Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake uitvoering van de motie van de leden Asscher en Van Weyenberg over een privaat fonds voor compensatie bij blijvende gezondheids- of financiële schade
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 991 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 februari 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 27 mei 2020 over uitvoering
van de motie van de leden Asscher en Van Weyenberg over een privaat fonds voor compensatie
bij blijvende gezondheids- of financiële schade (Kamerstuk 25 295, nr. 257) (Kamerstuk 25 295, nr. 382).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 juni 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 11 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de vormgeving waarop de subsidie is
gebaseerd en van welke ontwikkelingen het afhangt tot welk bedrag aan subsidie voor
dit initiatief het kabinet besluit.
Het betreft hier een particulier initiatief in de vorm van een stichting. Deze stichting
werft zelf de benodigde fondsen en bepaalt zelf welke criteria kunnen leiden tot een
uitkering. De overheid is hierin geen partij. Wel heeft de Minister van VWS toegezegd
dit initiatief te willen ondersteunen. In eerste instantie was toegezegd het door
de stichting op het meetmoment 1 oktober 2020 voor dit doel opgehaalde bedrag te zullen
verdubbelen, tot een maximum van € 10 miljoen. Bij brief van 27 oktober 2020 heeft
de Minister van VWS deze toezegging verruimd door het opgehaalde bedrag van (toen)
€ 4,2 miljoen) niet alleen te verdubbelen, maar om in totaal € 10 miljoen ter beschikking
te stellen.1 De Minister van VWS heeft met de stichting gesproken over verruiming van de reikwijdte
van het fonds zodat meer zorgverleners een beroep op het fonds kunnen doen. Recent
heeft het fonds besloten de doelgroep te verbreden van handen «aan het bed» naar handen
«voor het bed». Hierdoor kunnen ook de medewerkers die geen zorgverlener zijn, maar
wel de coronazorg mogelijk maken en daarbij meer risico’s lopen op een coronabesmetting,
ook een beroep doen op het fonds. Dan gaat het om bijvoorbeeld röntgenlaboranten,
diëtisten en schoonmakers in het ziekenhuis tot voedingsdeskundigen en baliemedewerkers
in het verpleeghuis of de huisartsenpraktijk.
De leden van de fracties van de VVD en van D66 hebben enkele vragen gesteld over de
werking van het fonds. Zo vragen de leden van de fractie van de VVD wanneer een zorgverlener
die ziek is geworden wel, en wanneer niet, recht heeft op de uitkering. Deze leden
vragen eveneens of zij het goed lezen dat alleen zorgverleners die als gevolg van
werk op de intensive care terecht zijn gekomen of nabestaanden van mensen die zijn
overleden als gevolg van hun werk in de coronazorg aanspraak kunnen maken op een eenmalige
uitkering en vragen om een toelichting hierop. De leden van de fractie van D66 vragen
op welke wijze belanghebbenden ervan op de hoogte worden gesteld dat zij zelf een
verzoek moeten doen voor een uitkering uit het fonds en hoe het kabinet borgt dat
dit proces goed verloopt en dat er geen fouten worden gemaakt.
Zoals ik al eerder heb aangegeven in antwoorden op vragen van de leden van de fractie
van 50PLUS, gesteld in het kader van een schriftelijk overleg over de brief van 24 april
2020 inzake «Aanvullende fiscale maatregelen in verband met covid-19»2, betreft het hier een privaat initiatief waarin de overheid geen bemoeienis heeft
of heeft gehad en derhalve ook geen invloed heeft (gehad) op de werking van het fonds.
Wel is duidelijk dat het kabinet dit initiatief van harte ondersteunt, getuige de
eerder genoemde toezegging van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat
aan het fonds in totaal € 10 miljoen ter beschikking wordt gesteld. De antwoorden
op de vragen die door de leden van de fracties van de VVD en D66 zijn gesteld zijn
deels terug te vinden op de website van de stichting Zorg na Werk in Coronazorg (ZWiC).3 Onderstaand antwoord is in samenspraak met de Stichting ZWiC opgesteld. De doelgroep
is als volgt gedefinieerd:
De zorgmedewerker die ten tijde van de Covid-19 crisis noodzakelijke zorgwerkzaamheden
heeft verricht en als gevolg van een bevestigde Covid-19 infectie op de IC is opgenomen
of is komen te overlijden. Het dient daarbij voldoende aannemelijk te zijn dat de
Covid-19 infectie is veroorzaakt door de zorgwerkzaamheden. De zorgmedewerker dient
de zorgwerkzaamheden te hebben verricht op basis van een arbeidsverhouding en dient
niet tot de uitgezonderde beroepsgroepen4 te behoren.
Het fonds heeft voor deze (recent verruimde) doelgroep gekozen opdat zorgverleners
die belangrijk werk verzetten in de frontlinie van de coronazorg en daarbij hun eigen
gezondheid riskeren, niet ook nog financieel gedupeerd raken, mochten zij zelf onverhoopt
besmet raken met het coronavirus. ZWiC richt zich op een groep zorgverleners voor
wie het moeilijk is zichzelf te verzekeren en die vaak minder of geen financiële buffers
hebben. Een zorgverlener of diens familie wordt eigenlijk altijd financieel geraakt
bij een intensive care opname of overlijden. Stichting ZWiC beoogt dat financiële
gat te verkleinen. De bijdrage is een aanvulling op de bestaande financiële regelingen
van de werkgever.
Op genoemde website is ook aangegeven dat de (nabestaande van de) zorgverlener de
uitkering moet aanvragen. Het aanvraagformulier en de uitleg van de aanvraagprocedure
is op de website opgenomen. De aanvraag kan via de website ook elektronisch (beveiligd)
worden gedaan. Belangrijkste zorg zou niet zozeer de aanvraagprocedure zelf moeten
zijn maar de naamsbekendheid van het fonds. Eerder heeft de stichting uitgebreid de
publiciteit gezocht, onder andere door in (diverse) journaaluitzendingen van meerdere
omroepen (nabestaanden van) zorgverleners op te roepen om toch vooral een beroep te
doen op het fonds als de zorgverlener op de IC is opgenomen of is komen te overlijden
door een bevestigde Covid-19 infectie als gevolg van het werk met Covid-19 patiënten.
Navraag bij de stichting heeft uitgewezen dat er inmiddels 64 aanvragen van (familie
van) zorgverleners zijn ontvangen en behandeld en 52 uitkeringen gedaan. Ter toelichting
geeft de stichting aan dat onder de aanvragers zich zorgverleners uit diverse beroepsgroepen
bevinden, waaronder vooral verzorgenden en verpleegkundigen uit ziekenhuizen en verpleeghuizen.
De aanvragen die niet konden worden toegewezen voldeden niet aan de criteria van de
stichting, bijvoorbeeld niet behorend tot de doelgroep dan wel geen overlijden of
IC-opname. Gezien de voortdurende pandemie, de opkomst van nieuwe varianten van het
coronavirus en de recent aangekondigde uitbreiding van de doelgroep, verwacht de stichting
dat de aanvragen de komende periode binnen blijven komen.
De stichting verwacht dat het aantal aanvragen, rekening houdend met de huidige tweede
golf, de voortdurend groeiende bekendheid onder de doelgroep en de uitbreiding van
de doelgroep, in ieder geval nog zal verviervoudigen. Daartoe blijven de initiatiefnemers,
samen met hun partners, inzetten op het zo breed mogelijk bekend maken van de stichting
onder de gehele doelgroep. De recent bekendgemaakte uitbreiding van de doelgroep betekent
zoals hiervoor ook al aangegeven dat voortaan ook andere zorgverleners die actief
zijn in de coronazorg, in aanmerking kunnen komen.
In de toelichting op de aanvraagprocedure op de website heeft de stichting de procedure
rond de beoordeling weergegeven en ook gewezen op een bezwaarmogelijkheid die wordt
geboden aan (de nabestaande van) de zorgverlener die van mening is dat zijn aanvraag
ten onrechte is afgewezen.
