Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 35830-VIII-2)
35 830 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2020
Nr. 8 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2020 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 35 830 VIII, nr. 2).
De Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media hebben deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2021. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Vrij
1
Waarom is het niet te zeggen of scholen met hun inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
de beoogde leerlingen «in een kwetsbare positie» bereiken, en of deze door de programma’s
hun achterstanden inlopen? Op welke manier controleert u dat dit toch gebeurt?
Op landelijk niveau is – mede gezien privacywetgeving en het beperken van administratieve
lasten voor scholen – niet in beeld en ook niet in beeld te brengen welke individuele
leerlingen daadwerkelijk in een kwetsbare positie verkeren en daardoor (extra) ondersteuning
nodig zouden hebben in de vorm van inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Dat is ook
niet nodig: dat beeld is er juist op schoolniveau wel: dáár weet men welke leerlingen
het meeste baat hebben bij extra ondersteuning, en dáár kan men die ondersteuning
ook (laten) organiseren. De context, problematiek en behoeften verschillen per school.
Daarbij is het aannemelijk dat scholen waar veel leerlingen afkomstig zijn uit «kwetsbare
gebieden» voor grotere uitdagingen staan dan andere scholen; daarom konden deze scholen
voor twee keer zoveel leerlingen subsidie aanvragen als die andere scholen en dus
ook voor meer leerlingen een extra ondersteuningsaanbod organiseren. Daarbij moeten
scholen zich verantwoorden over het aantal leerlingen dat daadwerkelijk een programma
heeft gevolgd, niet over welke leerlingen dat waren. Op schoolniveau kan de medezeggenschapsraad
(MR) het bevoegd gezag erop aanspreken als er signalen zouden zijn dat leerlingen
ten onrechte niet of juist wel een inhaal- en ondersteuningsprogramma kunnen volgen.
Hierover zijn geen signalen ontvangen.
Er wordt momenteel reeds onderzoek uitgevoerd naar de uitvoering en resultaten van
de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Een consortium onder leiding van hoogleraar
Melanie Ehren doet dat voor vve/po en vo, een samenwerking van KBA, Oberon en de Universiteit
Utrecht voor het mbo. De onderzoekers zijn in oktober 2020 gestart en leveren voor
het einde van 2021 hun eerste inzichten op. Een jaar later volgen de eindconclusies.
Uw Kamer zal daar te gelegener tijd over worden geïnformeerd.
2
Op welke manier geeft u opvolging aan de constatering van de ARK1 dat de 8,5 miljard euro binnen het Nationaal Programma Onderwijs nog niet inzichtelijk
is, zowel op school- als op landelijk niveau?
De brief van de ARK bevat waardevolle aandachtspunten die OCW ter harte neemt. Het
Nationaal Programma Onderwijs omvat een forse investering van 8,5 miljard euro, waarvan
het belangrijk is dat het goed wordt besteed en dat het beoogde doel wordt bereikt.
Met de ARK wordt de mening gedeeld dat bewuste keuzes over de financiering, controle
en verantwoording op zijn plaats zijn. Daarbij wordt vooraf bepaald welke informatie
over resultaten en uitgaven nodig is, meer dan in vergelijkbare bekostigingsregelingen.
Bij de uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs zijn de aandachtspunten van
de ARK meegenomen. Daarbij is het van belang de balans te bewaken tussen de verantwoording
over publieke middelen en de administratieve lasten voor scholen en instellingen.
Door vooraf kaders mee te geven ontstaat duidelijkheid. Zowel naar het scholenveld
als naar uw Kamer is er periodiek gecommuniceerd over de voortgang van het Nationaal
Programma, waarbij het doel vanaf het begin ongewijzigd is gebleven: school- en studievertraging
voorkomen en de opgelopen vertraging zo snel mogelijk inhalen.
Verder is de verantwoording van het Nationaal Programma Onderwijs zo ingericht dat
aan de voorkant op school- of instellingsniveau het goede gesprek wordt gevoerd en
de MR instemmingsrecht heeft (horizontaal toezicht). Achteraf verantwoordt het schoolbestuur
zich op schoolniveau in het jaarverslag over de inzet van middelen. In het funderend
onderwijs wordt via XBRL het schoolbestuur specifiek gevraagd inzicht te geven in
onder meer de besteding van de middelen verdeeld over de verschillende gekozen interventies
uit de menukaart (verticaal toezicht). Deze verantwoording wordt uitgevraagd op schoolniveau,
dat is ten opzichte van eerdere uitvragen een verdere verdieping.
Wel is daarbij, conform de eerdere motie van de leden van Van Meenen en Westerveld2 over de verantwoordingslasten, ervoor gezorgd de administratieve lasten zoveel mogelijk
beperkt te houden.
3
Hoe kan het dat 119,2 miljoen euro aan voorschotten aan de NWO3 zijn afgerekend op basis van ontoereikende informatie over de rechtmatige besteding?
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat control-informatie van een accountant over
de 119,2 miljoen euro toch wordt gevraagd?
De onzekerheid uit de rapportage van de ARK betreft voorschotten die verstrekt en
door de NWO besteed zijn in de periode tussen 2006 t/m 2015. De afwikkeling van deze
voorschotten heeft reeds in 2020 plaats gevonden conform het geldende controleprotocol.
De verantwoording van de besteding van deze voorschotten is in de jaarverslagen van
de NWO van die jaren gedaan middels een bijlage (vanaf 2013 in model G). Daarbij was
het onzeker of de bijlagen bij de jaarverslagen tot 2013 binnen de scope van de controleverklaring
van de accountant viel. Inmiddels is bij NWO aanvullende informatie opgevraagd over
de reikwijdte van de controle van haar accountant en zullen dit aan de ARK verstrekken.
Vanaf 2013 valt de bijlage wel duidelijk binnen de scope van de controleverklaring
en wordt deze informatie betrokken bij het vaststellen van de subsidie.
4
Hoe kan het dat 29 miljoen euro aan onzekerheden bestaat bij de afgerekende voorschotten
van de Regeling regionaal investeringsfonds MBO4?
De Auditdienst Rijk (ADR) oordeelt dat de vaststellingen zeer waarschijnlijk hebben
plaatsgevonden op basis van onvoldoende verantwoordingsinformatie. De ADR komt tot
dit oordeel omdat bij de beoordeling van de vaststelling door OCW gekeken is naar
model G2, waarbij niet in de Regeling is gespecificeerd of dit model G2A of G2B is.
In de praktijk is gekeken naar model G2A waarbij er sprake van een oordeel over de
gehele subsidieperiode. Naar oordeel van de ADR is dit onvoldoende omdat uit het accountantsprotocol
onvoldoende blijkt welke werkzaamheden de accountant bij model G2A verricht. OCW beoordeelt
nu hoe het accountantsprotocol hierop verduidelijkt kan worden. Voor de controles
over af te rekenen voorschotten dit jaar zullen er aanvullende werkzaamheden gedaan
worden door OCW. Dit betreft in elk geval het toetsen van het verslag van bevindingen
van de accountant bij de afzonderlijke jaren. Eventuele opmerkingen die hierin door
de accountant worden gemaakt, dienen in een later jaar gecorrigeerd te zijn.
5
Hoe kan het dat bij de subsidievaststelling bij de Regeling regionaal investeringsfonds
MBO informatie ontbreekt over de rechtmatigheid van de bestedingen?
In aanvulling op het antwoord bij vraag 4 is het goed om aan te geven dat de instellingen
alle aan hun gevraagde informatie geleverd hebben. De ADR constateert echter een onduidelijkheid
in het accountantsprotocol waardoor de vaststelling niet met voldoende zekerheid te
bepalen is.
6
Hoe kan het dat bij de Subsidieregeling aanpak personeelstekort onderwijs 2020 en
2021 er geen sprake is van een toereikend beleid voor misbruik en oneigenlijk gebruik
(M&O)?
Bij elk keuze voor een verantwoordingsregime maken we een bewuste afweging tussen
een goed controlebeleid en administratieve lasten bij de instellingen. Zo hebben wij
op verzoek van de Tweede Kamer5 bij de Regeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s het verantwoordingsregime verlicht
van G2 naar G1. Bij de Subsidieregeling aanpak personeelstekort hebben wij destijds
ook een bewuste keuze voor G1 gemaakt om de administratieve lasten te beperken. De
ARK beoordeelt dit als ontoereikend omdat zij risico’s zien voor misbruik en oneigenlijk
gebruik. Wij zijn echter van mening dat het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik
door onderwijsinstellingen uiterst beperkt is vanwege de bestaande checks and balances
die in het onderwijssysteem zijn vastgelegd (controle accountant op jaarverslag, horizontaal
toezicht via MR en financieel toezicht door de Inspectie). Daarnaast geldt bij deze
regeling dat een regionale aanvraag bestaat uit meerdere schoolbesturen die één plan
opstellen en indienen waardoor er in hoge mate sprake is van horizontaal toezicht
(en daarmee verminderde risico’s op M&O). Als uit het systeem van checks and balances
toch signalen komen en blijkt dat de subsidie oneigenlijk wordt gebruikt, kan de hoogte
van de subsidie worden bijgesteld en zo nodig worden teruggevorderd. Met de ARK zijn
wij van mening dat bewuste keuzes over de financiering, controle en verantwoording
op zijn plaats zijn. Het vinden van de juiste balans tussen het beperken van de administratieve
lastendruk en inzicht in de recht- en doelmatige besteding van het geld blijft hierbij
cruciaal.
7
Op welke manier wordt er op dit moment gewerkt aan autorisatiebeheer op orde krijgen
bij DUO6 om onvolkomenheden in 2021 verder op te lossen?
Het projectplan voor 2021–2022 is bijgesteld en hierin zijn de aanbevelingen van de
AR en ADR meegenomen. Naast de implementatie van de nieuwe wijze van autoriseren,
is er veel aandacht voor het verder verhogen van de kwaliteit van het beheersingskader
en de controleprocessen. Op basis van periodieke risicoanalyses en door prioritering
in de reguliere P&C cyclus wordt toegezien en gestuurd op de uitvoering ervan.
8
Waarom zijn de periodieke controles op autorisatie bij DUO nog niet op het gewenste
niveau?
De controle op autorisaties binnen applicaties is in 2020 voor een deel van de applicaties
minder vaak uitgevoerd dan was afgesproken. Met de controle op geselecteerde kritische
functies is een start gemaakt. Dit heeft zijn oorzaak in beperkte capaciteit door
o.a. de coronapandemie en prioritering van coulancemaatregelen voor scholen en studenten.
Over de controlefrequenties zijn voor 2021 nieuwe afspraken gemaakt. De controle op
geselecteerde kritische functie is een belangrijk aandachtspunt voor 2021.
9
Op welke manier gaat u de aanbeveling van de ARK uitvoeren op de vooruitgang bij autorisatiebeheer
en de uitvoering van de verbetermaatregelen bij DUO?
In de managementafspraak 2021 die tussen de OCW en DUO is afgesloten zijn de verbeterpunten
inzake autorisatiebeheer expliciet opgenomen. In de reguliere P&C cyclus wordt toegezien
en gestuurd op de uitvoering ervan. Zie ook het antwoord op vraag 11.
10
Waarom is de aanbeveling over het risico- en incidentenmanagement niet opgevolgd?
En op welke manier gaat u hier alsnog opvolging aan geven?
Qua opzet is op deze aanbeveling voortgang geboekt. In 2020 zijn meer algemene uitgangspunten
bepaald voor het risico- en incidentenmanagement.
In 2021 zal de vertaling naar concrete afspraken gemaakt worden. Binnen OCW zijn veel
directies en dienstonderdelen die betrokken moeten worden om te komen tot een OCW
breed proces van incidentmanagement en vaststelling van taken en verantwoordelijkheden
op dit proces.
11
Op welke manier ziet u toe op vooruitgang bij autorisatiebeheer en de uitvoering van
de verbetermaatregelen bij DUO?
In de managementafspraak 2021 die tussen de OCW en DUO is afgesloten zijn de verbeterpunten
rondom autorisatiebeheer expliciet opgenomen. In de reguliere P&C cyclus wordt toegezien
op de uitvoering ervan.
De vooruitgang en bijsturing op het autorisatiebeheer wordt in meerdere gremia besproken.
Binnen DUO wordt de voortgang elke maand besproken met het bestuur van DUO. Er is
ook elke maand afstemming over de voortgang tussen DUO, directie FEZ en de CISO van
OCW. DUO rapporteert over al haar werkzaamheden elke 4 maanden aan de SG van OCW,
in haar rol als eigenaar van de DUO. Autorisatiebeheer maakt onderdeel uit van deze
rapportage. Tot slot wordt de stand van zaken van de onvolkomenheden van OCW in elk
Audit Committee van OCW besproken.
12
Op welke manier gaat u opvolging geven aan de aanbeveling van de ARK om een juiste
balans te vinden tussen het beperken van de administratieve lastendruk bij scholen
en toereikend inzicht voor de Minister en het parlement in de recht- en doelmatige
besteding van de extra middelen binnen het Nationaal Programma Onderwijs van 8,5 miljard euro?
De inrichting van de financiering en verantwoording binnen het onderwijsstelsel volgt
uit een aantal principiële keuzes. De rol- en verantwoordelijkheidsverdeling is zo
ingericht, dat OCW de kaders van het onderwijs vaststelt en de onderwijsinstellingen
de ruimte hebben hier invulling aan te geven, met als achterliggende gedachte dat
de onderwijsinstellingen en -professionals kennis hebben van de inhoud van het onderwijs
én inzicht hebben in de achtergrond en niveau van de leerlingen. Scholen en instellingen
verantwoorden zich hier vervolgens over via verschillende checks en balances, met
zowel horizontaal als verticaal toezicht. De inzet van de middelen binnen het Nationaal
Programma Onderwijs in het funderend onderwijs wijkt hier in zoverre van af, dat scholen
een schoolscan maken en een menukaart aangereikt krijgen, waaruit zij, passend bij
de lokale situatie, evidence based interventies kiezen en toepassen. In het mbo en
ho wordt gewerkt met thema’s, waarbij instellingen keuzes maken over de inzet van
middelen en zo rekening kunnen houden met de situatie binnen hun eigen instellingen.
Doordat de inzet van middelen en de interventiekeuze instemming vereist van de MR
wordt bovendien geborgd dat op school- of instellingsniveau het goede gesprek wordt
gevoerd, wat eraan bijdraagt dat de middelen ten aanzien van de doelen goed worden
ingezet, passend bij de lokale situatie. De verantwoording van de middelen is uiteraard
onderdeel van de reguliere jaarverslaglegging.
Specifiek voor deze middelen zijn er in het funderend onderwijs aanvullende verantwoordingseisen
gesteld. Het schoolbestuur verantwoordt zich op schoolniveau over welke interventies
uit de menukaart zijn toegepast en of er instemming van de MR is op inzet van de middelen.
Parallel aan de uitvoering van en verantwoording over de schoolprogramma’s op schoolniveau
en de verantwoording op bestuursniveau in het jaarverslag wordt op landelijk niveau
de uitvoering en ontwikkeling van het Programma gemonitord en geëvalueerd. Dit wordt
gedaan met een implementatiemonitor en een resultatenmonitor (in het mbo/ho is deze
«macromonitor» genoemd).
In de implementatiemonitor wordt in kaart gebracht welke interventies worden gekozen
en welke uitvoeringsproblematiek wordt ervaren. Scholen beantwoorden daartoe rond
het begin van het nieuwe schooljaar een aantal korte vragen over de uitvoering van
het programma. Bij een steekproef aan scholen wordt daarnaast verdiepend onderzoek
verricht. In het mbo/ho zal de implementatiemonitor in aanvang en bij afsluiting van
het programma integraal bij de instellingen worden afgenomen. De twee tussentijdse
metingen worden gebaseerd op een representatieve steekproef bij instellingen. Uiteraard
zal tevens de informatie in de bestuursverslagen bij de monitoring en de rapportage
aan de Tweede Kamer worden betrokken.
Met de resultatenmonitor wordt een landelijk beeld verkregen van de vertraging die
leerlingen hebben opgelopen en het herstel daarvan. Daarnaast wordt gekeken naar schoolloopbanen,
cognitieve opbrengsten en de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Hierbij
wordt onder andere gebruik gemaakt van analyses op stelselniveau van leerlingvolgsysteemdata.
De macromonitor in het mbo en ho brengt de effecten van corona en de maatregelen die
worden ingezet om de gevolgen van corona op studievoortgang en welbevinden te bestrijden,
breed in beeld op sectorniveau. Hiervoor wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van
de reguliere landelijke informatieproducten, zodat de administratieve belasting beperkt
wordt en er bovendien enige vergelijkingsinformatie met eerdere jaren beschikbaar
is.
Op deze manier ontstaat inzicht in het verloop en de resultaten van het Nationaal
Programma Onderwijs op stelselniveau. Door een steekproef van scholen te onderzoeken
en gebruik te maken van bestaande data, wordt de administratieve lastendruk bij scholen
zo veel als mogelijk beperkt.
13
Op welke manier geeft u opvolging aan de ARK aanbeveling om de controleprotocollen
waarbij de controle op naleving van aanbestedingswet- en regelgeving niet of beperkt
deel uitmaakt van de accountantscontrole te herzien?
In overleg met de ARK passen we de controleprotocollen waarbij dat nodig is in de
loop van dit jaar nog aan.
14
Waarom vraagt u geen informatie aan scholen die op welke gronden of criteria een inhaal-
en ondersteuningsprogramma krijgen aangeboden? Waarom heeft u geen zicht op de criteria
die scholen gebruiken om leerlingen te selecteren?
Zie het antwoord op vraag 1.
15
Bent u van plan om onderzoek te doen naar inhaal- en ondersteuningsprogramma’s en
diens resultaten? Hoe zou een dergelijk onderzoek eruitzien volgens u?
Zie het antwoord op vraag 1.
16
Heeft u de werking van de inhaal- en ondersteuningsprogramma's geëvalueerd? Zo ja,
wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit wordt geëvalueerd. Zie het antwoord op vraag 1.
17
Waarom laat u scholen vrij om zelf te bepalen voor welke groep leerlingen ze inhaalprogramma's
organiseren, terwijl in de subsidieregeling wel een doelgroep staat beschreven?
Zie het antwoord op vraag 1.
18
Deelt u de constatering van de ARK dat «ervaring met een huiswerkinstituut in grote
mate bepaalde of scholen deze al dan niet inzetten bij de uitvoering van het programma
waarover de school subsidie aanvroeg»?
Ja, het ligt immers voor de hand dat scholen die al langer (positieve) ervaringen
hebben met samenwerking met een bepaald huiswerkinstituut, dit instituut ook makkelijker
zullen weten te vinden om in te zetten bij inhaal- en ondersteuningsprogramma’s dan
scholen die dergelijke ervaring niet hebben; of andersom: als eerdere ervaringen negatief
waren het desbetreffende bureau juist niet in te schakelen.
19
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van de ARK dat het achteraf niet mogelijk is
om checks uit te voeren op de gelden binnen het Nationaal Programma Onderwijs? En
dat zowel de ARK als het parlement dus niet kunnen controleren of het geld besteed
is aan leerlingen in een kwetsbare positie? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat
deze checks achteraf wel uit te voeren zijn?
Zie antwoorden op vraag 2 en 12.
20
Kunt u ingaan op elke individuele aanbeveling van de ARK voor het ontwerpen en uitvoeren
van nieuw beleid dat scholen stimuleert om leerlingen een programma tegen achterstanden
aan te bieden?
Dat wordt gedaan door vooraf kaders mee te geven. Daarbij wordt er periodiek gecommuniceerd
naar het onderwijsveld en uw Kamer. Het doel is daarbij ongewijzigd gebleven: school-
en studievertraging voorkomen en de opgelopen vertraging zo snel mogelijk inhalen.
Door de publicatie van een stappenplan voor de schoolscan en de menukaart met bewezen
effectieve interventies worden scholen hierbij ondersteund. Niet eerder hebben scholen
en leraren in Nederland zulke grondig onderbouwde wetenschappelijke kennis zo toegankelijk
en praktisch toepasbaar tot hun beschikking gekregen.
In het mbo en ho zijn thema’s benoemd en voorbeelden van acties opgenomen in de keuzelijst.
Daarnaast wordt ingezet op kennisverzameling en -deling via het NRO.
Doordat inzet van middelen en de interventiekeuze instemming vereist van de MR wordt
gezorgd dat op school- en instellingsniveau het goede gesprek wordt gevoerd, wat eraan
bijdraagt dat de middelen ten aanzien van de doelen goed worden ingezet, passend bij
de lokale situatie. Daarbij verantwoordt het (school)bestuur zich welke soort interventies
uit de menukaart op school- of instellingsniveau zijn toegepast.
De ARK stelt in haar brief ook dat er een weloverwogen keuze moet worden gemaakt in
financiering en verantwoording.
Rond de financiering en verantwoording van het Nationaal Programma zijn een aantal
bewuste keuzes gemaakt. De inrichting van de financiering en verantwoording binnen
het onderwijsstelsel volgt uit een aantal principiële keuzes. De rol- en verantwoordelijkheidsverdeling
is zo ingericht, dat OCW de kaders van het onderwijs vaststelt en de onderwijsinstellingen
de ruimte hebben hier invulling aan te geven, met als achterliggende gedachte dat
de onderwijsinstellingen en -professionals kennis hebben van de inhoud van het onderwijs
én inzicht hebben in de achtergrond en niveau van de leerlingen. Scholen en instellingen
verantwoorden zich hier vervolgens over via verschillende checks en balances, met
zowel horizontaal als verticaal toezicht. De inzet van de middelen binnen het Nationaal
Programma Onderwijs in het funderend onderwijs wijkt hier in zoverre van af, dat scholen
een schoolscan maken en een menukaart aangereikt krijgen, waaruit zij, passend bij
de lokale situatie, evidence based interventies kiezen en toepassen. In het mbo en
ho wordt gewerkt met thema’s, waarbij instellingen keuzes maken over de inzet van
middelen en zo rekening kunnen houden met de situatie binnen hun eigen instellingen.
Aan de voorkant wordt op school- of instellingsniveau het goede gesprek gevoerd en
heeft de MR instemmingsrecht (horizontaal toezicht). Achteraf wordt ook op school-
of instellingsniveau via het jaarverslag en (in het funderend onderwijs) XBRL de benodigde
informatie verkregen (verticaal toezicht). Daarbij is, conform de eerdere motie over
de verantwoordingslasten, ervoor gezorgd de administratieve lasten zoveel mogelijk
te beperken. De verantwoording van middelen is onderdeel van de reguliere jaarverslaggeving.
De ARK stelt als laatste in haar brief dat er vooraf bepaald moet worden welke informatie
over resultaten en uitgaven nodig is.
Met de implementatie- en resultatenmonitor (in het mbo/ho: de macromonitor) ontstaat
zicht op stelselniveau op het verloop en de resultaten van het Nationaal Programma
Onderwijs.
In de verantwoording via XBRL wordt het funderend onderwijs gevraagd zich te verantwoorden
over de bestedingen in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs, waarbij zij
aangeven aan welke interventies deze uitgaven zijn gedaan en of er instemming van
de MR is geweest op de inzet van middelen.
Met de menukaart bewezen interventies, met de implementatie- en resultaten monitoring
en met de specifieke verantwoordingsvragen, worden strakke eisen gesteld aan de recht-
en doelmatige besteding van de extra middelen binnen het Nationaal Programma Onderwijs.
Hiermee is het Nationaal Programma Onderwijs sturend. Waarbij er uiteraard wel ruimte
blijft voor scholen om aan te sluiten bij de context en werkwijze van de school. Scholen
kennen hun leerlingenpopulatie immers het beste en weten (ook op basis van de schoolscan)
wat er in hun specifieke coronacontext nodig is
21
Komt de menukaart van het Nationaal Programma Onderwijs overeen met de aanbevelingen
van de ARK betreffende het ontwerpen van beleid dat scholen stimuleert om leerlingen
een programma tegen achterstanden aan te bieden? Waar liggen discrepanties?
Ja, de menukaart en de ondersteuning die daarbij aan scholen wordt geboden sluit aan
bij de aanbeveling van de ARK. De ARK adviseert om werkzame programma’s en handige
tips met scholen te delen over werkzame elementen, welke afwegingen scholen kunnen
maken om te bepalen wat in hun situatie handig is en hoe scholen zicht krijgen op
het resultaat van het programma bij leerlingen. De menukaart bevat alleen interventies
die werkzaam zijn en daarbij is op hoofdlijnen vermeld onder welke voorwaarden de
interventies effect hebben. In de menukaart zijn ook praktijkkaarten opgenomen, die
handvatten bieden aan scholen om de interventies in de school handen en voeten te
geven. Er is een praktijkkaart beschikbaar hoe scholen op basis van de analyse tot
een goede interventiekeuze kunnen komen, in aansluiting op wat de school al doet.
Ook is er een praktijkkaart gericht op monitoring en evaluatie, zodat scholen weten
hoe ze resultaten kunnen volgen. Daarnaast is een handreiking ontwikkeld voor scholen
over de succesfactoren om tot een duurzaam en gedragen plan te komen.
Voor het mbo-ho is in de bijlagen van het bestuursakkoord Nationaal Programma Onderwijs
mbo-ho, dat op 21 mei jongstleden is afgesloten, aangegeven op welke thema’s geïnvesteerd
kan worden en is tevens een lijst opgenomen met mogelijke acties die instellingen
kunnen ontplooien. Ook is de mogelijkheid opgenomen om – zo nodig – beredeneert af
te wijken. Verder zal – zo is het voornemen – het NRO de kennisontwikkeling en deling
ter hand nemen. Zo zal een portal voor de onderwijsinstellingen beschikbaar komen
waarop zij hun ervaringen kunnen delen en inzicht kan worden gegeven in effectieve
interventies.
22
Op welke wijze gaat u de aanbevelingen meenemen in nieuw beleid?
Bij de uitwerkingen van het Nationaal Programma Onderwijs zijn de aandachtspunten
van de ARK meegenomen. Ook in toekomstig beleid worden beoogde doelen goed duidelijk
gemaakt en zal er een goede afweging gemaakt worden in het kader van financiering
en verantwoording.
23
Deelt u de constatering van de ARK dat «inzicht in de effectiviteit en het doelbereik
van de regeling ontbreken»? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit wordt niet gedeeld. Er wordt gemonitord waar scholen en instellingen de middelen
aan besteden. Op landelijk niveau wordt de uitvoering van de regeling en de besteding
van de middelen geïnventariseerd en gemonitord. In het funderend onderwijs zal data
hierover in het kader van de evaluatie van de Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
(IOP) worden gekoppeld aan het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs. De evaluatie van
de IOP regeling in po en vo maakt het mogelijk om uitspraken te doen over de mate
waarin leerachterstanden worden ingelopen. Daarbij wordt ook inzicht geboden in welke
leerlingen (inclusief data als SES) een programma volgen of hebben gevolgd. Ook wordt
aan de scholen gevraagd op basis waarvan zij hebben bepaald welke leerlingen deelnemen
aan een inhaal- en ondersteuningsprogramma. De macromonitor in het mbo en ho brengt
de effecten van corona en de maatregelen die worden ingezet om de gevolgen van corona
op studievoortgang en welbevinden te bestrijden, breed in beeld op sectorniveau. Op
basis van al deze bronnen is inzicht in effectiviteit en doelbereik van de regeling
– waarvan de uitvoering op scholen nog volop gaande is – te verkrijgen. Ook nu al
is informatie beschikbaar via de website van DUS-I: https://www.dus-i.nl/subsidies/inhaal--en-ondersteuningsprogrammas-onde….
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.M. de Vrij, adjunct-griffier