Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 11-12 maart 2021
32 317 JBZ-Raad
Nr. 680
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 12 maart 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over
                  de brief van 1 maart 2021 over de geannoteerde agenda voor de informele JBZ-Raad van
                  11-12 maart 2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 678), de brief van 19 februari 2021 over het verslag van de informele JBZ-raad van 28-29 januari
                  2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 677), over de brief van 26 januari 2021 over de antwoorden op vragen over de geannoteerde
                  agenda van de informele JBZ-Raad van 28-29 januari 2021 (algemeen deel) (Kamerstuk
                  32 317, nr. 670), over de brief van 29 januari 2021 over het Fiche: Mededeling strategie Europese
                  justitiële opleiding 2021–2024 (Kamerstuk 22 112, nr. 3031), over de brief van 29 januari 2021 over het Fiche: Verordening betreffende e-CODEX
                  (Kamerstuk 22 112, nr. 3029), over de brief van 29 januari 2021 over het Fiche: Mededeling Strategie versterking
                  toepassing Handvest Grondrechten EU (Kamerstuk 22 112, nr. 3033), over de brief van 29 januari 2021 over het Fiche: Mededeling digitalisering van
                  justitie (Kamerstuk 22 112, nr. 3027), over de brief van 29 januari 2021 over het de Kabinetsappreciatie Commissievoorstellen
                  tot herziening van Raadsaanbeveling 2020/912 en 2020/1475 (Kamerstuk 22 112, nr. 3026), over de brief van 5 februari 2021 over het Fiche: Mededeling Terrorismebestrijdingsagenda
                  EU (Kamerstuk 22 112, nr. 3039), over de brief van 12 februari 2021 over het Fiche: Gezamenlijke Mededeling EU-strategie
                  inzake cyberbeveiliging (Kamerstuk 22 112, nr. 3052), over de brief van 12 februari 2021 over het Fiche: Herziening richtlijn netwerk-
                  en informatiebeveiliging (NIB-richtlijn) (Kamerstuk 22 112, nr. 3053) en over de brief van 12 februari 2021 over het Fiche: Richtlijn veerkracht kritieke
                  entiteiten (Kamerstuk 22 112, nr. 3054).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 4 maart 2021 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid
                  en voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 10 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoudsopgave
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
2
1.
Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
2
2.
Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
10
3.
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
13
4.
Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie
19
5.
Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
22
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
               
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
                  JBZ-raad van 11-12 maart 2021. Zij stellen graag nog enkele vragen.
               
Geannoteerde agenda voor de informele JBZ-Raad van 11-12 maart 2021
E-evidence
Kunt u aangeven in welke mate tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren die Nederland
                  eerder in de Raad tegen de Raadspositie hebben doen stemmen?
               
Zoals bekend heeft Nederland de Raadspositie niet kunnen steunen. Een belangrijk onderdeel
                     in deze afweging was het notificatiemechanisme, waarbij een meerderheid van lidstaten
                     niet wilde meegaan met een koppeling van notificatie aan de mogelijkheid voor een
                     uitvoerende lidstaat om onder omstandigheden, in ieder geval bij content en mogelijk
                     traffic data, uitvoering van de rechtstreekse vordering van gegevens aan internet
                     dienstenaanbieders tegen te houden. De positie van het Europees Parlement (EP) komt
                     wat betreft het notificatiemechanisme op sommige punten overeen met de Nederlandse
                     positie. Het EP is bijvoorbeeld ook voorstander van het uitbreiden gronden waarop
                     een notificatie kan worden beoordeeld, zoals «ne bis in idem», een vorm van dubbele
                     strafbaarheid en een grove schending van mensenrechten. Tevens is het EP voorstander
                     van de mogelijkheid om de uitvoering van een bevel te stoppen door de lidstaat die
                     een notificatie heeft ontvangen. Het EP gaat echter een (flinke) stap verder dan de
                     Nederlandse positie en zeker dan de positie van de meerderheid van de lidstaten. Het
                     EP wil notificatie voor alle bevelen (dus ook bevriezingsbevelen), voor alle typen
                     data, introduceert een schorsende werking bij verkeers- en inhoudelijke gegevens,
                     en introduceert een deadline voor de genotificeerde autoriteit om te reageren van
                     10 dagen en in een spoedgeval 16 uur.
Het EP heeft verder ingrijpende voorstellen over de gehele breedte van de verordening.
                     Zo stelt het EP een aanvullende procedure voor waarin de lidstaat waar het individu
                     waarop het bevel ziet woonachtig is om opheldering wordt gevraagd indien sprake kan
                     zijn van verschoningsrecht of belangen van de staat (nationale veiligheid of defensie).
                     Een ander relevant element is dat voor bevelen die afkomstig zijn van landen waartegen
                     een art. 7 procedure is gestart de genotificeerde lidstaat expliciet toestemming moet
                     geven. Ook stelt het EP voor om verschillende elementen uit de richtlijn al dan niet
                     in een gewijzigde vorm over te hevelen naar de verordening, waarbij ook elementen
                     vervallen.
Het verloop en de uitkomst van de triloog kunnen niet worden voorspeld. De kans is
                     groot dat het notificatiemechanisme onderdeel wordt van steunruil met de andere onderwerpen.
                     De middenpositie die Nederland inneemt, kan daarbij voor alle betrokken partijen interessant
                     zijn.
Dataretentie
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Portugees Voorzitterschap de Ministers de
                  vraag wil voorleggen of ze de Europese Commissie willen oproepen tot een nieuw wetgevend
                  voorstel op EU-niveau. In de geannoteerde agenda heeft u positief hierop gereageerd.
                  Wat zijn uw inschattingen als het gaat om steun hiervoor bij andere lidstaten?
               
Op basis van eerdere besprekingen op technisch en ambtelijk niveau is de inschatting
                     dat deze oproep op brede steun kan rekenen van de lidstaten. Een meerderheid van lidstaten
                     wil voor dataretentie een EU-brede oplossing.
Deze leden achten het positief dat uw inzet uitgaat van een redelijke bewaarplicht
                  van telecommunicatiegegevens waarbij voldoende rekening wordt gehouden met mogelijkheden
                  voor strafrechtelijke opsporing en tegelijkertijd voldoende waarborgen voor de veiligheid
                  van gegevens van gebruikers wordt geboden. In het licht van deze twee uitgangspunten,
                  hoe kijkt u naar het voorstel van een nieuwe dataretentieregeling op EU-niveau ten
                  opzichte van harmonisatie van nationale dataretentieregelingen? Bij welk voorstel
                  ziet u de balans van beide uitgangspunten beter gewaarborgd? Kunt u dit toelichten?
               
Een uniforme bewaarplicht is noodzakelijk omdat we in een steeds internationalere
                     wereld leven, waarbij onderlinge verschillen in welke gegevens, in welk land en voor
                     welke termijn bewaard worden grote invloed kunnen hebben op de opsporing en nationale
                     veiligheid. Het kabinet is voorstander van nieuwe EU-regelgeving op dit vlak, zodat
                     in alle lidstaten op basis van een gemeenschappelijk kader gegevens worden bewaard
                     en er geen grote verschillen ontstaan tussen de lidstaten. Het opstellen van een Europees
                     kader moet echter wel ruimte laten voor bepaalde afwegingen op nationaal niveau, zodat
                     recht kan worden gedaan aan nationale opvattingen betreffende de afweging tussen de
                     belangen van de opsporing en de privacy van burgers. Ook op nationaal niveau zal dus
                     wetgeving nodig zijn, met inachtneming van het Europees kader. Omdat er op dit moment
                     nog grote verschillen zijn in de nationale wettelijke bewaarplichten, is de verwachting
                     dat het opstellen van EU regelgevend kader op basis waarvan de nationale wetten worden
                     geharmoniseerd de beste route is om – binnen de kaders van het Europees recht – een
                     bewaarplicht te creëren. Als de basis van harmonisatie enkel op afstemming tussen
                     lidstaten is gebaseerd, blijft de kans bestaan dat landen toch na verloop van tijd
                     aanpassingen doorvoeren en de harmonisatie verloren gaat.
Voornoemde leden hebben in het schriftelijk overleg ten behoeve van de JBZ-Raad van
                  28-29 januari 2021 vragen gesteld over de herziening van de Europolverordening. In
                  hoeverre kan een mogelijke nieuwe dataretentieregeling op EU-niveau negatieve impact
                  hebben op deze herziening? Bent u het met deze leden eens dat bij de inzet voor een
                  EU-brede dataretentieregeling rekening moet worden gehouden met het mandaat van Europol
                  en dat een gezamenlijke dataretentieregeling voldoende ruimte moet bieden voor Europol
                  en samenwerkende nationale diensten om grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden?
                  Zo ja, kunt u dit belang onder de aandacht te brengen?
               
Europol heeft geen bevoegdheid om de door aanbieders in het kader van een wettelijke
                     bewaarplicht bewaarde gegevens te vorderen, ook niet in de voorgestelde herziene Europolverordening.
De mogelijkheid van het gebruik van de RRF-gelden voor digitalisering
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat tijdens de informele
                  JBZ-Raad van 28-29 januari 2021 is gesproken over de digitalisering van het rechtsbestel.
                  Meerdere lidstaten gaven daar aan dat het wenselijk en noodzakelijk is dat er financiële
                  middelen beschikbaar zijn om nationale digitaliseringsprojecten te ondersteunen. Wat
                  is de inzet van Nederland bij dit onderwerp? Kunnen Nederlandse digitaliseringsprojecten
                  die bijvoorbeeld zijn uitgevoerd in de strafrechtketen sinds het uitbreken van de
                  coronacrisis worden gefinancierd vanuit het Coronaherstelfonds RRF (Recovery and Resilience
                  Facility)? Zo nee, waarom niet?
               