De leden van de fractie van D66 vragen wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de
verdere invulling van de ministeriële regeling met daarin de vermogenstoetsuitzondering
voor de toeslagen voor uitkeringen van de stichting ZWiC. Ook vragen deze leden waarom
gekozen is voor een vermogenstoetsuitzondering van drie jaar. In de brief van 27 juni
20205 hebben de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en ik kenbaar gemaakt
deze maatregel te zullen nemen. In deze brief zijn wij ook ingegaan op de invulling
van deze maatregel. Voor deze ministeriële regeling geldt op grond van artikel 47,
derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen een voorhangprocedure.
Deze heeft in het najaar van 2020 plaatsgevonden.6 Bij ministeriële regeling7 is aan de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen een artikel
9quinquies toegevoegd waarin de genoemde vermogenstoetsuitzondering is geregeld. Eind
2020 is de ministeriële regeling gepubliceerd in de Staatscourant en per 1 januari
2021 inwerking getreden.
Het kabinet is er voorstander van nieuwe vermogenstoetsuitzonderingen niet meer levenslang
te laten gelden. Een levenslange vermogenstoetsuitzondering doet geen recht aan het
feit dat mensen het ontvangen bedrag weer kunnen uitgeven waardoor het vermogen weer
daalt. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen geen inzicht heeft in de opbouw van het
vermogen, blijft de volledige vrijstelling gelden, ook als het vrijgestelde bedrag
al (deels) is uitgegeven. Voor ontvangen bedragen in het kader van de herstelactie
kindgebonden budget heeft het kabinet gekozen voor een vermogenstoetsuitzondering
van één jaar. De keuze voor een periode van drie jaar voor de uitkering van de stichting
ZWiC hangt samen met het hoge bedrag van de uitkering die kan oplopen tot € 30.000
voor zorgverleners en tot € 50.000 voor nabestaanden. Het gaat hierbij veelal om veel
hogere bedragen dan bij de uitgekeerde bedragen in het kader van de herstelactie kindgebonden
budget. Bij hogere bedragen kan een langere termijn voor de vermogenstoetsuitzondering
passend zijn.
De leden van de fractie van de SP vragen op welke wijze de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid een centrale vrijlating binnen de Participatiewet zal regelen
om rekening te houden met een eventuele doorwerking van de uitkering naar de bijstand.
Artikel 31, tweede lid, sub l van de Participatiewet, regelt dat bij ministeriële
regeling aangewezen uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade
zijn uitgezonderd van de middelentoets voor de bijstand. Het betreft hier artikel
7 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ. Genoemd artikel 7 is inmiddels met
terugwerkende kracht tot en met 7 juli 2020 aangepast in die zin dat hierin ook de
uitkering van de «Zorg na Werk in Coronazorg (ZWiC)» is opgenomen.8
De leden van de SP vragen wat de gevolgen van de limiet op € 10 miljoen zijn.
Zoals hiervoor ook al is aangegeven heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport toegezegd dat aan het fonds in totaal € 10 miljoen ter beschikking wordt
gesteld. Dit bedrag is de bijdrage van de overheid voor dit initiatief. Voor de stichting
zelf is er overigens geen limiet: zij kan zonder begrenzing fondsen werven.
De leden van de SP zijn daarnaast benieuwd of de vaste hoogte van de uitkeringen uit
het fonds aan overlevenden volledig recht doen aan alle gevallen, gezien het feit
dat vele ex-patiënten met chronische longklachten kampen.
Het betreft hier een particulier initiatief, waarbij de vaststelling van de hoogte
van de bedragen en de selectie van rechthebbenden door de stichting zelf wordt bepaald.
De overheid is daarbij geen partij.
De leden van de SP vragen waarom er niet voor wordt gekozen om dit in beginsel private
initiatief onder te brengen in het publieke domein om te garanderen dat volledig recht
kan worden gedaan aan de ernst van alle situaties?
De Stichting is vroegtijdig in de Covid-pandemie met zijn initiatief gekomen. De Stichting
heeft ook direct om een bijdrage van de overheid gevraagd. Na dit verzoek is er overleg
geweest met de Stichting. Dat overleg heeft geleid tot de indruk dat de Stichting
zeer goed is aangesloten bij de doelgroep en haar – zelf gestelde – taak zeer serieus
opvat. Er is dus geen reden dat private initiatief publiek te maken. Bovendien past
de overheid hier terughoudendheid: in eerste instantie is de werkgever namelijk verantwoordelijk
voor de financiële gevolgen van zorgverleners die helaas ziek zijn geworden tijdens
hun werk. Mede daarom is het kabinet blij met dit particuliere initiatief en is ook
de bijdrage toegezegd.
De leden van de fracties van de SP en de PvdA vragen waarom het (kort gezegd) wel
mogelijk is om de uitkering van ZWiC uit te sluiten van het toetsingsinkomen terwijl
dat niet mogelijk is voor zorgmedewerkers die door overuren toeslagen verliezen.
De vraag gaat uit van de veronderstelling dat er een uitzondering is gemaakt voor
de uitkering van ZWiC, een uitzondering die niet is (en niet kan worden) gemaakt voor
de overuren. Dat is een misverstand. Er is geen uitzondering gemaakt voor de uitkering
van ZWiC. Door het karakter van de uitkering kom je niet toe aan de vraag of een dergelijke
uitkering een doorwerking heeft naar de toeslagen. Een uitkering door een private
partij zonder bemoeienis van de werkgever (noch bij de uitkering, noch bij de voeding
van het fonds) waarbij ook een beloningsbedoeling ontbreekt, vormt geen te belasten
loon voor de loon- en inkomstenbelasting. Het eenmalige karakter van de uitkering
leidt ertoe dat deze ook niet anderszins een inkomensbestanddeel vormt voor de inkomstenbelasting.
Ter zake van de uitkering is derhalve geen loon- of inkomstenbelasting verschuldigd.
Hierdoor maakt de uitkering ook geen deel uit van het toetsingsinkomen voor de toeslagen.
Dat houdt in dat de uitkering als zodanig geen gevolgen heeft voor de hoogte van eventuele
toeslagen in het jaar waarin de uitkering plaatsvindt.
Voor de uitkering van ZWiC is ook geen uitzondering gemaakt voor zover het gaat om
box 3 en doorwerking vanuit box 3 naar de toeslagen, dit mede naar aanleiding van
de vraag van de leden van de fractie van de SP of de uitkering uit het fonds belast
wordt als spaargeld of beleggingen. Het bedrag van de uitkering, voor zover dat op
de peildatum (1 januari van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst) nog tot het
bezit behoort van de ontvanger, maakt dus net als alle andere vermogensbestanddelen
wel deel uit van de rendementsgrondslag van box 3 waarover dus in beginsel de vermogensrendementsheffing
van toepassing is. De vermogensrendementsheffing is een belasting op het inkomen uit
vermogen. De herkomst van het vermogen is hierbij niet van belang. Wel geldt een vrijstelling
van € 50.000 voor alleenstaanden en € 100.000 voor fiscaal partners (cijfers 2021).
Voor zover het vermogen meer bedraagt dan genoemde bedragen is belasting verschuldigd.
Via het verzamelinkomen en de rendementsgrondslag van box 3 werkt dit door naar de
inkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen (inkomenstoets). De invloed van het
inkomen uit vermogen op de hoogte van het toetsingsinkomen en daarmee op de hoogte
van een eventuele toeslag zal beperkt zijn.
Op de vragen van de leden van de fracties van de SP en de PvdA waarom het niet mogelijk
is om de overuren uit te sluiten van de doorwerking naar de toeslagen ben ik uitgebreid
ingegaan in mijn brief van 30 juni 2020 (Kamerstukken 31 066 en 25 295, nr. 692), betreffende de verkenning van de opties ter voorkoming dat overwerk in de coronaperiode
leidt tot terugvordering van toeslagen. Daarbij is ook ingegaan op de vraag waarom
het wel mogelijk is de uitkering van ZWiC uit te zonderen van de vermogenstoets voor
bepaalde toeslagen en het niet mogelijk is om de doorwerking van overuren naar de
toeslagen te voorkomen. In die brief heb ik daarover (onder andere) het volgende opgemerkt.
«Vanwege de complexiteit voor de uitvoering is het kabinetsbeleid om geen nieuwe uitkeringen
toe te voegen aan de lijst met bestaande uitzonderingen. Normaal gesproken geldt het
uitgangspunt dat de instantie die een uitkering of een vergoeding geeft ook een verantwoordelijkheid
heeft voor het voorkomen van financiële gevolgen als bijvoorbeeld het verlies van
toeslagen. Omdat het ZWiC uit solidariteit op particulier initiatief in deze pandemie
is ontstaan en naar verwachting tot een overzienbaar aantal verzoeken zal opleveren,
is het kabinet bereid om hiervoor een tijdelijke uitzondering toe te staan. Dit betekent
dat ingeval de uitkering uit dit fonds voor de ontvanger van die uitkering tot een
overschrijding leidt van de vermogensgrens van een of meer van zijn of haar toeslagen,
hiervoor voor een periode van maximaal 3 jaar op verzoek door de Belastingdienst/Toeslagen
de bijdrage voor een periode van 3 jaar uitgezonderd kan worden van het toetsingsinkomen.
Dit is een handmatig proces waarvoor een regeling wordt opgesteld die door de Belastingdienst/Toeslagen
van een uitvoeringstoets zal worden voorzien. De leden van de fractie van de SP hebben
gevraagd waarom het niet mogelijk is om overwerk op eenzelfde manier, dus op eigen
verzoek en met onderliggende bewijsstukken uit de salarisadministratie, uit te zonderen
van het toetsingsinkomen. Zoals hiervoor al is beargumenteerd, is het vanwege het
gelijkheidsbeginsel niet mogelijk om een uitzondering maken voor een specifieke groep
of groepen voor het terug moeten betalen van toeslagen. Daarbij komt, zoals ook al
meermalen aangegeven, dat de Belastingdienst/Toeslagen niet kan zien waar iemand werkt
en welk gedeelte van het inkomen afkomstig is uit regulier werk en uit overwerk. De
Belastingdienst/Toeslagen kan om die reden alleen handmatig vaststellen/berekenen
tot welke vermindering van de terugvordering van toeslagen het ontvangen overwerksalaris
leidt. Gegeven de aantallen potentiële verzoeken waar het hier om kan gaan (in de
zorg werken 1,2 miljoen mensen) en het gegeven dat de Belastingdienst niet kan vaststellen
of iemand in de zorg werkt is dat volstrekt onuitvoerbaar.»
De leden van de fractie van de SP vragen hoe de zogenoemde zorgbonus zal worden betrokken
in de berekening van het toetsingsinkomen.
Op dit punt kan ik deze leden geruststellen. De zorgbonus wordt uitgekeerd door de
werkgever van de zorgverlener vanuit de zogenoemde vrije ruimte van de werkkostenregeling.
Daarmee is de bonus voor de zorgverlener belastingvrije en is er voor de zorgverlener
ook geen doorwerking naar de toeslagen. Hiervoor is geen nadere wetgeving noodzakelijk,
dit valt binnen de kaders van de werkkostenregeling. Omdat daarmee (vrijwel zeker)
de vrije ruimte wordt overschreden is de werkgever over die bonus een zogenoemde eindheffing
verschuldigd van 80%. Het Rijk compenseert de werkgever door zowel het bedrag van
de bonus als de daarover verschuldigde eindheffing aan de werkgever te vergoeden.
Het vorenstaande geldt voor zover de bonus wordt uitgekeerd aan een werknemer die
in loondienst is bij de werkgever.9 Om te zorgen dat de bonus op dezelfde wijze ook belastingvrij en zonder doorwerking
naar de toeslagen kan worden uitgekeerd aan iemand die niet in loondienst is van de
werkgever, bijvoorbeeld een zelfstandige of een ingehuurde schoonmaker, is nadere
wetgeving noodzakelijk. Die wetgeving is opgenomen in het Belastingplan 2021 en is
met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 in werking getreden. Uiteraard geldt hier
ook dezelfde compensatie door het Rijk als voor de eigen werknemer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier