloed van de EB op verschillende energiebesparingscasussen. De evaluatie heeft
daarnaast het inzicht vergroot in de doeltreffendheid en doelmatigheid van de verschillende
regelingen. De evaluatie heeft verder meer inzicht gegeven in de uitvoeringskosten.
Die blijken relatief laag in verhouding tot de gerealiseerde belastingopbrengsten
en energiebesparing. De gemiddelde uitvoeringskosten per belastingplichtige zijn wel
relatief hoog. Daar staat tegenover dat de belastinginkomsten ook relatief hoog zijn
bij deze beperkte groep belastingplichtigen. Door de verschillende specifieke regelingen
is de energiebelasting arbeidsintensief voor de Belastingdienst. De onderzoekers zien
mogelijkheden om de complexiteit van de EB verder te verminderen onder meer door uitfasering
van specifieke regelingen. Daarnaast constateren de onderzoekers dat de doelmatigheid
van de EB beter zou kunnen door de tarieven beter in balans te brengen in relatie
tot de externe kosten en specifieke regelingen stapsgewijs uit te faseren. Die laatste
inzichten sluiten aan bij de beleidsopties die in de bouwstenen voor een beter belastingstelsel
aan de orde komen op het terrein van de EB. Daarbij geldt wel dat dergelijke uitfasering
van regelingen en vermindering van de degressiviteit van de tarieven bij voorkeur
gezamenlijke met de andere lidstaten op Europees niveau plaatsvindt met oog op mogelijke
weglekeffecten.
Het IBO kijkt naar de totale kosten van de energietransitie, de prikkels om die kosten
te verlagen en de lastenverdeling. De aanbevelingen op het terrein van de energiebelastingen
zoals gedaan in het IBO sluiten aan bij de aanbevelingen in de evaluatie van de EB.
Dit betreft met name het verbeteren van de CO2-beprijzing door het uitfaseren van uitzonderingen en het aanpassen van tarieven.
In het OESO-onderzoek is geëvalueerd in hoeverre het Nederlandse beleid de klimaat(neutraliteits)doelstelling
voor 2050 ondersteunt. Dit betrof naast de EB ook andere fiscale instrumenten (met
name CO2-heffing), innovatiesubsidies (met name SDE) en flankerend beleid (infrastructurele
plannen, mededingings-, arbeidsmarkt- en onderwijsbeleid). Ook de conclusies van het
OESO-onderzoek sluiten aan bij de aanbevelingen in de evaluatie van de EB. De OESO
moedigt Nederland aan om de degressiviteit en vrijstellingen in de EB geleidelijk
te verminderen, waarbij de weglekeffecten in het oog gehouden dienen te worden.
Vraag 22
Kunt u schetsen hoe u het vervolgproces van de eventuele aanpassingen van de energiebelasting
en de bijbehorende fiscale regelingen, voor zich ziet, gezien de samenhang met de
verschillende nationale en internationale dossiers zoals de financiering van de klimaattransitie
en de herziening van de richtlijn Energiebelastingen?
Antwoord 22
Het is aan een volgend kabinet om te bepalen hoe om te gaan met de aanbevelingen uit
de evaluatie en met eventuele aanpassingen van de EB en de bijbehorende fiscale regelingen.
De inzichten uit de evaluatie kunnen verder worden gebruikt bij het beoordelen van
het herzieningsvoorstel voor de Richtlijn energiebelastingen dat de Europese Commissie
naar verwachting deze zomer zal publiceren.
Vraag 23
Wat is de verdeling in verantwoordelijkheden met betrekking tot opvolgen van evaluatie
aanbevelingen tussen u en de Minister van Economische Zaken en Klimaat?
Antwoord 23
In algemene zin is de Staatssecretaris van Financiën beleidsverantwoordelijk voor
de EB en draagt de Staatsecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie
beleidsverantwoordelijkheid voor de ODE. Vanwege de invloed van de EB op bijvoorbeeld
het energie- en klimaatbeleid dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatsecretaris
van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie is het gebruikelijk dat wanneer
sprake is van een aanpassing in de EB die invloed heeft op dat beleid deze in goede
afstemming plaatsvindt. Vice versa geldt dat ook wanneer er sprake is van een aanpassing
in de ODE die invloed heeft op de EB.