Om aanspraak te maken op middelen uit de RRF dienen lidstaten in hun herstelplannen
                     (Recovery and Resilience Plans; RRP’s) een nationale hervormings- en investeringsagenda
                     op te stellen die voldoet aan de overeengekomen Europese beleidsdoelstellingen. Een
                     van de eisen in de RRF-verordening is dat de plannen de uitdagingen adresseren zoals
                     geformuleerd in de landenspecifieke aanbevelingen of in andere documenten die officieel
                     door de Raad zijn aangenomen in het Europees Semester.
Daarnaast dienen de groene en digitale transities centraal te staan in de plannen.
                     Van de uitgaven in de herstelplannen moet ten minste 37% bijdragen aan klimaat en
                     20% aan de digitale transitie.
Zoals gecommuniceerd in een brief van 27 november jl.1 heeft het kabinet opdracht gegeven tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke
                     inhoud van een Nederlands herstelplan (RRP). Het kabinet kan niet vooruitlopen op
                     de inhoud van het nationaal herstelplan dat door het volgende kabinet zal worden ingediend.
                     Het staat echter vast dat ten minste 20% van de middelen aan digitalisering zal worden
                     besteed, conform de voorwaarden uit de RRF-verordening.
Fiche: Mededeling Terrorismebestrijdingsagenda EU
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de terrorismebestrijdingsagenda
                  van de EU. Recente aanslagen in Frankrijk en Oostenrijk hebben nogmaals benadrukt
                  dat het risico op terroristische aanslagen in de EU een reëel risico is. Deze leden
                  zijn dan ook positief over de agenda van de Europese Commissie (EC) waarmee extra
                  aandacht wordt gegeven aan het onderwerp en de verbinding tussen lidstaten wordt verbeterd
                  om gezamenlijk op te treden tegen terroristische dreiging. Het tijdig kunnen delen
                  van dreigingsinformatie, het signaleren van mogelijk gevaarlijke personen aan de buitengrens
                  en het recht kunnen doen aan de slachtoffers is daarbij van groot belang. Wel vragen
                  deze leden in hoeverre nu nieuwe stappen worden gezet zoals aangekondigd door diverse
                  lidstaten en de EC na de aanslagen in de herfst. Op welke punten gaat het om concrete
                  aanscherpingen van mogelijkheden voor lidstaten om gezamenlijk op te kunnen treden
                  tegen terrorisme? Hoe zit het bijvoorbeeld met het weren van haatpredikers door EU-landen
                  zoals verzocht in de motie van het lid Yeşilgöz-Zegerius (Kamerstuk 29 754, nr. 579) en eerdere toezeggingen om bij Europese collega’s aan te dringen op effectieve en
                  strenge anti-terrorismewetgeving, zodat het Schengengebied beter beschermd kan worden?
               
Op 9 december jl. heeft de Commissie de Contra-terrorisme Agenda voor de EU (hierna
                     de agenda) gepubliceerd. Vanwege een aantal terroristische aanslagen in 2020 heeft
                     de Commissie ervoor gekozen deze agenda, die oorspronkelijk in het derde kwartaal
                     2021 werd verwacht, eerder te publiceren. De agenda brengt bestaande en nieuwe trajecten
                     bijeen om zo een gezamenlijke aanpak van terrorismebestrijding te borgen. Zo bouwt
                     de agenda voort op de stappen die de afgelopen jaren in dit kader zijn gezet, bijvoorbeeld
                     door verdere verbetering van informatiedeling en politiële samenwerking, de ontwikkeling
                     van wetgeving op het gebied van vuurwapens, explosieven, terrorismefinanciering en
                     uitreizigers, en uitwerking van beleid op het terrein van interoperabiliteit.
In de brief van 5 januari 2021 met het verslag van de informele JBZ-Raad van 14 december
                     20202 is ten aanzien van de motie van het lid Yeşilgöz-Zegerius (Kamerstuk 29 754, nr. 579) het volgende opgemerkt: op dit moment kan iedere gekende extremistische spreker
                     die derdelander is, de toegang tot het Schengengebied worden geweigerd of visum worden
                     ontzegd als hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
                     Tevens wordt deze persoon gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS-II).
                     Door te signaleren in SIS-II kan deze persoon ook niet zomaar in een ander Schengenland
                     toegang krijgen.
Het bestaan van voornoemde werkwijze in Schengenverband laat onverlet dat het kabinet
                     het belang van een effectieve gezamenlijke aanpak van dit probleem onderschrijft.
                     Het kabinet zal dit punt dan ook op EU-niveau nogmaals onder de aandacht brengen in
                     de lopende discussie over de verwerking van informatie over individuen die een serieus
                     terroristisch en/of extremistisch gevaar vormen.
Het belang van onderling begrip tussen lidstaten in dit kader en het faciliteren van
                     optimale informatiedeling binnen de EU-informatiesystemen zijn principes die ook de
                     Commissie onderstreept in de agenda.
Fiche: Gezamenlijke mededeling EU-strategie inzake cyberbeveiliging
De leden van de VVD-fractie zijn positief dat de EC met de voorliggende strategie
                  inzake cyberbeveiliging verder invulling geeft aan de EU-cyberstrategie uit 2013 en
                  daarmee inspeelt op de toegenomen digitale dreiging. Deze leden weten dat u zich al
                  langer in Europees verband inzet voor het vergroten van de cybersecurity van slimme
                  apparaten door te pleiten voor strengere eisen op het gebied van hard- en software.
                  Wat is tot nu toe het resultaat geweest van deze inzet? Zijn er al concrete stappen
                  gezet richting een Europees kader aan eisen dat kan worden gesteld aan hard- en software
                  leveranciers? Zo nee, wat staat deze te nemen stappen in de weg? Hoe verhouden deze
                  stappen zich tot de inzet van de voorliggende cyberbeveiliging strategie van de Commissie?
               
In de Europese cybersecurity strategie heeft de Commissie verschillende actielijnen
                     opgenomen over de veiligheid van ICT-producten en diensten en het Internet of Things (IoT) die in lijn zijn met de Nederlandse Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software
                     (DVHS). De Roadmap DVHS gaat uit van een brede mix aan maatregelen. Voor een overzicht
                     van alle actielijnen uit de Roadmap DVHS verwijst de Minister van Justitie en Veiligheid
                     naar de voortgangsbrief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van
                     14 december 20203.
Een voorbeeld van de maatregelen is dat het kabinet zich al een tijd sterk maakt voor
                     wettelijke digitale veiligheidseisen voor slimme apparaten onder de Radio Equipment Directive (RED, onderdeel van de CE-markering4). In lijn met de Nederlandse inzet heeft de Europese Commissie in de cybersecurity
                     strategie het voornemen uitgesproken om de daarvoor noodzakelijke gedelegeerde handelingen
                     aan te nemen. De verwachting is dat de gedelegeerde handelingen voor de zomer worden
                     gepubliceerd. Daarna zal een overgangsperiode starten waarbinnen de Europese standaardisatieorganisaties
                     de benodigde technische standaarden zullen uitwerken en fabrikanten zich kunnen voorbereiden.
                     Na de overgangsperiode kunnen producten die niet voldoen aan de cybersecurity-eisen
                     van de markt worden geweerd en gehaald.
Daarnaast wordt ingezet op Europese cybersecurity certificering van ICT-producten,
                     diensten en processen krachtens de Cyber Security Act. De eerste certificeringsschema’s worden momenteel uitgewerkt, onder meer voor clouddiensten.
                     Aanbieders kunnen op basis van de schema’s hun producten en diensten laten certificeren
                     om zich te onderscheiden in de Europese markt en afnemers daarvan kunnen deze certificaten
                     opvragen bij die aanbieders. Certificering is voor ICT-leveranciers in beginsel vrijwillig,
                     maar de Europese Commissie zal voor eind 2023 aangeven of bepaalde certificeringschema’s
                     alsnog in de EU verplicht worden via aanvullende wetgeving. Nederland blijft, conform
                     de motie Paternotte c.s.5, pleiten voor verplichte cybersecurity certificering van op het internet aangesloten
                     apparaten op Europees niveau.
Evenals u hebben voornoemde leden ook vraagtekens bij de plannen van de Commissie
                  omtrent een Europees cyberschild. Zij sluiten zich aan bij uw eerdergenoemde vragen
                  en zouden graag aanvullende vragen willen meegeven met betrekking tot het doel en
                  het mandaat van het cyberschild ten opzichte van nationale (militaire) inlichtingen-
                  en veiligheidsdiensten en de NAVO. Deze leden vernemen graag hoe de Commissie de verhouding
                  tussen de verschillende diensten voor zich ziet.
               
Het is op dit moment nog niet mogelijk om uitsluitsel te geven over de precieze invulling
                     van het Europees cyberschild omdat deze nog verder dient te worden uitgewerkt door
                     de Commissie in samenwerking met de lidstaten. Hierbij zal het kabinet, zoals ook
                     aangegeven in het BNC-fiche over de EU-cybersecurity strategie, aandacht blijven vragen
                     voor o.a. de toegevoegde waarde en dwarsverbanden met en betrokkenheid van CSIRT’s.
                     Ook zal voor dit voorstel worden toegezien dat de uitsluitende verantwoordelijkheid
                     van lidstaten op het gebied van bescherming van nationale veiligheid (artikel 4, lid
                     2, VEU) gewaarborgd blijft, waaronder de verhouding tussen de verschillende diensten.
                     Wel zet het kabinet in op een EU die meer verantwoordelijkheid neemt in het veiligheidsdomein
                     om de veiligheid van Europa, de EU en dus ook Nederland nu en in de toekomst te borgen.
                     Daarom is het belangrijk dat EU- en NAVO-initiatieven elkaar zo veel mogelijk versterken.
                     Overlap is niet per se schadelijk mits de initiatieven elkaar niet snijden.
Tevens zouden voornoemde leden het onderwerp kwantumcomputing graag extra onder uw
                  aandacht brengen. Terecht vraagt u meer toelichting van de Commissie wat betreft diens
                  voorstel voor de uitrol van beveiligde kwantumcommunicatie-infrastructuur. Deze leden
                  benadrukken dat naast zorgvuldigheid ook voortvarendheid in de uitrol nodig is om
                  te voorkomen dat risico’s ontstaan voor de cyberveiligheid doordat andere landen verder
                  zijn met de ontwikkeling van kwantumcomputers. In verlengde daarvan vragen de aan
                  het woord zijnde leden hoe u de inspanningen van de EU ziet in relatie tot de nationale
                  inzet met betrekking tot de ontwikkeling van kwantumcommunicatie-infrastructuur. Waar
                  ziet u kansen en mogelijkheden voor Europese samenwerking als het gaat om het bevorderen
                  van de nationale cryptostrategie?
               
De nationale cryptostrategie is ontworpen om te voldoen aan specifieke nationale behoeften
                     rondom veilige overheidscommunicatie. Uiteraard volgt het kabinet de Europese ontwikkelingen
                     op dit vlak en zal waar mogelijk en opportuun samenwerking met Europese partners aangaan.
Voornoemde leden sluiten zich aan bij uw opmerkingen betreffende het versterken van
                  CERT-EU (Computer Emergency Response Team). Ter aanvulling zouden zij graag meer toelichting
                  willen krijgen op de onderliggende probleemanalyse van inzet tot versterking van CERT-EU.
                  Op basis van welke probleemanalyse baseert de Commissie dit voornemen? Welk concreet
                  doel dient de versterking en welke kosten brengt dit met zich mee?
               
De Commissie komt nog met een voorstel ten aanzien van CERT-EU, inclusief impactanalyse
                     en financieringsvoorstel. Het kabinet acht op dit moment, zoals geschetst in het BNC-fiche,
                     het huidige mandaat van CERT-EU voldoende voor de uitvoering van haar CERT-taak voor
                     de EU-instellingen.
Tot slot behoeven de aan het woord zijnde leden meer toelichting van zowel u als de
                  Commissie omtrent de inzet tot het instellen van standaarden en normen in cyberspace.
                  Zijn in Europees verband al gesprekken gevoerd over de eventuele set van doelstellingen
                  hiervoor? Zo ja, wat is uit deze gesprekken gekomen? Zo nee, wat is de huidige status
                  van dit initiatief? Wat is uw voornaamste inzet bij het opstellen van een dergelijk
                  internationaal raamwerk? Is al contact gezocht met belangrijke partners buiten de
                  EU zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten? Zo nee, is dit wel het voornemen
                  en welke landen buiten Europa vallen nog meer onder de scope van de Commissie?
               
In de Europese cybersecuritystrategie is een Europese standaardisatiestrategie aangekondigd.
                     Deze is echter nog niet gepubliceerd. Het kabinet verwelkomt deze versterkte inzet
                     op het ontwikkelen van standaarden. De verwachting is dat de doelstellingen na publicatie
                     verder inzichtelijk worden. Wel wordt in Europees verband al gesproken over een versterkte
                     inzet op internationale normen en standaarden in opkomende technologieën en de digitale
                     infrastructuur die essentieel zijn voor de beschikbaarheid en integriteit van de publieke
                     kern van het internet. De inzet zal in lijn zijn met universele en Europese waarden
                     en worden uitgedragen via de multi-stakeholderbenadering.
Daarnaast zet het kabinet zich binnen VN-verband in voor een normatief kader voor
                     verantwoordelijk gedrag van staten in cyberspace. Deze vrijwillige en niet-bindende
                     gedragsnormen dragen bij aan het bestendigen van de internationale rechtsorde in het
                     cyberdomein. Het kabinet voert deze gesprekken in nauwe samenwerking met zowel Europese
                     als belangrijke likeminded partners buiten de EU. Onder de Eerste Commissie van de
                     Algemene Vergadering van de VN (AVVN) neemt Nederland deel aan zowel de United Nations
                     Group of Governmental Experts (UNGGE) en de Open Ended Working Group (OEWG)6. Beide werkgroepen naderen de eindfase van onderhandelingen. 
                  Indien er nieuwe ontwikkelingen zijn, wordt Uw Kamer daar nader over geïnformeerd.
                     Het kabinet verwelkomt het voorstel om als EU en EU-lidstaten actiever gecoördineerde
                     uitgangspunten en doelstellingen uit te dragen in de relevante fora. Het kabinet is
                     daarnaast voorstander van een proactief gezamenlijk optreden in EU-verband en neemt
                     daarin een voortrekkersrol op zich.
Fiche: Herziening richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging (NIB-richtlijn)
De leden van de VVD-fractie achten het positief dat de Commissie met deze herziening
                  van de NIB-richtlijn inzet op het verhogen van het gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging
                  in de EU. Echter hebben deze leden net als u vragen over de proportionaliteit en subsidiariteit.
               
Zij constateren een flinke uitbreiding van sectoren die onder de herziene NIB-richtlijn
                  zouden komen te vallen. Hoe beoordeelt u de uitbreiding van «belangrijke entiteiten»?
                  Op basis van welke analyse is de Commissie tot deze uitbreiding gekomen en welke analyse
                  ligt ten grondslag aan het benoemen van de categorie «belangrijke identiteiten»?
               
Het voorstel tot herziening van de NIB-richtlijn bevat een aanzienlijke uitbreiding
                     van het aantal sectoren dat onder de richtlijn zouden komen te vallen, waarbij de
                     meeste toevoegingen de nieuwe categorie «belangrijke entiteiten» betreffen. De Commissie
                     onderbouwt dit op grond van de evaluatie van de NIB-richtlijn, waarin wordt gesteld
                     dat door de toegenomen digitalisering en onderlinge verwevenheid de reikwijdte uit
                     de oorspronkelijke NIB-richtlijn geen goede afspiegeling meer vormt van de gedigitaliseerde
                     sectoren die noodzakelijke diensten aan de economie en maatschappij leveren. In de
                     beoordeling van het voorstel heeft het kabinet aangegeven in de onderhandelingen aandacht
                     te zullen vragen voor de proportionaliteit met betrekking tot de grote uitbreiding
                     van het aantal sectoren dat onder het toepassingsbereik van de ontwerprichtlijn wordt
                     gebracht. Het kabinet is van mening dat een dergelijke uitbreiding en daardoor regulering
                     van extra diensten en aanbieders pas plaats dient te vinden na een grondige risicoanalyse,
                     waarin wordt vastgesteld dat het opleggen van verplichtingen noodzakelijk is.
Voornoemde leden lezen dat de conform de herziene NIB-richtlijn ook mkb’ers te maken
                  zullen krijgen met de nodige verplichtingen. In eerste plaats is het voor voornoemde
                  leden onduidelijk hoe de verplichtingen van vitale aanbieders zich verhouden tot de
                  verplichtingen van de nieuw toegevoegde (niet-vitale) sectoren en specifiek «belangrijke
                  entiteiten» onder de herziene NIB-richtlijn.
               
Bij de implementatie van de huidige NIB-richtlijn heeft het kabinet er voor gekozen
                     om de in Nederland als vitaal aangewezen aanbieders binnen de in de NIB-richtlijn
                     genoemde sectoren als uitgangspunt te nemen voor de aanwijzing van aanbieders van
                     essentiële diensten (AEDs). Voor deze aanbieders geldt een zorgplicht en een meldplicht.
                     Met het voorstel voor de herziening van de NIB-richtlijn worden zowel essentiële als
                     belangrijke entiteiten onder de reikwijdte van de richtlijn, en meer in het bijzonder
                     de verplichtingen daarin, gebracht. De verplichtingen die aan essentiële en belangrijke
                     entiteiten worden opgelegd zijn vrijwel gelijk in het voorstel. Voor entiteiten in
                     beide categorieën geldt een zorgplicht en een meldplicht.
Vanzelfsprekend zijn deze leden zich bewust van de noodzaak om eisen te stellen aan
                  de digitale veiligheid van onze vitale aanbieders, echter vragen zij in hoeverre het
                  wenselijk is dat niet-vitale middelkleine bedrijven zoals een postorderbedrijf of
                  een machinefabrikant met bijvoorbeeld 55 werknemers in dienst ook worden geconfronteerd
                  met de verplichtingen onder de herziene NIB-richtlijn. Hoe beoordeelt u de proportionaliteit
                  van de voorliggende herziening in het licht van de verplichtingen die hiervoor worden
                  aangegaan door deze bedrijven ten opzichte van de grootte en de functie van deze bedrijven?
               
Het kabinet heeft vragen bij de proportionaliteit van het voorstel, zoals ook is aangegeven
                     in het BNC-fiche. Zoals hierboven gesteld, geldt dit in het bijzonder met betrekking
                     tot de grote uitbreiding van het aantal aanbieders dat direct onder toepassingsbereik
                     van de richtlijn wordt gebracht. Het kabinet is niet principieel tegen uitbreiding
                     van de reikwijdte met nieuwe sectoren, maar regulering van extra diensten en aanbieders
                     dient pas plaats te vinden na een grondige risicoanalyse, waarin wordt vastgesteld
                     dat het opleggen van verplichtingen noodzakelijk is. Deze verplichtingen dienen vervolgens
                     ook proportioneel te zijn in relatie tot het risico. In de onderhandelingen zal het
                     kabinet dan ook nadrukkelijk aandacht hiervoor vragen.
De aan het woord zijnde leden constateren dat de Commissie ondanks de additionele
                  implementatie en handhavingskosten, een volledig nieuwe NIB-richtlijn prefereert boven
                  een aangepaste richtlijn op basis van het impact assessment. Hoe beoordeelt u de toelichting
                  van de Commissie op deze afweging?
               
In de impact assessment van de Commissie wordt gesteld dat de optie voor een volledig
                     nieuwe richtlijn valt te verkiezen boven gerichte aanpassingen aan de huidige richtlijn,
                     op basis van een afweging aan de hand van verschillende criteria waaronder proportionaliteit
                     en effectiviteit. Bij de beoordeling van het kabinet in het BNC-fiche is de inhoud
                     van het voorstel leidend geweest. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen invulling
                     geven aan zijn positie in lijn met de beoordeling van het voorstel in het BNC-fiche.
Concreet concluderen voornoemde leden dat de financiële consequenties van de herziening
                  van de NIB-richtlijn aanzienlijk zijn, zowel voor de overheid als het bedrijfsleven.
                  Voor de overheid komt dat neer op een stijging van 20–30% in overheidsinvesteringen
                  en voor bedrijven op maximaal 22% van het ICT-budget. Deelt u de mening dat deze kostenstijging
                  problematisch is, met name voor middelkleine bedrijven die voortaan onder de NIB-richtlijn
                  vallen? Bent u bereid deze forse kostenstijging onder de aandacht te brengen bij uw
                  collega’s en om actief in te zetten op alternatieven die leiden tot kostenverlagingen
                  zoals het eventueel beperken van de meldplicht tot de vitale aanbieders? Zo nee, waarom
                  niet?
               
Het kabinet deelt de inschatting uit het impact assessment dat de financiële consequenties
                     voor zowel de overheid als bedrijven aanzienlijk kunnen zijn. Tegelijkertijd kan cybersecurity
                     niet alleen worden gezien als een kostenpost. De Commissie raamt de verwachte besparing
                     als gevolg van een afname in cybersecurity-incidenten op 11,3 miljard Euro over 10
                     jaar. Het kabinet zal bij de beoordeling van de verplichtingen die nieuw aan aanbieders
                     worden opgelegd, steeds aandacht hebben voor de proportionaliteit daarvan en hier
                     ook tijdens de onderhandelingen aandacht voor vragen.
Voornoemde leden achten het onwenselijk dat de herziening van de NIB-richtlijn in
                  de huidige vorm extra administratieve lasten en kosten met zich meebrengt voor veel
                  Nederlandse bedrijven die hieronder zullen gaan vallen of die al onder de huidige
                  NIB-richtlijn vallen. Ervan uitgaande dat ook een aanzienlijk aandeel van de digitale
                  veiligheidsincidenten wordt veroorzaakt door onveilige hard- en software en dat de
                  huidige en nieuwe kosten onder de NIB-richtlijn uitsluitend voor rekening komen van
                  de afnemers van de hard- en software, deelt u de mening dat het wenselijker is bij
                  het kostenplaatje van de herziening ook rekening te houden met de verantwoordelijkheid
                  van softwareleveranciers? Zo ja, bent u bereid dit ook mee te nemen in de huidige
                  voorstellen die Nederland doet voor het versterken van hard- en software?
               
Een van de bevindingen van het Cybersecuritybeeld Nederland 2020 (Kamerstuk 26 643, nr. 695) is dat onveilige ICT-producten en diensten de achilleshiel vormen van digitale veiligheid.
                     Om deze reden is de inzet van de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software (DVHS)
                     om het digitale veiligheidsniveau van ICT-producten en -diensten te verhogen7. Dit is een complex vraagstuk waarvoor een breed palet aan maatregelen noodzakelijk
                     is. Daarbij hebben zowel aanbieders van ICT-producten en -diensten als afnemers daarvan
                     een verantwoordelijkheid. De Nederlandse inzet ten aanzien van hard- en software is
                     in eerste instantie gericht op maatregelen om de cybersecurity te verhogen van de
                     ICT-producten en -diensten die aanbieders in de markt zetten, zoals met wettelijke
                     minimumeisen onder de Radio Equipment Directive (RED) en certificering aan de hand
                     van Europese certificeringsschema’s onder de Cyber Security Act.
In het kader van de onderhandelingen over de herziening van de NIB-richtlijn zal de
                     Commissie worden gevraagd wat de analyse van de Commissie is geweest om het vervaardigen
                     van hardware en software niet als sector in de richtlijn op te nemen en hoe een eventuele
                     opname van aanbieders in die sector in het huidige herzieningsvoorstel zich zou verhouden
                     tot andere (in ontwikkeling zijnde) Europese wet- en regelgeving gericht op de cybersecurity
                     ICT-producten en diensten. Op basis hiervan en in dialoog met private stakeholders
                     en andere lidstaten zal een afweging plaatsvinden over de Nederlandse inzet op dit
                     punt in het kader van de herziening van de NIB-richtlijn. Aangezien veel (Nederlandse)
                     ICT-leveranciers onderdeel zijn van het MKB zal de proportionaliteit van een uitbreiding
                     van het toepassingsbereik van de richtlijn uiteraard ook een factor zijn in de afweging.
Voorts lezen deze leden dat u overwegend positief staat tegenover een verdere centrale
                  invulling van de zorgplicht voor bedrijven. Voornoemde leden willen hier met kritische
                  blik benadrukken dat u in uw oordeel voorbij lijkt te gaan aan de mogelijk verstrekkende
                  gevolgen voor bedrijven van de eisen die de centrale invulling met zich meebrengt.
                  Bent u bereid uw positie ten aanzien van het verlenen van bevoegdheden om uitvoeringshandelingen
                  centraal vast te stellen door de Commissie te herzien in het licht van de haalbaarheid
                  voor midden- en kleinbedrijf?
               
Het kabinet is van mening dat een verdere centrale invulling van de zorgplicht op
                     zichzelf positief is en bij kan dragen aan een verhoging van het niveau van de digitale
                     veiligheid en een meer gelijkwaardige aanpak binnen de EU. Ook staat het kabinet om
                     dezelfde reden in beginsel positief tegenover het voorstel om aan de Commissie de
                     bevoegdheid te verlenen om uitvoeringshandelingen vast te stellen ter nadere uitwerking
                     van de zorgplicht (artikel 18, vijfde lid). Lidstaten dienen echter ruimte te houden
                     om specifieke maatregelen op te leggen op basis van een risicoanalyse, waar nationale
                     en sectorale omstandigheden in worden meegewogen. Voor het kabinet geldt, zoals hierboven
                     ook toegelicht, wel dat genoemde verdere centrale invulling van de zorgplicht telkens
                     proportioneel dient te zijn aan het uit een grondige analyse hiernaar gebleken risico.
Gelijkerwijs constateren voornoemde leden dat de bijkomende verplichtingen voor bedrijven
                  ver gaan als gevolg van de bevoegdheidsverlening aan de Commissie inzake de meldplicht.
                  Zo verplicht Artikel 20 bedrijven om bevoegde sectorale cyber expertise centra (CSIRT’s)
                  te informeren over vrijwel iedere significante cyberdreiging die tot een significant
                  incident had kunnen leiden. Deze leden achten deze verplichting vergaand en disproportioneel
                  en zetten vraagtekens bij de administratieve druk die hier op bedrijven afkomt in
                  verhouding tot de risico’s die zij lopen. Bent u bereid om deze overwegingen onder
                  de aandacht te brengen van uw Europese collega’s? Zo nee, waarom niet?
               
Het kabinet is bereid om in de onderhandelingen onder de aandacht te brengen dat de
                     genoemde uitbreiding van de meldplicht tot extra administratieve lasten bij bedrijven
                     leidt en dat de proportionaliteit van die uitbreiding voldoende moet zijn gebleken.
                     Het kabinet is weliswaar van mening dat het belangrijk kan zijn om bij de melding
                     van incidenten niet alleen te kijken naar incidenten met aanzienlijke gevolgen, maar
                     ook naar incidenten die aanzienlijke gevolgen hadden kunnen hebben. Dit kan bijdragen
                     aan het versterken van het situationeel beeld en het dreigingsbeeld, en op basis daarvan
                     bijdragen aan het vergroten van de digitale weerbaarheid van andere sectoren en/of
                     organisaties. Er zal echter ook eerst beter zicht moeten komen op de mogelijke gevolgen
                     die deze verbreding van de meldplicht zal hebben voor de betrokken partijen om de
                     proportionaliteit van het voorstel goed te kunnen beoordelen. Daarbij moet ook worden
                     bezien wat deze verbreding, in combinatie met de grote toename van het aantal entiteiten
                     die onder de richtlijn vallen, betekent voor de benodigde capaciteiten van de overheid.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
               
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken geagendeerd voor het
                  schriftelijk overleg Formele JBZ-Raad 11 en 12 maart 2021 (algemeen deel). Zij hebben
                  enkele vragen.
               
Geannoteerde agenda voor de informele JBZ-Raad van 11-12 maart 2021
De leden van de CDA-fractie vragen u aan te geven of het onderhandelingsmandaat waarmee
                  het Europees Parlement (EP) de onderhandelingen met de Raad ingaat over de E-evidence
                  verordening tegemoetkomt aan de bezwaren van Nederland over de verordening. In hoeverre
                  verwacht u een verschuiving in de richting van de positie van Nederland?
               
Zoals bekend heeft Nederland de Raadspositie niet kunnen steunen. Een belangrijk onderdeel
                     in deze afweging was het notificatiemechanisme. De positie van het EP komt wat betreft
                     het notificatiemechanisme op sommige punten overeen met de Nederlandse positie, maar
                     gaat op sommige aspecten een (flinke) stap verder. In het algemeen kan worden gesteld
                     dat Nederland overwegend een middenpositie heeft tussen de positie van de Raad en
                     het EP. Kortheidshalve verwijst de Minister van Justitie en Veiligheid naar het uitgebreider
                     antwoord op soortgelijke vraag van de VVD-fractie (blz. 2).
Antwoorden op vragen over de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 28-29 januari
                     2021 (algemeen deel)
De leden van de CDA-fractie lezen in de beantwoording van vragen over de geannoteerde
                  agenda van de informele JBZ-raad van 28-29 januari 2021 dat het voorzitterschap heeft
                  aangekondigd elementen van rechtsstatelijkheid wel in een latere JBZ-raad aan de orde
                  te willen stellen. Deze leden willen nogmaals aandacht vragen voor de verklaring van
                  Poolse rechters van 21 januari 2021 waarin verschillende (oud-)rechters van het Poolse
                  hooggerechtshof hun grote zorgen uitspreken over de acties van de Poolse regering
                  om politieke invloed uit te oefenen op de onafhankelijke rechtspraak en het Poolse
                  Openbaar Ministerie. Kunt u aangeven of u tijdens deze JBZ-raad wel ruimte ziet om
                  aan de Poolse regering te vragen op dit statement te reageren? Bent u daarbij bereid
                  ook aandacht te vragen voor de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 2 maart
                  2021 waarin eveneens zorgen worden geuit over de invloed van de Poolse regering(spartij)
                  op de benoemingen van rechters in het Pools Hooggerechtshof?
               
Tijdens de JBZ-Raad van 11-12 maart zal de Commissie kort de voorbereidingen met betrekking
                     tot het tweede rapport van de EU-toetsingscyclus voor de rechtsstaat toelichten. In
                     de agenda voor deze JBZ-Raad is enkel tijd ingeruimd voor deze korte toelichting door
                     de Commissie, waarbij geen ruimte voor discussie voorzien. Op dit moment wordt daarom
                     interventie op dit punt niet opportuun geacht. De Minister voor Rechtsbescherming
                     heeft op 8 maart jl. in een bilateraal gesprek met het Portugees voorzitterschap het
                     belang van agendering van rechtsstatelijkheid in de JBZ-Raad benadrukt, mede gezien
                     de zorgen over Polen en Hongarije. Het Portugees voorzitterschap heeft aangegeven
                     het Rechtsstaatrapport inhoudelijk te agenderen voor de JBZ-Raad in juni. Afhankelijk
                     van de insteek zou dat moment benut kunnen worden om eveneens de bestaande zorgen
                     over de rechtsstaat in Polen op te brengen. Dat geldt eveneens voor de artikel 7-procedure
                     jegens Polen en Hongarije, waarvan het Voorzitterschap de agendering tentatief voorziet
                     voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei a.s. Daarnaast heeft de Minister van Justitie
                     en Veiligheid de zorgen omtrent de ontwikkelingen in Polen besproken in een bilateraal
                     gesprek met commissaris Reynders 5 maart jl.
Het kabinet hecht er belang aan duidelijk te maken dat wij staan voor democratie en
                     rechtsstaat. Dit wordt aanhoudend door het kabinet onder de aandacht gebracht. Zo
                     heeft Nederland zich met andere lidstaten in een aantal inbreukzaken van de Commissie
                     tegen Polen bij Hof van Justitie van de EU gevoegd. Daarnaast is het positief dat,
                     in aanvulling op de besprekingen in de Raad Algemene Zaken, ook in de JBZ-raad wordt
                     gesproken over de justitiële elementen van het Rechtsstaatrapport. Tot slot, blijft
                     het kabinet erop gericht de bilaterale contacten te onderhouden, juist ook ten behoeve
                     van de inhoudelijke en constructieve dialoog.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
               
Geannoteerde agenda voor de informele JBZ-Raad van 11-12 maart 2021
E-evidence
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorstellen
                  over het E-evidence pakket. Zij hebben daarbij nog wel enkele kritische vragen. Deze
                  leden delen uw wens voor een effectief E-evidence instrument met een efficiënt notificatiemechanisme.
                  Judiciële en politiële samenwerking in Europees verband is van belang voor deze leden.
                  Toch hebben zij wel enkele vragen over hoe de fundamentele rechten in dit voorstel
                  gewaarborgd zijn. Kan de informatie die met dit systeem vergaard wordt, op een bepaalde
                  manier misbruikt worden door landen waar de rechtsstaat onder druk staat? Welke noodzakelijke
                  en proportionele waarborgen zijn ingebouwd, om te zorgen dat autoriteiten geen misbruik
                  kunnen maken van vergaarde informatie? Hoe kijkt de Nederlandse regering aan tegen
                  het onderhandelingsmandaat van het EP? Hoopt de Nederlandse regering dat via het EP
                  toch nog enkele bezwaren die de Nederland had, geadresseerd kunnen worden in de triloog
                  onderhandeling? Gaat deze wet als blauwdruk dienen voor de EU/VS-samenwerking? Voornoemde
                  leden ontvangen graag een reactie op dit punt.
               
Welke waarborgen worden ingebouwd in het e-evidence voorstel kan nu niet worden voorspeld
                     en is onderwerp van de triloog. De positie van de Raad, het EP en het originele voorstel
                     van de Commissie verschillen in mindere maar zeker ook in meerdere mate van elkaar
                     voor wat betreft de waarborgen. Op hoofdlijnen is elke partij het eens dat sprake
                     moet zijn van proportionaliteit en subsidiariteit van een bevel, dat voor de verzending
                     van een bevel in beginsel een justitiële autoriteit moet worden betrokken en dat voor
                     het bevel om gevoelige gegevens zoals inhoudelijke data of verkeersgegevens een rechter-commissaris
                     hier toestemming voor moet geven. De positie van de Raad en het EP kennen daarnaast
                     een notificatiemechanisme. Helaas was dit notificatiemechanisme niet voldoende voor
                     Nederland om de positie van de Raad te steunen. Het rapport van het EP inzake het
                     notificatiemechanisme kent elementen die het kabinet niet wenselijk acht. Hier wordt
                     verder op ingegaan in de antwoorden op de gelijksoortige vragen van de VVD-fractie
                     (blz. 2). Er kan worden vastgesteld dat Nederland overwegend een middenpositie heeft
                     tussen de positie van de Raad en het Europees Parlement.
Het EP introduceert in het door hen voorgestelde instrument een specifieke regel voor
                     het geval in een lidstaat de rechtsstaat onder druk staat, zoals de leden van de D66-fractie
                     formuleren. Het doel van het EP onderschrijft het kabinet. Zoals bekend spreekt het
                     kabinet zich steeds uit over zorgelijke ontwikkelingen ten aanzien van de rechtsstaat
                     en steunt het kabinet discussies over en initiatieven om in de gehele EU de rechtsstaat
                     alsmede de vrijheden en grondrechten van ingezetenen en bedrijven te borgen. Het onderhavige
                     instrument lijkt echter te specifiek om deze brede zorg af te dekken. Bovendien doet
                     het al ten principale af aan het uitgangspunt dat de lidstaten van de EU op voet van
                     gelijkheid en in samenhang met ieder land willen samenwerken om effectief en efficiënt
                     criminaliteit aan te pakken, zeker bij grensoverschrijdende implicaties.
Wat betreft de onderhandelingen met de Verenigde Staten, is het correct dat het interne
                     e-evidence pakket het uitgangspunt vormt voor het onderhandelingsmandaat voor de Commissie
                     in haar onderhandelingen met de Verenigde Staten over de overdracht van bewijs in
                     strafrechtelijke onderzoeken (The Cloud Act).
Dataretentie
De leden van de D66-fractie zijn in het verleden kritisch geweest over EU-voorstellen
                  met betrekking tot dataretentie. Bent u voornemens om dit onderwerp aan te snijden
                  tijdens de Raad? Zo ja, wat wordt de Nederlandse inzet en in welke mate neemt u waarborgen
                  als proportionaliteit en het noodzakelijkheidscriterium mee in uw inzet? Kunt u de
                  inzet van andere lidstaten toelichten?
               
Tijdens de JBZ-Raad van 11-12 maart staat dataretentie op de agenda ten behoeve van
                     een uitwisseling van standpunten. Het kabinet is voornemens aan deze uitwisseling
                     deel te nemen. Veel lidstaten ondersteunen, net als Nederland, een EU-brede oplossing
                     binnen de kaders van het Europees recht.
Binnen die kaders wil het kabinet echter wel de ruimte maximaal benutten zodat de
                     opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun werk goed kunnen blijven doen.
                     De eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit die aan een bewaarplicht gesteld
                     moeten worden, staan niet ter discussie en zullen ook de hoogste aandacht moeten krijgen
                     bij het opstellen van de regeling. Zoals reeds aangegeven, is het kabinet voorstander
                     van nieuwe EU-regelgeving over dataretentie, zodat in alle lidstaten op gelijke wijze
                     een bruikbare en juridische houdbare verplichting tot dataretentie wordt toegepast.
                     Het beeld is dat het merendeel van de lidstaten deze lijn ondersteunen.
Fundamentele rechten
De leden van de D66-fractie hebben met enthousiasme gelezen dat u zich inzet voor
                  extra aandacht voor de zorgwekkende situatie rondom gendergelijkheid en de positie
                  en gelijke rechten van LHBTI-personen in de tekst van de Raadsconclusies. De rechten
                  van LHBTI-personen en de gendergelijkheid staan al veel te lang onder hoogspanning
                  in sommige lidstaten. Hoe gaat de u proberen notoire tegenstanders op dit punt de
                  goede kant op te bewegen? Met welke gelijkgestemde lidstaten trekt Nederland op? Welke
                  uitkomst van deze discussie verwacht u? Stel dat overeenstemming bereikt kan worden
                  over de tekst omtrent deze problematiek in verschillende Europese landen, wat is vervolgens
                  uw inzet om de situatie in de betreffende Europese landen te verbeteren voor gendergelijkheid
                  en de positie en gelijke rechten van LHBTI-personen? Heeft u een helder plan welke
                  met de Kamer gedeeld kan worden? Zo ja, wanneer kunnen we dat plan verwachten? Zo
                  nee, waarom (nog) niet?
               
Het kabinet onderschrijft de stelling dat gendergelijkheid en gelijke rechten van
                     LHBTI-personen al te lang onder hoogspanning staan. Het kabinet zet zich in Europees
                     verband dan ook op tal van manieren in om het tij te keren. Tijdens onderhandelingen
                     over Raadsconclusies maakt het kabinet sinds kort op voorhand duidelijk aan voorzitterschappen
                     niet akkoord te kunnen gaan met teksten waarin terminologie omtrent of referenties
                     naar gendergelijkheid, seksuele reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke
                     rechten voor LHBTI-personen zijn verwijderd of afgezwakt. Daarbij geldt ook dat, wat
                     het kabinet betreft, teksten die Europese waarden en grondrechten aangaan altijd referenties
                     moeten bevatten aan gendergelijkheid en gelijke rechten van LHBTI-personen en waar
                     logisch ook aan SRGR.
Het kabinet werkt nauw en op structurele wijze samen met een groeiende groep gelijkgestemde
                     EU-lidstaten om deze doelen te behalen. Dit duidelijke en eensgezinde optreden heeft
                     in het huidige onderhandelingstraject het gewenste effect gehad. De Raadsconclusies
                     zijn aangenomen met in de preambule verwijzingen naar uitdagingen op het vlak van
                     genderongelijkheid en geweld tegen LHBTI-personen. Dit is een positieve doorbreking
                     van de trend en stelt hopelijk een precedent voor toekomstige Raadsconclusies.
Ten algemene werkt het kabinet aan een strategisch plan om gendergelijkheid, de positie
                     en gelijke rechten van LHBTI-personen en SRGR in de Europese Unie te verbeteren. Dit
                     plan richt zich aan de ene zijde op het ten positieve keren van de discussie omtrent
                     deze thema’s op Europees niveau. Daarbij wordt ook ingegaan op coalitievorming met
                     gelijkgestemde EU-lidstaten en een gezamenlijke proactieve inzet. Aan de andere zijde
                     zal het plan acties bevatten om de zorgwekkende ontwikkelingen binnen enkele lidstaten
                     van de Europese Unie te adresseren. Uiteraard zal het plan recht moeten doen aan de
                     huidige demissionaire status van dit kabinet. Zodra het strategisch plan af is zal
                     een weergave ervan gedeeld worden met uw Kamer.
Judiciële training: Conclusies «Stimuleren van training van judiciële professionals»
De leden van de D66-fractie steunen uw inzet en zijn verheugd dat dit op brede steun
                  kan rekeningen. Training is een fundamentele stap om de Europese rechtsstaat te beschermen.
                  Toch vrezen deze leden ook dat dit weinig zoden aan de dijk zet als sommige Europese
                  regeringen de rechtelijke macht blijven inperken. Deze leden zouden dan ook graag
                  zien dat de EU daar harder tegen optreedt. Deze leden ontvangen graag een reactie
                  op dit punt.
               
Volgens het kabinet is judiciële training een belangrijk onderdeel van de inzet om
                        de rechtsstaat te behouden en versterken. Zo draagt training van juridische professionals
                        bij aan het consolideren van een gemeenschappelijke Europese rechtscultuur die gebaseerd
                        is op de rechtsstaat, de grondrechten en wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten
                        en hun justitiële autoriteiten.
Er zijn in dat kader ontwikkelingen in enkele EU-lidstaten waar het kabinet zorgen
                        om heeft. Het handhaven en versterken van de rechtsstaat in de EU vergt een gezamenlijke
                        en aanhoudende inspanning van alle EU-lidstaten en de EU-instellingen. Ook de lidstaten
                        hebben een verantwoordelijkheid om duidelijk te maken dat zij staan voor democratie
                        en rechtsstaat als niet opgeefbare en in het Verdrag vastgelegde waarden van de Unie.
                        Dit wordt aanhoudend door het kabinet onder de aandacht gebracht, zowel in EU-verband
                        als ook bilateraal.
Concreet krijgt dit onder meer op de volgende vlakken invulling. Op dit moment heeft
                     de Commissie de tweede cyclus gestart in het kader van de EU-toetsingscyclus van de
                     rechtsstaat. Het is van belang hier actief aan bij te dragen en waar nodig follow-up
                     te geven aan dit rapport. Ook voor dit tweede Rechtsstaatrapport is de inzet van het
                     kabinet dit, in aanvulling op de besprekingen in de Raad Algemene Zaken, ook in de
                     JBZ-Raad over juridische en justitiële elementen van rechtsstatelijkheid te agenderen.
                     Er loopt daarnaast tegen Polen sinds december 2017 de procedure op grond van artikel
                     7(1) van het EU-verdrag. In het kader van deze procedure heeft de Raad de bestaande
                     zorgen omtrent de rechtsstaat al regelmatig besproken. Verder doet Nederland regelmatig
                     mee in Hofzaken op het terrein van de rechtsstaat voor het Europees Hof van Justitie.
                     Tot slot, blijft het kabinet erop gericht de bilaterale contacten te onderhouden ten
                     behoeve van de constructieve en waar nodig kritische dialoog.
Europees Openbaar Ministerie (EOM)
De leden van de D66-fractie lezen dat de feitelijke start van het Europees Openbaar
                  Ministerie (EOM) obstakels kent. Een obstakel voor de feitelijke start van het EOM
                  is op dit moment nog steeds dat verscheidene lidstaten nog geen voordracht voor gedelegeerde
                  Europese aanklagers hebben gedaan, daarover in discussie zijn met de Europese Hoofdaanklager
                  dan wel hun implementatiewetgeving nog niet hebben afgerond. Op welke lidstaten zijn
                  wij op dit moment aan het wachten? Hoort Nederland bij de lidstaten waarop wordt gewacht?
                  De implementatiewet is immers nog niet door de Staten-Generaal goedgekeurd. Voornoemde
                  leden ontvangen graag een reactie op dit punt.
               
Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) heeft sinds november 2020 32 gedelegeerd Europese
                     aanklagers benoemd, afkomstig uit zeven lidstaten, waaronder Nederland. 23 van deze
                     32 gedelegeerd Europese aanklagers zijn sinds 1 maart jl. aan het werk, waaronder
                     de twee Nederlandse. Op dit moment moeten tien lidstaten nog een voordracht voor gedelegeerd
                     Europese aanklagers doen. Nederland behoort tot een groep van zes lidstaten waar de
                     implementatiewetgeving nog niet is afgerond. De behandeling van het wetsvoorstel in
                     de Eerste Kamer is voorzien op 9 maart. De uitkomst hiervan is op moment van schrijven
                     nog niet bekend. Het kabinet hoopt dat de wet spoedig daarna in werking zal kunnen
                     treden. Overigens is het feit dat het wetsvoorstel nog niet door de Eerste Kamer is
                     aanvaard geen formeel beletsel voor een volledige deelname van Nederland aan de werkzaamheden
                     van het EOM.
Nederland heeft verder op 26 februari jl. in lijn met artikel 104 van de EOM-Verordening
                     de noodzakelijke verklaringen bij de Raad van Europa afgelegd met betrekking tot de
                     aanwijzing van het EOM als bevoegde justitiële autoriteit in de zin van het Europees
                     Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken uit 1959 en de bijbehorende
                     Protocollen. Nederland heeft daarnaast in lijn met artikel 105 van de EOM-Verordening
                     op 3 maart jl. verschillende noodzakelijke verklaringen afgelegd bij de Commissie
                     en het Secretariaat-Generaal van de Raad met betrekking tot de erkenning van het EOM
                     als bevoegde justitiële autoriteit onder een aantal EU-instrumenten op het gebied
                     van wederzijdse erkenning in strafzaken en rechtshulp.
De mogelijkheid van het gebruik van de RRF-gelden voor digitalisering
Wat is uw standpunt ten aanzien van dit punt? Ziet u heil in het financieren van digitalisering
                  van het rechtsbestel vanuit het RRF? Kunt u voornoemde leden over dit informatiepunt
                  nader informeren?
               
Om aanspraak te maken op middelen uit de RRF dienen lidstaten in hun herstelplannen
                     (Recovery and Resilience Plans; RRP’s) een nationale hervormings- en investeringsagenda
                     op te stellen die voldoet aan de overeengekomen Europese beleidsdoelstellingen. Een
                     van de eisen in de RRF-verordening is dat de plannen de uitdagingen adresseren zoals
                     geformuleerd in de landenspecifieke aanbevelingen of in andere documenten die officieel
                     door de Raad zijn aangenomen in het Europees Semester.
Daarnaast dienen de groene en digitale transities centraal te staan in de plannen.
                     Van de uitgaven in de herstelplannen moet ten minste 37% bijdragen aan klimaat en
                     20% aan de digitale transitie.
Zoals gecommuniceerd in een brief van 27 november jl.8 heeft het kabinet opdracht gegeven tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke
                     inhoud van een Nederlands herstelplan (RRP). Het kabinet kan niet vooruitlopen op
                     de inhoud van het nationaal herstelplan dat door het volgende kabinet zal worden ingediend.
                     Het staat echter vast dat ten minste 20% van de middelen aan digitalisering zal worden
                     besteed, conform de voorwaarden uit de RRF-verordening.
Adequaatheidsbesluiten over de uitwisseling van persoonsgegevens met het VK
De leden van de D66-fractie hechten er grote waarde aan dat de adequaatheidsbesluiten
                  voor het VK zorgvuldig tot stand komen. In het verleden zijn adequaatheidsbesluiten
                  van de Commissie teruggefloten door de rechter, zoals in het geval van de VS met Safe
                  Harbor en Privacy Shield. Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken op dit
                  gebied is en waarom dit onderwerp niet meer besproken zal worden?
               
Het kabinet acht het van het grootste belang dat de adequaatheidsbesluiten een eventuele
                     nieuwe toetsing door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) kunnen doorstaan.
                     Toekomstbestendigheid van de adequaatheidsbesluiten is nodig voor organisaties en
                     bedrijven die gegevens uitwisselen met het VK maar ook voor de bescherming van de
                     rechten van de betrokkenen. Ook de Commissie is hiervan doordrongen en stelt de kwaliteit
                     van de adequaatheidsbesluiten voorop.
Op vrijdag 19 februari jl. heeft de Commissie de concept adequaatheidsbesluiten gepubliceerd
                     waarin wordt geconcludeerd dat het VK een equivalent niveau van gegevensbescherming
                     aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Richtlijn 2016/680 inzake
                     de bescherming van persoonsgegevens in het politie- en justitiedomein hanteert. De
                     Commissie heeft duidelijke en strikte mechanismen opgenomen voor zowel toezicht als
                     herziening, opschorting of intrekking van de besluiten bij eventuele problematische
                     ontwikkeling van gegevensbescherming in het VK. Voorts acht de Commissie het essentieel
                     dat de bevindingen inzake equivalentie toekomstbestendig zijn nu het VK niet langer
                     gebonden zal zijn aan de EU-privacyregels. Om die reden zullen deze concept adequaatheidsbesluiten
                     geldig zijn voor een eerste periode van vier jaar vanaf het moment dat zij zijn aangenomen.
                     Na vier jaar is het mogelijk de adequaatheidsbevinding te vernieuwen als het beschermingsniveau
                     van het VK toereikend blijft.
De Commissie zal de lidstaten hier tijdens de JBZ-Raad over informeren. Daarbij is
                     geen discussie voorzien. Het kabinet wijst erop dat dit het begin van de procedure
                     voor vaststellen van de adequaatheidbesluiten is. Een opinie van het Europees Comité
                     voor gegevensbescherming (European Data Protection Board) en instemming van de lidstaten
                     in het artikel 93-comité zijn vereist alvorens de adequaatheidsbesluiten kunnen worden
                     vastgesteld.
Fiche: Mededeling Terrorismebestrijdingsagenda EU
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de Commissie inzet op een geïntegreerde
                  terrorisme aanpak. Zij onderschrijven uw inzet op alle vormen van extremisme, onafhankelijk
                  van ideologische signatuur. Tegelijkertijd signaleerden Amnesty International en Open
                  Society Foundations recent dat het huidige terrorismebeleid in Europa nog vaak gericht
                  is op moslims, met als gevolg de normalisering van haatzaaiende uitlatingen tegen
                  moslims. In de gids wordt meermaals naar Nederland verwezen, omdat hier onderscheid
                  gemaakt wordt tussen mensen met alleen de Nederlandse en ook een dubbele nationaliteit.
                  Kunt u reageren op de constateringen dat terrorismebeleid leidt tot etnisch profileren?
                  Wat doet u eraan om dit binnen het Nederlandse en het EU-beleid tegen te gaan? In
                  hoeverre bestaat binnen het Europese en het Nederlandse beleid het risico op een blinde
                  vlek ten opzichte van de dreiging van rechts-extremisme als gevolg van de focus op
                  islamitisch extremisme?
               
Zoals de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aangegeven
                     tijdens het mondelinge vragenuur op 9 februari jl., gelden voor de intrekking van
                     Nederlanderschap conform de Rijkswet op het Nederlanderschap zeer strenge voorwaarden.
                     In elke intrekkingszaak vindt een individuele afweging plaats en het internationale
                     recht biedt bescherming tegen staatloosheid. Intrekking van het Nederlanderschap is
                     alleen mogelijk als betrokkene naast het Nederlanderschap nog een andere nationaliteit
                     heeft. Hierdoor ontstaat een gerechtvaardigd onderscheid tussen Nederlanders met enkelvoudige
                     nationaliteit en Nederlanders met een meervoudige nationaliteit. Dit onderscheid wordt
                     in het internationale recht ook expliciet geaccepteerd, zoals in het Europees verdrag
                     inzake nationaliteit. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft
                     in een uitspraak van 30 december 2020 bevestigd dat de intrekking van het Nederlanderschap
                     niet discriminatoir is9.
Ten aanzien van het tegengaan van terrorisme hanteert het kabinet een integrale aanpak
                     die zich over verschillende interventiegebieden uitstrekt en gericht is op alle vormen
                     van extremisme, onafhankelijk van ideologische signatuur. Hierin wordt ook rechts-extremisme
                     meegenomen. Ook in Europees verband is aandacht voor rechts-extremisme en wordt het
                     onderwerp besproken in zowel de reguliere raadswerkgroepen als de verschillende Europese
                     Raden.
Graag onderstreept het kabinet nogmaals dat discriminatie te allen tijde onacceptabel
                     is. Om discriminatie, ook door overheidshandelen, terug te dringen zijn onder meer
                     een gecoördineerde aanpak en onderzoek van belang. In een brief van 9 december 2020
                     heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aangekondigd een verkenning
                     uit te laten voeren naar een nationaal coördinator tegen discriminatie en racisme4. Na deze verkenning zal de Staatscommissie Discriminatie en Racisme worden ingesteld.
                     Tenslotte verwacht het kabinet spoedig een brief te sturen waarmee op verzoek van
                     uw Kamer wordt ingegaan op de gids van Amnesty International.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie
               
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
                  agenda voor de JBZ-Raad van 11 en 12 maart. Deze leden hebben nog enkele vragen.
               
Geannoteerde agenda voor de informele JBZ-Raad van 11-12 maart 2021
E-evidence
De leden van de GroenLinks-fractie blijven bezorgd over de mogelijke gevolgen van
                  de huidige lijn voor de rechtsbescherming van burgers. Zij horen graag hoe het door
                  het EP geformuleerde mandaat tegemoetkomt aan het Nederlandse standpunt over deze
                  verordening, en op welke wijze Nederland bondgenootschappen zoekt (met het EP en ook
                  met andere lidstaten) om de verordening meer in lijn te brengen met dit standpunt.
                  Welke lidstaten zijn onze grootste bondgenoten hierin?
               
In het algemeen kan worden gesteld dat Nederland overwegend een middenpositie heeft
                     tussen de positie van de Raad en het EP. In antwoord op vragen van de VVD-fractie
                     heeft de Minister van Justitie en Veiligheid voorbeelden gegeven in hoeverre het EP-rapport
                     overeenkomt met de Nederlandse positie (blz. 2), zoals op het uitbreiden van de beoordelingsgronden
                     en de mogelijkheid om de uitvoering van een bevel te stoppen door de lidstaat die
                     is genotificeerd. Uw Kamer is bekend met het feit dat Nederland gezamenlijk met andere
                     Lidstaten ten tijde van de onderhandelingen in de raad een brief heeft gestuurd aan
                     de toenmalige voorzitter11. Met verschillende lidstaten vindt overleg plaats zodat coalities kunnen worden gevonden
                     rond de Nederlandse belangen. Per belang kan de samenstelling van een mogelijke coalitie
                     wisselen, omdat de individuele posities van lidstaten ook per belang wisselen. Op
                     deze manier tracht het kabinet ernaar de best mogelijke coalities te vormen.
Dataretentie
Voornoemde leden lezen dat u voorstander bent van een nieuw wetgevend voorstel op
                  EU-niveau voor dataretentie, waarin rekening wordt gehouden met de Hof jurisprudentie.
                  Deze leden vragen hoe zo’n EU-initiatief eruit gaat zien. Het klopt toch dat het Europees
                  Hof van Justitie de mogelijkheden om providers te verplichten tot het bewaren en beschikking
                  stellen van verkeers- en locatiegegevens aanzienlijk heeft beperkt? Welke ruimte blijft
                  nog over om een coherente EU-regeling te formuleren die bijdraagt aan een effectieve
                  rechtspraak? Erkend moet toch worden dat het Hof weinig ruimte geeft voor nationale
                  dataretentieregelingen omdat voldaan moet worden aan de eis dat dataretentie alleen
                  wordt toegestaan als de staat wordt geconfronteerd met een ernstige bedreiging van
                  de nationale veiligheid, en dan alleen tijdelijk en onder toezicht van rechtbanken
                  of onafhankelijke bestuursorganen? Hoe realistisch is het om in de Raad te verzoeken
                  om een nieuw wetgevend EU-voorstel inzake dataretentie en hoe ziet deze regeling er
                  volgens u dan precies uit?
               
Het is duidelijk dat een meerderheid van lidstaten een EU-brede oplossing steunt.
                     Het voorzitterschap beoogt met de geagendeerde uitwisseling van standpunten tijdens
                     deze JBZ-Raad inzichtelijk te krijgen op welke wijze de lidstaten dit voor zich zien
                     en welke stappen daartoe nodig zijn. Voor het kabinet heeft het de voorkeur een Europees
                     wettelijk kader in te richten, zodat in alle lidstaten op gelijke wijze een bruikbare
                     en juridische houdbare verplichting tot dataretentie wordt toegepast. Hierbij wil
                     het kabinet vanuit opsporings- en nationaal veiligheidsoogpunt maximaal de ruimte
                     benutten, met inachtneming van de waarborging van de privacy in lijn met het Handvest
                     voor de Grondrechten.
Over de laatste vraag zal eerst in Europees verband duidelijkheid moeten komen, die
                     analyse is nog niet afgerond. Als die duidelijkheid er is zal de Minister van Justitie
                     en Veiligheid uw Kamer daarover informeren. De kaders zoals het Europese Hof van Justitie
                     die heeft gesteld, begrenzen inderdaad de ruimte voor een algemene, ongerichte bewaarplicht,
                     maar laten wel mogelijkheden voor bepaalde vormen van een bewaarplicht. Die wil het
                     Kabinet maximaal benutten ten behoeve van onze veiligheid.
Overige onderwerpen
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd over het bericht dat het Europees
                  Hof van Justitie de Poolse rechterlijke macht heeft gesteund door de door de Poolse
                  regering geïntroduceerde benoemingsregels te verwerpen. Zij lezen dat de hoogste Poolse
                  bestuursrechter de nieuwe regels naast zich neer moet leggen als daardoor niet langer
                  verzekerd is dat de rechter zijn werk in onafhankelijkheid kan doen. Kunt u aangeven
                  of, en zo ja hoe, u in de komende Raad zal inbrengen dat deze Hofuitspraak door zijn
                  Poolse collega moet worden erkend en uitgevoerd?
               
Tijdens de JBZ-Raad van 11-12 maart zal de Commissie kort de voorbereidingen met betrekking
                     tot het tweede rapport van de EU-toetsingscyclus van de rechtsstaat toelichten. In
                     de agenda voor deze JBZ-Raad is enkel tijd ingeruimd voor deze korte toelichting door
                     de Commissie, waarbij geen ruimte voor discussie voorzien. Op dit moment wordt daarom
                     interventie op dit punt niet opportuun geacht. De Minister voor Rechtsbescherming
                     heeft op 8 maart jl. in een bilateraal gesprek met het Portugees voorzitterschap het
                     belang van agendering van rechtsstatelijkheid in de JBZ-Raad benadrukt, mede gezien
                     de zorgen over Polen en Hongarije. Het Portugees voorzitterschap heeft aangegeven
                     het Rechtsstaatrapport inhoudelijk te agenderen voor de JBZ-Raad in juni. Afhankelijk
                     van de insteek zou dat moment benut kunnen worden om eveneens de bestaande zorgen
                     over de rechtsstaat in Polen op te brengen. Dat geldt eveneens voor de artikel 7-procedure
                     jegens Polen en Hongarije, waarvan het Voorzitterschap de agendering tentatief voorziet
                     voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei a.s. Daarnaast heeft de Minister van Justitie
                     en Veiligheid de zorgen omtrent de ontwikkelingen in Polen besproken in een bilateraal
                     gesprek met commissaris Reynders 5 maart jl.
Deze leden vragen u om een update over de onderhandelingen inzake het Privacy Shield.
                  Daarnaast vragen de leden of de uitspraak van het Europees Hof van Justitie door Nederland
                  en door andere EU-lidstaten wordt nageleefd dat bedrijven op dit moment in principe
                  geen gegevens mogen uitwisselen met de VS, omdat de bescherming van gegevens volgens
                  het Europees Hof daar van een lager niveau is.
               
Volgens recente berichtgeving van de Commissie worden de gesprekken met de VS over
                     een nieuw adequaatheidsbesluit voortgezet en verwacht de Commissie in de loop van
                     dit jaar ook stappen te kunnen zetten op dit vlak. Zowel voor de Commissie als voor
                     de regering-Biden is deze kwestie een topprioriteit. Het blijft echter een complex
                     en moeizaam traject, waarvoor net als in de relatie met het VK geldt dat het van het
                     grootste belang is dat het nieuwe adequaatheidsbesluit een eventuele nieuwe toetsing
                     door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) kan doorstaan.
Met de ongeldigverklaring van het Privacy Shield is een complexe situatie ontstaan
                     voor wat betreft de doorgifte van persoonsgegevens aan de VS. De uitspraak betekent
                     echter niet dat bedrijven helemaal geen gegevens meer mogen uitwisselen met de VS.
                     In afwachting van een nieuw adequaatheidsbesluit kunnen bedrijven en organisaties
                     gebruik maken van andere doorgifte instrumenten, zoals de zogenaamde Standard Contractual Clauses (SCC’s) van de Commissie of bindende bedrijfsvoorschriften (BRC’s)12 en eventueel de specifieke in artikel 49 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming
                     (AVG) genoemde grondslagen voor (niet-structurele) doorgiften.13 Daarbij geldt wel dat ook deze instrumenten een «gelijkwaardig beschermingsniveau»
                     als dat van de AVG moeten garanderen, waarvoor nodig is dat bedrijven en organisaties
                     aanvullende maatregelen treffen.14 Momenteel werkt het Europees Comité voor Gegevensbescherming (EDPB) aan aanbevelingen
                     over «Maatregelen ter aanvulling op doorgifte-instrumenten teneinde naleving van het
                     beschermingsniveau in de EU te waarborgen». Deze aanbevelingen beogen bedrijven en
                     organisaties handvatten te bieden bij de beoordeling welke maatregelen zij kunnen
                     treffen bij uitwisseling van persoonsgegevens met de VS (en andere derde landen).
                     Ook de gemoderniseerde versie van de SCC’s waar de Europese Commissie momenteel aan
                     werkt, en die de SCC’s niet alleen aan de AVG aanpassen maar ook in lijn brengen met
                     de Schrems II-uitspraak, zullen bedrijven en organisaties een methodologie en handvatten
                     bieden bij voornoemde beoordeling.
Wanneer bedrijven geen passende aanvullende maatregelen treffen bij de doorgifte van
                     persoonsgegevens aan de VS handelen ze mogelijk in strijd met het arrest van het HvJEU.
                     De Minister voor Rechtsbescherming heeft geen signalen dat bedrijven zich daar niet
                     van bewust zijn.
5. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
               
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
                  agenda van de aanstaande JBZ-Raad. Daarover hebben zij geen vragen. Zij hebben wel
                  enkele vragen over één van de fiches die sinds de vorige JBZ-Raad aan de Kamer zijn
                  gezonden.
               
Fiche: Mededeling terrorismebestrijdingsagenda EU
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de mededeling van
                  de nieuwe EU-terrorismebestrijdingsagenda. Daarin geeft de EC onder meer aan dat zij
                  haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen aan de lijst met misdrijven die op EU-niveau
                  dienen te worden bestreden wil toevoegen (Artikel 83, lid 1, Verdrag betreffende de
                  Europese Unie). Wat zijn de precieze implicaties hiervan? Betekent dit ook dat de
                  JBZ-agentschappen een mandaat krijgen over deze misdrijven? Acht u het wenselijk dat
                  de EU zich (al dan niet exclusief) met de bestrijding van deze misdrijven gaat bezig
                  houden? Welke gevolgen kan dat hebben voor de aanpak van deze misdrijven in Nederland,
                  komt de EU-aanpak daarvoor dan (deels) in de plaats? In andere lidstaten, bestaat
                  het risico niet dat die achterover gaan leunen omdat de EU het aan moet pakken? Blijft
                  er ruimte voor nationale interpretatie, bijvoorbeeld over de vraag of en in welk stadium
                  er sprake is van «haat zaaien» of dat een uiting valt onder de vrijheid van meningsuiting,
                  en vervolgens op welke wijze dit dan zou moeten worden aangepakt? Kortom, voornoemde
                  leden ontvangen graag een uitgebreide reactie en toelichting hierop.
               
Het kabinet merkt op dat reeds het Kaderbesluit ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat15 de lidstaten ertoe verplicht om het aanzetten tot haat of geweld jegens een groep
                     personen op basis van ras of afkomst of een tot die groep behorend individu op basis
                     van ras of afkomst, strafbaar te stellen. Tevens verplicht dit kaderbesluit ertoe
                     om ervoor te zorgen dat racistische en xenofobe motieven bij het begaan van andere
                     delicten door de rechter in aanmerking kunnen worden genomen bij de bepaling van de
                     strafmaat. De strafbaarstelling van het aanzetten tot haat of geweld als bedoeld in
                     artikel 137d, eerste lid, Wetboek van Strafrecht geeft uitvoering aan eerstgenoemde
                     kaderbesluitverplichting. De discretionaire bevoegdheid van de rechter om bij de straftoemeting
                     rekening te houden met de persoon van de verdachte, inclusief diens motieven, brengt
                     mee dat de rechter bij het begaan van andere delicten ook racistische en xenofobe
                     motieven in verzwarende zin kan meewegen bij het bepalen van de strafmaat. Op grond
                     van het strafvorderingsbeleid van het openbaar ministerie worden dergelijke discriminatieaspecten
                     als strafverzwarende omstandigheid in de strafeis betrokken (vgl. Aanwijzing discriminatie16 en Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen17). Het kabinet is van mening dat dit instrumentarium voor de aanpak van racisme en
                     xenofobie op nationaal niveau onverminderd belangrijk blijft en zijn plaats in de
                     brede aanpak van dit fenomeen zal behouden.
Het kabinet onderschrijft daarnaast het belang van een gezamenlijke Europese aanpak
                     van (online) verspreiding van haatzaaiende boodschappen en het belang van samenwerking
                     bij de strafrechtelijke vervolging daarvan. In dit verband heeft het kabinet kennisgenomen
                     van de aankondiging van de Commissie om – als vervolgstap op het genoemde kaderbesluit
                     – in de loop van dit jaar een voorstel te doen om alle vormen van hate speech en hate
                     crime aan de lijst van EU-misdrijven toe te voegen. Voor het kabinet blijft van belang
                     dat daarbij aandacht is voor de balans met de vrijheid van meningsuiting. De precieze
                     implicaties van eventuele toevoeging aan de lijst van EU-misdrijven hangen af van
                     de nadere uitwerking van het voorstel, waaronder de vraag hoeveel ruimte aan de lidstaten
                     wordt gelaten voor de wijze waarop hate speech en hate crime worden strafbaar gesteld,
                     vervolgd en bestraft. Het kabinet wacht dit voorstel af.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier