Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 693 Wijziging van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012 in verband met de implementatie van Uitvoeringsrichtlijn 2018/1581/EU
Nr. 6
                   NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Ontvangen 7 april 2021
Algemeen
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de in het Verslag gestelde vragen en van
                  de opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren (PvdD) over
                  het wetsvoorstel houdende wijziging van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012
                  in verband met de implementatie van Uitvoeringsrichtlijn 2018/1581/EU (Kamerstukken
                  35 693, hierna: het wetsvoorstel). Hieronder ga ik graag in op de vragen van de leden
                  de PvdD-fractie. Daarbij volg ik bij de beantwoording de volgorde van de vragen uit
                  het verslag.
               
Beantwoording
Allereerst merk ik ten algemene op dat het wetsvoorstel strekt tot implementatie van
                  Uitvoeringsrichtlijn 2018/1581/EU van de Commissie van 19 oktober 2018 tot wijziging
                  van Richtlijn 2009/119/EG van de Raad wat betreft de methoden voor de berekening van
                  de opslagverplichtingen van veiligheidsvoorraden (PbEU 2018, L 263) (hierna: de uitvoeringsrichtlijn).
                  De wijzigingen die op grond van de uitvoeringsrichtlijn moeten worden doorgevoerd,
                  zijn technisch van aard en het betreft daarnaast de aanpassing van het aanvangstijdstip
                  van het voorraadjaar. De uitvoeringsrichtlijn strekt niet tot wijzigingen van de nationale
                  regelingen omtrent de voorraadvorming van aardolieproducten anderszins. Het wetsvoorstel
                  betreft daarmee implementatie van een bindende EU-rechtshandeling. Overeenkomstig
                  het implementatiebeleid van het kabinet zijn in het wetsvoorstel dan ook geen andere
                  regels opgenomen dan die voor de implementatie noodzakelijk zijn.
               
De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering beaamt dat uiteindelijk alle olie
                     in de grond moet blijven, zodat de opwarming van de aarde onder de 1,5 graden Celsius
                     blijft. Als het antwoord ontkennend is, vragen zij waarom dat zo is.
Het kabinetsbeleid is erop gericht de uitstoot van broeikasgassen tot 2050 met 95%
                  te reduceren, zoals ook vastgelegd in de Klimaatwet. In Europees verband is inmiddels
                  voor 2050 CO2-neutraliteit afgesproken. Het gevolg hiervan is onder meer dat uiteindelijk afscheid
                  zal worden genomen van fossiele brandstoffen, waaronder aardolie.
               
Tevens vragen de leden van de PvdD-fractie hoeveel ton ruwe aardolie en/of aardolieproducten
                     momenteel wordt opgeslagen in Nederland en hoeveel in Europa en hoe dit zich verhoudt
                     tot de totale olievoorraden onder de grond.
Het aanhouden van een strategische voorraad aardolieproducten is een verplichting
                     die Nederland is aangegaan door middel van het Internationale Energie Programma-verdrag
                     (hierna: IEP-Verdrag) en Richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009,
                     houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten
                     in opslag te houden (PbEU 2009, L 265) (hierna: richtlijn 2009/119/EG), die beide
                     crisisbeheersing als uitgangspunt hebben. Deze zijn in Nederland verwezenlijkt in
                     de vorm van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012 (hierna: Wva).
                  
In het kader van de richtlijn 2009/119/EG heeft Nederland de afgelopen twee jaar gemiddeld
                     4,2 miljoen ton aan strategische voorraden ruwe aardolie en aardolieproducten aangehouden.
                     De 27 EU-lidstaten hielden cumulatief de afgelopen twee jaar gemiddeld 115,9 miljoen
                     ton aan (bron: Eurostat).
                  
Er zijn in Nederland meer olievoorraden dan enkel de strategische voorraden. Strategische
                     voorraden tellen mee als afdekking van de crisisverplichtingen die voortvloeien uit
                     de Wva en internationale verdragen. Deze strategische voorraden dienen niet verward
                     te worden met andere voorraden, zoals commerciële voorraden in eigendom van bedrijven
                     die een veel hogere doorloopsnelheid hebben en waar geen voorraadverplichting op rust.
                  
De hoeveelheid aangehouden strategische voorraad staat los van de winning van ruwe
                     aardolie en de mogelijk winbare ruwe aardoliereserves onder de grond. Olievoorraden
                     onder de grond zijn de mogelijk nog te produceren ruwe aardoliereserves.
                  
In Europa kwam de hoeveelheid bewezen-reserves, ook wel technisch-winbare reserves,
                     uit op 1.900 miljoen ton ruwe aardolie per eind 2019. Wereldwijd was de hoeveelheid
                     bewezen-reserves eind 2019 gelijk aan 244.600 miljoen ton ruwe aardolie (Bron: BP Statistical Review of World Energy 2020).
                  
Daarnaast vragen de leden van de PvdD-fractie of het klopt dat de hoeveelheid benodigde
                     aardolieproducten afnemen naarmate het gebruik van duurzame energie stijgt en of de
                     vraag naar fossiele brandstoffen daalt. Als het antwoord ontkennend is, vragen ze
                     waarom dat zo is en hoeveel minimum aardolie er op voorraad moet zijn, ongeacht het
                     gebruik.
Ja, dit klopt. De rekenregels voor het aanhouden van een verplichte strategische voorraad,
                  uit hoofde van het IEP-verdrag en richtlijn 2009/119/EG, zijn afhankelijk van de hoeveelheid
                  netto-import c.q. consumptie aardolieproducten in een land.
               
De leden van de PvdD-fractie vragen tevens wat de huidige financiële marktwaarde van
                     de huidige voorraad is en wat de financiële en maatschappelijke kosten voor de samenleving
                     om deze voorraden op peil te houden zijn.
Zolang er een vorm van olieconsumptie bestaat, is Nederland verplicht om haar internationale
                     afspraken na te komen die horen bij het crisismechanisme van het IEP-verdrag en richtlijn
                     2009/119/EG. De financiële marktwaarde van de huidige voorraad is afhankelijk van
                     de prijzen op de wereld oliemarkt.
                  
Het Nederlandse oliecrisismechanisme bestaat uit een duaal systeem waarbij het grootste
                     deel, ~80%, bestaat uit voorraden aangehouden door COVA. Een kleiner deel, ~20%, wordt
                     aangehouden door het bedrijfsleven (raffinaderijen en handelaren). De voorraadwaarde
                     van COVA bedroeg € 1,1 miljard per ultimo 2020 bij een Brent olieprijs van $ 50,5
                     per vat (Bron: COVA).
                  
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft geen inzage in de voorraadwaarde
                     van de door bedrijven aangehouden strategische voorraden.
                  
Voortvloeiend uit de door Nederland aangegane internationale en Europeesrechtelijke
                     verplichtingen heeft COVA op grond van de Wva de taak om de voorraden aan te houden.
                     Het aanhouden van de strategische voorraden door COVA wordt bekostigd op grond van
                     artikel 27 van de Wva met een voorraadheffing van € 8 per 1.000 liter getankte brandstof.
                  
De kosten voor het aanhouden van de strategische voorraad door het bedrijfsleven zijn
                     onderdeel van de steeds fluctuerende kostprijs van de aangeboden olieproducten. Deze
                     aanhoudkosten maken een dusdanig marginaal deel uit van de kostprijs van olieproducten
                     dat dit niet kan worden gekwantificeerd.
                  
De leden van de PvdD-fractie vragen of het mogelijk is om alternatieven, zoals groene
                     waterstof, in voorraad te houden en het wetsvoorstel hierop aan te passen. Als het
                     antwoord hierop ontkennend is, vragen zij waarom dat zo is. De leden vragen tevens
                     of de regering bereid is het wetsvoorstel aan te passen zodat de optie voor opslag
                     voor duurzame energie (exclusief houtige biomassa) meegenomen wordt.
Het kabinet heeft geen beleidsvoornemens die thans zouden moeten leiden tot voorstellen
                  voor regelgeving gericht op het verplichten van het in voorraad houden van alternatieven,
                  zoals waterstof. Wel wordt er momenteel onderzoek gedaan naar een waterstof «backbone»
                  met inbegrip van opslag daarvan, alsmede naar de toekomstige ondergrondse opslag van
                  energie in Nederland tussen 2030 en 2050, waaronder waterstof. Zoals hiervoor aangegeven
                  strekt dit wetsvoorstel uitsluitend tot implementatie van Europese verplichtingen.
               
Daarnaast willen de leden van de PvdD-fractie weten of de regering beaamt dat het
                     beter is om tijd, geld en energie te steken in het vergroten en verbeteren van de
                     opslagcapaciteit van duurzame alternatieven (exclusief houtige biomassa). Als het
                     antwoord ontkennend is, vragen zij waarom dat zo is. Is het antwoord bevestigend,
                     willen ze weten wat de regering van plan is om hiervoor te ondernemen.
Het kabinetsbeleid is erop gericht de uitstoot van broeikasgassen tot 2050 met 95%
                     te reduceren, zoals ook vastgelegd in de Klimaatwet. In Europees verband is inmiddels
                     voor 2050 CO2-neutraliteit afgesproken. Het gevolg hiervan is onder meer dat uiteindelijk afscheid
                     zal worden genomen van fossiele brandstoffen, waaronder aardolie.
                  
Zolang er een vorm van olie-consumptie bestaat in Nederland is Nederland verplicht
                     om haar internationale afspraken na te komen die horen bij het crisismechanisme van
                     het IEP-verdrag en richtlijn 2009/119/EG.
                  
Voor het aanhouden van hernieuwbare alternatieven binnen de strategische olievoorraad
                     bieden richtlijn 2009/119/EG en de Wva de mogelijkheid tot het aanhouden van biobrandstoffen
                     onder bepaalde condities, indien daaraan behoefte is.
                  
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
                  B. van 't Wout
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, minister van Economische Zaken en Klimaat