Vraag 24
Waarom is er niet gekozen voor een empirische, kwantitatieve evaluatie om het effect
van de energiebelasting aan te tonen?
Antwoord 24
De evaluatie van de EB brengt met een literatuuranalyse elasticiteiten voor energieverbruik
in beeld. Met deze elasticiteiten zijn de effecten van de EB en ODE op het energieverbruik
van bedrijven en huishoudens gekwantificeerd. In principe is een elasticiteitenbenadering
een goede manier om het effect van de EB op energiebesparingsgedrag te analyseren.
De benadering kent echter ook een aantal kenmerken die de uitkomst wat minder zeker
maken. Zo zijn de elasticiteiten vastgesteld op basis van data uit het verleden. Dit
terwijl de elasticiteiten voor energieverbruik in de toekomst kunnen veranderen door
wijzigingen in consumptiegedrag, maar ook door beleidswijzigingen en technologische
ontwikkelingen. Verder bleek uit de beschikbare literatuur dat er weinig onderzoek
bestaat dat zich specifiek op Nederlandse huishoudens en bedrijven richt. Zo is met
name voor het vaststellen van de prijselasticiteit van Nederlandse bedrijven gebruik
gemaakt van studies op Europees niveau. De elasticiteiten in andere landen, met andere
kenmerken van hun energiegebruik en ander beleid, kunnen afwijken van de Nederlandse
situatie. Het is daarom niet zeker of de in de literatuur gevonden elasticiteiten
helemaal één op één toegepast kunnen worden op de Nederlandse situatie.
Ik bestudeer nog of er mogelijkheden zijn om in aanvulling op de literatuuranalyse
die heeft plaatsgevonden in de evaluatie van de EB te onderzoeken of er met aanvullend
kwantitatief onderzoek elasticiteiten voor specifiek de Nederlandse situatie ontwikkeld
kunnen worden. Ik zal daar bij de evaluatieplanning die op Prinsjesdag zal worden
gepubliceerd op terugkomen.
Vraag 25
Hoe kijkt u aan tegen de constatering dat de energiebelasting in termen van energiebesparing
(door kostprijsverhoging) vooral lijkt te werken voor kleingebruikers en maar beperkt
voor grootgebruikers?
Antwoord 25
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 26
Kunnen volgens u de doelen van afzonderlijke fiscale regelingen ook met andere beleidsinstrumenten
bereikt worden? Zo ja, welke?
Antwoord 26
De specifieke regelingen zijn gericht op het compenseren van specifieke groepen gebruikers,
het waarborgen van de internationale concurrentiepositie van bedrijven of het aanmoedigen
van specifieke vormen van productie of verbruik van energie. In de evaluatie EB is
naar 7 specifieke regelingen gekeken. De conclusies hiervan verschillen per regeling,
maar bij geen van de regelingen is geconcludeerd dat die geheel niet doeltreffend
of doelmatig is. Er zijn andere beleidsinstrumenten denkbaar waarmee deze doelen behaald
kunnen worden. Tot op zekere hoogte gebeurt dit ook al in de vorm van specifieke subsidies,
zoals de SDE. De afweging welk beleidsinstrument geschikt is om een bepaald doel na
te streven is afhankelijk van de analyse van de doeltreffendheid en doelmatigheid
van het instrument en de alternatieven.
Vraag 27
Hoe beziet u de effectiviteit van het degressieve tarief van de energiebelasting,
gezien de beperkte prikkel tot energiebesparing die hiervan uitgaat voor grootgebruikers?
Antwoord 27
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 28
Hoe kan volgens u ingespeeld worden op het wisselend aanbod van duurzame energie door
middel van tarieven?
Antwoord 28
Zie het antwoord op vraag 7.
Vraag 29
In 2019 werd 56% van de energiebelasting door huishoudens betaald en 44% door bedrijven.
Hoe ziet de verdeling eruit in andere EU-lidstaten?
Antwoord 29
Een internationale vergelijking van de lastenverdeling in de EB tussen huishoudens
en bedrijven is niet beschikbaar. Alleen de lastenverdeling in de EB en ODE in Nederland
is door onderzoeksbureau CE Delft in de evaluatie EB in beeld gebracht. Verder wordt
in de evaluatie onder meer gewezen op onderzoeken van Eurostat (2020) en PwC (2018),
waarbij voor verschillende (industriële) verbruiksprofielen de lastendruk van de EB
per verbruikte kWh elektriciteit of m³ aardgas is berekend. In deze onderzoeken is
in de onderzochte EU-lidstaten daarbij voor zover mogelijk rekening gehouden met de
energieprijzen, belastingen op energie en geldende fiscale regelingen. Deze onderzoeken
geven echter geen inzicht in de macro-economische lastenverdeling van de EB tussen
huishoudens en bedrijven in andere EU-lidstaten.
Vraag 30
In het onderzoek wordt geconstateerd dat de verduurzamingsprikkel wordt vergroot door
een zo vlak mogelijk tarief voor energiebelasting en ODE te hanteren met zo min mogelijk
vrijstellingen. Deelt u de opvatting dat het snel en gezamenlijk (in nationaal en
internationaal verband) afbouwen van degressieve tarieven en fiscale regelingen voor
grootverbruikers de doelmatigheid en doeltreffendheid van de energiebelasting kan
verbeteren, helpt bij de energietransitie en de klimaatopgave en bij voldoende coördinatie
geen of slechts beperkte gevolgen heeft voor de concurrentiepositie?
Antwoord 30
Ik deel de opvatting dat de herziening van de Richtlijn energiebelastingen kansen
biedt om specifieke uitzonderingen voor bedrijven of sectoren te beperken met behoud
van het gelijke speelveld. Nederland staat dan ook positief tegenover het voornemen
van de Europese Commissie om in het herzieningsvoorstel te komen met voorstellen om
minimumtarieven te verhogen en de ruimte voor vrijstellingen te beperken om de EB
zo sterker te laten bijdragen aan CO2-reductie met oog voor de mogelijke gevolgen voor de internationale concurrentiepositie
van bedrijven op de wereldmarkt.
Vraag 31
Wat is nu de verdeling van energiebelasting over huishoudens, kleinverbruikers en
grootverbruikers?
Antwoord 31
In de evaluatie van de EB is geconcludeerd dat de opbrengsten van de EB en ODE in
2019 oplopen naar in totaal € 6,7 miljard. Hiervan werd in 2019 56% door huishoudens
afgedragen en 44% door bedrijven. Het is niet mogelijk om deze lasten onder te verdelen
naar huishoudens, kleinverbruikers en grootverbruikers. Immers, een huishouden zal
ook als kleinverbruiker kwalificeren en verder is het een definitiekwestie welke bedrijven
je als klein- of grootverbruiker kwalificeert. Het is alleen mogelijk om een indicatieve
verdeling te verstrekken van de opbrengsten van de EB en ODE over de verschillende
schijven van de EB of naar de categorieën huishoudens en bedrijven.
Vraag 32
Bent u van plan vast te houden aan dit degressieve stelsel?
Antwoord 32
Uit de evaluatie blijkt dat de EB met name doeltreffend is bij huishoudens en bedrijven
met een laag energiegebruik. Het effect is minder sterk bij grootverbruikers door
de lagere schijftarieven en specifieke regelingen. Ook bij een laag tarief draagt
de EB nog bij aan het besparen van energie, maar die prikkel is daar minder groot.
De degressiviteit is een beleidsafweging tussen het stimuleren van energiebesparing
en de concurrentiepositie van energie-intensieve bedrijven. Het is aan een volgend
Kabinet om te beslissen over eventuele aanpassingen aan het degressieve stelsel. Een
verhoging van de minimumtarieven in het herzieningsvoorstel voor de Richtlijn energiebelastingen
zou mogelijk ruimte kunnen geven voor het geleidelijk verminderen van de degressiviteit
van het tariefstelsel zonder dat dat nadelen heeft voor de internationale concurrentiepositie.
Vraag 33
Wat is de impact van de belasting op elektriciteit met betrekking tot verduurzaming?
Is het kabinet niet voornemens om de industrie en andere sectoren te elektrificeren?
Antwoord 33
In de evaluatie van de EB en de evaluatie en toekomstverkenning van de ODE is geconcludeerd
dat de tariefstructuur van gas en elektriciteit niet in evenwicht is en op verschillende
plekken niet goed aansluit bij de externe kosten van het energieverbruik. Daarbij
wordt verder geconcludeerd dat de CO2-emissie van de gemiddelde elektriciteitsmix snel afneemt richting 2030 en zal gegeven
het huidige tariefverschil de ongelijke prikkelwerking verder toenemen ten nadele
van elektriciteit. Ten slotte wordt geconcludeerd dat het met oog op de energietransitie
wenselijk is zo veel mogelijk energiegebruikers te beprijzen met gelijke tarieven
per eenheid CO2 en het aantal vrijstellingen en verlaagde tarieven te beperken. Vanwege de koppeling
tussen de EB en de ODE is het van belang om een eventuele aanpassing van de tarieven
in samenhang te bezien. Naast de energiebelastingen bestaat een omvangrijke beleidsmix
waarmee de industrie en andere sectoren via normering, beprijzing en subsidiëring
gestimuleerd worden om te investeren in verduurzaming en elektrificatie, zoals bijvoorbeeld
de SDE en de nationale CO2-heffing.
Vraag 34
Wat is de impact van de stijgende ETS-prijzen op het nut en de noodzaak van de huidige
opzet van de energiebelasting en de huidige fiscale regelingen?
Antwoord 34
In het antwoord op vraag 19 is het impliciete tarief per ton CO2 in de EB en ODE afgezet tegen de ETS-prijs. CE Delft heeft in de evaluatie aanbevolen
dat de tarieven van de EB geleidelijk meer in lijn worden gebracht met de CO2-uitstoot. Dat betekent dat de EB voor aardgas omhoog moet ten opzichte van elektriciteit
en de hogere schijven stijgen ten opzichte van lagere schijven. Daarbij heeft CE Delft
aanbevolen rekening te houden met de CO2-prijsprikkel van instrumenten zoals het EU ETS. De toenemende EU ETS-prijs draagt
voor EU ETS-bedrijven namelijk reeds bij aan een meer gelijke beprijzing.
Vraag 35
Wat zijn de gevolgen voor de energierekening voor huishoudens en bedrijven, indien
vrijstellingen voor de energiebelastingen worden afgebouwd (uitgesplitst naar jaar
t/m 2030.)?
Wat zijn de gevolgen voor de energierekening voor huishoudens en bedrijven, indien
de ODE-verdeling wordt aangepast naar 70% voor het bedrijfsleven en 30% voor huishoudens
(uitgesplitst naar de komende tien jaar)?
Wat zijn de gevolgen voor de energierekening voor huishoudens en bedrijven, indien
de ODE-verdeling wordt aangepast naar 80% voor het bedrijfsleven en 20% voor huishoudens
(uitgesplitst naar de komende tien jaar)?
Wat zijn de gevolgen voor de energierekening voor huishoudens en bedrijven, indien
de ODE-verdeling wordt aangepast naar 90% voor het bedrijfsleven en 10% voor huishoudens
(uitgesplitst naar de komende tien jaar)?
Antwoord 35
De ambtelijke toekomstverkenning van de ODE7 schetst verschillende mogelijke effecten van het afbouwen van de fiscale regelingen
op de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. De uitfasering van specifieke
regelingen kan leiden tot een minder sterke differentiatie in de effectieve lastendruk
van de ODE en een verbetering van de prikkelwerking voor verduurzaming. Daarnaast
zou een uitfasering van de fiscale regelingen ruimte bieden om de ODE-tarieven te
verlagen om dezelfde opbrengst te realiseren.
De specifieke regelingen hebben betrekking op een relatief beperkt aantal bedrijven/sectoren.
Bij het afbouwen van de bestaande vrijstellingen kan ervoor gekozen worden om de ODE-lasten
evenrediger te verdelen. Dit kan het draagvlak voor de transitie vergroten en tot
betere prijsprikkels voor verduurzaming en energiebesparing leiden. Eventuele uitfasering
van de regelingen leidt tot een verschuiving van lasten: voor een grote groep dalen
de tarieven licht, terwijl de lasten voor een kleine groep fors stijgen.
Op dit moment bestaat er binnen de ODE een lastenverhouding van een derde huishoudens
en twee derde bedrijven. In de toekomstverkenning is een beeld geschetst van het tarievenpad
(zie tabel hieronder) op basis van deze verhouding. Dit pad houdt geen rekening met
grondslagversmalling die optreedt als gevolg van energiebesparing. Bij een wijziging
in de lastenverdeling zullen de tarieven en het gedeelte van de belastingvermindering
dat aan de ODE toegerekend wordt gaan schuiven.
De tarieven tot en met het jaar 2022 zijn inmiddels wettelijk vastgesteld. De tarieven
van 2023 tot en met 2025 in het basispad blijven onzeker. Deze kunnen uiteindelijk
afwijken van de tarieven die daadwerkelijk vastgesteld worden door meerdere factoren
zoals bijvoorbeeld grondslagerosie of aanpassing van de SDE uitgaven. Vanwege de vele
onzekerheden kan er nog geen pad richting 2030 geschetst worden.
De gevolgen voor de energierekening van huishoudens zijn afhankelijk van onder andere
het specifieke verbruik van een huishouden. Daarnaast bestaat de energierekening ook
uit EB, nettarieven en leveringstarieven.
Tarieven
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Kasuitgaven SDE
1.730
2.411
2.648
2.692
2.838
3.062
3.198
Aardgas in cent/m3
0–170.000 m3
5,24
7,75
8,51
8,65
9,12
9,84
10,28
170.000 – 1.000.000 m3
1,61
2,14
2,35
2,39
2,52
2,71
2,83
1.000.000 – 10.000.000 m3
0,59
2,12
2,32
2,36
2,49
2,69
2,81
>10.000.000 m3
0,31
2,12
2,32
2,36
2,49
2,69
2,81
Verlaagd tarief glastuinbouw in cent/ m3
0–170.000 m3
0,84
1,24
1,37
1,39
1,47
1,58
1,65
170.000 – 1.00.000 m3
0,61
0,81
0,89
0,9
0,95
1,02
1,07
1.000.000 – 10.000.000 m3
0,59
2,12
2,32
2,36
2,49
2,69
2,81
>10.000.000 m3
0,31
2,12
2,32
2,36
2,49
2,69
2,81
Elektriciteit in cent/kWh
0 – 10.000 kWh
1,89
2,73
3,00
3,05
3,21
3,47
3,62
10.000 – 50.000 kWh
2,78
3,75
4,11
4,18
4,41
4,76
4,97
50.000 – 10.000.000 kWh
0,74
2,05
2,25
2,29
2,42
2,61
2,72
>10.000.000 kWh
0,03
0,04
0,04
0,05
0,05
0,05
0,05
Ter illustratie is hieronder aangegeven welke tarieven er bij elke verhouding zouden
ontstaan voor het jaar 2021. De tabel hieronder houdt alleen rekening met een wijziging
in de tarieven, de belastingvermindering is hierbij gelijk gehouden. Daarnaast is
ervan uitgegaan dat de tarieven voor elektriciteit en aardgas in de eerste schijf
evenredig verlaagd worden en de tarieven voor elektriciteit en aardgas in de tweede,
derde en vierde schijf evenredig verhoogd worden ten opzichte van de huidige situatie.
Dit is slechts één mogelijke, illustratieve uitwerking, maar om een andere verdeling
van lasten te bereiken zijn onderliggend veel keuzes te maken, waaronder de keuze
tussen tariefsverlagingen voor huishoudens of het verhogen van de belastingvermindering.
Daarnaast is het van belang dat deze keuzes impact hebben op het al dan niet realiseren
van de randvoorwaarden die aan de lastenverdeling van de ODE zijn gesteld conform
het Klimaatakkoord.
Tarieven 2021
(huishoudens/bedrijven)
Huidige situatie (33/67)
30/70
20/80
10/90
Aardgas in cent/m3
0–170.000 m3
8,51
8,11
6,43
4,74
170.000 – 1.000.000 m3
2,35
2,51
3,18
3,86
1.000.000 – 10.000.000 m3
2,32
2,48
3,14
3,81
>10.000.000 m3
2,32
2,48
3,14
3,81
Verlaagd tarief glastuinbouw in cent/ m3
0–170.000 m3
1,37
1,3
1,03
0,76
170.000 – 1.00.000 m3
0,89
0,95
1,2
1,46
1.000.000 – 10.000.000 m3
2,32
2,48
3,14
3,81
>10.000.000 m3
2,32
2,48
3,14
3,81
Elektriciteit in cent/kWh
0 – 10.000 kWh
3
2,86
2,27
1,67
10.000 – 50.000 kWh
4,11
4,39
5,57
6,75
50.000 – 10.000.000 kWh
2,25
2,4
3,05
3,7
>10.000.000 kWh
0,04
0,04
0,05
0,07
Vraag 36
Hoe valt de lastenverdeling voor huishoudens, bedrijven en instellingen uit indien
de SDE++ niet via de ODE maar via de algemene middelen wordt gefinancierd (uitgesplitst
naar jaar t/m 2030)?
Antwoord 36
Indien ervoor gekozen wordt om de SDE-uitgaven niet langer via de ODE, maar via de
algemene middelen te financieren, dan geldt dat het afhankelijk is van het gekozen
alternatieve financieringsinstrument hoe de lastenverdeling tussen verschillende groepen
zal wijzigen. De belastingmix is namelijk zodanig divers, dat iedere belasting en/of
heffing waarmee beoogd wordt om algemene middelen te genereren een andere lastenverdeling
zal kennen. Het gekozen alternatieve instrument voor het ophalen van algemene middelen
zal daarom bepalend zijn voor de mutaties die optreden in de lastenverdeling tussen
huishoudens, bedrijven en instellingen.
Vraag 37
Kunt u aangeven hoe de (steeds) groeiende EU-ETS-prijs zich verhoudt tot het degressieve
stelsel van de energiebelasting en de CO2-heffing voor de industrie? Hoe hoog is de ETS-prijs, omgerekend naar euro per kilowattuur
en/of kubieke meter gas, vergeleken met de energiebelasting en de ODE? Kunt u dezelfde
vraag beantwoorden voor de CO2-heffing?
Antwoord 37
Zie het antwoord op vraag 19.
Vraag 38
Hoe kan de enorme oploop van het verschil tussen de tarieven voor groot- en kleinverbruikers
worden verklaard?
Antwoord 38
Hierbij is vooral relevant dat historisch gezien de EB in 1996 begonnen is als een
kleinverbruikersheffing voor aardgas, elektriciteit en minerale is oliën. Vanaf 2004
is de maximale grens afgeschaft en geldt er ook een heffing voor grootverbruikers.
Vanaf 2013 wordt er daarnaast ODE geheven. De ODE kent vanaf de invoering naar analogie
van de EB een degressief karakter om rekening te houden met de internationale concurrentiepositie
van grootverbruikers en het risico op weglek van CO2-uitstoot te beperken. De ODE-tarieven en tariefstructuur zijn in de loop der jaren
toegenomen ter dekking van de geraamde oplopende SDE-kasuitgaven. Bij de presentatie
van het Klimaatakkoord heeft het kabinet aangekondigd de lastenverdeling tussen huishoudens
en bedrijven aan te passen en het kleine mkb daarbij zoveel mogelijk te ontzien door
de nadruk te leggen op grootverbruikers. Om dit te realiseren is afgesproken om alleen
de tarieven in de twee hoogste schijven te verhogen, waardoor de lasten voor grootverbruikers
fors verhoogd zijn in 2020 t.o.v. 2019. Hierdoor zijn de tarieven voor grootverbruikers
(schijf 3 en 4) procentueel harder gestegen sinds de invoering van de heffing dan
de tarieven voor kleinverbruikers (schijf 1 voor aardgas, schijf 1 en 2 voor elektriciteit).
Vanwege de degressieve tariefstructuur zijn de kleinverbruikerstarieven in absolute
zin echter sterker gestegen dan de tarieven voor grootverbruikers. Deze ontwikkelingen
hebben ertoe geleid dat grootverbruikers nu aanzienlijk meer belast worden dan aan
het begin van de heffing van de EB. Desalniettemin is door de degressieve tariefstructuur
de belastingdruk op kleinverbruik nog steeds hoger dan op grootverbruik.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier