Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (Kamerstuk 32852-138)
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 150 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 april 2021
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief
van 21 januari 2021 over Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) (Kamerstuk 32 852, nr. 138).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 februari 2021 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 28 april 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
1.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de
aanbeveling doet om milieuschade in de prijzen van producten en diensten te verrekenen.
Deze leden vragen zich echter af in welke mate deze milieuschade objectief gemeten
zou kunnen worden, zonder dat dit hoge administratieve lasten tot gevolg heeft. Kan
de Staatssecretaris daarop reflecteren? Hoe zal buitenproportionele kostenstijging
van producten en diensten voorkomen kunnen worden?
Het PBL1 en het CPB2 maken bij de bepalingen van milieuschade gebruik van inschattingen van maatschappelijke
kosten zoals gepubliceerd in het Handboek Milieuprijzen3. Zij concluderen generiek dat het beprijzen van milieuschade de transitie naar een
circulaire economie zal versnellen. Het PBL constateert dat de milieuschade in Nederland
vooral wordt veroorzaakt bij de verwerking van ruwe grondstoffen naar halffabricaten
en dat deze milieuschade sterk gecorreleerd is aan het energieverbruik van deze sectoren.
Omdat voor de productie van halffabricaten op basis van secundaire grondstoffen veel
minder energie nodig is dan voor de productie van deze halffabricaten uit primaire
grondstoffen pleiten zij voor het sterker beprijzen van het energieverbruik in Nederland
voor de industrie en/of het belasten van fossiele grondstoffen voor niet energetisch
gebruik ten behoeve van de productie van de halffabricaten. Deze wijze van beprijzen
zal geen buitenproportionele stijging van de administratieve lasten met zich meebrengen.
Beprijzen zorgt aan de ene kant wel voor een kostenstijging voor een deel van de industrie,
maar verzilvert aan de andere kant ook milieuwinst en voorkomt daarmee maatschappelijke
kosten (zoals gezondheidskosten, kosten om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren
of compenseren, kosten om drinkwater te reinigen). Bovendien is het zo dat de genoemde
milieukosten nu ook betaald worden, maar dan niet bij de aanschaf van een product,
maar in termen van gezondheidskosten, de uitstoot van broeikasgassen of bijvoorbeeld
bij het reinigen van drinkwater. Gerenommeerde economische instituten zoals de OESO
en het CPB4 noemen ook regelmatig het beprijzen van de milieuschade als de belangrijkste maatregel
om de economie te verduurzamen.
2.
De leden van de VVD-fractie omarmen de ambitie om zo veel mogelijk materiaal te hergebruiken,
maar vinden een volledig circulaire economie nog verre toekomstmuziek, waarbij zij
in het achterhoofd houden dat een economie zonder enige vorm van afval mogelijk niet
realiseerbaar is. Hoe kijk de Staatssecretaris hier tegenaan? In sommige productieprocessen
brengt volledig hergebruik onevenredige kosten met zich mee, terwijl de producten
die hieruit voortkomen essentieel zijn. Denk hierbij aan productieprocessen met essentiële
zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Deze leden vragen rekening te houden met dergelijke
conflictsituaties.)
Een circulaire economie vervult een cruciale rol in het behalen van het doel van het
Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) van Parijs, het tegengaan van biodiversiteitsverlies en milieuvervuiling. Bovendien
borgt het sluiten van kringlopen de leveringszekerheid van schaarse grondstoffen.
De overschakeling naar een circulaire economie levert nieuwe banen op.
Ook bij het streven naar een volledig circulaire economie in 2050 kan niet uitgesloten
worden dat in 2050 bepaalde grondstoffen die essentiële functies vervullen nog niet
geheel circulair zijn. Juist om de continuïteit van productieprocessen te waarborgen
waarin essentiële grondstoffen toegepast worden, zijn prikkels noodzakelijk om deze
grondstoffen zoveel mogelijk in de keten te houden of alternatieven te ontwikkelen.
Mijn beleid is er enerzijds dan ook op gericht om producten zonder ZZS («safe by design»)
te ontwikkelen, maar houdt anderzijds ook rekening met producten die ZZS bevatten.
Het kan gaan om ZZS waarvoor inmiddels veiliger alternatieven bestaan en die niet
meer in nieuwe producten zijn toegestaan, maar ook om ZZS waarvoor nog geen alternatief
bestaat, die een essentiële functie vervullen en daarom nog zijn toegestaan.
Voor metalen die ZZS zijn maar essentiële functies vervullen, zoals kobalt, is terugwinning
extra belangrijk, om minder afhankelijk te zijn van mijnbouw, die gepaard gaat met
milieubelasting en vaak slechte arbeidsomstandigheden. Als de kosten van terugwinning
hoger zijn dan die van primaire grondstof uit mijnbouw, moet regelgeving het voordeel
van de primaire grondstof wegnemen. Dat kan bijvoorbeeld met een heffing op de primaire
grondstof of met een verplichting voor een minimaal aandeel teruggewonnen grondstof
in bepaalde producten. Om effectief te zijn, moet dit op EU-niveau gebeuren. Het is
een belangrijk element van mijn inzet bij de opstelling van productwetgeving die de
Europese Commissie heeft aangekondigd in haar Circular Economy Action Plan. Dat de
Europese Commissie hierin daadwerkelijk stappen wenst te zetten blijkt uit het recente
voorstel voor een Batterijenverordening waarin restricties voor bepaalde schadelijke
stoffen zijn opgenomen en waarin een zeker gehalte aan gerecyclede materialen verplicht
wordt gesteld, bijvoorbeeld voor kobalt en lithium.
3.
De leden van de VVD-fractie hechten aan zo veel mogelijk synergie tussen bepaald beleid,
zodat bedrijven weten waar zij aan toe zijn. Deze leden vragen dan ook wat de mogelijkheden
zijn om meer synergie te creëren tussen het circulaire-economiebeleid en het klimaatbeleid.
Deze leden merken op dat het klimaatbeleid zich met name richt op uitstoot in Nederland,
terwijl het circulaire-economiebeleid vaak om internationale ketens gaat, waar maatregelen
tegen uitstoot van CO2 buiten Nederland worden getroffen en dus ook in het buitenland CO2-besparing oplevert.
Een circulaire economie zonder afval waarin slim wordt omgegaan met grondstoffen is
noodzakelijk voor het realiseren van de klimaatopgave: zonder dat halen we onze klimaatdoelstellingen
niet. Een circulaire economie draagt bij aan de vermindering van het gebruik van grondstoffen
in productieketens en daarom dus ook aan de vermindering van het gebruik van fossiele
energiedragers in Nederland en het buitenland. Een aantal circulaire maatregelen is
(voorzover die in Nederland broeikasgassen reduceren) daarom reeds onderdeel van het
Klimaatakkoord en de Urgenda-maatregelen. Daarnaast benadrukt de Europese Commissie
het belang van circulaire economie bij het realiseren van de klimaatopgave. Op 15
en 16 april jl. heb ik op de World Circular Economy Forum (WCEF+Climate) het belang
van circulaire economie voor de klimaatdoelen benadrukt. Aangezien veel productie-
en waardeketens internationaal zijn, is het belangrijk om ook internationaal hier aandacht voor te hebben.
Om de klimaateffecten van beleidsmaatregelen gericht op circulaire economie (van zowel
directe als indirecte emissies) beter in kaart te kunnen brengen, zouden deze op een
gestandaardiseerde wijze inzichtelijk gemaakt moeten worden. Een dergelijke methode
zou bij voorkeur (minimaal) op Europees niveau moeten worden ontwikkeld. Het ontwikkelen
van zo’n methode is onderdeel van de Nederlandse EU-inzet (zoals opgenomen in het
BNC-fiche over het Climate Target Plan) en sluit aan bij de oproep in een recente
motie aangenomen bij de behandeling van het Belastingplan (Kamerstuk 35 572, nr. 55). Door inzichtelijk te maken hoeveel en waar reducties plaats vinden, kan vervolgens
(klimaat)beleid ontwikkeld worden dat directe en indirecte emissiereducties waardeert
zodat het broeikasgasreductiepotentieel van circulaire economie benut kan worden.
4.
De leden van de VVD-fractie hebben vaker vragen gesteld over het als Rijk oppakken
van een voortrekkersrol in circulaire inkoop van producten en diensten. Deze leden
lezen dat het belang van circulariteitseisen bij inkoop en aanbesteding door het kabinet
wordt onderschreven en het Rijk voor zo’n 45 relevante productgroepen inkoopcriteria
beschikbaar stelt. Dat stemt deze leden positief. Deze leden vragen bij het opstellen
van deze criteria de betreffende bedrijven te betrekken, waaronder ook het midden-
en kleinbedrijf. Deze leden vragen daarnaast wanneer deze inkoopcriteria gereed zijn
en aan de slag kan worden gegaan met het circulair inkopen en aanbesteden via deze
criteria.
De inkoopcriteria die het Rijk beschikbaar stelt, zijn online beschikbaar5. Jaarlijks vindt een actualisatieproces plaats waarbij de MVI-criteria worden beoordeeld
en waar nodig aangepast. Bij het actualisatieproces wordt onder andere gekeken naar
succesvol toegepaste criteria in de inkooppraktijk, gebruikerservaringen met de criteriadocumenten,
waaronder feedback van marktpartijen en brancheorganisaties, ontwikkelingen op het
gebied van Europese Green Public Procurement Criteria en ontwikkelingen aangaande
wet- en regelgeving en normen.
Bij de actualisatie wordt circulariteit als belangrijk thema steeds meer opgenomen,
naarmate de kennis hierover toeneemt en de markt meer circulaire producten kan leveren.
Ook bij de vorige update zijn weer veel nieuwe circulaire criteria toegevoegd, zoals
voor kantoormeubilair en textiel. Ook het gebruik van recyclaat wordt zo bijvoorbeeld
bevorderd.
Bij het opstellen of actualiseren van criteria wordt waar mogelijk gebruik gemaakt
van de beste praktijkervaringen van experts, categoriemanagers en inkopers, bijvoorbeeld
uit de buyer groups circulair inkopen die het Rijk ondersteunt. In die praktijkervaringen
zit een dialoog met de markt al verwerkt. Bij grotere wijzigingen in een productgroep
wordt daarnaast waar nodig ook getoetst bij het desbetreffende deel van het bedrijfsleven.
Om een gelijk speelveld te bewaken gebeurt dit via branchevertegenwoordigers.
5.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen de handhaving
van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Ziet de Staatssecretaris
deze handhaving als voldoende? Wordt er volgens de Staatssecretaris voldoende gedaan
om illegale handelingen tegen te gaan? Is er voldoende zicht op freeriders die de
verplichtingen rondom de UPV ontlopen? Wat kan de Staatssecretaris doen om, indien
zij dat nodig acht, de handhaving naar een hoger niveau te tillen? Indien de Staatssecretaris
dit niet nodig acht, waarom niet?
Het rapport van de adviescommissie Van Aartsen over het stelsel Vergunningverlening,
Toezicht en Handhaving (VTH) maakt duidelijk waar verbeteringen in het huidige VTH-stelsel
gewenst en mogelijk zijn. Omdat UPV een deel van de uitvoering van het afvalbeheer
omvat zullen de door de commissie geadviseerde verbeteringen ook een positief effect
hebben op het toezicht op de naleving van UPV verplichtingen. Zoals gemeld in mijn
Kamerbrief6 bij de aanbieding van het rapport van de adviescommissie zal uw Kamer nog een nadere
reactie ontvangen op de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen waarin ook zal
worden ingegaan op de specifieke facetten bij de uitvoering van UPV.
Wat betreft het probleem van free-riders binnen een systeem van UPV merk ik op dat
het de primaire verantwoordelijkheid is van individuele producenten – of van producentenorganisaties
indien aanwezig – om free-riders op te sporen en aan te spreken op de naleving van
UPV verplichtingen. Daarnaast kunnen dergelijke bedrijven via een digitaal meldformulier7 of telefonisch aan de ILT worden gemeld. Signalen uit de markt zorgen ervoor dat
er zicht blijft op free-riders en trends. Op signalen over free-riders wordt door
de ILT altijd actie ondernomen en vindt indien nodig handhaving plaats.
De invoering van het Besluit regeling uitgebreide productenverantwoordelijkheid8 leidt tot meer uniformering in de organisatie en uitvoering van UPV systemen. Vanaf
1 januari 2023 moeten alle reeds bestaande systemen voor UPV voldoen aan dit besluit.
Het besluit wijst in beginsel individuele producenten aan als normadressaat. In nagenoeg
alle bestaande UPV systemen in Nederland geven producenten collectief uitvoering aan
de verplichtingen via producentenorganisaties, in die gevallen kunnen producentenorganisaties
worden gekwalificeerd als normadressaat. De ILT acht een collectief normadressaat
via een producentenorganisatie een belangrijke voorwaarde voor goede handhaving. Daarnaast
kunnen specifieke omstandigheden in een verwerkingsketen, bijvoorbeeld de afhankelijkheid
van derden voor het realiseren van de recyclenormen, leiden tot complicaties in de
handhaving. Samen met de ILT zal worden nagegaan hoe specifieke verbeterpunten in
de handhaving op de UPV ketens kunnen worden gerealiseerd.
6.
De leden van de CDA-fractie merken op dat ook het feit dat het totale grondstoffengebruik
van Nederland sinds 2010 nauwelijks is veranderd en dat voor de Nederlandse consumptie
steeds meer land nodig is, aantoont dat er nog een lange weg te gaan is richting 2050.
De leden lezen dat er sinds 2014 meer afval wordt gestort en dat zes van de zeven
overkoepelende nationale doelen voor afval naar verwachting niet zullen worden gehaald.
Graag ontvangen deze leden hierover een reactie van de Staatssecretaris. Hoe zou volgens
de Staatssecretaris deze trend moeten worden omgebogen? Wat zou daarvoor nodig zijn,
in aanvulling op het huidige beleid? Welke rol kunnen Europese en internationale afspraken
hierbij spelen?
Het circulaire economie beleid is gericht op het verschuiven van de focus van afval
naar grondstoffen, met als doel in 2050 volledig circulair te zijn. Beleidsinstrumenten
die worden ingezet om de economie circulair te maken, zijn erop gericht om het gebruik
van nieuwe grondstoffen en de productie van afval te verminderen. Intensivering van
de beleidsinzet is nodig om de circulaire economie doelen voor 2030 en 2050 te behalen.
Aangezien veel productie- en waardeketens internationaal zijn, is de Europese aanpak
ook van belang.
Ik ga nader in op deze vraag in de kabinetsreactie op de ICER.
7.
De leden van de CDA-fractie delen de constatering uit de ICER dat het stellen van
eisen aan het grondstoffengebruik in het ontwerp, de repareerbaarheid van producten
en aanwezigheid van schadelijke stoffen in producten bij uitstek om een Europese aanpak
vraagt. Op die wijze kan een gelijk speelveld worden geborgd waar het Nederlandse
bedrijfsleven baat bij heeft. In de ICER lezen deze leden dat bedrijven die investeren
in de reductie van broeikasgassen buiten Nederland daar niet voor worden beloond in
het huidige beleid. Deze leden delen de aanbeveling uit de ICER om te zoeken naar
mogelijkheden waarmee Nederlandse bedrijven kunnen worden beloond voor de reductie
van broeikasgasemissies eerder in de keten. Deze leden vragen de Staatssecretaris
welke mogelijkheden zij hiervoor ziet en in hoeverre deze onderzocht worden. Welke
rol ziet de Staatssecretaris daarbij voor het op Europees niveau oplossingen bedenken
voor deze problematiek?
Zie antwoord op vraag 3.
8.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de ICER tevens wordt gesteld dat het nodig
is om het beleid meer gebruik te laten maken van «drang en dwang», zodat daarmee een
volgende stap in de transitie naar een circulaire economie kan worden gemaakt. Hierbij
worden regulerende heffingen, normstelling en het stellen van voorwaarden bij vergunningverlening
genoemd. Deze leden vragen de Staatssecretaris om hierop te reageren. Ziet zij deze
aanbeveling als iets dat op nationaal niveau zou moeten worden opgepakt of vraagt
ook dit aspect meer om een Europese aanpak, waarmee ook een gelijk speelveld kan worden
geborgd?
Productie- en waardeketens kennen een sterk grensoverschrijdend karakter en de Nederlandse
economie is dan ook sterk verweven met het buitenland. Wet- en regelgeving op EU-niveau
is daarom onmisbaar voor een Europees gelijk speelveld en het beter integreren van
circulaire principes in het economische systeem voor een schoner en concurrerender
Europa. Terecht levert het Europese Circulaire Economie Actieplan9 (CEAP), dat was aangekondigd in de EU Green Deal, hier een belangrijke bijdrage aan
met initiatieven voor de hele levenscyclus van producten, van ontwerp en productie
tot consumptie, reparatie, hergebruik, recycling en het terugbrengen van hulpbronnen
in de economie.
Nationale kaders kunnen, binnen de randvoorwaarden van de Europese vrije markt, een
pioniersrol vervullen en het Europese proces met nationale ervaring ondersteunen.
Zo zal worden bezien hoe de Wet milieubeheer de transitie naar een circulaire economie
beter kan ondersteunen en hoe hierin beter kan worden aangesloten bij de acties die
uit het CEAP voortvloeien. Een andere belangrijke ontwikkeling is bijvoorbeeld de
opvolging van het huidige Landelijk afvalbeheerplan (LAP3 – looptijd tot en met 2023)
door een Circulair Materialenplan10 (CMP1).
Ik ga nader in op deze vraag in de kabinetsreactie op de ICER.
9.a
De leden van de CDA-fractie constateren dat hoogwaardige recycling in de ICER als
een belangrijk aandachtspunt wordt genoemd. Zo is er nog veel winst te behalen door
secundaire materialen hoogwaardiger in te zetten. Een voorbeeld daarvan is de hoogwaardige
toepassing van het recyclaat, waardoor bijvoorbeeld plastic van flesjes vaker opnieuw
in flesjes wordt ingezet en niet wordt verwerkt tot bermpaaltjes. Deze leden vragen
de Staatssecretaris om uiteen te zetten welke stappen zij neemt om deze hoogwaardige
wijze van recycling meer te stimuleren. Kan de Staatssecretaris daarbij tevens aangeven
hoe dit aspect mee zal worden genomen bij de invoering van het statiegeld op blikjes
en flesjes? Welke kansen ziet de Staatssecretaris daarbij voor het inzetten op hoogwaardige
recycling?
Hoogwaardige recycling vraagt een hoogwaardige vorm van inzameling van zuivere materiaalstromen.
Met statiegeld worden flesjes en blikjes hoogwaardig ingezameld en kunnen zo worden
gerecycled tot nieuwe flesjes en blikjes. Binnen het VANG-programma is het verbeteren
van de kwaliteit van ingezamelde stromen de komende periode een belangrijk aandachtspunt.
Aanvullende eisen aan producten en productontwerp, bijvoorbeeld een verplichte toepassing
van een aandeel recyclaat in nieuwe plastic producten, vallen onder het EU-productenbeleid
en zullen op Europees niveau moeten worden voorgeschreven. In het Actieplan Circulaire
Economie heeft de Europese Commissie verschillende voorstellen daartoe gelanceerd,
die de komende periode nader worden uitgewerkt en waar Nederland ook een actieve bijdrage
aan wil leveren.
9.b
In de ICER worden tevens doelen op het niveau van productgroepen of aanvullende eisen
aan de levensduur van producten en transparantie in productontwerp genoemd als mogelijkheden
om andere circulariteitsstrategieën te stimuleren. Daarbij wordt aangegeven dat het
nodig is om dit verder uit te werken. Kan de Staatssecretaris hierop ingaan? Hoe ziet
zij dit en op welke wijze kan hieraan, in samenwerking met het bedrijfsleven, uitwerking
worden gegeven?
Er bestaat bij de maatschappelijke en bestuurlijke partners een breed gedeelde behoefte
aan uitwerking en concretisering van de doelen voor een circulaire economie omdat
zo meer inzichtelijk kan worden gemaakt en het (beter) mogelijk wordt de voortgang
in het doelbereik te monitoren. Op dit moment worden samen met de maatschappelijke
en bestuurlijke partners de te realiseren doelen voor een circulaire economie voor
2030 en 2050 uitgewerkt en geconcretiseerd (zoals eerder aangekondigd in mijn brief
van 27 maart 2020)11. Er is een traject in gang gezet om de algemene doelstellingen voor 2030 (50% reductie
van de abiotische primaire grondstoffen) en 2050 (Nederland 100% circulair) te concretiseren.
Het PBL is gevraagd om hiervoor een inhoudelijke uitwerking te maken. Ik verwacht
Uw Kamer voor de zomer te kunnen informeren over deze resultaten. Vervolgens zullen
de geconcretiseerde doelen worden vertaald naar domeinen, bijvoorbeeld op het niveau
van sectoren, productgroepen en ketens. De doelen op domeinniveau bieden de mogelijkheid
om gerichter te sturen en de gewenste circulariteitsstrategieën te stimuleren.
Eisen aan levensduur en transparantie in productontwerp zijn belangrijke facetten
in een strategie naar circulariteit. Zo gelden voor diverse producten in de groep
van elektrische apparaten vanaf 1 maart 2021 nieuwe eisen op reparatie, onderhoud
en de beschikbaarheid van reserveonderdelen. Deze eisen zijn gericht op verlenging
van gebruiks- en levensduur van producten en staan model voor een nieuwe standaard
op dit vlak. Tegen het einde van 2021 zal de Europese Commissie naar verwachting een
wetgevend initiatief publiceren dat zich ten doel stelt om duurzaamheid de norm te
maken voor producten op de EU markt12.
In Nederland worden bedrijven tot circulair ontwerpen van hun producten en diensten
gestimuleerd via het programma CIRCO dat bedrijven concrete hulp biedt in het identificeren
van circulaire opties die uitvoerbaar zijn.
10.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in de ICER tevens aandacht wordt besteed
aan de leveringsrisico’s die voor Nederland toe blijven nemen. Het gaat daarbij met
name om zeldzame aardmetalen, kobalt, wolfraam, tantaal, tin en indium, welke worden
toegepast in onder andere machines, onderdelen en elektronica. Veel van deze materialen
zijn ook cruciaal voor de productie van zonnepanelen, groene waterstof en batterijen
van elektrische auto’s. Door de energietransitie zullen de leveringsrisico’s naar
verwachting verder toenemen, omdat de huidige mondiale productie onvoldoende is, zo
lezen deze leden. Echter de productiecapaciteit kan niet snel worden uitgebreid, omdat
bijvoorbeeld het openen van een nieuwe mijn al snel tien jaar kost. Deze leden maken
zich enige zorgen over deze ontwikkeling en vragen de Staatssecretaris hoe met deze
problematiek het beste om kan worden gegaan. Heeft de Staatssecretaris in beeld wanneer
de leveringszekerheid van deze materialen echt een bottleneck zal gaan vormen? Hoe
kan worden voorkomen dat het zo ver komt? Welke rol spelen Europese oplossingen hierbij?
In de ICER wordt efficiënter omgaan met de beschikbare grondstoffen genoemd als mogelijke
oplossing. Daarbij wordt vermeld dat dit niet de enige oplossingsstrategie zou kunnen
zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris welke andere oplossingen zij ziet naast
het efficiënter omgaan met grondstoffen.
In het nationale uitvoeringprogramma circulaire economie wordt gewerkt aan slimmer
(her)gebruik van materialen, componenten en producten. Hierdoor worden de kritieke
materialen die hierin zitten langer ingezet in de Nederlandse economie en verbetert
de leveringszekerheid. Zo heeft de transitieagenda circulaire maakindustrie becijferd
dat het volledig benutten van de circulaire potentie van productgroepen binnen de
maakindustrie, de kritieke materialen magnesium, titaan, aluminium, fosfor en antimoon
van de lijst van voor Nederland kritieke materialen zouden kunnen verdwijnen richting
203013. Beschikbaarheid van voldoende middelen om dit te realiseren is de belangrijkste
randvoorwaarde. De transitieagenda maakindustrie richt zich via de projecten circulaire
windparken, – zonneparken, – batterijen en warmte as a service ook expliciet op het
behouden van kritieke materialen die belangrijk zijn voor onze klimaat- en energiebeleid.
Vanuit het besef dat een Europees handelingsperspectief aan de orde is, staat het
kabinet ook positief tegenover de vorming van Europese industriële allianties zoals
de European Raw Materials Alliance («Europese Grondstoffenalliantie») en de Battery
Alliance. Hiermee wordt industriële productie in Europa bevorderd en circulair ingericht.
Nederland is in gesprek met de Europese Grondstoffenalliantie over het verder brengen
van de onderwerpen circulaire windparken en circulaire zonneparken. Verder ondersteunt
het kabinet bedrijven bij het in kaart brengen van hun leveringszekerheidrisico’s
via de Grondstoffenscanner, waarmee bedrijven kunnen beoordelen welke mogelijke leveringszekerheidsproblemen
rond kritieke materialen voor hen relevant zijn en wat ze hieraan kunnen doen.
11.a
De leden van de CDA-fractie zien dat er ook in de regio veel gebeurt op het gebied
van circulaire economie. In de ICER wordt genoemd dat regionale partijen en overheden
de transitie naar een circulaire economie kunnen versnellen als zij meer samenwerken
en leren van elkaars ervaringen. Dergelijke samenwerking lijkt deze leden zeer de
moeite waard. Deze leden vragen de Staatssecretaris welke mechanismen er momenteel
zijn om samenwerking en leren van elkaars ervaringen tussen regionale partijen en
overheden te faciliteren en welke mogelijkheden zij ziet om dit verder te stimuleren.
In het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie (UPCE) werken de koepels (IPO, VNG
en UvW), individuele regionale partijen (waaronder Omgevingsdiensten en Economic Boards)
en het rijk al samen met kennisinstellingen (zoals PBL, CBS, RIVM, TNO en uitvoerende
diensten als RWS en RVO) aan verschillende actielijnen, zoals kennisontwikkeling en
-deling. Er is een verkenning in voorbereiding over de kennisinfrastructuur voor regio’s
gericht op het goed integreren, ondersteunen en ontsluiten van kennis en het benutten
van kennis en ervaring door samenwerking met bestaande organisaties als CIRCO en Pianoo.
Regionale overheden kunnen deelnemen aan de buyer groups waarin publieke opdrachtgevers
samenwerken in de ontwikkeling van een visie op de verduurzaming van een productcategorie,
en de toepassing in hun aanbestedingen en het aanmoedigen van andere opdrachtgevers
om hetzelfde te doen. In het kader van de Regiodeals wordt samengewerkt ten behoeve
van het stimuleren van regionale circulaire economie -strategieën, om de regionale
ambities om te zetten in concrete stappen die bestuurlijk zijn vastgesteld. Tenslotte
werkt ook het Versnellingshuis samen met ondernemers in de regio’s om vragen over
hun circulaire businesscase te beantwoorden en deelt kennis met bedrijven door hen
te koppelen aan regionale Versnellingspartners (partijen die ook tot doel hebben het
helpen van de circulaire ondernemer).
11.b
Voorts merken deze leden op dat er momenteel nog minder aandacht is voor innovaties
die het grondstoffengebruik radicaal kunnen veranderen, maar dat er wel ervaringen
met circulaire productontwerpen, alternatieve verdienmodellen en deelplatforms worden
opgedaan. Deze leden vragen hoe ook deze ervaringen (beter) kunnen worden gedeeld
en hoe dergelijke voorbeelden van andere productie- en consumptiewijzen meer kunnen
worden gestimuleerd en verder kunnen worden uitgerold.
Aangezien circulaire economie nog een jonge transitie betreft, is er veel aandacht
nodig voor innovatie. Daarom is in 2018 gestart met de route Circulaire Economie in
de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) en is in 2019 een Kennis en Innovatie Agenda
Circulaire Economie (KIA CE) geschreven in het kader van het Missiegedreven Topsectoren
en Innovatiebeleid. De KIA CE heeft in 2020 al richting gegeven aan diverse calls for proposals voor onderzoek door NWO, die dit jaar zullen leiden tot de start van projecten waarin
kennisinstellingen samenwerken met bedrijven aan circulaire oplossingen. Dit betreft
onder andere circulaire kunststoffen en biogrondstoffen, circulaire batterijen voor
de aandrijving van schepen en circulair ontwerp van materialen, systemen en processen
voor wind- en zonne-energie. Omdat het in beide gevallen wetenschappelijk onderzoek
betreft, is de impact daarvan groot. De doorlooptijd van de onderzoeken maakt dat
het langer duurt voor de resultaten beschikbaar zijn.
Daarnaast zijn de afgelopen jaren doorbraken gerealiseerd op het delen van auto’s
(platform Peerby, autodeelprogramma van Rijkswaterstaat), wordt in verschillende pilots
gewerkt aan plasticrecycling ter vervanging van fossiele grondstoffen en is dit voorjaar
ook een Nationaal Platform Plasticrecycling opgericht om bedrijven, onderzoekers en
innovatoren rond dit thema bij elkaar te brengen.
Om het innovatieproces te versnellen, is echter meer aandacht nodig voor het succesvol
doorgeleiden van en het valoriseren van de resultaten van de wetenschappelijke trajecten
richting marktrijpe oplossingen en producten. Specifiek voor het delen van innovatiesuccessen
en ervaringen van ondernemers met circulaire strategieën heeft IenW met veel partijen
samen verschillende initiatieven genomen. Ik noem bijvoorbeeld de jaarlijkse Nationale
Conferentie Circulaire Economie (https://www.conferentie-ce.nl), de week van de Circulaire Economie (https://deweekvandecirculaireeconomie.nl), het Versnellingshuis Nederland Circulair! (https://versnellingshuisce.nl), de Circular Awards (https://deweekvandecirculaireeconomie.nl/circulair-awards), de Innovatie Expo die op 8 april heeft plaatsgevonden, de tweejaarlijkse Koning
Willem 1-plaquette (https://www.kw1prijs.nl/actueel) en de European Business Awards for the Environment (https://ec.europa.eu/environment/awards/news_and_features.html), het programma CIRCO gericht op circulair ontwerp (https://www.circonl.nl) en de subsidieregeling circulaire ketenprojecten. Alle door deze regeling gefinancierde
projecten zijn te vinden op https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/projecten?query-content=circula….
12.a
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Reflectiegroep Circulaire Economie een
aantal randvoorwaarden aan de governance noemt voor de versnelling van de transitie
naar een circulaire economie. Een deel daarvan gaat over het vergroten van de herkenbaarheid
van de transitie naar een circulaire economie. Daarbij worden bijvoorbeeld het aanstellen
van een boegbeeld en het communiceren met aansprekende en afrekenbare indicatoren
genoemd. Hoe kijkt Staatssecretaris hiernaar?
De transitie naar een circulaire economie is relatief nieuw, waardoor herkenbaarheid
van de transitie van belang is. Kernindicatoren dragen bij aan de herkenbaarheid van
de transitie. Voor het publieke debat en met het oog op versnelling van de transitie
is het nodig om met aansprekende kernindicatoren de voortgang naar een circulaire
economie te kunnen monitoren en uit te leggen aan een brede groep betrokkenen. Hierbij
dient een balans gevonden te worden in enerzijds een set van indicatoren die de breedte
van de circulaire economie voldoende weerspiegelt en voldoende informatief is, en
anderzijds voldoende compact en begrijpelijk is. Het gaat hier om zowel indicatoren
die gericht zijn op circulariteit als ook indicatoren die de effecten van de transitie
weergeven. De selectie van kernindicatoren volgt op het gezamenlijk proces met maatschappelijke
en bestuurlijke partners waarin de beleidsdoelen voor een circulaire economie voor
2030 en 2050 uitgewerkt en geconcretiseerd worden (zoals eerder aangekondigd in mijn
brief van 27 maart 2020 en momenteel in uitvoering).
Het aanstellen van een boegbeeld voor de circulaire economie is een interessante gedachte
die mogelijk verkend kan worden door het nieuwe kabinet in het kader van de volgende
fase van de transitie naar een circulaire economie.
12.b
Is de transitie naar een circulaire economie voldoende bekend bij een breder publiek?
Wat zou eraan kunnen bijdragen om deze bekendheid te vergroten en daarmee ook het
bewustzijn van mensen te verhogen?
Uit een onderzoek uit 2019 van Kantar blijkt dat 44% van de burgers spontaan bekend
is met het begrip circulaire economie.14 Na het lezen van een definitie geeft 59% aan wel eens van het begrip gehoord te hebben.
Daarom werkt de overheid samen met Milieu Centraal om consumenten op een laagdrempelige
manier te informeren over circulaire principes en de keuzes die daarbij horen. Communicatiecampagnes
rondom het voorkomen van zwerfafval en het stimuleren van tweedehands kleding kopen
worden momenteel ontwikkeld en dragen bij aan het vergroten van de bekendheid en bewustzijn
over circulariteit. Het vergroten van het aanbod aan circulaire producten draagt ook
bij aan de bekendheid van consumenten met de circulaire economie. Hier wordt vanuit
het Rijksbrede Programma Circulaire Economie ook op ingezet.
Daarnaast werk ik bij het dwarsdoorsnijdend thema Onderwijs & Arbeidsmarkt samen met
Minister van Engelshoven van OCW en onderwijsinstellingen op alle niveaus (van primair
onderwijs tot universiteit) om circulaire economie en duurzaamheid op te nemen in
curricula. I&W stimuleert zowel algemene bewustwording van duurzaamheid en circulaire
economie, als ontwikkeling van specifieke vaardigheden in beroepsonderwijs. Recente
voorbeelden zijn de publicatie van de Bosatlas van de Duurzaamheid, het Lectorenplatform
CE en de hackathon met studenten uit het hbo en wo in de Week van de Circulaire Economie.
Hiermee wordt de bekendheid van circulaire economie onder jongeren vergroot, en die
kennis nemen zij mee als ze de arbeidsmarkt betreden op latere leeftijd. Circulair
werken wordt bevorderd in samenwerking met organisaties in het veld zoals de coöperatie
Leren voor Morgen en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB).
Een van de doelstellingen van het World Circular Economic Forum (WCEF+Climate) was
om bij een wereldwijd publiek bewustzijn te creëren voor de potentie van de overgang
naar een circulaire economie voor het tegengaan van klimaatverandering en het stop
zetten en ombuigen van biodiversiteitsverlies en vervuiling. De opnamen van de conferentie
zijn openbaar beschikbaar op het WCEFplusClimate YouTube-kanaal.15 Op nationaal niveau wordt jaarlijks de Nationale CE Conferentie georganiseerd voor
alle bedrijven, organisaties en burgers die geïnteresseerd zijn in circulaire economie.
De conferentie informeert belangstellenden over waar de Nederlandse economie staat
in de transitie naar een circulaire economie en agendeert welke acties kunnen worden
genomen om de transitie te bevorderen. Er zijn programmaonderdelen voor zowel beginners
als experts. De opnames van het gehele programma blijven tot drie maanden na de conferentie
online beschikbaar.16
12.c
Welke voor- en nadelen ziet de Staatssecretaris aan het werken met aansprekende indicatoren?
Welke indicatoren zouden dat kunnen zijn en hoe zou bij het opstellen van dergelijke
aansprekende indicatoren rekening kunnen worden gehouden met het feit dat het transitieproces
in snelheid en richting kan verschillen per deelgebied?
De circulaire economie is complex en veelomvattend en is daarom niet eenvoudig in
één maat of getal uit te drukken. Om aan de verschillende aspecten aangaande de circulaire
economie en de transitie naar een circulaire economie recht te doen, is het monitoren
van meerdere indicatoren noodzakelijk. De uitgebreide Integrale Circulaire Economie
Rapportage van het PBL laat goed de breedte van circulaire economie zien. Bij de selectie
van kernindicatoren dient een balans gevonden te worden tussen een set van indicatoren
die de breedte van de circulaire economie voldoende weerspiegelt en voldoende informatief
is, en tegelijkertijd voldoende compact, begrijpelijk en aansprekend is voor de betrokken
partijen. Het gaat hier bij voorkeur zowel om indicatoren die de circulariteitsdoelen,
als de effecten van de transitie weergeven (bijvoorbeeld aangaande klimaat, landgebruik,
biodiversiteit, leveringszekerheid, etc.). Naast een aansprekende indicatorenset op
nationaal niveau, is het de bedoeling om ook doelen en indicatoren op sector- of productgroepniveau
op te stellen. Uiteindelijk moet per deelgebied de transitie zodanig worden gestimuleerd
(met daarbij een passende indicatoren-set voor het meten van de voortgang) dat de
meeste impact door circulaire economie behaald wordt.
13.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de reflectiegroep tevens van mening is dat de
rijksoverheid momenteel onvoldoende toegerust is en onvoldoende instrumenten en middelen
inzet om de volgende stap in de transitie te zetten en dat de slagkracht om tot een
effectieve uitvoering te komen ontbreekt. Hierdoor zou volgens de reflectiegroep de
indruk kunnen ontstaan dat er bij de overheid sprake is van handelingsverlegenheid
en dat het kabinet zijn eigen doelstellingen onvoldoende serieus neemt. Deze leden
ontvangen graag een reactie van de Staatssecretaris op deze constatering. In hoeverre
deelt de Staatssecretaris deze vaststellingen en welke opties ziet zij om de slagkracht
van de overheid te vergroten?
In de afgelopen jaren is gewerkt aan het mobiliseren en samenbrengen van relevante
maatschappelijke partijen en (regionale) overheden. Samen met hen is op het terrein
van circulaire economie de basis gelegd om gezamenlijke vervolgstappen te nemen. Zo
zijn bijvoorbeeld de transitieagenda’s opgezet die focus geven aan het beleid en een
groot deel van het grondstoffengebruik en energieverbruik in Nederland dekken. Daarnaast
is onder meer de monitoring opgezet en het Versnellingshuis voor ondernemers opgericht.
Hiermee is een belangrijk fundament gelegd voor de verdere ontwikkeling van de transitie
richting een circulaire economie. Daarmee is de transitie naar een circulaire economie
tot een kantelpunt gebracht en is het nu zaak verder te versnellen en op te schalen.
Ik onderschrijf de constatering van PBL dat het intensiveren van beleid nu noodzakelijk
is om de circulaire economie doelstellingen voor 2030 en 2050 te realiseren.
Het is aan het volgende kabinet om hierin keuzes te maken, zodat de doelen gerealiseerd
worden. In het kader van de Brede Maatschappelijke heroverwegingen zijn knelpunten,
mogelijke oplossingsrichtingen en bijbehorende budgettaire gevolgen in kaart gebracht.17 Om hierin nadere keuzes mogelijk te maken, wordt gewerkt aan de concretere invulling
van de te realiseren doelen voor de circulaire economie. Hiervoor is een traject in
gang gezet om de huidige algemene doelstellingen voor 2030 (50% reductie van de abiotische
primaire grondstoffen) en 2050 (Nederland 100% circulair) concreter te maken en vervolgens
tot een heldere vertaling te komen van de geconcretiseerde doelen over de domeinen.
14.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de reflectiegroep tevens van mening is dat overheden
de vele instrumenten die zij hebben om de transitie te versnellen tot nu toe onvoldoende
of te vrijblijvend inzetten. Circulair inkopen wordt hierbij genoemd als een van deze
instrumenten. Ook in de ICER wordt dit element genoemd. Zo wordt onder andere het
stellen van eisen bij aanbesteding en inkoop door de overheid, dat verder gaat dan
alleen eisen te stellen aan recycling, aangeraden waardoor circulair inkopen ambitieuzer
kan worden toegepast en er innovatiever aanbesteed kan worden. Er wordt daarom aanbevolen
om stapsgewijs de circulariteitseisen bij inkoop en aanbesteding door de overheid
verder te bevorderen. Kan de Staatssecretaris hierop ingaan? In hoeverre deelt zij
de mening dat overheden instrumenten zoals circulair inkopen tot nu toe onvoldoende
of te vrijblijvend inzetten? Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om daarin
verbeteringen aan te brengen en daarmee de rol van de overheid als launching customer
te versterken? Op welke termijn is dat realistisch gezien mogelijk? Is de Staatssecretaris
daarnaast bereid om in overleg met het bedrijfsleven te kijken bij welke productgroepen
circulair inkopen door de rijksoverheid de meeste impact heeft op het verminderen
van het primaire grondstoffengebruik en daar vervolgens concrete doelen bij te formuleren?
Maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI), waar circulair inkopen deel van uitmaakt,
is nog lang geen gemeengoed. Dit ondanks brede steun voor het opgebouwde instrumentarium
en een groeiend gebruik van inkoop om onze maatschappelijke doelen te helpen realiseren.
Het is nodig om het gebruik en het effect ervan snel verder te vergroten. Ik heb dat
mede namens de bewindspersonen van EZK, BZK, BHOS, SZW en OCW aan uw Kamer aangegeven
in mijn brief van 22 januari jl. bij het Nationaal plan Maatschappelijk Verantwoord
Inkopen 2021–2025 (Kamerstuk 30 196, nr. 746). Ik heb daar ook aangegeven welke knelpunten zich voordoen, en langs welke hoofdlijnen
ik dit wil aanpakken. Een van die hoofdlijnen is het minder vrijblijvend maken van
MVI. Ik wil daarvoor de ambities en wijze van rapporteren en monitoren borgen in nieuwe
bestuurlijke afspraken met de andere overheden en het Rijk, in opvolging van het huidige
Manifest MVI. Een andere hoofdlijn is het realiseren van extra impact in kansrijke
sectoren. Hiervoor ben ik onder meer buyer groups gestart, waarin Rijk en andere overheden
samen optrekken in specifieke inkoopdomeinen.
V.w.b. de rijksinkoop heeft het Rijk in 2019 door CE Delft en KMPG laten analyseren
bij welke productgroepen circulair inkopen de meeste impact heeft. De hoofdlijnen
van deze studies zijn ook onderdeel van de inkoopstrategie van de rijksoverheid. Het
Rijk is graag bereid het overleg aan te gaan met het bedrijfsleven over het terugdringen
van het primaire grondstoffengebruik en doet dat ook al via bijvoorbeeld het Platform
Circulair Bouwen 23 en het Versnellingshuis Nederland Circulair!.
Verder heeft Rijkswaterstaat in 2020 de strategie «naar klimaatneutrale en circulaire
rijksinfrastructuur» uitgewerkt. Samen met ProRail, decentrale overheden en marktpartijen
wordt gewerkt aan Roadmaps. Via tussendoelstellingen leiden deze tot volledig circulair
werken in 2030. In het kader van launching customerschap is gestart met een eerste
pilot Circulair Viaduct. Daaropvolgend zijn met het instrument «small business innovation
research (SBIR)» innovaties op het gebied van circulaire viaducten uitgevraagd. De
oplossingen die dit oplevert, kunnen de komende jaren in nieuwe projecten worden toegepast.
15.
De leden van de CDA-fractie merken ten slotte op dat de Staatssecretaris in haar reactie
op de ICER schrijft dat op basis van de monitoringskennis die onder andere uit de
ICER naar voren komt tussentijds kan worden bijgestuurd door bijvoorbeeld specifieke
activiteiten op te nemen in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie. Deze leden
vragen in hoeverre deze eerste ICER al aanleiding geeft om specifieke activiteiten
op te nemen in het uitvoeringsprogramma en, indien dit het geval is, om welke activiteiten
dat volgens haar zou moeten gaan.
De ICER is onderdeel van de beleidscyclus van het Rijksbrede Programma Circulaire
Economie. Het is nadrukkelijk de bedoeling om lering te trekken uit de monitoringsresultaten
en inzichten mee te nemen bij de actualisatie van het Uitvoeringsprogramma Circulaire
Economie. Momenteel loopt er een gezamenlijk proces met de partners bij het programma
om te kijken welke aspecten van de circulaire economie naar aanleiding van de ICER
steviger geaccentueerd moeten worden in de actualisatie van het uitvoeringsprogramma.
In het najaar zal de actualisatie aan uw Kamer worden aangeboden.
16.
De leden van de D66-fractie lezen dat in de aanbevelingen van de reflectiegroep wordt
gesproken over de noodzaak van meer dwingende instrumenten zoals normen en eisen.
De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris ook de kansen en mogelijkheden
ziet in het nemen van meer dwingende instrumenten specifiek gericht op het afdwingen
van design for recycling, oftewel het eisen van de mogelijkheid tot hoogwaardig hergebruik.
Deze leden vragen tevens of de Staatssecretaris deze kansen en mogelijkheden ook ziet
voor het eisen van repareerbaarheid of informatie over onderdelen of ingrediënten
van producten.
Voor producten die grensoverschrijdend worden verhandeld is een Europese aanpak nodig.
Daarbij is ook de vrijheid tot het stellen van nationale milieueisen gelimiteerd in
verband met handelsbeperkingen als mogelijk gevolg daarvan. Van belang is dat de Europese
Commissie heeft aangekondigd dat eind dit jaar een voorstel voor duurzaam productbeleid
wordt gepubliceerd dat nieuwe regels zal omvatten voor ontwerp van producten met aandacht
voor duurzaamheid, repareerbaarheid, productinformatie en hergebruik van producten
en materiaal. Daarnaast zullen ontwerpeisen ook een rol spelen in specifieke sectorale
productwetgeving die de komende tijd wordt herzien. Overigens is vanaf 1 maart 2021
een nieuwe set bepalingen van toepassing over reparatie, onderhoud en het beschikbaar
zijn van reserveonderdelen. Deze bepalingen gelden voor diverse elektrische en elektronische
producten waaronder koel- en vriesapparaten, was- en droogmachines, afwasmachines
en beeldschermen. Het is te verwachten dat deze set bepalingen de komende periode
als de nieuwe standaard in het productbeleid zal worden toegepast.
17.a
De leden van de D66-fractie lezen in de brief over een circulaire-economiewet. Deze
leden vragen of deze wet ook ruimte voor experimenteren biedt en buiten werking stellen
van belemmerende regels mogelijk maakt. Zij vragen tevens of deze wet ook handvatten
geeft voor meer dwingende regelgeving om de transitie naar een circulaire economie
te versnellen.
De ICER geeft de boodschap af dat andere typen en minder vrijblijvende maatregelen
noodzakelijk zijn om de kabinetsbrede ambitie voor 2050 te kunnen realiseren. De overgang
van een lineair naar een circulair economisch systeem vraagt het overwegen van het
wetgevingskader. Een circulaire economiewet kan bijdragen aan de totstandkoming van
een duidelijk en bestendig kader voor de transitie naar een circulaire economie.
Ook wil ik wijzen op de kamerbrief Opvolging verkenningen Taskforce Herijking Afvalstoffen18 waarin ik heb aangegeven welke stappen er genomen worden om de huidige experimenteerruimte
te verduidelijken. In de lopende verkenning van de modernisering van de Wet Milieubeheer
bezie ik of er een wettelijk experimenteerkader gecreëerd dan worden. Daarnaast ben
ik gestart met het inrichten van de opvolger van het Landelijk Afvalbeheerplan, het
Circulair Materialenplan, zodat het afvalbeheer ook toegesneden is op de circulaire
economie.19 Het verkennen wat de mogelijkheden zijn voor stimulering en normering maken hier
onderdeel van uit.
17.b
Deze leden vragen welke financiële middelen nodig zijn voor de versnellingsfase en
of er voldoende mankracht is bij de rijksoverheid en medeoverheden voor de versnellingsfase?
Dit is een terechte maar tegelijkertijd lastige vraag. De ICER geeft de heldere boodschap
af dat intensivering van beleid noodzakelijk is om de transitie naar een circulaire
economie te realiseren. Hier zijn meer en structurele financiële middelen voor nodig.20 In het kader van de Brede Maatschappelijke heroverwegingen zijn knelpunten, mogelijke
oplossingsrichtingen en bijbehorende budgettaire gevolgen in kaart gebracht.21 Om hierin nadere keuzes mogelijk te maken, wordt gewerkt aan de concretere invulling
van de te realiseren doelen voor de circulaire economie. Hiervoor is een traject in
gang gezet om de huidige algemene doelstellingen voor 2030 (50% reductie van de abiotische
primaire grondstoffen) en 2050 (Nederland 100% circulair) concreter te maken en vervolgens
tot een heldere vertaling te komen van de geconcretiseerde doelen over de domeinen.
Voor de zomer verwacht ik uw Kamer te kunnen informeren over het rapport van PBL.
Op basis hiervan kunnen nadere keuzes worden gemaakt ten aanzien van intensivering
en kunnen de bijbehorende budgettaire gevolgen in kaart worden gebracht.
17.c
Hoe wordt het regionale of zelfs het lokale aspect van circulaire economie en grondstoffenstromen
opgepakt in nationaal beleid?
Circulaire economie in de regio is een dwarsdoorsnijdend thema in het Uitvoeringsprogramma
Circulaire Economie. Centraal staat onder meer het opschalen van circulaire bedrijvigheid
en het verbinden van de regionale praktijk met de landelijke transitieagenda’s.
De activiteiten op regionaal niveau zijn toegelicht onder vraag 11A. Hierbij willen
we ook leren van het lokale/regionale niveau en dat meenemen op landelijk niveau,
zoals bv. ambachtscentra/repair cafés of deeleconomie voorbeelden die hoog op de R-ladder
circulaire economie staan.
In het kader van de motie van het lid Moorlag (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 38) over circulaire wijken wordt in de eerste helft van dit jaar onderzocht op welke
wijze het Rijk circulaire economie op lokaal niveau het beste kan ondersteunen en
welke veelbelovende breder toepasbare lokale initiatieven er zijn.
18.a
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris het cruciale aspect van
gedrag en maatschappelijke normen op de circulaire economie wil beïnvloeden. Hoe slaat
de Staatssecretaris een brug tussen de uitgebreide technische rapportage van het PBL
en meer bewustwording en begrip bij een veel breder publiek?
Zie antwoord op vraag 12b.
18.b
Kan een concretere doelenset voor het circulaire-economiebeleid helpen in de communicatie
richting een breder publiek?
Een concretere doelenset geeft richting en helpt daardoor in de communicatie over
de doelen, de voortgang ervan en het activeren van een breed publiek; zowel bij de
overheid, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers.
19.
De leden van de D66-fractie vragen naar de samenhang van publieke bewustwording en
het grote belang van sociaaleconomische innovatie (bijvoorbeeld andere businessmodellen)?
Zo lezen deze leden dat minder dan 40% van de Nederlandse consumenten openstaat voor
het aanschaffen van producten die zijn opgeknapt (refurbish) en minder dan 15% voor
langdurig leasen en lenen via deelplatformen. Hoe zijn dergelijke maatschappelijke
opvattingen te veranderen? En welke rol speelt dit in het beleid van de Staatssecretaris?
Tevens vragen deze leden hoe fair pricing, het verwerken van milieuschade in de kosten,
een plek zal krijgen in het circulaire-economiebeleid?
Eén van de drie meerjarige Missiegedreven Innovatie Programma’s die onderdeel uitmaken
van de Kennis en Innovatieagenda Circulaire Economie (KIA CE) richt zich op Vertrouwen,
gedrag en acceptatie. Het doel van dit programma is het ontwikkelen van kennis en
het stimuleren van innovaties bij bedrijven. Het biedt bedrijven de mogelijkheid vertrouwen
te creëren bij afnemers en financiers voor hun circulaire producten, werkwijzen en
(technische en organisatorische) oplossingen. Daarnaast kunnen de producten, werkwijzen
en oplossingen van de bedrijven bewustwording en gedragsverandering bij consumenten
ondersteunen.
Beprijzing van milieuschade zorgt ervoor dat activiteiten die milieuschade veroorzaken
duurder worden. Milieuvriendelijkere alternatieven worden hierdoor relatief concurrerender.
Beprijzing is een belangrijk instrument om de circulaire economie te stimuleren. Het
wordt al ingezet, bijvoorbeeld in systemen van producentenverantwoordelijkheid. Het
al dan niet verder beprijzen van milieuschade met nieuwe instrumenten dient door het
volgende kabinet te worden afgewogen.
Ik ga nader in op deze vraag in de kabinetsreactie op de ICER.
20.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de financiering van de circulaire economie.
Deze leden vragen of meer middelen uit andere beleidsvelden ingezet kunnen worden
op circulaire economie, zoals middelen uit de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk
(WBSO). Dit is nu slechts 3,2%? Hoeveel kan het groeifonds bijdragen aan de circulaire
economie? Hoe wil de Staatssecretaris meer van de middelen, die nu wel naar circulaire
economie gaan, richten op hoogwaardiger R-strategieën dan recycling, zoals reduce
of repair?
Middelen uit andere beleidsvelden staan open voor de circulaire economie. Dat geldt
voor de WBSO (EZK), de Milieu-investeringsaftrek (LNV), de Nationale Wetenschapsagenda,
Kiem-regeling (OCW) en de generieke instrumenten in het Rijksbrede Missiegedreven
Topsectoren- en Innovatiebeleid, zoals de PPS-toeslagregeling en de mkb-innovatiestimulering
Regio en Topsectoren (MIT).22 Ook in het Groeifonds kunnen voorstellen worden ingediend op het gebied van circulaire
economie. Het percentage van het budget is echter niet veelzeggend, want het gaat
om regelingen met heel verschillende budgetten en subsidiepercentages. 3,2% van het
WBSO-budget in 2020 is een kleine € 41 miljoen, want het WBSO-budget voor dat jaar
bedroeg bijna € 1,3 miljard.
Het gaat dus vooral om belangstelling vanuit het bedrijfsleven om voor deze regelingen
voorstellen in te dienen, want de hoeveelheid succesvolle voorstellen bepaalt het
uiteindelijk toegekende subsidiebedrag. Ook de bekendheid van de regelingen speelt
mee. De belangstelling bevorderen wij door veel aandacht voor circulaire economie
te vragen via grote evenementen als de Nationale Conferentie Circulaire Economie,
de Week van de Circulaire Economie, de Innovatie Expo en het World Circular Economic
Forum (WCEF+Climate). De bekendheid van de regelingen bevorderen we onder andere door
de inzet van het Versnellingshuis Nederland Circulair!, dat vragen van ondernemers
over kennis, wet- en regelgeving, netwerkpartners en financiering beantwoordt. Zo
heeft het Versnellingshuis al het beschikbare financiële instrumentarium (publiek
en privaat) voor circulaire ondernemers in een handige tool beschikbaar gemaakt.23
Het richten van specifieke circulaire economie middelen op hogere R-strategieën heeft
onze aandacht. We moeten daarbij ook goed kijken naar specifieke sectoren, want het
wenselijke niveau op de R-ladder kan verschillen. Zo is voor kunststoffen cruciaal
dat recycling op schaal gaat plaatsvinden, en dus de inzameling en retourstromen goed
gaan lopen, zodat producenten van plastic geen olie meer hoeven gebruiken als grondstof.
Voor asfalt en beton gaat het over zowel refuse-strategieën (vermijden van gevaarlijke
stoffen en ontwerp voor een lange levensduur) als om refurbishment, waardoor de levensduur
van asfalt in sommige gevallen kan worden verdubbeld. Hierop moeten dus per sector
strategieën worden ontwikkeld en daar werken we hard aan.
21.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de hoofdconclusie van het PBL is dat
het nationale beleid erin is geslaagd om een brede coalitie van partijen in de samenleving
te vormen door circulaire initiatieven te faciliteren, maar dat het beleid momenteel
verre van toereikend is om de stevige ambitie van het kabinet, om in 2050 te zijn
overgeschakeld naar een volledig circulaire economie, te behalen. Zo is het gebruik
van grondstoffen sinds 2010 niet meer gedaald, vereist de Nederlandse consumptie steeds
meer land in het buitenland, zijn zes van de zeven doelen voor afval niet gehaald,
zijn de leveringsrisico’s toegenomen en is slechts 6% van de bedrijven circulair.
Deze leden missen in de kabinetsreactie een reflectie van de Staatssecretaris hierop.
Kan de Staatssecretaris reflecteren op deze stevige conclusies? Hoe ziet zij haar
eigen rol hierin?
In de startfase van het Rijksbrede Programma Circulaire Economie heeft het kabinet
bewust gekozen voor een netwerksamenwerking met maatschappelijke partijen. Voor een
dergelijke grootschalige maatschappelijke en sociaal economische transitie is brede
betrokkenheid in de samenleving essentieel. Hiertoe is in 2017 het Grondstoffenakkoord
gesloten met ruim 400 partijen, die vervolgens in 2018 samen een vijftal Transitieagenda’s
hebben samengesteld. In de kabinetsreactie op de Transitieagenda’s zijn tien dwarsdoorsnijdende
thema’s benoemd waarmee kan worden versneld, zoals met producentenverantwoordelijkheid,
wet- en regelgeving, circulair inkopen, marktprikkels, en het Versnellingshuis. Met
jaarlijks een Uitvoeringsprogramma en een monitor-rapportage van PBL wordt de cyclus
gecompleteerd en kan worden bijgestuurd.
Het doel van de startfase was om structuur aan te brengen, te versnellen en op te
schalen. Daarmee is de transitie naar een kantelpunt gebracht. PBL geeft aan dat de
volgende fase in de transitie vraagt om intensivering van beleid en middelen, om de
doelen te kunnen halen. Het is aan het volgende kabinet om hierin keuzes te maken,
zodat de doelen gerealiseerd kunnen worden.
Ik ga nader in op deze vraag in de kabinetsreactie op de ICER.
22.
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag benadrukken dat er nog maar negen
jaar te gaan is om de eerste circulaire-economiedoelstelling te behalen. In 2030 moeten
er 50% minder grondstoffen gebruikt worden. Deze leden vinden het daarom zeer zorgelijk
dat na alle rapporten die er zijn verschenen en alle vragen die deze leden hierover
hebben gesteld, er nog steeds fundamentele keuzes moeten worden gemaakt om de doelstellingen
te operationaliseren en meetbaar te maken. Wanneer wordt er een basisjaar vastgelegd?
Wordt het materiaalgebruik in tonnen gemeten? Vallen fossiele brandstoffen onder de
halveringsdoelstelling? Deze fundamentele keuzes moeten volgens deze leden met spoed
gemaakt worden als we die doelstellingen willen behalen. Kan de Staatssecretaris toelichten
wanneer het kabinet van plan is dergelijke knopen door te hakken?
In het lopende traject waarin de doelen voor 2030 en 2050 worden geconcretiseerd,
zullen in samenwerking met betrokken partijen keuzes gemaakt worden over de genoemde
vraagstukken zoals het referentiejaar en meeteenheden.
Zie verder antwoord op vraag 9b.
23.a
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een circulaire-economiewet, waarin Europese
verplichtingen en nationale doelen zijn opgenomen, een logisch gevolg is voor een
volgend kabinet. Is de Staatssecretaris van mening dat dat het moment is om fundamentele
keuzes te maken? Welke elementen zou een dergelijke wet volgens de Staatssecretaris
moeten bevatten?
Zie antwoord op vraag 21.
23.b
Is dit ook het moment om concrete doelen per transitiethema, keten of productgroep
te formuleren, zoals het PBL aanbeveelt?
Zie antwoord op vraag 9b.
24.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de Staatssecretaris nu de conclusie
van het PBL beaamt dat minder vrijblijvendheid noodzakelijk is. Deze leden roepen
al jaren dat vrijblijvende akkoorden onvoldoende zullen bijdragen aan de transitie
naar een circulaire-economiebeleid. Hoe kijkt de Staatssecretaris terug op het tot
nu toe gevoerde beleid? Op welke wijze denkt zij dat er nu echt stappen gezet kunnen
worden richting de doelen van 2030 en 2050? Gaan we van vrijblijvende akkoorden overschakelen
op harde afspraken?
Zie antwoord op vraag 21.
25.a
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Staatssecretaris de vijf aanbevelingen
van het PBL ondersteunt, maar zij gaat niet volledig in op alle individuele aanbevelingen.
Hierover hebben deze leden nog enkele inhoudelijke vragen. Het PBL doet de aanbeveling
om milieuschade in de prijzen van producten en diensten te verrekenen. Op welke wijze
interpreteert en ondersteunt de Staatssecretaris deze aanbeveling? Hoe kijkt zij bijvoorbeeld
naar een verpakkingenbelasting of het verlagen van de btw op reparaties?
Beprijzing van milieuschade zorgt ervoor dat de maatschappelijke kosten van vervuiling
(meer) worden betaald door de veroorzaker(s) daarvan. Hierdoor worden activiteiten
die milieuschade veroorzaken duurder. Dat maakt milieuvriendelijkere alternatieven
relatief concurrerender in de markt en zorgt ervoor dat de vervuiler betaalt. Voorbeelden
van deze vorm van beprijzing zijn milieubelastingen, verhandelbare emissierechten
en systemen van producentenverantwoordelijkheid.
Ik ga nader in op deze vraag in de kabinetsreactie op de ICER.
25.b
En wanneer verwacht zij dat er minimumeisen komen voor de hoeveelheid gerecycled materiaal
in producten?
De Europese Commissie zet in de uitwerking van het actieplan circulaire economie in
op het verbreden of verder aanscherpen van algemeen productbeleid en verschillende
sectorale regelgeving waaronder batterijen, verpakkingen en autowrakken. Een verplichte
toepassing van recyclaat heeft daarbij voor Nederland prioriteit. Een grote concentratie
van de wetgevingsvoorstellen ligt in 2021–2022. In december 2020 is het voorstel voor
een nieuwe Batterijenverordening uitgekomen, waarover de onderhandelingen in 2021
plaatsvinden. Na presentatie van de voorstellen door de Europese Commissie en de afronding
van het codecisieproces met de Lidstaten en het Europees Parlement zal een implementatietermijn
gelden. Een reële planning is daarmee drie tot vijf jaar voordat Europese verplichtingen
in de praktijk gebracht zijn. Nederland zet zich proactief in om het Europese proces
te bespoedigen en onze kennis en ervaring op genoemde onderwerpen te delen. Binnen
het Nederlandse en Europese Plastic Pact zal Nederland aan dit proces bijdragen door
met partijen te verkennen hoe een dergelijke maatregel eruit kan komen te zien en
wordt de Nederlandse positie onder de aandacht gebracht van de Commissie. Tevens heeft
Nederland op het World Circular Economy Forum (WCEF+Climate) andere landen opgeroepen
aan de slag te gaan met een vast aandeel gerecyclede materialen.
25.c
Deze leden lezen dat het kabinet het belang van circulariteitseisen bij inkoop en
aanbesteding onderschrijft. Deelt de Staatssecretaris de opvatting van deze leden
dat daarvoor een heldere doelstelling nodig is? Wanneer is de rijksoverheid bijvoorbeeld
van plan om zelf volledig circulair in te kopen?
Ik deel de opvatting dat heldere doelen de uitvoering van circulair inkopen bevorderen.
Het Rijk heeft voor de verduurzaming van de eigen organisatie gekozen voor een integrale
aanpak. Leidende doelen daarbij zijn onder meer klimaatneutraal in 2030, 50% minder
primair grondstoffengebruik in 2030 en volledig circulair in 2050 en het voorkomen
en aanpakken van misstanden in de productieketen. Deze doelen zijn afgesproken in
de inkoopstrategie van het Rijk «Inkopen met Impact»24. Specifiek voor circulariteit heeft het Rijk zich daarnaast tot doel gesteld om in
2023 tien bedrijfsvoeringscategorieën circulair te hebben en in 2030 de kantoren circulair
te beheren. Deze doelstellingen zijn breder geformuleerd dan alleen een inkoopdoel
omdat het circulair maken van de eigen organisatie meer behelst dan een inkoopopgave.
Het gaat ook om gedrag, verlengen van de levensduur van producten, zorgvuldig beheer
en ook om de beslissing om spullen níet in te kopen. Door de Rijksmarktplaats voor
kantoormeubilair wordt jaarlijks bijvoorbeeld meer dan 5 miljoen euro bespaard door
het delen en in gebruik houden van meubilair tussen de ministeries. Om de inkoopinspanning
vroegtijdig te richten is afgesproken dat in 45 relevante productgroepen maatschappelijk
verantwoord inkopen altijd wordt uitgevraagd; circulair inkopen valt daaronder, in
een samenhangende afweging met andere duurzaamheidsthema’s, en in toenemende mate
op een ambitieus niveau.
26.
De leden van de GroenLinks-fractie maken van deze gelegenheid gebruik om te reflecteren
op de implementatie van de Single Use Plastics (SUP)-richtlijn aankomende zomer. Tot
onvrede van deze leden heeft de Staatssecretaris voor een zuivere implementatie van
de richtlijn gekozen en toont het kabinet niet meer ambitie bij de implementatie.
De Staatssecretaris heeft wel toegezegd dat er aanvullende maatregelen zouden komen
in aanvulling op de SUP-richtlijn. In de recent verschenen Kamerbrief «Van wegwerpplastics
naar praktische oplossingen voor hergebruik» (Kamerstukken 30 872 en 28 694, nr. 254) missen deze leden echter de aanvullende maatregelen waar zij op hadden gehoopt.
Er zijn geen bindende doelstellingen voor het verminderen van de consumptie van plastic
opgenomen en er zijn ook geen aanvullende producten (onzinplastics) die worden verboden,
zoals bijvoorbeeld plastic theezakjes of plastic confetti. Waarom heeft de Staatssecretaris
die keuzes, die worden ondersteund door de milieuorganisaties, niet gemaakt? Is de
Staatssecretaris van mening dat zij op dit moment voldoende maatregelen neemt om onzinplastics
tegen te gaan? Deze leden zijn wel verheugd dat de Staatssecretaris mogelijkheden
verkent om wegwerpbekers- en maaltijdverpakkingen en alle wegwerptassen niet langer
gratis te verstrekken. Welk tijdpad ziet zij hierbij voor zich? Geeft zij dit als
expliciete opdracht mee aan haar opvolger?
Bij het versturen van de brief was het kabinet reeds demissionair. Het is daarom aan
een volgend kabinet om keuzes te maken over aanvullende maatregelen die verder gaan
dan de SUP-richtlijn. De maatregelen binnen het kader van de SUP-richtlijn gaan uiteraard
door, want die vloeien voort uit Europese afspraken. Momenteel loopt een stakeholderproces
om de wettelijke maatregelen voor reductie van wegwerpbekers en maaltijdverpakkingen
in beeld te brengen. De planning is om de maatregelen eind dit jaar in een ministeriële
regeling vast te stellen en per 2023 in werking te laten treden.
27.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tot slot nog vragen over de aangenomen motie
van het lid Kröger over het opnemen van de recyclebaarheid in aanbestedingsregels
voor kleding en schoenen voor Defensie en hulpdiensten (Kamerstuk 32 852, nr. 121). Kan de Staatssecretaris toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot
dat onderzoek? Worden er wijzigingen gemaakt in het aanbestedingsbeleid om zeer zorgwekkende
stoffen in het materieel terug te dringen?
De motie is in behandeling. Ik streef ernaar uw Kamer dit voorjaar hierover te informeren
in de Kamerbrief over de voortgang van het circulaire textielbeleid. Daarop vooruitlopend
kan ik u namens mijn ambtsgenoot van Defensie melden dat Defensie, mede op grond van
het Rijksbeleid, duurzaam inkoopt. Dat moet uiteraard in evenwicht zijn met de operationele
belangen van de krijgsmacht. Ook levert Defensie met het hergebruik van kleding een
bijdrage aan een circulaire economie. Met het project Tropenkleding, waarbij kleding
voor de Koninklijke Marine deels is gemaakt van PET-flessen, heeft Defensie afgelopen
december de KoopWijsPrijs 2020 gewonnen. Die prijs reik ik, op basis van publieksstemmen,
jaarlijks uit voor een ambitieus, vernieuwend of anderszins opvallend project op het
gebied van maatschappelijk verantwoord inkopen.
Ook de hulpdiensten in Nederland maken mooie stappen in het circulair maken van hun
bedrijfskleding. PFAS-stoffen zoals PFOA worden met name toegepast in bluskleding.
Zoals ik u eerder heb geïnformeerd werkt Nederland samen met een aantal andere landen
aan een Europese restrictie op het gebruik van PFAS in niet-essentiële toepassingen.
28.a
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze gehoor is gegeven aan de oproep van
onder andere de Algemene Rekenkamer dat er meer gewerkt moet worden aan concrete en
afrekenbare (tussen)doelen en criteria, om de effecten van beleid op het gebied van
circulaire economie te kunnen monitoren.[1]
Zie antwoord op vraag 9b.
28.b
Deze leden vragen dit omdat in de inleiding van het rapport naar het raamwerk wordt
verwezen, dat alleen een zeer globaal beeld geeft. Kan hier verder op in worden gegaan?
Welke stappen in de monitoring- en sturingssystematiek gaan nog gezet worden?
In de inleiding van de ICER wordt zowel verwezen naar het raamwerk voor doelen en
indicatoren (H1.2) als naar het raamwerk voor monitoring en sturing (H1.4). Tussen
beide raamwerken zit overlap. Het raamwerk voor monitoring en sturing omvat twee kernelementen:
het monitoren van grondstoffengebruik en de effecten ervan (globaal weer gegeven het
raamwerk voor doelen en indicatoren), én het transitieproces dat moet leiden tot een
circulaire economie. De ICER is een van de eerste rapportages van de wereld die op
deze manier integraal de Circulaire Economie in kaart brengt. Het PBL werkt samen
met enkele kennisinstellingen de komende jaren aan de uitwerking van het monitoringsraamwerk
in het Werkprogramma Monitoring en Sturing. Er wordt in dit programma kennis vergaard
en methodologieën ontwikkeld op allerlei gebieden, zoals milieu-impact van productgroepen,
grondstoffenvoorraden, consumentengedrag, werkgelegenheid, toegevoegde waarde etc.
Meer informatie over de verschillende stappen die worden gezet in het werkprogramma
is te vinden op https://www.pbl.nl/publicaties/werkprogramma-monitoring-en-sturing-circ….
29.
De leden van de SP-fractie vragen wat het concreet betekent dat de leveringsrisico’s
voor kritieke metalen is toegenomen. Op welke wijze kan dit worden opgelost zonder
dat de gestelde doelen teniet worden gedaan? Is dit bijvoorbeeld aan de vraagkant
op te lossen door gebruik te maken van andere materialen of door het terugdringen
van de vraag? Deze leden zien hier graag een verdere toelichting op.
Zie antwoord op vraag 10.
30.
De leden van de SP-fractie lezen dat het PBL stelt dat de stappen die tot nu toe zijn
gezet door de overheid vooral faciliterend zijn geweest en passen bij de beginfase.
Deze leden vragen op welke wijze en termijn de vervolgstappen gezet gaan worden. Zij
zijn zich bewust van de demissionaire status van het kabinet, maar gaan ervan uit
dat er lopend beleid op dit onderwerp is. Vandaar toch de volgende vragen: Gaat de
overheid zelf meer de regie pakken? Ook het PBL stelt dat er meer gericht beleid nodig
is om de doelen te behalen. Kan hier verder op worden ingegaan? Waar kan dit beleid
uit gaan bestaan? Deze leden constateren dat ook het PBL zich bewust is van de noodzaak
om te komen tot meer normering en dwang. Is de Staatssecretaris het hier inmiddels
ook mee eens? Dat zij zegt de aanbevelingen te herkennen en te ondersteunen bevreemdt
deze leden, aangezien deze Staatssecretaris tot nu toe zeer terughoudend is geweest
in het stellen van normering en bij het ingrijpen in de markt. Deze leden hebben hier
meermaals aandacht voor gevraagd. Bijvoorbeeld bij het aanpakken van het feit dat
virgin plastic goedkoper is dan gebruikt plastic en recycling hierdoor amper van de
grond komt. Deze leden juichen het toe wanneer er daadwerkelijk meer regulering en
normering zal worden ingezet, maar zij zien daar tot nu toe zeer weinig van terug
in recent beleid. Ook het feit dat er nu nog wordt gewerkt aan een raamwerk voor een
roadmap, waaruit dan op nog langere termijn eens concrete doelen kunnen worden bedacht,
stelt niet direct gerust. Kan hier verder op in worden gegaan? Afspraken met de sector
op basis van vrijwilligheid is toch niet wat door het PBL wordt bedoeld? Dat de Staatssecretaris
nu pas spreekt over de noodzaak om tot minder vrijblijvendheid te komen, achten deze
leden rijkelijk laat. Zij vragen waarom hier, ondanks herhaaldelijke oproepen van
onder andere de SP, zo lang mee is gewacht en er ook nu geen concreet beleid wordt
ingezet. Is dat een beleidsinhoudelijke keuze of het gevolg van de demissionaire status
van het kabinet en de Staatssecretaris? Deze leden roepen een volgend kabinet op om
hier meer urgentie aan te geven en op afzienbare tijd met daadwerkelijk concreet beleid
te komen.
In de startfase van het Rijksbrede Programma Circulaire Economie is ingezet op het
bij elkaar brengen en mobiliseren van maatschappelijke partijen om een structuur aan
te brengen om de circulaire economie transitie in gang te zetten en te versnellen.
Het doel van de startfase was om structuur aan te brengen, te versnellen en op te
schalen. PBL concludeert in de ICER dat het kabinet in de afgelopen periode de basis
heeft gelegd en structuur heeft aangebracht. Het is helder dat een kantelpunt is bereikt
om naar een volgende fase in de transitie te gaan, waarin intensivering van beleid
noodzakelijk is om de 2030 en 2050 doelen te bereiken.
In de afgelopen kabinetsperiode zijn verschillende wettelijke maatregelen genomen.
Het gaat onder andere om de wijziging van het Besluit Beheer verpakkingen met nieuwe,
aangescherpte doelstellingen voor de verpakkingsmaterialen kunststof, glas, papier,
hout, metaal; het besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid;
de implementatiewet wijziging EU-Kaderrichtlijn afvalstoffen; het besluit maatregelen
kleine kunststof drankflessen en het besluit metalen drankverpakkingen (statiegeld).
Voor deze laatste is de procedure bijna afgerond.
In de kabinetsreactie op de ICER ga ik nader in op de aanbevelingen van het PBL.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier