Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 28-29 januari 2021 (algemeen deel)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 670 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 februari 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over
de brief van 20 januari 2021 over de geannoteerde agenda informele JBZ-Raad van 28–29 januari
2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 669), over de brief van 22 december 2020 over het verslag van de informele JBZ-raad van
2 december 2020 (Kamerstuk 32 317, nr. 667), over de brief van 5 januari 2021 over het verslag van de informele JBZ-Raad van
14 december 2020 (Kamerstuk 32 317, nr. 668), over de brief van 3 december 2020 over de antwoorden op vragen commissie over o.a.
de geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
(JBZ) op 2 december 2020 (Kamerstuk 32 317, nr. 662), over de brief van 15 januari 2021 over het Fiche: Voorstel tot wijziging Europolverordening
(Kamerstuk 22 112, nr. 3008), over de brief van 15 januari 2021 over het Fiche: Wijziging Verordening Schengen
Informatiesysteem voor Europol (Kamerstuk 22 112, nr. 3009) en over de brief van 15 januari 2021 over het Fiche: Aanbeveling voor besluit voor
mandaat inzake onderhandelingen over samenwerkingsovereenkomst tussen Eurojust en
derde landen (Kamerstuk 22 112, nr. 3010).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 januari 2021 aan de Ministers van Justitie en
Veiligheid en voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 26 januari 2021 zijn
de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Inleiding
Hierbij beantwoorden wij u de schriftelijke vragen van de Vaste Kamercommissie voor
Justitie en Veiligheid die aan ons zijn gesteld op 25 januari 2021 op basis van de
geannoteerde agenda voor de informele JBZ-Raad van 28–29 januari 2021 per videoconferentie.
Agendapunt de toekomst van Schengen
In de Geannoteerde Agenda die ter voorbereiding op de informele JBZ-Raad met uw Kamer
is gedeeld, is uw Kamer geïnformeerd over de werksessie over de toekomst van Schengen.
Echter is deze insteek, met de recent verschenen discussiepapers van het voorzitterschap,
gewijzigd. De bespreking zal nu zien op maatregelen inzake reisbewegingen ten gevolge
van COVID-19. Op 15 januari jl. Heeft de Minister van Justitie en Veiligheid opgeroepen
tot meer coördinatie van nationale reismaatregelen en dit onderwerp te bespreken op
de JBZ-raad. Ook andere lidstaten waaronder Duitsland hebben in de Raad Algemene Zaken
en in de informele Europese Raad van 21 januari, en in een brief ondertekend door
de Europese transportministers het belang van meer coördinatie onderstreept bij het
Portugese voorzitterschap en de Commissie.
Zoals aangegeven bij brief van 20 januari1 zet het kabinet ten aanzien van het testregime en inreisbeperkingen, mede op verzoek
van uw Kamer, zoveel mogelijk in op de samenwerking en afstemming met de omringende
landen en andere EU-lidstaten. Een zoveel mogelijk gecoördineerde aanpak in EU verband
is te prefereren is boven sterk uiteenlopend beleid als het aankomt op het bestrijden
van de negatieve gevolgen van reizen in reactie op de COVID-19-pandemie.
De Commissie heeft op 25 januari jl. twee conceptvoorstellen voorgesteld tot herziening
van Raadsaanbeveling 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen
naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking en de herziening van Raadsaanbeveling
2020/1475 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer
in reactie op de COVID-19-pandemie. Een inhoudelijke bespreking van de herziening
van de Raadsaanbevelingen zal plaatsvinden tijdens de Coreper van woensdag 27 januari
jl. met het oog op een spoedige afronding.
In de JBZ-Raad zal het kabinet aangeven er voorstander van te zijn nationale reis-
en transportmaatregelen tegen virusmutaties op Europees niveau gecoördineerd aan te
pakken. Het kabinet zal de Commissievoorstellen voor aanpassing van Raadsaanbevelingen
2020/912 en 2020/1475 die op 25 januari jl. zijn uitgekomen verwelkomen en streven
naar goede aansluiting bij het Nederlands beleid. Uw Kamer wordt op korte termijn
nader geïnformeerd over de voorstellen van de Commissie.
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende
agendastukken van de JBZ-raad en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
Verslag van de informele JBZ-raad van 2 december 2020
Uit het verslag van de JBZ-raad van 2 december 2020 blijkt dat het voorzitterschap
aandacht had besteed aan de problematiek van bewijsvoering bij foreign terrorist fighters. Kunt u toelichten welke aspecten van de genoemde problematiek zijn besproken? Is
daarbij ook gesproken over mogelijke oplossingen voor de voorliggende problematiek?
Heeft u hierbij benadrukt dat Europese samenwerking en ondersteuning richting de Koerden
van essentieel belang is om foreign terrorist fighters effectief lokaal te kunnen vervolgen en berechten? Zo ja, welke stappen neemt u verder
om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de informele JBZ-Raad van 2 december jl. merkte het voorzitterschap in algemene
zin op dat de bewijsvoering bij foreign terrorrist fighters in de lidstaten een lastig punt blijft. Het kabinet blijft zich in internationaal
verband inzetten voor vervolging en berechting van ISIS-misdadigers. Zolang de personen
in kwestie niet in Nederland zijn, spant het kabinet zich ook in om dit in de regio
te bewerkstelligen.
De Minister van Justitie en Veiligheid wijst u in dit verband op de brief Minister
van Buitenlandse Zaken aan uw Kamer van 31 maart 20202 waarin is aangegeven dat het kabinet grote waarde hecht aan de vervolging en berechting
van ISIS strijders en zich in internationaal verband zal blijven inzetten om te zorgen
dat de misdaden van ISIS niet onbestraft blijven. De conclusie in die brief was echter
ook dat het oprichten van een tribunaal in Noordoost Syrië door de SDF op gespannen
voet staat met het non-interventiebeginsel.
Het kabinet heeft met Europese partners andere opties verkend, zoals berechting in
Irak. Nederland is samen met Europese partners een dialoog met Iraakse autoriteiten
gestart over de mogelijkheden voor berechting van foreign terrorrist fighters die op dit moment in detentie zitten in Noordoost-Syrië. Dit heeft echter gezien
de politieke ontwikkelingen in Irak van de afgelopen maanden en de wereldwijde verspreiding
van het coronavirus ernstige vertraging opgelopen.
Fiche: Voorstel tot wijziging Europolverordening
De leden van de VVD-fractie achten het positief dat het Portugees Voorzitterschap
beoogt Europol toekomstbestendiger te maken, gezien de toename van snel ontwikkelende
digitale criminaliteit. Deze leden kijken uit naar het nog te ontvangen discussiestuk
hierover.
Voornoemde leden verzoeken u te benadrukken dat bij het toekennen van taken voor Europol
rekening moet worden gehouden met nieuwe technieken en technologieën in de criminaliteit,
om de benodigde capaciteiten van Europol zo efficiënt en flexibel mogelijk te kunnen
inzetten bij het ondersteunen van lidstaten.
De leden van de VVD-fractie beoordelen het positief dat de herziening van de Europolverordening
het mogelijk maakt voor Europol om rechtstreeks persoonsgegevens van private partijen
te kunnen ontvangen en op te vragen, mede vanwege de grensoverschrijdende aard van
digitale criminaliteit. Met name banken en internetproviders kunnen over cruciale
informatie beschikken in de opsporing van digitale criminaliteit, maar ook andere
private instellingen zoals verzekeringsmaatschappijen. Kunt u toelichten onder welke
voorwaarden en op welke schaal deze informatie mag worden gedeeld en of er beperkingen/voorwaarden
zijn gesteld aan de private partijen met wie samenwerking wordt gezocht?
Onder het voorstel zou Europol rechtstreeks informatie van private partijen kunnen
ontvangen met het doel om de relevante Nationale Europol-Eenheden (Europol National
Units of ENU’s) te identificeren (zie artikel 26 lid 2 in het voorstel). Hierbij dient
het initiatief van de private partij uit te gaan. Europol mag contact opnemen met
een private partij om aan te geven dat de informatie die de private partij heeft verstrekt
onvoldoende was om de betrokken ENU’s te identificeren (artikel 26 lid 5 sub d voorstel).
Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien de informatie een gebruikersnaam
bevat die niet te herleiden is tot een natuurlijk persoon en daarmee tot een betrokken
ENU. Wanneer Europol actief een private partij om informatie wil vragen, moet dat
via een ENU lopen (artikel 26 lid 6a voorstel).
Europol kan in afzonderlijke gevallen informatie delen met private partijen wanneer
dit strikt noodzakelijk is, bijvoorbeeld als dit onmiskenbaar in het belang van het
datasubject is en deze daarmee heeft ingestemd of absoluut noodzakelijk is om de dreigende
uitvoering van een misdrijf te voorkomen (artikel 26 lid 5 voorstel). Europol mag
ook informatie delen met private partijen als dit strikt noodzakelijk is om de verspreiding
van online terroristische content te voorkomen en het publieke belang daarbij zwaarder
weegt dan de fundamentele rechten van het betrokken datasubject (artikel 26a lid 3
voorstel). Het gaat dan bijvoorbeeld om beelden van een aanslag. Dit betekent dat
de informatie die Europol kan delen met private partijen beperkt zal zijn tot de informatie
die strikt noodzakelijk is om de genoemde doelstelling te bereiken.
Bij de private partijen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bedrijven die grensoverschrijdende
diensten aanbieden, zoals internet serviceproviders en social mediabedrijven. De enige
beperking die wordt gesteld aan de private partijen is dat samenwerking daarmee niet
mag overlappen met of in de weg staan aan de activiteiten van de Financial Intelligence
Units (FIU’s).
Tevens lezen voornoemde leden dat u graag ziet dat private partijen de mogelijkheid
krijgen om verzoeken tot informatie-uitwisseling van Europol beargumenteerd te kunnen
weigeren. Zij achten het positief dat u zorgvuldigheid tracht te waarborgen bij het
delen van informatie, tegelijkertijd willen deze leden ervoor waken dat enige vorm
van willekeur optreedt in het argumentatieproces van private partijen. Dat gezegd
hebbende, achten zij het verstandig een kader op te stellen met daarin voorwaarden
als leidraad voor het wel of niet delen van informatie door private partijen. Deelt
u deze mening? Zo ja, bent u bereid dit onder de aandacht te brengen bij uw Europese
collega’s? Zo nee, waarom niet?
Hier lijkt sprake te zijn van een misverstand. Het was de bedoeling om aan te geven
dat lidstaten verzoeken van Europol om informatie op te vragen bij private partijen
moeten kunnen weigeren. Het is namelijk van belang dat lidstaten zelf kunnen blijven
beslissen over het inzetten van opsporingsbevoegdheden. Indien de betrokken lidstaat
akkoord gaat met een verzoek van Europol om informatie op te vragen bij een private
partij, zal de uitvoering van dat verzoek plaatsvinden op basis van het nationale
recht van die lidstaat. Het is daarom de vraag of een gezamenlijk kader voor het wel
of niet delen van informatie door private partijen haalbaar is.
Fiche: Wijziging Verordening Schengen Informatiesysteem voor Europol
De aan het woord zijnde leden lezen dat u kritisch bent ten aanzien van de mogelijke
bevoegdheid van Europol om signaleringen in het Schengeninformatiesysteem (SIS) te
plaatsen. Zij vragen wat uw bezwaar is om te moeten reageren op een signalering van
Europol als u tegelijkertijd alle ruimte behoudt een afweging te maken of verdere
maatregelen te overwegen en zo ja, welke dit dan zijn. Zeker wanneer Europol een directere
rol krijgt in het vergaren van informatie lijkt het logisch dat zij dit ook in een
systeem dat door een lidstaat gebruikt wordt kan zetten. Wat zouden bijvoorbeeld de
gevolgen zijn van de voorgestelde wijziging wanneer een terrorismeverdachte of haatimam
via Nederland of België de Europese Unie (EU) wil betreden? Welke elementen daarvan
zijn wat u betreft onwenselijk en waarom? Welke wijze van werken verdient dan de voorkeur
van u?
Het kabinet is op zich positief over het deel van het voorstel dat Europol een bijdrage
levert aan het analyseren en verifiëren van informatie van derde landen en internationale
organisaties, maar is geen voorstander van het geven van een bevoegdheid aan Europol
voor het doen van signaleringen in SIS. Het kabinet hecht veel waarde aan een zorgvuldige
evaluatie en weging van informatie alvorens dit in SIS wordt ingevoerd. Vanwege nationale
competenties op nationale veiligheid is deze taak behouden aan de lidstaten. Gelet
op de uiteenlopende werkwijzen in lidstaten zijn in de Raad afspraken gemaakt over
een gecoördineerde aanpak van het verwerken en mogelijk invoeren van informatie uit
derde landen door lidstaten. Er bestaat binnen de Raad een procedure waarbij lidstaten
op een gecoördineerde wijze informatie over vermeende buitenlandse terroristenstrijders
die wordt ontvangen van derde landen verwerken, verifiëren en waar mogelijk in SIS
zetten. Europol heeft ondersteunende rol hierin. Zo dienen lidstaten vanaf maart 2021
Europol te informeren door aanvullende informatie uit te wisselen over hits bij signaleringen
in verband met terroristische misdrijven. Die procedure voldoet naar mening van het
kabinet. Ook een gekende extremistische spreker die derdelander is, kan op deze wijze
in SIS gesignaleerd worden als hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale
veiligheid. Daarnaast wordt dergelijke informatie reeds via het Interpol kanaal gedeeld.
In Nederland wordt informatie van derde landen via het Interpol kanaal door de politie
ingevoerd in een nationale databank. Zowel de Koninklijke Marechaussee als de politie
kunnen deze databank bevragen.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
geagendeerd voor het schriftelijk overleg over de Informele JBZ-Raad d.d. 28 en 29 januari
2021. Zij hebben nog enkele vragen.
Geannoteerde Agenda informele JBZ-Raad van 28–29 januari 2021
Beschermen van kwetsbare volwassenen in Europa – de weg voorwaarts
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het Portugese Voorzitterschap tijdens de
informele JBZ-raad wil reflecteren op de uitdagingen waarmee kwetsbare volwassenen
te maken hebben bij het beschermen van hun rechten en de toegang tot het recht, met
name in grensoverschrijdende situaties. Deze leden lezen dat u het belang van de rechten
van individuen in het strafrecht erkent. Zij begrijpen dat u momenteel geen behoefte
heeft aan nieuwe regelgeving op EU-niveau hiervoor. Voornoemde leden vragen of u kunt
schetsen hoe andere landen hierin staan. Verwacht u steun voor uw lijn?
Het kabinet deelt het belang van de bescherming van kwetsbare volwassen in het strafrecht
en onderschrijft het principe van rechtsbescherming, ook binnen het strafprocesrecht.
Hiertoe zijn in Nederland reeds voorzieningen getroffen in wetgeving en praktijk.
Alvorens nieuwe regelgeving te overwegen, ziet het kabinet graag eerst een gedegen
analyse van het probleem. Op basis daarvan kan worden gekeken naar de beste oplossing
en de impact daarvan voor de uitvoeringsorganisaties. Nu een dergelijke analyse nog
niet beschikbaar is, geeft het kabinet de voorkeur aan volledige en correcte implementatie
van bestaande regels en instrumenten. Het is voor alle betrokken landen en diensten
een forse taak om de diverse regelingen in de dagelijkse praktijk toe te passen. De
inschatting is dat een groot aantal lidstaten deze lijn zal kunnen onderschrijven,
maar het kabinet beschikt momenteel niet over gedetailleerde informatie over de standpunten
van de individuele lidstaten.
Strafrecht en bescherming van intellectueel eigendom: relatie tussen vervalsing en
georganiseerde criminaliteit
De leden van de CDA-fractie lezen dat u geen voorstander bent van een verbreding van
het mandaat van OLAF ten aanzien van het tegengaan van illegale (online) activiteiten
zoals het produceren en/of verspreiden van nagemaakte goederen. Deze leden vragen
ook op dit punt een schets van het krachtenveld in de EU op deze voorstellen. Zien
andere landen in de EU wel een noodzaak om het mandaat van OLAF uit te breiden? Zo
ja, hoe stelt Nederland zich in deze onderhandelingen op?
Er zijn al enige andere lidstaten die net als Nederland aarzelingen hebben uitgesproken
over uitbreiding van het mandaat van OLAF tot deze activiteiten, althans zonder uitdrukkelijke
grondslag daarvoor in de OLAF-Verordening. Het is het kabinet niet bekend of er ook
lidstaten zijn die dit idee uitdrukkelijk wel steunen. Voor de kabinetsinzet verwijst
het kabinet u kortheidshalve naar het BNC-fiche Actieplan Intellectueel Eigendom3.
Overig
De leden van de CDA-fractie vragen graag aandacht voor de verklaring van Poolse rechters
van 21 januari 2021 waarin verschillende (oud-)rechters van het Poolse hooggerechtshof
hun grote zorgen uitspreken over de acties van de Poolse regering om politieke invloed
uit te oefenen op de onafhankelijke rechtspraak en het Poolse Openbaar Ministerie.
Deze leden vragen of u tijdens aankomende JBZ-raad ruimte ziet om aan de Poolse regering
te vragen om op dit statement te reageren. Bent u bereid, al dan niet samen met andere
landen, de Poolse regering aan te spreken op deze ondermijning van de scheiding der
machten en daarmee de rechtsstaat? Bent u eveneens bereid hierover een terugkoppeling
te geven aan de Kamer?
Het kabinet deelt de zorgen over de rechtsstaat en meer in het bijzonder de rechterlijke
onafhankelijkheid in Polen. Van Nederlandse zijde worden in politieke en hoogambtelijke
contacten deze zorgen regelmatig geuit, laatstelijk bij bilaterale politieke consultaties
van de Minister Buitenlandse Zaken op 18 november jl. De videoconferentie van de komende
informele JBZ-Raad van Ministers van Justitie en de agenda – die bij een informele
Raad in handen is van het voorzitterschap – biedt daarvoor minder een geschikte gelegenheid.
Het voorzitterschap heeft aangekondigd elementen van rechtstatelijkheid wel in een
latere JBZ-Raad aan de orde te willen stellen.
Het kabinet is van mening dat in de eerste plaats de Commissie als hoedster van de
EU-verdragen het voortouw heeft. Wat betreft het kabinet zet de Commissie nu de juiste
stappen. Zo heeft de Commissie in het kader van de lopende inbreukzaak tegen de zgn.
muilkorfwet een ingebrekestelling gestuurd aan Polen inzake het doorgaan van de zaken
tegen rechters in de Tuchtkamer. Het kabinet zal, zodra deze inbreukzaak bij het Hof
ligt, deelname aan deze zaak serieus overwegen. De zorgen over de rechterlijke onafhankelijkheid
zullen verder aan de orde komen in de artikel 7-procedure, die het Portugees Voorzitterschap
tentatief voor de Raad Algemene Zaken van a.s. mei heeft geagendeerd. Het kabinet
zal de Poolse regering dan weer aanspreken op het naleven van de rechtsstatelijke
beginselen. Wanneer het Portugese Voorzitterschap in de JBZ-Raad dossiers gerelateerd
aan de rechtsstaat in de EU agendeert, zal die gelegenheid uiteraard ook worden benut.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de JBZ-Raad. Zij hebben hierover nog een aantal vragen.
Geannoteerde Agenda informele JBZ-Raad van 28–29 januari 2021
Beschermen van kwetsbare volwassenen in Europa – de weg voorwaarts
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het agendapunt over de wens van
het Portugees Voorzitterschap om te spreken over de uitdagingen waar kwetsbare volwassenen
in Europa mee te maken hebben, met betrekking tot het beschermen van hun rechten en
toegang tot het recht. Met betrekking tot de civiele rechtsbescherming merken zij
op dat Nederland geen noodzaak ziet om het Haagse verdrag inzake de internationale
bescherming van volwassenen binnen afzienbare tijd te ratificeren. Deze leden vragen
of dit standpunt verder toegelicht kan worden. Als het in de rechtspraktijk al wordt
toegepast, wat staat er dan in de weg om dit verdrag te ratificeren? Graag ontvangen
voornoemde leden een duiding van u van de juridische en niet juridische argumenten
die u heeft overwogen.
Ten aanzien van de bescherming van kwetsbare mensen in het civiele recht is Nederland
nog geen partij bij het Haags verdrag, omdat ratificatie inzet van tijd en middelen
vergt. Dit geldt niet alleen voor het opstellen van de nodige wetsvoorstellen, maar
ook voor de verplichte instelling van een Centrale Autoriteit die op grond van het
verdrag belast is met het bevorderen van de samenwerking tussen de verschillende verdragspartijen
en het verstrekken van informatie over de wetgeving en de beschikbare diensten op
het gebied van de bescherming van volwassenen. Een dergelijke autoriteit brengt jaarlijks
kosten met zich. Vanwege deze financiële implicaties in een tijd waarin keuzes moeten
worden gemaakt, is Nederland tot nu toe niet tot ratificatie van het verdrag overgegaan.
Hierbij is van belang dat de rechtspraktijk bij de bescherming van meerderjarigen
zijn weg al heeft gevonden doordat de rechter het verdrag toepast zonder dat Nederland
partij is4. Er lijkt daarom geen noodzaak om het Verdrag op korte termijn te ratificeren. Behalve
overwegingen van financiële aard zijn er geen juridische argumenten die aan ratificatie
van het verdrag in de weg staan. Het op de agenda zetten van de bescherming van kwetsbare
volwassenen door het Portugese voorzitterschap lijkt een passend moment om de ratificatie
van het verdrag opnieuw te bezien.
Op het gebied van strafrecht merken de aan het woord zijnde leden op dat u mogelijkheid
tot verbetering ziet, maar geen directe aanleiding tot nieuwe regelgeving op EU-niveau.
Kunt u specifieke voorbeelden noemen van situaties waar het beschermen van kwetsbare
volwassenen in strafrechtelijke procedures nog verbeterd kan worden? Voornoemde leden
zouden specifieke voorbeelden over grensoverschrijdende situaties waarderen. Zou u
ook voorbeelden kunnen geven van de verbeteringen waar op dit moment al aan gewerkt
wordt? Tot slot, hebben de aan het woord zijnde leden een aantal vragen over het VN-verdrag
inzake de rechten van personen met een handicap. Hoe staat het met de implementatie
van voorzieningen uit het VN- gehandicaptenverdrag? Zijn juridische procedures toegankelijker
geworden voor personen met een beperking? Zo ja, in welke zin? Zou u voorbeelden kunnen
geven van de laatste verbeteringen die zijn doorgevoerd waardoor procedures toegankelijker
zijn geworden en welke verbeteringen verwacht u in de komende jaren nog door te voeren?
Het is voor het kabinet niet helemaal bekend welke doelgroep het Portugees voorzitterschap
voor ogen heeft (verdachten/slachtoffers, aard van de kwetsbaarheid) en welke knelpunten
het ervaart. Zonder hierop vooruit te lopen is het kabinet er in het algemeen voorstander
van om de naleving van procedurele rechten in grensoverschrijdende situaties te bezien
en waar nodig te verbeteren. Dit ziet met name op de samenwerking tussen de betrokken
autoriteiten in grensoverschrijdende situaties en het in de praktijk brengen van de
reeds bestaande Europese en internationale instrumenten, zoals voorzieningen in de
VN- Conventie voor rechten van personen met een beperking.
Een voorbeeld van verbeteringen waaraan is gewerkt, is het waarborgen van procedurele
rechten van kwetsbare minderjarige verdachten in strafprocedures. In 2013 heeft de
Commissie een voorstel gedaan voor een richtlijn t.a.v. procedurele rechten van minderjarige
verdachten. Die richtlijn is inmiddels geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving5. Een ander voorbeeld is dat met de inwerkingtreding van de Wet zorg en dwang (Wzd)
en artikel 2.3 van de Wet forensische zorg per 1 januari 2020 geldt voor verdachten
met een verstandelijke beperking dat de strafrechter de bevoegdheid heeft gekregen
om zelf een machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie af te geven op grond
van de Wzd. Dat kan zowel naast als in plaats van een straf of strafrechtelijke maatregel.
Ten aanzien van de individuele verdachte wordt een integrale afweging gemaakt tussen
straf en zorg. Zo wordt maatwerk geboden, zodat een justitiabele met een verstandelijke
beperking op de voor hem juiste plek terechtkomt, zowel qua zorgvraag als qua vereist
beveiligingsniveau. Verder staat het kabinet, mede vanwege de nieuwe systematiek rondom
tolken en vertalers en de monitoring daarvan, in contact met vertegenwoordigers van
tolken en tolkgebruikers over de inzet van gebarentolken in het recht voor doven en
slechthorenden. Overigens is het op dit moment niet bekend of het Portugese voorzitterschap
op dit soort voorzieningen doelt.
Het programma Onbeperkt Meedoen bevat de kabinetsbrede ambitie en doelstelling voor
de implementatie van het VN verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
Het Ministerie van VWS informeert als coördinerend departement uw Kamer jaarlijks
middels een voortgangsrapportage6 over de initiatieven, projecten en maatregelen die in het kader van dit programma
zijn ontplooid en bevat tevens een doorkijk naar de komende jaren.
Een van de concrete uitwerkingen in Nederland van het VN Verdrag voor de rechten van
personen met een beperking is het Tijdelijk besluit digitale toegang overheid dat
geldt sinds 1 juli 20187. Het besluit stelt dat de informatie op nieuwe websites en apps van de overheid toegankelijk
moet zijn voor mensen met een handicap. Vanaf 23 september 2020 geldt dit voor alle
websites en apps, dus ook de bestaande. Het uitgangspunt van het kabinet is: iedereen
moet kunnen meedoen in de (digitale) samenleving.
Verder is het waarborgen van procedurele rechten als onderdeel van de inzet op toegang
tot het recht een belangrijk onderwerp. Toegang tot het recht is een belangrijk onderdeel
van het Nationaal actieplan mensenrechten 2020, dat op 12 december 2019 aan Uw Kamer
is aangeboden8. Dit actieplan geeft een gerichte impuls aan de verdere realisering van mensenrechten
in Nederland door acties aan te kondigen voor het bevorderen van de toegankelijkheid
van voorzieningen, waaronder de toegang tot het recht. Over de voortgang van de acties
in het kader van het actieplan wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
Het kabinet ziet met belangstelling uit naar de toelichting door het voorzitterschap
ten aanzien van verbetering van rechten van kwetsbare volwassenen.
Strafrecht en bescherming van intellectueel eigendom: relatie tussen vervalsing en
georganiseerde criminaliteit
De leden van de D66-fractie lezen dat u geen intentie heeft om de uitbreiding van
het mandaat van OLAF te steunen. Zou u dit verder toe kunnen lichten? Deze leden vragen
wat voor andere doeltreffende en evenredige maatregelen u wel voor ogen heeft om de
groeiende georganiseerde misdaad rondom namaakartikelen te bestrijden.
Het kabinet is van mening, zoals ook in de Raadsconclusies van juni 20209 is opgenomen, dat doeltreffende en evenredige maatregelen nodig zijn tegen illegale
(online)activiteiten, waaronder de verspreiding van nagemaakte goederen. Doeltreffende
handhaving vormt een onderdeel van een goed functionerend stelsel voor intellectuele
eigendomsrechten (hierna: IE-rechten).
Ten aanzien van de strijd tegen illegale of nagemaakte goederen moeten autoriteiten
kunnen beschikken over voldoende instrumenten ten behoeve van opsporing, onderzoek
en snelle uitwisseling van informatie. Ook is onderlinge samenwerking essentieel.
Het kabinet steunt de door de Commissie in het IE-Actieplan voorgestelde beleidsmaatregel
om de inspanningen ten aanzien van de bestrijding van namaak en piraterij van producten
te intensiveren door de samenwerking tussen alle betrokken spelers (rechthebbenden,
leveranciers, diverse groepen tussenliggende partijen zoals vervoerders, en openbare
handhavingsinstanties) te verbeteren. Juist in samenwerking, nationaal en Europees,
ligt de kracht. Zo zijn twee, door de Commissie gefaciliteerde, maar door de industrie
getrokken memoranda of understanding nuttige instrumenten gebleken bij het aanpakken
van de onlineverkoop van namaakgoederen en om te voorkomen dat advertenties worden
geplaatst op websites die inbreuk maken op IE-rechten. Het kabinet steunt verder de
door de Commissie aangekondigde EU-toolbox tegen namaakpraktijken, die onder meer
gebaseerd zal zijn op best practices en de diverse initiatieven van het bedrijfsleven
die al zijn ontwikkeld.
Tot slot ten aanzien van de strafrechtelijke aanpak is het kabinet geen voorstander
van bindende regelgeving op EU-niveau. Het wettelijke kader in Nederland biedt voldoende
mogelijkheden: inbreuken op IE-rechten, zoals bestrijding van namaak-producten, kunnen
civiel- én strafrechtelijk worden bestreden. Vanuit dit perspectief is er geen Europese
regelgeving nodig. Ook met behulp van de bestaande juridische kaders van de lidstaten
zou afgesproken kunnen worden de strafrechtelijke aanpak (opsporing en vervolging)
te intensiveren. Het Nederlandse beleid is dat primair rechthebbenden aan zet zijn
bij een inbreuk op een IE-recht. Er wordt in Nederland alleen strafrechtelijk opgetreden
als belangrijke publieke belangen in het geding zijn, bijvoorbeeld bij bedreiging
voor de volksgezondheid of veiligheid, aanwijzingen van betrokkenheid van criminele
organisaties of recidive10. Als er zo een publiek belang in het geding is, dan kan het OM beslissen om opsporingsonderzoek
te doen en de verdachte te vervolgen. De civielrechtelijke en de strafrechtelijke
aanpak kunnen beide worden toegepast en het is afhankelijk van de merites van het
concrete geval of alleen civielrechtelijk of ook strafrechtelijk wordt opgetreden.
Ook vragen voornoemde leden of u voornemens bent tegen deze uitbreiding te stemmen
in de Raad. Zo ja, met welk doel voor ogen zou dat dan zijn? Deze leden benadrukken
in dit kader dat u reeds heeft aangegeven dat een meerderheid van de lidstaten positief
tegenover het voorstel staat. De aan het woord zijnde leden zien graag dat u zich
constructief opstelt in Brussel, en vragen dan ook wat voor andere concrete en constructieve
voorstellen u gaat doen, indien u voornemens bent tegen de uitbreiding van OLAF te
stemmen. Graag ontvangen voornoemde leden een reactie van u.
Het kabinet is inderdaad vooralsnog geen voorstander van uitbreiding van het mandaat
van OLAF tot bestrijding van namaak en piraterij. Dat mandaat is immers gekoppeld
aan de bescherming van de financiële belangen van de EU. Overigens wordt er in dit
verband op gewezen dat OLAF enkel administratieve onderzoeken kan doen, maar geen
strafrechtelijke taken heeft. Daar waar het vormen van georganiseerde misdaad betreft,
ligt grensoverschrijdende samenwerking tussen lidstaten met behulp van Eurojust en
Europol dan ook meer in de rede. Echter, er is op dit moment nog geen sprake van een
concreet wetgevend voorstel voor een dergelijke uitbreiding van het mandaat van OLAF
en daarmee is stemming op dat punt evenmin aan de orde. Het betreft enkel een aankondiging
van de Commissie dat zij ernaar streeft daartoe in 2022 een voorstel te doen en de
voorlopige reactie van het kabinet op dat voornemen.
Fiche: Voorstel tot wijziging Europolverordening
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele zorgen over de voorstellen tot wijziging
van het mandaat van Europol.
Welke risico’s ziet u in de uitbreiding van mogelijkheden om grote datasets te verwerken?
Hoe verhoudt zich dit tot de constatering door de European Data Protection Supervisor
(EDPS) dat nu al te veel inbreuk wordt gemaakt op de regels ter bescherming van persoonsgegevens?11 Hoe ziet u erop toe dat de bescherming van persoonsgegevens gewaarborgd blijft? Welke
rol kan de versterking van toezicht door het Europees Parlement op Europol daarin
spelen?
In het voorstel van de Commissie wordt Europol de mogelijkheid gegeven om grote datasets
te verwerken. Hierdoor is Europol in staat om gegevens die door lidstaten of derde
partijen aangeleverd worden, te analyseren op bruikbare informatie voor en verbanden
met zaken uit de (andere) lidstaten. Afzonderlijke lidstaten zijn niet in staat om
door middel van analyse de grensoverschrijdende verbanden in een dergelijke set te
vinden zoals Europol dat kan, omdat zij geen gegevens in hun systemen hebben over
misdrijven en criminelen in andere lidstaten. Bovendien is het de vraag of er een
lidstaat bereid gevonden zou worden om de benodigde capaciteit ter beschikking te
stellen om een dergelijk grote klus uit te voeren ten behoeve van andere lidstaten.
Het is daarom van belang dat Europol in staat blijft dit soort analyses uit te voeren.
Aan deze verwerking door Europol dienen adequate randvoorwaarden gesteld te worden.
Het voorstel beoogt om aan de bezwaren van de EDPS tegemoet te komen, onder andere
door een pre-analyse van zulke datasets door Europol mogelijk te maken om te beoordelen
of de daarin aanwezige data binnen de categorieën van datasubjecten vallen die Europol
mag verwerken (art. 18 lid 5a voorstel). Artikel 18a van het nieuwe voorstel voorziet
daarnaast in de mogelijkheid om datasets te verwerken die ook gegevens bevatten over
niet-betrokkenen. Deze nieuwe vormen van verwerking worden met aanvullende waarborgen
omkleed; de Management Board zal op basis van een voorstel van de Directeur en na
consultatie van de EDPS de voorwaarden waaronder deze plaats kunnen vinden nader specificeren
(art. 18 lid 5a en art. 18a leden 2 en 3). De European Data Protection Supervisor
(EDPS) zal de rechtmatigheid van de verwerking monitoren. De Gezamenlijke Parlementaire
Toezichtgroep zal jaarlijks informatie ontvangen van Europol over het aantal zaken
waarin het nodig was dat Europol persoonsgegevens verwerkte die buiten de categorieën
in Annex II van de Europolverordening vallen. Op die manier houdt de Toezichtgroep
zicht op de inzet van deze mogelijkheid.
Aangezien nog niet alle relevante artikelen van het voorstel in Raadsverband besproken
zijn, is nog niet geheel duidelijk wat de Commissie voor ogen heeft. Het kabinet zal
de Commissie echter om opheldering op dit punt vragen.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
geannoteerde agenda voor de Informele JBZ-Raad van 28 en 29 januari a.s. Deze leden
hebben nog enkele vragen.
Vooraf willen zij wederom aandacht vragen voor de rechtsstatelijke ontwikkelingen
in Polen en Hongarije. Wat vindt u van de uniek te noemen gezamenlijke verklaring
van 46 actieve en 32 emeritus rechters van het Poolse Hooggerechtshof, waarin zij
hun grote zorgen uiten over de recente stappen van de Poolse autoriteiten om de zittende
en staande magistratuur politiek ondergeschikt te maken aan de regering?12 Ziet u mogelijkheden om uw steun aan deze verklaring uit te spreken en uw Poolse
collega hier indringend op aan te spreken? Kent u daarnaast het recent verschenen
artikel van de Groningse hoogleraar John Morijn in het Nederlands Juristenblad over
de rechtstatelijke crises in Hongarije en Polen en vooral wat EU-instellingen daaraan
kunnen doen? Deelt u zijn opvatting dat EU-instellingen en EU-lidstaten veel meer
mogelijkheden ter beschikking hebben dan vaak wordt aangenomen om de rechtsstaat te
beschermen? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken hoe de door professor Morijn aangedragen
mogelijkheden effectief kunnen worden ingezet? Welke stappen bent u voornemens te
zetten?
In aansluiting op antwoord op een soortgelijke vraag van de CDA-fractie, deelt het
kabinet de zorgen over de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Polen en met name de
recente stappen op dat gebied die de Poolse autoriteiten hebben genomen. Het ondersteunen
van de genoemde verklaring en een uitspreken van het Nederlandse standpunt in of en
marge van de komende informele JBZ-Raad zijn daarvoor minder geschikt. Het artikel
in het Nederlandse Juristenblad is zowel de Minister van Justitie en Veiligheid als
de Minister voor Rechtsbescherming bekend. De Minister van Justitie en Veiligheid
heeft hierover diverse gesprekken gevoerd. Beide Ministers hebben goede kennis genomen
van de opvatting dat EU-lidstaten en EU-instellingen niet alleen nieuwe instrumenten
nodig hebben maar ook bestaande instrumenten beter kunnen benutten en erkennen dat
dit juridisch gegrond is. Gezien de benodigde capaciteit en expertise voor de inzet
van sommige mogelijkheden en het feit dat de Commissie in eerste instantie aan zet
is als hoedster van de verdragen, zijn ze voor Nederland praktisch wel begrensd. Het
kabinet is het ermee eens dat altijd het volledige instrumentarium dat de Unie en
de lidstaten ter beschikking staat in overweging genomen dient te worden als het gaat
om verdediging en versterking van de rechtsstatelijke beginselen, waarbij het goed
benutten van Hof-zaken en de bespreking van de rechtsstaat in de JBZ-Raad onverminderd
van belang blijven.
Geannoteerde Agenda informele JBZ-Raad van 28–29 januari 2021
E-Justice – naar een omvattend digitaliseringsproces
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het Portugees Voorzitterschap de komende
Raad vraagt te reflecteren op de vraag hoe het proces van digitalisering van justitie
het best georganiseerd kan worden en wat hierbij belangrijke uitgangspunten of uitdagingen
zijn. In de annotatie geeft u aan dat digitale technologieën meer kunnen worden benut
om de rechtsstatelijkheid te versterken. Deze leden zijn erg benieuwd hoe u dit precies
voor ogen heeft en hoe digitalisering een essentiële meerwaarde levert voor effectieve
toegang tot het recht en voor een efficiënt rechtsbestel. Wat betekent dit concreet
voor rechtszoekenden én voor professionals in de rechtspleging? Voornoemde leden zien graag een invulling van dit standpunt
tegemoet.
Het kabinet merkt in algemene zin op dat digitalisering van onze samenleving een feit
is. De rechtspraak en de overheid kunnen daarbij niet achterblijven. Ook het rechtsbestel
dient digitale technologieën in te zetten, als daarmee een verbetering van de effectieve
toegang tot het recht en de efficiency tot stand kan worden gebracht. Uitgangspunt
is immers, zoals ook verwoord in de brief aan de Eerste Kamer over de toepassing van
kunstmatige intelligentie en algoritmen in de rechtspleging13, dat technologie ons niet overkomt, maar dat wij zelf bepalen hoe en in hoeverre
wij er gebruik van maken. Het spreekt voor zich dat bij de organisatie daarvan een
belangrijke rol is weggelegd voor de actoren in het rechtsbestel, zoals de onafhankelijke
rechtspraak.
Een voorbeeld van de inzet van digitale technologieën is het vormgeven van online
toegang tot het recht. In de vierde voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand14 heeft de Minister voor Rechtsbescherming benoemd dat online dienstverlening een belangrijke
pijler is van het vernieuwde stelsel, en uiteengezet op welke wijze dit vorm wordt
gegeven, waarbij de behoefte van de rechtzoekende centraal staat. Een ander voorbeeld
is het mogelijk maken van digitaal procederen bij de Hoge Raad. Procesdeelnemers,
zoals juridische professionals, en de Hoge Raad wisselen in het webportaal «Mijn Zaak
Hoge Raad» digitaal berichten en documenten uit. Procespartijen kunnen online hun
digitale dossier inzien. Een voorbeeld van een concrete toepassing ten behoeve van
rechtzoekenden, die volgt uit de mededeling van de Europese Commissie met betrekking
tot de digitalisering van de justitiesector, is het faciliteren van een eJustice-ruimte,
om burgers inzicht te geven in juridische documenten en te verwijzen naar de online
gerechtelijke procedures die in lidstaten gestart kunnen worden. Daarnaast kunnen
ook grensoverschrijdende procedures, zoals die voor Europese vorderingen en Europese
betalingsopdrachten, inzichtelijker worden gemaakt.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat u benadrukt dat digitale technologieën
moeten voldoen aan strenge voorwaarden met betrekking tot digitale veiligheid en gegevensbescherming.
Zij zijn benieuwd of u ook nog andere risico’s ziet, bijvoorbeeld met betrekking tot
big data analyses. Deelt u de mening dat, ook als gegevensbescherming goed op orde
is, de inzet van big data analyses en algoritmen, ook andere risico’s met zich meebrengt?
Welke risico’s ziet u op dat vlak en hoe kunnen deze worden gemitigeerd? Bent u bereid
om het belang van aandacht voor de risico’s van big data analyses mee te geven aan
het Portugese Voorzitterschap? Op welke wijze worden de principes van dataminimalisatie
en doelbinding verankerd? Zal ook gebruik gemaakt worden van algoritmen, en wie toetst
deze algoritmen op de vraag of zij niet strijdig zijn met mensenrechten waaronder
het non-discriminatiebeginsel?
Zoals eerder in aangegeven, kunnen digitale technologieën, waaronder ook begrepen
de inzet van data-analyse en algoritmen, worden gebruikt om de effectieve toegang
tot het recht te verbeteren en de efficiency van het rechtsbestel te verbeteren. Daarbij
dient voldoende oog te zijn voor de risico’s. De Minister voor Rechtsbescherming heeft
aan kansen en risico’s die gepaard gaan met de toepassing van algoritmen en AI in
de rechtspleging eerder aandacht besteed in zijn brief aan de Eerste Kamer.15 Voorbeelden van dergelijke risico’s zijn potentiële discriminatie of het gebrek aan
transparantie van bepaalde toepassingen. Bij de inzet van digitale technologieën in
het rechtsbestel is het daarom van belang dat wordt voldaan aan strenge voorwaarden.
Naast de voorwaarden met betrekking tot digitale veiligheid en gegevensbescherming
gaat het bijvoorbeeld ook om het waarborgen van fundamentele rechten en de beginselen
van behoorlijke rechtspraak. Een concreet handvat om aan deze voorwaarden invulling
te geven is, voor wat betreft de toepassing van kunstmatige intelligentie in de justitiële
sector, het «European Ethical Charter on the Use of Artificial Intelligence in Judicial
Systems and their Environment» van de European Commission for the Efficiency of Justice
(CEPEJ, Raad van Europa). In de Raad van Europa wordt momenteel van gedachten gewisseld
over de vraag hoe hieruit voortvloeiend toezicht goed vorm te geven. Het kabinet ziet
daarnaast de voorstellen van de Europese Commissie op het gebied van AI-regulering,
die in het eerste kwartaal van dit jaar worden verwacht, met belangstelling tegemoet.
Europese afstemming over het omgaan met kansen en risico’s lijkt op dit dossier, door
het grensoverschrijdende karakter van technologie, eens te meer aangewezen.
De aan het woord zijnde leden vragen voorts wat de inzet op digitale veiligheid precies
betekent in de praktijk. Wordt gebruik gemaakt van opensource? Wordt alleen gewerkt
met leveranciers uit betrouwbare landen?
Digitale veiligheid vormt een integraal onderdeel van Europa’s digitale toekomst en
dient dan ook als essentiële randvoorwaarde meegenomen te worden in alle digitaliseringstrajecten
teneinde adequate bescherming van data- en persoonsgegevens van EU-burgers. Des te
meer in het justitiële domein waar het veelal gevoelige gegevens betreft. In de Raadsconclusie
Toegang tot het recht zijn de lidstaten overeengekomen dat het gebruik van digitale
technologieën, zoals kunstmatige intelligentie, in de Justitiële sector additionele
aandacht verdient. Zoals hiervoor reeds gesteld, dienen deze technologieën te voldoen
aan hoge vereisten met betrekking tot informatievoorziening en cyber security, en
volledig te voldoen aan fundamentele rechten zoals privacy en veiligheid. EU-instrumenten
zoals de cybersecurity certificering en de te verwachten regelgeving op AI kunnen
nuttige inzichten en kennis bieden hieromtrent. In de toekomst valt niet uit te sluiten
dat dit kan leiden tot lastige beleidskeuzes, zoals het gebruik van opensource. Het
bewustzijn van zowel de kansen als de risico’s van digitale technologieën zijn van
belang om ook op de langere termijn onze rechtsstatelijke en maatschappelijke waarden
te waarborgen.
Fiche: Voorstel tot wijziging Europolverordening
De leden van de GroenLinks-fractie zijn erg benieuwd naar de gedachtewisseling over
de noodzakelijk geachte aanpassingen van de Europolverordening, met name over de effectieve
(grensoverschrijdende) samenwerking tussen private partijen en rechtshandhavingsdiensten.
Deze leden vragen u aan welke private partijen precies wordt gedacht en hoe deze samenwerkingsvormen
precies worden vormgegeven. In hoeverre zullen private partijen, hier of in andere
EU-lidstaten, de beschikking krijgen over operationele, vertrouwelijke opsporingsinformatie?
Hoe wordt bijvoorbeeld voorkomen dat deze informatie in verkeerde handen valt? Voornoemde
leden vragen u de Kamer een appreciatie van het discussiestuk van het Portugese Voorzitterschap
te sturen zodra dit discussiestuk is ontvangen.
De aan het woord zijnde leden hebben kennisgenomen van het fiche tot wijziging van
de Europolverordening. Zij lezen dat de Europese Commissie voorstelt om Europol de
bevoegdheid te geven om rechtstreeks persoonsgegevens van private partijen te ontvangen
en tevens om lidstaten te verzoeken om informatie op te vragen bij private partijen
en deze met Europol te delen. Kan voorzien worden in een alomvattend overzicht welke
rechtstitels gebruikt kunnen worden om informatie bij private partijen op te vragen,
hoe in deze gevallen wordt omgegaan met wettelijke verplichtingen voor gegevensverwerking
(denk aan doelbinding) en hoe geregeld wordt dat gebruik van deze nieuwe bevoegdheid
in overeenstemming is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Bij de private partijen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bedrijven die grensoverschrijdende
diensten aanbieden, zoals internet serviceproviders en social mediabedrijven. Onder
het voorstel zou Europol rechtstreeks informatie van private partijen kunnen ontvangen
met het doel om de relevante Nationale Europol-Eenheden (Europol National Units of
ENU’s) te identificeren (zie artikel 26 lid 2 in het voorstel). Hierbij dient het
initiatief van de private partij uit te gaan. Europol mag contact opnemen met een
private partij om aan te geven dat de informatie die de private partij heeft verstrekt
onvoldoende was om de betrokken ENU’s te identificeren (artikel 26 lid 5 sub d voorstel).
Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien de informatie een gebruikersnaam
bevat die niet te herleiden is tot een natuurlijk persoon en daarmee tot een betrokken
ENU. Wanneer Europol actief een private partij om informatie wil vragen, moet dat
via een ENU lopen (artikel 26 lid 6a voorstel). Een alomvattend overzicht van rechtstitels
waarmee informatie kan worden opgevraagd bij private partijen zal u binnenkort worden
toegestuurd.
Europol kan in afzonderlijke gevallen informatie delen met private partijen wanneer
dit strikt noodzakelijk is, bijvoorbeeld als dit onmiskenbaar in het belang van het
datasubject is en deze daarmee heeft ingestemd of absoluut noodzakelijk is om de dreigende
uitvoering van een misdrijf te voorkomen (artikel 26 lid 5 voorstel). Europol mag
ook informatie delen met private partijen als dit strikt noodzakelijk is om de verspreiding
van online terroristische content, zoals beelden van een aanslag, te voorkomen en
het publieke belang daarbij zwaarder weegt dan de fundamentele rechten van het betrokken
datasubject (artikel 26a lid 3 voorstel). Dit betekent dat de informatie die Europol
kan delen met private partijen beperkt zal zijn tot de informatie die strikt noodzakelijk
is om de genoemde doelstelling te bereiken.
Lidstaten kunnen wanneer ze informatie delen met Europol restricties opleggen over
het verder verstrekken van deze informatie, bijvoorbeeld door private partijen die
deze van Europol ontvangen. Waar de Europolverordening echter bepaalt dat onder andere
lidstaten en derde landen informatie van Europol slechts met toestemming van Europol
verder mogen verstrekken, lijkt een dergelijke bepaling voor private partijen te ontbreken.
Het kabinet zal de Commissie vragen waarom dit zo is.
Het Portugees voorzitterschap legt aan de informele JBZ-Raad de vraag voor of de lidstaten
kunnen instemmen met het aanpassen van de Europolverordening zoals voorgesteld door
de Commissie om Europol in staat te stellen optimaal zijn taken uit te voeren, met
waarborging van fundamentele rechten, inclusief gegevensbescherming en respect voor
de verdragen. Hierbij benadrukt het voorzitterschap de uitgangspunten van de raadsresolutie
over de toekomst van Europol. Tevens vraagt het voorzitterschap welke elementen essentieel
zijn uit dit voorstel. Het kabinet is voornemens langs de lijn van het BNC-fiche inzake
de Europolverordening en het BNC-fiche inzake de SIS verordening de belangrijkste
elementen van de kabinetsappreciatie te benoemen.
Voornoemde leden hebben dezelfde vragen over het verwerken van complexe en grote datasets
door Europol. Wat zijn de veronderstelde voordelen van deze aanpak? Kunnen deze voordelen
niet bereikt worden met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld verdere versterking
van de onderlinge strafrechtelijke samenwerking in individuele zaken)? Wat is de rechtsgrond
in het mandaat van Europol om informatie in specifieke strafzaken te verwerken die
niet onder de voor lidstaten of het Europees Openbaar Ministerie (EOM) genoemde categorieën
valt en hoe wordt toegezien op het naleven van de privacyregels door Europol in het
beheren, delen en verwerken van informatie uit deze datasets? In welke fase kijkt
bijvoorbeeld een onafhankelijke toezichthouder en/of rechter naar de bedoelde informatieverwerking
door Europol?
In het voorstel van de Commissie wordt Europol de mogelijkheid gegeven om grote datasets
te verwerken. Hierdoor is Europol in staat om gegevens die door lidstaten of derde
landen aangeleverd worden te analyseren op bruikbare informatie voor en verbanden
met zaken uit de (andere) lidstaten. Afzonderlijke lidstaten zijn niet in staat om
door middel van analyse de grensoverschrijdende verbanden in een dergelijke set te
vinden zoals Europol dat kan, omdat zij geen gegevens in hun systemen hebben over
misdrijven en criminelen in andere lidstaten. Bovendien is het de vraag of er een
lidstaat bereid gevonden zou worden om de benodigde capaciteit ter beschikking te
stellen om een dergelijk grote klus uit te voeren ten behoeve van andere lidstaten.
Het is daarom van belang dat Europol in staat blijft dit soort analyses uit te voeren.
Europol is op grond van artikel 18 lid 2 van de huidige Europolverordening gerechtigd
om specifieke gegevens te analyseren ter ondersteuning van strafrechtelijke onderzoeken.
Zij is er toe gehouden om slechts gegevens over betrokkenen, zoals verdachten en getuigen,
te verwerken. Op basis van artikel 18 lid 5a van het voorstel kan een pre-analyse
plaatshebben van een dataset, om te beoordelen of de daarin aanwezige data binnen
de categorieën van datasubjecten vallen die Europol mag verwerken. Artikel 18a van
het nieuwe voorstel voorziet daarnaast in de mogelijkheid om datasets te verwerken
die ook gegevens huizen over niet-betrokkenen.
Deze nieuwe vormen van verwerking worden met aanvullende waarborgen omkleed, doordat
de Management Board op basis van een voorstel van de Directeur en na consultatie van
de EDPS de voorwaarden waaronder deze plaats kunnen vinden nader zal specificeren
(art. 18 lid 5a en art. 18a leden 2 en 3). De European Data Protection Supervisor
(EDPS) zal de rechtmatigheid van de verwerking monitoren.
In het fiche lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat u het begrijpelijk acht
de uitvoerend directeur van Europol iets ruimere bevoegdheden te geven om in afzonderlijke
gevallen en onder specifieke omstandigheden het overdragen van persoonsgegevens aan
derde landen te autoriseren. Deze leden delen de opvatting dat deze samenwerkingsvorm
aan strikte regels moet voldoen, vooral omdat zij vrezen dat deze samenwerking niet
onderworpen zal zijn aan toezicht en/of rechterlijke controle binnen de EU. Hoe ziet
u deze fundamentele tekortkoming? Voornoemde leden koesteren dezelfde zorgen ten aanzien
van de mandaatverlening voor onderhandelingen over samenwerkingsovereenkomsten tussen
Eurojust en derde landen.
Het kabinet ziet bij de voorgestelde aanpassing van de Europolverordening inzake de
doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen een beperkte verandering inzake artikel 25
lid 5 van de huidige Europol-verordening16. In het voorstel krijgt de directeur de bevoegdheid om niet alleen doorgifte van
persoonsgegevens op individueel zaak niveau onder bepaalde omstandigheden en strikte
voorwaarden toe te staan, maar ook de doorgifte van categorieën van persoonsgegevens
onder diezelfde omstandigheden en voorwaarden. Dit biedt de directeur iets meer flexibiliteit
in het licht van omstandigheden zoals de bescherming van de vitale belangen van het
individu wiens persoonsgegevens worden verstrekt, bij acuut gevaar voor de openbare
orde in EU lidstaten of het derde land, of in het geval van rechtszaken. Dit laat
onverlet dat de directeur nog steeds gebonden is goed toe te zien op de bescherming
van grondrechten van het individu en dat expliciet moet afwegen zoals ook toegelicht
in artikel 25 lid 5. Ook de raad van bestuur van Europol en de Europese Toezichthouder
voor gegevensbescherming (EDPS) worden in een dergelijk geval direct geïnformeerd.
Daarnaast zijn alle waarborgen inzake rechtsbescherming zoals nu ook in de Europolverordening
vervat van toepassing (zie hoofdstuk VI van de huidige Europol verordening). De persoon
wiens gegevens zijn verstrekt kan onder andere een klacht indienen bij Europol via
een door de lidstaat genotificeerde bevoegde instantie, bij de rechter en de EDPS.
Ook wordt de positie van de functionaris voor gegevensbescherming bij Europol met
artikel 41a van het voorstel van de Europese Commissie extra versterkt. Samen bezien
met bepalingen die extern toezicht mogelijk maken door onder andere de Gezamenlijke
Parlementaire Controlegroep, leidt dit tot het oordeel van het kabinet dat op dit
vlak geen fundamentele tekortkoming wordt verwacht.
5. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de
aanstaande JBZ-Raad. Hierover hebben zij nog enkele vragen. Daarnaast zijn deze leden
benieuwd naar de stand van zaken van een eerdere toezegging van de regering en de
uitkomst van de onderhandelingen over de aanpak van terroristische online inhoud vanwege
een eerdere motie van de SP en het CDA op dat punt. Voorts hebben voornoemde leden
diverse vragen over de wijzigingen van drie verordeningen waarover de Kamer recent
een aantal fiches is toegekomen. Zij wensen ook enkele toezeggingen op de nieuwe Europolverordening
te ontvangen.
Geannoteerde Agenda informele JBZ-Raad van 28–29 januari 2021
De leden van de SP-fractie willen graag op twee agendapunten ingaan. Daarover hebben
zij enkele vragen.
Strafrecht en bescherming van intellectueel eigendom: relatie tussen vervalsing en
georganiseerde criminaliteit
U spreekt in de geannoteerde agenda de verwachting uit dat een meerderheid van de
lidstaten in wil gaan zetten op strafrechtelijke handhaving van intellectueel eigendom.
Tegelijk geeft u aan zelf een civielrechtelijke handhaving van intellectueel eigendom
de voorkeur te geven boven strafrechtelijke handhaving. Verwacht u dat deze tegenstrijdige
perspectieven in de toekomst gaan schuren?
Het kabinet is van mening, zoals ook in de Raadsconclusies van juni 202017 is opgenomen, dat doeltreffende en evenredige maatregelen nodig zijn tegen illegale
(online)activiteiten, waaronder de verspreiding van nagemaakte goederen. Doeltreffende
handhaving vormt een onderdeel van een goed functionerend stelsel voor intellectuele
eigendomsrechten (hierna: IE-rechten). Het wettelijke kader in Nederland biedt voldoende
mogelijkheden: inbreuken op IE-rechten, zoals bestrijding van namaak-producten, kunnen
civiel- én strafrechtelijk worden bestreden. Vanuit dit perspectief is er geen Europese
regelgeving nodig. «Inzetten op strafrechtelijke handhaving» is niet hetzelfde als
het ontwerpen van nieuwe regelgeving op EU-niveau. Ook met behulp van de bestaande
juridische kaders van de lidstaten zou afgesproken kunnen worden de strafrechtelijke
aanpak (opsporing en vervolging) te intensiveren. Het Nederlandse beleid is dat primair
rechthebbenden aan zet zijn bij een inbreuk op een IE-recht. Er wordt in Nederland
alleen strafrechtelijk opgetreden als belangrijke publieke belangen in het geding
zijn, bijvoorbeeld bij bedreiging voor de volksgezondheid of veiligheid, aanwijzingen
van betrokkenheid van criminele organisaties of recidive18. Als er zo een publiek belang in het geding is, dan kan het OM beslissen om opsporingsonderzoek
te doen en de verdachte te vervolgen. De civielrechtelijke en de strafrechtelijke
aanpak kunnen beide worden toegepast en het is afhankelijk van de merites van het
concrete geval of alleen civielrechtelijk of ook strafrechtelijk wordt opgetreden.
Het kabinet verwacht bij de gedachtewisseling tijdens de informele JBZ-Raad dan ook
niet dat er sprake zal zijn van tegenstrijdige perspectieven. Eerst zou duidelijk
moeten worden welke problematiek het voorzitterschap beoogt op te lossen en welke
(combinatie van) instrumenten daarvoor het meest geschikt is. Het kabinet is voornemens
de Nederlandse aanpak toe te lichten en wisselt graag met Europese collega’s van gedachte
over hun benadering. Een informele JBZ-Raad is daarvoor een goed platform, omdat een
gezamenlijke verkenning mogelijk is zonder dat er al besluiten worden genomen.
Verwacht u dat er een voorstel voor een wettelijk mandaat voor OLAF in de toekomst
zal komen om intellectueel eigendom strafrechtelijk te handhaven? Wat zou dat betekenen
voor de huidige handhaving in Nederland?
De Commissie heeft een wetgevend voorstel aangekondigd voor 2022, maar daarbij wordt
er op voorhand op gewezen dat dit niet zal leiden tot de introductie van een rol van
OLAF bij de strafrechtelijke handhaving op dit terrein, enkel tot mogelijke uitbreiding
van het mandaat van OLAF voor het doen van administratieve onderzoeken, zoals nu al
het geval is.
E-Justice – naar een omvattend digitaliseringsproces
De Nederlandse rechtspraak bevindt zich midden in het proces van digitalisering. Dit
proces is nog eens aangezwengeld door de coronacrisis. In hoeverre zijn de Nederlandse
systemen van de rechtspraak en eventuele ketenpartners compatibel met e-CODEX? Wat
zijn uw verwachtingen van e-CODEX in de toekomst? Voorziet u dat e-CODEX het standaardsysteem
wordt voor alle lidstaten?
De Nederlandse systemen van de rechtspraak en de ketenpartners binnen het politie-
en justitiedomein sluiten over het algemeen goed aan op e-CODEX, omdat e-CODEX gebaseerd
is op de Nederlandse standaard voor het Elektronisch Berichtenverkeer (EBV). Momenteel
maken twee ketenpartners op strafrechtelijk gebied gebruik van e-CODEX, namelijk het
Centraal Justitieel Incasso Bureau voor de uitwisseling met Duitse en Franse tegenhangers
van openstaande vorderingen bij onbetaalde verkeersboetes in grensoverschrijdende
casussen, en het Openbaar Ministerie in Limburg en Oost-Nederland met de tegenhangers
daarvan in Noordrijn-Westfalen en België voor de uitwisseling van Europese onderzoeksbevelen
(EOB).
Blijkens het in december 2020 gepubliceerde wetsvoorstel voor een verordening betreffende
e-CODEX, en de mededeling betreffende de digitalisering van justitie in de Europese
Unie wordt e-CODEX wat de Europese Commissie betreft de standaard voor veilige digitale
communicatie in grensoverschrijdende justitiële zaken. Daarnaast zal de verantwoordelijkheid
oor het beheer ne ontwikkeling van e-CODEX volgens het wetsvoorstel worden overgedragen
van een projectconsortium naar het Europese agentschap eu-LISA, waardoor een duurzaam
voortbestaan van e-CODEX kan worden gegarandeerd. De Kamer wordt via BNC-fiches geïnformeerd
over de inzet van het kabinet ten aanzien van het wetsvoorstel voor een verordening
betreffende e-CODEX en de mededeling betreffende de digitalisering van justitie in
de EU19.
Verslag van de informele JBZ-Raad van 14 december 2020
In december van het vorige jaar is overeenstemming bereikt tijdens een triloog over
de Verordening tegengaan terroristische online inhoud. Over die verordening nam de
Kamer eerder de motie van de leden Van Nispen en Van Toorenburg (Kamerstuk 22 112, nr. 2724) over passende en adequate rechtsbescherming in de eigen lidstaat tegen een verwijderingsbevel
uit een andere lidstaat aan. Kunt u een appreciatie aan de Kamer doen toekomen over
het onderhandelaarsakkoord en in het bijzonder ingaan hoe deze motie daarin tot uiting
komt? Wanneer gaat de Raad over het akkoord stemmen en welk oordeel zal u gaan geven?
Het voorlopig onderhandelingsresultaat voorziet naar het oordeel van het kabinet in
passende en adequate rechtsbescherming in de eigen lidstaat tegen een verwijderingsbevel
uit een andere lidstaat. Overeengekomen is onder meer dat de competente autoriteit
van de ontvangende lidstaat een verwijderbevel uit een andere lidstaat kan beoordelen
met de mogelijkheid een veto te geven op basis waarvan de uitvaardigende lidstaat
het verwijderbevel moet intrekken.
Daarnaast is voor zowel het hostingsbedrijf als de content provider nationale rechtsgang
in de ontvangende lidstaat mogelijk. Beide kunnen, in het geval van een grensoverschrijdend
verwijderbevel, de nationale autoriteit in de ontvangende lidstaat verzoeken het verwijderbevel
te beoordelen met het oog op het geven van een veto. Tegen dit oordeel is nationale
rechtsgang in de ontvangende lidstaat mogelijk.
Met deze mogelijkheid wordt naar inzicht van het kabinet voldaan aan de motie Van
Nispen/Van Toorenburg. Mede om deze reden heeft Nederland ingestemd met het voorlopige
onderhandelingsakkoord. Het Europees Parlement en de Raad van Ministers zullen om
definitieve instemming worden gevraagd na een finale juridische toets op de overeengekomen
tekst en de vertaling van deze tekst in alle talen van de Europese Unie. De verwachting
is dat deze definitieve tekst in maart aan het Europees Parlement en de Raad wordt
voorgelegd.
Fiche: Voorstel tot wijziging Europolverordening
Samenwerking met private partijen en werken met grote datasets
Europol zou met het voorstel van de Europese Commissie nieuwe bevoegdheden krijgen
om onder andere met private partijen samen te gaan werken. In hoeverre hebben de Nederlandse
opsporingsdiensten reeds de mogelijkheden om op een dergelijke manier met private
partijen samen te werken? En draagt het voorstel, om Europol met grote datasets aan
de slag te laten gaan, bij aan de Nederlandse opsporingsdiensten of heeft Nederland
die kennis en vaardigheden zelf al in huis? Herkent de Nederlandse regering de constatering
van de Europese Commissie dat lidstaten niet in staat zijn om met grote datasets te
werken vanwege een gebrek aan kennis en vaardigheden? Indien Nederland daar problemen
mee heeft gehad, welke stappen heeft Nederland zelf gezet om dit probleem op te lossen?
De Commissie constateert dat ook een gebrek aan (financiële) middelen ertoe leidt
dat grote datasets niet kunnen worden gezet. Is de uitbreiding van het mandaat van
Europol om met grote datasets te werken dan eigenlijk niet een compensatie voor het
onvermogen van sommige lidstaten om hun opsporingsdiensten goed in te richten of voldoende
te financieren? Zo ja, is het dan wel terecht dat de Nederlandse belastingbetaler
Europol zou moeten financieren omdat een andere lidstaat haar eigen autoriteiten onvoldoende
betaald?
Nederlandse opsporingsdiensten kunnen ook met private partijen samenwerken, zowel
op meer structurele basis (bijvoorbeeld via het Verwijzingsportaal Bankgegevens) als
op ad hoc basis.
Bij grote datasets kan het gaan om informatie die verschillende lidstaten raakt, bijvoorbeeld
als het informatie over internationale kinderpornonetwerken betreft. Afzonderlijke
lidstaten zijn niet in staat om door middel van analyse de grensoverschrijdende verbanden
in een dergelijke set te vinden zoals Europol dat kan, omdat zij geen gegevens in
hun systemen hebben over misdrijven en criminelen in andere lidstaten. Bovendien is
het de vraag of er een lidstaat bereid gevonden zou worden om de benodigde capaciteit
ter beschikking te stellen om een dergelijk grote klus uit te voeren ten behoeve van
andere lidstaten. Het voorstel dat Europol grote datasets kan verwerken heeft dan
ook zeker toegevoegde waarde voor de opsporingsdiensten van de lidstaten, waaronder
die van Nederland.
Als Europol de mogelijkheid krijgt om grote datasets te verwerken is het dan nog wel
nodig om deze sets door private partijen te laten verwerken? Hoe verhoudt dit zich
tot elkaar? De regering schrijft over gegevensdeling met private partijen: «Daarbij moeten wel adequate randvoorwaarden gesteld worden, om rechtmatige verwerking
en een hoog niveau van gegevensbescherming zeker te stellen.»20 Hoe ziet dat er concreet uit en wat wordt de exacte inzet van de regering bij de
onderhandelingen?
In het voorstel van de Commissie wordt Europol de mogelijkheid gegeven om grote datasets
te verwerken. Hierdoor is Europol in staat om gegevens die door lidstaten of derde
partijen aangeleverd worden, te analyseren op bruikbare informatie voor en verbanden
met zaken uit de (andere) lidstaten. Er wordt overigens niet voorgesteld om private
partijen zulke datasets te laten verwerken.
Aan deze verwerking door Europol dienen adequate randvoorwaarden gesteld te worden.
Het voorstel beoogt om aan de bezwaren van de EDPS tegemoet te komen, onder andere
door een pre-analyse van zulke datasets door Europol mogelijk te maken om te beoordelen
of de daarin aanwezige data binnen de categorieën van datasubjecten vallen die Europol
mag verwerken (art. 18 lid 5a voorstel). Artikel 18a van het nieuwe voorstel voorziet
daarnaast in de mogelijkheid om datasets te verwerken die ook gegevens bevatten over
niet-betrokkenen. Deze nieuwe vormen van verwerking worden met aanvullende waarborgen
omkleed; de Management Board zal op basis van een voorstel van de Directeur en na
consultatie van de EDPS de voorwaarden waaronder deze plaats kunnen vinden nader specificeren
(art. 18 lid 5a en art. 18a leden 2 en 3). De European Data Protection Supervisor
(EDPS) zal de rechtmatigheid van de verwerking monitoren.
Aangezien nog niet alle relevante artikelen van het voorstel in Raadsverband besproken
zijn, is nog niet geheel duidelijk wat de Commissie voor ogen heeft. Het kabinet zal
de Commissie echter om opheldering op dit punt vragen.
Ondersteunen strafrechtelijke onderzoeken
De leden van de SP-fractie merken op dat Europol onder andere is opgericht om strafrechtelijke
onderzoeken die meerdere lidstaten aangaan te ondersteunen. Toch lezen de leden in
het voorstel van de Commissie dat Europol lidstaten zou moeten kunnen gaan verzoeken
om ook strafrechtelijk onderzoeken in te stellen waar geen andere lidstaten bij zijn
betrokken21. Dit is een grote wending in de geschiedenis van Europol. Waarom zou dit volgens
de regering nodig zijn? Wat is het standpunt van de regering op deze nieuwe bevoegdheid?
Wat voegt de voorwaarde toe dat het een misdaad betreft die de gemeenschappelijke
belangen van de Unie raakt? Alle vormen van misdaad raken immers toch de gemeenschappelijke
belangen van de Unie? Kan de regering toezeggen dat zij zich inspannen dat Europol
zich alleen op grensoverschrijdende zaken in blijft zetten en dat deze bevoegdheid
niet zal worden ingevoerd?
Artikel 3, lid 1 van de huidige Europolverordening bepaalt reeds dat Europol de lidstaten
ondersteunt bij zowel de voorkoming en bestrijding van vormen van zware criminaliteit
waardoor twee of meer lidstaten worden getroffen, als bij terrorisme en vormen van
criminaliteit die een gemeenschappelijk belang van de Unie raken. Bij vormen van criminaliteit
die een gemeenschappelijk belang van de Unie raken gaat het om een beperkt aantal
vormen van criminaliteit, zoals fraude met EU-gelden. Het vereiste dat het twee of
meer lidstaten moet raken ontbreekt bij terrorisme en vormen van criminaliteit die
een gemeenschappelijk belang van de Unie raken. Europol kan zich hierbij dus al inzetten
voor zaken die slechts één lidstaat betreffen. Wat dat betreft is het niet vreemd
dat de bepaling wordt aangepast dat Europol lidstaten mag verzoeken om een opsporingsonderzoek
te beginnen, zodat een dergelijk verzoek bij deze beide vormen van criminaliteit ook
aan één lidstaat gericht kan worden. Daarbij vindt het kabinet het wel van belang
dat de verordening duidelijk aangeeft dat dit alleen geldt voor deze vormen van criminaliteit.
Samenwerking Europol en EOM
Hoe komt de samenwerking tussen Europol en het Europees Openbaar Ministerie (EOM)
er uit te zien, aangezien niet alle lidstaten van de EU deelnemen aan het EOM? En
kan de regering uiteenzetten waarom Europol op verzoek van het EOM grote datasets
zou moeten gaan verwerken22? Op welke schaal is nu voorzien dat Europol en het EOM samenwerken? Leidt deze aanvullende
bevoegdheid niet tot de mogelijkheid dat het EOM uiteindelijk gezamenlijk met Europol
onafhankelijk van lidstaten onderzoek gaat doen naar misdaad in de Unie? In hoeverre
acht de regering deze stap wenselijk?
Het EOM is niet bevoegd rechtstreeks op te treden in een niet aan het EOM deelnemende
lidstaat. Indien het EOM in voorkomend geval samenwerking zoekt met een niet-deelnemende
lidstaat, kan Europol daarbij uiteraard wel – net als Eurojust – ondersteuning verlenen.
Het voorstel voor wijziging van de verordening waarnaar verwezen wordt, regelt dat
Europol datasets die zijn aangeleverd door het EOM of een lidstaat kan analyseren
indien dit nodig wordt geacht voor het strafrechtelijk onderzoek, met inachtneming
van de bestaande regelgeving binnen de betrokken lidstaat. Daar zijn systemen voor
ontwikkeld die waardevolle inzichten kunnen bieden voor de opsporing. Europol kan
het EOM bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden ondersteunen met deze systemen.
Het kabinet leest in de door u aangehaalde passage een mogelijkheid en geen verplichting
voor Europol om dat te doen en zeker niet per definitie in relatie tot grote datasets.
Europol, dat mede met het oog daarop een expertisecentrum voor financieel-economische
criminaliteit heeft opgericht, en het EOM hebben de ambitie intensief te gaan samenwerken
met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Unie, getuige ook
de recente ondertekening van een werkarrangement. De reikwijdte van de samenwerking
wordt afgebakend door de grenzen van de bestaande mandaten van de twee organisaties
zoals die zijn vastgelegd in de desbetreffende EU Verordeningen. Slechts daar waar
samenloop bestaat tussen de bevoegdheden van de twee organisaties, kan samenwerking
en eventueel uitwisseling van data plaatsvinden. Daarbij zij benadrukt dat Europol
geen operationele bevoegdheden heeft en die wat het kabinet betreft ook niet krijgt.
Automatische gegevensverwerking en algoritmes
Welke recente lessen op het gebied van automatische gegevensverwerking en algoritmes
bij fraudebestrijding, zoals in de kindertoeslagenaffaire, heeft Nederland geleerd
en kunnen relevant zijn voor het (automatisch) verwerken en analyseren van grote datasets
zoals Europol gaat doen? Gaat de regering deze lessen ook inzetten in de aanloop naar
de uitbreiding van de bevoegdheden van Europol? Worden dergelijke slechte voorbeelden
ook uitgewisseld?
Bij het verwerken van gegevens staat voorop dat de rechtmatigheid en behoorlijkheid
van het gebruik van die gegevens gewaarborgd moet zijn. Binnen en buiten de justitiesector
is al veel gebeurd en verdere stappen, zoals hier door de Commissie voorgesteld, worden
op verschillende terreinen voorzien. Op dit gebied is het kabinet van mening dat het
positief is ervaringen uit te wisselen, te leren van de uitkomsten, en aanvullende
mogelijkheden voor verantwoorde toepassing te verkennen. Op die manier kunnen wij
inzicht krijgen in die algoritmen die potentieel negatieve gevolgen hebben voor mensen.
Alleen dan kunnen we als samenleving algoritmen inzetten voor het goede, grip houden
op de snelle ontwikkelingen en Nederland veilig en sterk houden.
Persoonsgegevens delen met derde landen
Hebben de leden van de SP-fractie het goed begrepen dat de wijziging van de Verordening
Europol de mogelijkheid gaat bieden om in individuele gevallen op autoriteit van het
hoofd van Europol persoonsgegevens met derde landen te delen23? In het fiche lezen de leden het volgende: «De afgelopen jaren is het moeilijk gebleken voor de Commissie om overeenkomsten te
sluiten met derde landen voor de uitwisseling van persoonsgegevens met Europol. Daarom
zou de uitvoerend directeur van Europol in afzonderlijke gevallen en onder specifieke
omstandigheden categorieën voor het overdragen van persoonsgegevens aan derde landen
moeten kunnen autoriseren.»24 Kan de regering de gedachte achter deze overeenkomsten toelichten? Waarom zou er
hier ooit van afgeweken moeten worden? En waarom bleek het moeilijk deze overeenkomsten
af te sluiten?
Hierover schrijft de regering ook: «Het is bovendien van belang dat hierbij dezelfde waarborgen gelden, bijvoorbeeld
m.b.t. gegevensbescherming, als bij informatie-uitwisseling op basis van een overeenkomst.»25 Waarom acht de regering het noodzakelijk om een overeenkomst te omzeilen terwijl
dezelfde voorwaarden moeten worden gesteld als aan die voorwaarde? Acht de regering
het niet zinvoller om gewoon de overeenkomsten altijd als voorwaarde te stellen? Kan
de regering toezeggen dat het Nederlandse standpunt tijdens de onderhandelingen zal
zijn dat het delen van deze gegevens altijd op voorwaarde van een dergelijke overeenkomsten
geschiedt?
Met betrekking tot het delen van persoonsgegevens met derde landen op autoriteit van
het hoofd van Europol ziet het kabinet bij de voorgestelde aanpassing van de Europol-verordening
inzake de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen een beperkte verandering
inzake artikel 25 lid 5 van de huidige Europol-verordening26. In het voorstel krijgt de directeur de bevoegdheid om niet alleen doorgifte van
persoonsgegevens op individueel zaaksniveau onder bepaalde omstandigheden en strikte
voorwaarden toe te staan, maar ook de doorgifte van categorieën van persoonsgegevens
onder diezelfde omstandigheden en voorwaarden. Dit biedt de directeur iets meer flexibiliteit
in het licht van omstandigheden zoals de bescherming van de vitale belangen van het
individu wiens persoonsgegevens worden verstrekt, bij acuut gevaar voor de openbare
orde in EU lidstaten of het derde land, of in het geval van rechtszaken. Hierbij kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan een terroristische aanslag, waarbij de directeur geen
toestemming meer hoeft te verlenen voor elke afzonderlijke verstrekking van informatie,
maar slechts één keer toestemming hoeft te geven om alle relevante informatie over
die aanslag met een bepaald derde land te delen.
Dit laat onverlet dat de directeur nog steeds gebonden is goed toe te zien op de bescherming
van grondrechten van het individu en dat expliciet moet afwegen zoals ook toegelicht
in artikel 25 lid 5. Ook de raad van bestuur van Europol en de Europese Toezichthouder
voor gegevensbescherming (EDPS) worden direct geïnformeerd. Daarnaast zijn alle waarborgen
inzake rechtsbescherming zoals nu ook in de Europol-verordening vervat van toepassing
(zie hoofdstuk VI van de huidige Europol verordening). De persoon wiens gegevens zijn
verstrekt kan onder andere een klacht indienen bij Europol via een door de lidstaat
genotificeerde bevoegde instantie, bij de rechter en de EDPS. Ook wordt de positie
van de functionaris voor gegevensbescherming bij Europol met artikel 41a van het voorstel
van de Europese Commissie extra versterkt.
De gedachte achter het sluiten van overeenkomsten met derde landen die het mogelijk
maken om persoonsgegevens te verstrekken, is de noodzaak om in individuele opsporingsonderzoeken
evenals bij analyses inzake criminele groepen en fenomenen gegevens te kunnen delen
met derde landen die ook over relevante gegevens voor die onderzoeken en analyses
beschikken. Criminele groepen, markten en modus operandi beperken zich niet tot de
EU en haar lidstaten en voor een effectieve gecoördineerde EU opsporing is samenwerking
met derde landen noodzakelijk, terwijl fundamentele rechten en de rechtstaat zo goed
mogelijk worden beschermd in overeenstemming met de Europol-verordening en EU wettelijke
kaders. In de voorbije jaren is het moeilijk gebleken deze overeenkomsten te sluiten
vanwege een aantal redenen, waaronder een gebrek aan gemeenschappelijke gevoelde urgentie
en zorgen omtrent de waarborgen inzake de gegevensbescherming in derde landen.
Indien er geen adequaatheidsbesluit of overeenkomst zoals bedoeld in artikel 25 lid 1
is met een derde land kan het in individuele gevallen toch noodzakelijk worden geacht
om op in een individuele zaak persoonsgegevens aan een derde land te verstrekken,
bijvoorbeeld vanwege de bescherming van (de belangen van) een individu of bescherming
tegen een acuut gevaar voor de openbare orde. Europol zou bijvoorbeeld over informatie
kunnen beschikken die relevant is voor het onderzoek naar een terroristische aanslag
gepleegd in een derde land waar geen overeenkomst mee gesloten is. Denk daarbij bijvoorbeeld
aan een aanslag zoals die in Christchurch in Nieuw-Zeeland. Daarbij dienen de voorwaarden
zoals toegelicht op uw eerste vraag volledig worden nageleefd.
Vanwege deze genoemde omstandigheden die essentieel zijn voor een goede bescherming
van het individu en de collectieve veiligheid van burgers en de samenleving, en die
ook reeds een grondslag aan de directeur boden om met de huidige Europol-verordening
in de hand voor individuele gevallen persoonsgegevens aan de derde landen te verstrekken,
acht het kabinet het niet wenselijk om deze optie uit te sluiten en alleen op basis
van overeenkomsten aan derde landen persoonsgegevens te verstrekken.
Hebben de leden van de SP-fractie het goed gelezen dat er nu voor gekozen wordt om
alsnog biometrische gegevens toe te voegen aan de categorie bijzondere persoonsgegevens
die Europol mag opslaan en verwerken? Wat vindt de regering van dit voorstel? Waarom
zou dit noodzakelijk zijn?
Het klopt dat in artikel 30 van de Europolverordening het verwerken van biometrische
gegevens is toegevoegd aan de set van data die verwerkt mogen worden door Europol,
met het doel om een natuurlijke persoon uniek te identificeren. Hiermee wordt aangesloten
bij artikel 10 van verordening 2018/1725 met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens
door de instellingen, organen en instanties van de Unie. Het voorstel van de Commissie
beoogt namelijk dat deze Verordening ook van toepassing wordt op Europol. Door deze
wijziging wordt de bestaande praktijk van het verwerken van biometrische gegevens
verduidelijkt; volgens de huidige Annex II bij de Europolverordening mag Europol bijvoorbeeld
dactyloscopische gegevens verwerken.
In dit licht is het kabinet van mening dat het voorstel van de Commissie gevolgd kan
worden. Het kabinet is ook van mening dat het vanuit opsporingsoogpunt van belang
is dat deze informatie voorhanden is. Zo kan namelijk beter worden vastgesteld of
het om dezelfde persoon gaat in verschillende onderzoeken.
DSI ondersteuning
Het voorstel voorziet ook in een mandaat voor de ondersteuning van de Nederlandse
speciale interventie-eenheid Dienst Speciale Interventies (DSI) en de Europese tegenhangers.
Hoe gaat deze ondersteuning er uit zien27? Kan de regering de leden van de SP-fractie geruststellen dat er geen Europese DSI
gaat worden opgezet? En hoe zit dit voor de operationele ondersteuning tijdens operaties en onderzoeken28? Kan de regering enkele concrete voorbeelden van ondersteuning noemen?
In het voorstel van de Commissie wordt gesproken over het juridisch verhelderen en
codificeren van de steun van Europol aan de speciale interventie eenheden van de lidstaten.
Het ATLAS netwerk – dat tot doel heeft gezamenlijk te trainen, van elkaar te leren
en bij grootschalige terroristische incidenten elkaar operationele steun te verlenen
– is sinds 2018 bij het ECTC (European Counter Terrorism Centre) van Europol ondergebracht
(de Atlas Support Office). Daarmee wordt in het voorstel niet helder of het de bedoeling
is om de speciale interventie eenheden grensoverschrijdend te kunnen laten optreden.
Het kabinet zal in de besprekingen van het voorstel aan de Commissie om verduidelijking
vragen. Indien het de bedoeling is dat de speciale interventie eenheden wel grensoverschrijdend
zouden moeten kunnen optreden, dan is daar volgens het kabinet een andere rechtsgrondslag
voor nodig. Het betreft dan immers het optreden van eenheden op ander grondgebied
inclusief het gebruik van (zware) ammunitie en het toepassen van geweld. Dit raakt
aan de nationale bevoegdheden en soevereiniteit van de lidstaten en daar biedt deze
verordening wat het kabinet betreft niet de juiste juridische basis voor.
Voorbeelden van de activiteiten van ATLAS betreffen o.a. trainingen met aanvallen
op vliegtuigen, de oprichting van een Centre of Excellence voor medische trainingen
voor medewerkers van speciale interventie eenheden die specifiek medische hulp moeten
verlenen op plekken waar reguliere medische zorg niet toegestaan is en maritieme trainingen
in geval van gijzelingen op zeeën en rivieren.
Financiering Europol
De Verordening biedt ook de mogelijkheid voor lidstaten en derde landen om Europol
te financieren. Dit is een risico, immers, wie betaalt, bepaalt. In het fiche is de
regering ook kritisch over dit voorstel. Kan de regering toezeggen dat zij gaan inzetten
op het schrappen van dit onderdeel van de Verordening? En hoe schat de regering dan
het krachtenveld in de Raad en het Parlement op dit punt in?
Het kabinet is kritisch op dit voorstel tot externe financiering door lidstaten en
derde landen en zal zich inzetten om dit onderdeel te schrappen. Indien aanvullende
middelen voor Europol noodzakelijk zijn, dient binnen het Meerjarig Financieel Kader
van de EU tot een herschikking van de toekenning van financiële middelen te worden
gekomen. Daarmee wordt er ook voor gezorgd dat de EU doelmatig te werk gaat en het
instrument Europol in samenhang met andere instrumenten wordt ingezet en focus behoudt.
Adequate financiering van Europol om al haar taken effectief te vervullen conform
haar mandaat, gebaseerd op de verordening, zou niet afhankelijk moeten zijn van externe
financiering. Het risico bestaat dat de activiteiten die met extern budget gefinancierd
worden inbreuk doen op de beschikbare capaciteit, de prioriteiten van het agentschap
en de eigenstandige besluitvorming door het agentschap, de raad van bestuur van Europol
en de EU-instellingen. Het kabinet zal conform de inzet zoals verwoord in het BNC-fiche
zich kritisch opstellen omtrent dit voorstel. Het krachtenveld is nog niet bekend,
maar het is voorstelbaar dat bepaalde landen en het Europees Parlement wèl zullen
pleiten voor extra externe financiering voor specifieke projecten bovenop het geaccordeerde
werkprogramma en met respect voor de onafhankelijkheid van de besluitvorming conform
de EU wettelijke kaders, mede naar analogie van hoe dit bijvoorbeeld bij Interpol
plaatsvindt.
De leden van de SP-fractie kijken uit naar de beantwoording van de bovenstaande vragen
en de twee toezeggingen op het gebied van gegevensdeling met derde landen en dat Europol
alleen actief blijft bij grensoverschrijdende misdaad.
Fiche: Wijziging Verordening Schengen Informatiesysteem voor Europol
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van
de Europese Commissie om informatie van derde landen over verdachten van zware misdrijven
sneller te delen met de nationale grensbewakers. Dat is een nobel streven. Toch hebben
de leden diverse vragen over het voorstel en de positie van de Nederlandse regering.
In het fiche geeft de regering aan dat er andere minder vergaande oplossingen dan
het voorstel van de Commissie ook mogelijk zijn om de geïdentificeerde knelpunt op
te lossen. Aan welke oplossingen denkt het kabinet dan? En hoe verhoudt dit zich tot
de constatering van de Europese Commissie dat «Gedecentraliseerde oplossingen zijn ontoereikend om een dermate intensieve informatieuitwisseling
via SIS tussen de lidstaten en Europol in goede banen te leiden.»29?
De Commissie heeft het voorstel geschreven vanuit het perspectief van effectief optreden
op EU-niveau. Het kabinet kijkt breder dan alleen de bestaande EU-informatiesystemen
en ziet ook oplossingen in een beter gebruik van bestaande systemen, zoals het Europol
Informatiesysteem (EIS) waaraan lidstaten meer actuele informatie zouden moeten aanleveren
waarna deze met instemming van die lidstaten met derde landen kan worden gedeeld en
in verdere samenwerking met Interpol en haar systeem van signaleringen (notices en diffusions) die wereldwijd beschikbaar kunnen worden gesteld. Het kabinet is op zich positief
over het deel van het voorstel dat Europol een bijdrage levert aan het analyseren
en verifiëren van informatie van derde landen en internationale organisaties, maar
is geen voorstander van het geven van een bevoegdheid aan Europol voor het invoeren
van signaleringen in SIS. Daarnaast bestaat reeds een procedure waarbij lidstaten
informatie over vermeende buitenlandse terroristenstrijders die van derde landen ontvangen
is verifiëren en waar mogelijk in SIS zetten met een ondersteunende rol voor Europol.
Die procedure voldoet naar mening van het kabinet.
Gegevens derde landen in SIS
Een van de door de Europese Commissie geconstateerde knelpunten houdt in dat gegevens
van derde landen over verdachten van terroristische misdrijven niet gedeeld worden
in het Schengen informatiesysteem. Hoe gaat Nederland tot op heden om met dergelijke
informatie die zij ontvangen van derde landen? Kent het Nederlandse recht een grondslag
om persoonsgegevens van buitenlandse van terroristische misdrijven verdachte personen
op te slaan? Deelt Nederland deze gegevens vervolgens met de andere deelnemers aan
het Schengeninformatiesysteem en Europol? Ontvangt Nederland op dit moment van de
andere deelnemers van het Schengeninformatiesysteem persoonsgegevens van buitenlandse
van terroristische misdrijven verdachte personen?
Het kabinet hecht veel waarde aan een zorgvuldige evaluatie van informatie alvorens
dit in SIS wordt ingevoerd. Volgens het Nederlandse recht kan Nederland op basis van
informatie uit derde landen een SIS-signalering aanmaken indien het gaat om een persoon
met de Nederlandse nationaliteit of een persoon die een link heeft met een Nederlands
opsporingsonderzoek. Informatie van derde landen wordt in Nederland via het Interpol
kanaal door de politie ingevoerd in een nationale databank. Zowel de Koninklijke Marechaussee
als de politie kunnen deze databank bevragen. Europol heeft reeds toegang tot SIS.
Vanaf maart 2021 dienen lidstaten Europol te informeren door aanvullende informatie
uit te wisselen over hits bij signaleringen in verband met terroristische misdrijven.
Sommige lidstaten kunnen op basis van hun nationaal recht wel verdachte derdelanders
op basis van informatie uit derde landen in SIS signaleren zonder dat er een link
bestaat. Gelet op deze uiteenlopende werkwijzen zijn in de Raad afspraken gemaakt
over een gecoördineerde aanpak van het verwerken en mogelijk invoeren van informatie
uit derde landen door lidstaten.
Misdrijven mandaat Europol/terrorisme
In de inleiding van de verordening wordt gesproken over het opnemen in het Schengeninformatiesysteem
van personen die verdachte zijn van terroristische misdrijven, maar verderop lijkt
er gesproken te worden over alle misdrijven waarover Europol een mandaat heeft. Kan
de regering toelichten over welke misdrijven het nu eigenlijk gaat? Deelt de regering
de mening van de leden van de SP-fractie dat de problemen die geconstateerd worden
bij de aanpak van terroristische misdrijven verdachten niet automatisch tot de aanpak
van andere misdrijven mag leiden? En deelt de regering in meer algemene zin de mening
dat de aanpak van terroristische misdrijven vanwege de aard van deze misdrijven gemakkelijker
tot een politiek compromis leiden, maar dat dit niet tot een glijdende schaal mag
leiden waarbij uiteindelijk een veelvoud aan misdrijven of zelfs overtredingen op
dezelfde wijze wordt aangepakt? Graag een reactie op deze reikwijdte van het voorstel.
Het betreft die misdrijven waartoe Europol is bevoegd volgens artikel 3 van de Europol
verordening. Hierin wordt verwezen naar de in bijlage I genoemde vormen van zware
criminaliteit waardoor twee of meer lidstaten worden getroffen, van terrorisme en
van vormen van criminaliteit die een schending inhouden van een gemeenschappelijk
belang dat tot het beleid van de Unie behoort.
Het kabinet is van mening dat de reikwijdte moet blijven waartoe Europol bevoegd is
en niet verder dan dat.
Gegevens derdelanders
Hoe proportioneel en wenselijk is het om gegevens van derdelanders op te slaan? In
hoeverre waardeert de regering het als buitenlandse mogelijkheden enorme lijsten aanleggen
van Nederlandse onderdanen, nog los van de vraag of zij wel of niet verdacht worden
van (terroristische) misdrijven? Erkent de regering dat sommige buitenlandse mogendheden
politiek bedrijven door sommige Nederlanders als terroristen aan te merken? Zo ja,
wat zegt dit laatste over de wenselijkheid om nu precies hetzelfde te gaan doen, maar
dan op Europese schaal? Vreest de regering niet dat dit tot misbruik leidt, want in
hoeverre zijn meldingen van verdachten van terrorisme van bijvoorbeeld autocratische
staten te vertrouwen?
Informatie die vanuit derde landen wordt aangeleverd via de huidige kanalen, zoals
het Interpolkanaal, worden door Nederland geverifieerd in relatie tot de bescherming
van grondrechten (bijvoorbeeld of het een politieke vluchteling betreft) voordat het
wordt ingevoerd in de nationale databank om misbruik te voorkomen. Het kabinet acht
het ook van belang dat in het voorstel is opgenomen dat Europol pas na consultatie
van de lidstaten de signalering kan invoeren. In de preambule van het voorstel is
opgenomen dat indien bekend wordt dat informatie incorrect met een onrechtmatig doel,
zoals politieke redenen, is gedeeld, deze informatie uit SIS verwijderd dient te worden.
In hoeverre acht de regering Europol in staat om deze gegevens op betrouwbaarheid
te controleren? En wie en hoe bepaalt wanneer een derdelander in de toekomst een strafbaar
feit gaat plegen, nu deze personen ook in het Schengeninformatiesysteem opgenomen
dreigen te gaan worden? Kunnen alle derde landen en internationale organisaties informatie
voor deze signaleringscategorie aanleveren of is er een samenwerkingsovereenkomst
of iets dergelijk voor nodig om aanvullende waarborgen te stellen?
Zoals in het BNC-fiche is aangegeven, heeft het kabinet vragen rondom de weging van
informatie van derde landen door Europol als het gaat om de eisen en kwaliteit van
de informatie en de waarborgen van de betrokken datasubjecten. Het kabinet zal daarop
in de bespreking van het voorstel de komende maanden verduidelijking vragen bij de
Commissie. Van de Commissie is begrepen dat informatie alleen afkomstig is van derde
landen waarmee Europol een overeenkomst heeft waarbij persoonsgegevens mogen worden
uitgewisseld.
Hebben de leden van de SP-fractie het goed begrepen dat buitenlandse verdachten alleen
in het Schengeninformatiesysteem worden opgenomen om de, in het Nederlandse geval,
Koninklijke Marchaussee (Kmar) en Politie, er op te wijzen dat de betreffende persoon
door een derde land wordt verdachte van bepaalde misdrijven, maar dat de frontlijnfunctionaris
vervolgens naar Nederlandse inzichten moet handelen op basis van die gegevens? Oftewel,
klopt het dat deze nieuwe bevoegdheid alleen maar tot meldingen leidt en geen specifieke
actie aan de grensbewaker voorschrijft?
De eerstelijnsmedewerker zal bij een «hit» via het nationale SIRENE-bureau aan Europol
de melding terug rapporteren dat de betreffende persoon is gelokaliseerd met plaats,
tijd en reden van controle die heeft plaatsgevonden. Het klopt dat het aan de lidstaat
zelf is om op basis van het nationaal recht en beleid per geval te bekijken of verdere
maatregelen getroffen moeten of kunnen worden.
Wat draagt deze nieuwe signaleringscategorie dan bij aan de interne Europese veiligheid
als er geen gewenste gedraging aan wordt gekoppeld? En in hoeverre is deze signaleringscategorie
dan eigenlijk wel evenredig en proportioneel aangezien het delen van deze informatie
niet tot een bepaald doel moet leiden? En hoe verhoudt dit zich tot de definitie van
«signalering» in Artikel 3 van de Verordening (EU) 2018/1862 die aan de doelstelling
wordt gekoppeld om een specifieke actie uit te voeren?
Zoals in het BNC-fiche is aangegeven, is het kabinet niet overtuigd van de voorgestelde
wijziging van de systematiek waarbij een EU-agentschap de bevoegdheid krijgt om een
SIS-signalering in te voeren. De beoogde invulling van deze bevoegdheid lijkt verder
te gaan dan noodzakelijk. Wel kan het kabinet zich vinden dat Europol een bijdrage
levert aan het analyseren en verifiëren van informatie van derde landen en internationale
organisaties.
Evaluatie
In het voorstel tot de verordening wordt aangekondigd dat om de vier jaar onder andere
wordt nagegaan in hoeverre de behaalde resultaten zich verhouden tot de doelstellingen30. Kan de regering toelichten welke doelstellingen dat precies zouden moeten zijn?
De leden van de SP-fractie merken op dat ook de bewaartermijn voor deze Europol-gegevens
gekoppeld worden aan de doelstelling, daarom vragen zij zich af, welke doelstelling(en)
het hier betreft? Deelt de regering de mening dat de interne veiligheid te abstract
zou zijn als doelstelling en dat het concreter ingevuld zou moeten worden?
Zoals is neergelegd in artikel 74(9) van de SIS verordening (EU) 2018/1862 verricht
de Commissie een algemene evaluatie van het centrale SIS en van de bilaterale en multilaterale
uitwisseling van aanvullende informatie tussen de lidstaten. In deze algemene evaluatie
worden de bereikte resultaten getoetst aan de doelstellingen, wordt nagegaan of de
uitgangspunten nog gelden, wordt de toepassing van deze verordening ten aanzien van
het centrale SIS en de beveiliging van het centrale SIS beoordeeld en wordt bekeken
welke gevolgen een en ander heeft voor toekomstige werkzaamheden. De doelstelling
van SIS is neergelegd in artikel 1 van deze verordening en heeft tot doel met behulp
van de via dit systeem gecommuniceerde informatie een hoog niveau van veiligheid te
garanderen in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, onder
meer door handhaving van de openbare orde en veiligheid en vrijwaring van de veiligheid
op het grondgebied van de lidstaten. Hoewel dit reeds is vastgelegd in verordening
2018/1862 is het kabinet bereidt dit punt voor verduidelijking mee te nemen in de
onderhandelingen.
Stappen voordat Europol informatie aan SIS toevoegt
In het voorstel tot de verordening staat beschreven welke stappen Europol moet doorlopen
voordat Europol de informatie aan het Schengeninformatiesysteem toevoegt. In de zogenaamde
derde stap deelt Europol de betreffende informatie met alle deelnemende landen om
die nationale autoriteiten de mogelijkheid te geven bezwaar te maken tegen het opnemen
van de betreffende gegevens in de gegevensbank en om die nationale autoriteiten de
mogelijkheid te geven om zelf de informatie in de gegevensbank op te nemen op basis
van de bestaande verordening. Deelt de regering de constatering dat bij het uitblijven
van een reactie van alle deelnemende landen, eigenlijk geen van de nationale autoriteiten
geïnteresseerd is in de betreffende gegevens? En zo ja, wat zegt dat eigenlijk over
het nut en de noodzaak tot het mandaat van Europol om vervolgens zelf die gegevens
in te voeren in het Schengeninformatiesysteem? Gaat de regering bijvoorbeeld proberen
te bereiken dat bij het doorlopen van de stappen zoals in het voorstel wordt geschetst
het traject van Europol eindigt zodra lidstaten bezwaar maken in stap drie of wanneer
minstens één van de lidstaten de gegevens zelf in het Schengeninformatiesysteem invoert?
Het voorstel geeft aan dat het een voorwaarde is dat lidstaten geen bezwaar hebben
tegen het invoeren van een signalering in SIS door Europol. Het kabinet gaat er vooralsnog
van uit dat een bezwaar van een lidstaat betekent dat het niet mogelijk is voor Europol
om een signalering in te voeren, maar op dit punt ontbreekt nog een toelichting van
de Commissie. Nut en noodzaak zit dan in de fase daarvoor, waarbij Europol de informatie
van derde landen heeft geanalyseerd en geverifieerd.
Mogelijkheid Europol toevoegen gegevens in SIS
In de fiche schrijft de regering niet positief te staan tegenover de mogelijkheid
van Europol om gegevens aan het Schengeninformatiesysteem toe te voegen. De regering
geeft aan het toevoegen en het controleren van de betreffende informatie liever decentraal
te laten geschieden en het invoeren van nieuwe informatie aan nationale autoriteiten
over te laten. Kan de regering toelichten wat dit concreet gaat betekenen voor de
inzet van Nederland tijdens de onderhandelingen?
Vreest de regering het feit dat Europol één centraal punt gaat vormen voor derde landen
om meldingen te maken over verdachten van misdrijven die onder deze verordening vallen
en dat dat ten koste kan gaan van de informatiestromen van derde landen naar Nederland?
Derde landen hoeven immers maar één melding te maken in plaats van enkele tientallen.
Zo nee, waarom niet?
Zoals het BNC-fiche aangeeft, is het kabinet geen voorstander om Europol de bevoegdheid
te geven om een signalering in SIS in te voeren. Dit lijkt verder te gaan dan noodzakelijk,
ook omdat SIS een systeem van en tussen EU- en Schengenstaten is. Inzake zorgen over
de directe informatiestroom tussen derde landen en lidstaten is belangrijk te melden
dat ook nu derde landen informatie delen met Europol en samenwerken met lidstaten
in Europol-kader. Daarnaast wordt bilateraal en via Interpol informatie tussen diezelfde
derde landen met EU lidstaten gedeeld in verband met opsporingsdoeleinden. Het kabinet
ziet informatiedeling en -analyse als kerntaken van Europol in de ondersteuning van
lidstaten, mede met behulp van informatie van derde landen. Dat vereist echter niet
als randvoorwaarde dat Europol op basis van informatie van derde landen signaleringen
in het SIS moet kunnen invoeren. Een voorstel voor een dergelijke voorziening is dus
extra en moet op zijn merites in het licht van het opsporen van verdachten door middel
van controle-activiteiten worden beschouwd.
Overig
Dan hebben de leden van de SP-fractie nog enkele losse vragen over het voorstel. Voorziet
deze verordening er straks ook in dat Nederlanders met een tweede (niet-Europees)
paspoort in het Schengeninformatiesysteem worden opgenomen?
Nederlanders en ook Nederlanders met een dubbele nationaliteit kunnen nu ook in het
SIS worden gesignaleerd op basis van de huidige wetgeving. Dit gebeurt dan door de
EU en Schengen lidstaten zelf.
Kan deze massale informatiedeling niet juist averechts werken omdat het derde landen
afschrikt de betreffende informatie met Europol te delen?
Derde landen zijn eigenaar van hun eigen informatie en zullen ook met deze verordening
in de hand zelfstandig beslissen of informatie waarover ze beschikken met het doel
tot het signaleren van verdachten in het SIS met Europol zal worden gedeeld.
Kunnen derdelanders hun eigen gegevens inzien en op enige wijze bezwaar maken tot
de aanwezigheid van hun gegevens in het Schengeninformatiesysteem? Zo ja, hoe zit
dat dan?
Ja, derdelanders kunnen hun recht tot toegang, rectificatie en verwijdering van onrechtmatig
of niet accurate gegevens inzien en bezwaar maken zoals vastgelegd in de EU verordening
2016/679 gegevensbescherming, nationaal geïmplementeerde richtlijn ter bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde
autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging
van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen en EU verordening 2018/1725
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens.
En als laatste, bevat de nieuw in te richten signaleringscategorie dezelfde biometrische
gegevens als het huidige Schengeninformatiesysteem?
Ja, Europol zal aan dezelfde voorschriften voor invoering van biometrische gegevens
moeten voldoen als nu geldt voor de Schengenstaten.
Fiche: Aanbeveling voor besluit voor mandaat inzake onderhandelingen over samenwerkingsovereenkomst
tussen Eurojust en derde landen
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het verzoek van
de Europese Commissie om de Raad een mandaat te laten verstrekken om onderhandelingen
over samenwerkingsovereenkomsten tussen Eurojust en een tiental derde landen te kunnen
starten. Hierover hebben zij nog enkele vragen.
Kunt u ten eerste toelichten waarom er bij de totstandkoming van de nieuwe Eurojustverordening
voor is gekozen om het mandaat van deze onderhandelingen, dat voorheen bij Eurojust
zelf, lag tegenwoordig te beleggen bij de Europese Commissie? Leidt dit niet tot politisering
van deze overeenkomsten? Graag ontvangen voornoemde leden een reflectie op dit punt.
Hoe moet in dit licht de constatering worden bezien dat de Europese Commissie niet
naar het voorstel van Eurojust luistert om juist met Latijns-Amerikaanse landen samen
te werken?
Net als eerder voor de Europolverordening is gebeurd, is de systematiek voor de totstandkoming
van samenwerkingsovereenkomsten tussen Eurojust en derde landen nu in overeenstemming
gebracht met de relevante bepalingen in het Verdrag van Lissabon. Deze zogenoemde
Lisbonisering van de rechtskaders voor agentschappen en EU wet- en regelgeving is
een generieke ontwikkeling waarbij de rol- en taakverdeling tussen de EU instellingen
in overeenstemming wordt gebracht met het Verdrag waarmee de lidstaten toentertijd
hebben ingestemd. Sinds de inwerkingtreding van de Eurojustverordening in december
2019 van kracht werd, zijn de rol en het beleid van Eurojust op het gebied van externe
betrekkingen daarmee anders geworden. Eurojust werkt nu nauw samen met de Europese
Commissie om vierjarige strategieën te ontwikkelen om zijn internationale bereik op
operationeel niveau te vergroten (zie art. 52, eerste lid van de Eurojustverordening).
In deze strategieën wordt aangegeven met welke derde landen en internationale organisaties
er een operationele behoefte aan samenwerking is. Op aanbeveling van de Commissie
verstrekt de Raad een mandaat aan de Commissie om onderhandelingen te starten en zullen
internationale overeenkomsten voor samenwerking met Eurojust voortaan worden gesloten
door de Raad en het Europees Parlement overeenkomstig artikel 218 VWEU. De aanbeveling
van de Commissie ten aanzien van de voorgestelde lijst van landen staat in het licht
van behoeftestelling door Eurojust ter discussie binnen het College van Eurojust en
de Raad. Nederland en andere lidstaten hechten sterk aan het vervullen van de operationele
behoefte van Eurojust en aan het beschermen van fundamentele mensenrechten.
Waarom is er voor gekozen de Raad in één keer om toestemming te vragen de onderhandelingen
met tien derde landen te starten en niet tien keer afzonderlijk? Deelt u de mening
dat afzonderlijke toestemming voor onderhandelingen per land leidt tot een betere
inhoudelijke toetsing? Welke conclusie verbindt u aan de constatering op pagina 2
van het fiche dat «bij de opstelling van de lijst landen geopolitieke aspecten een
relatief grote rol hebben gespeeld en dat, omgekeerd, de aanbeveling van de Commissie
niet volledig rekening houdt met de prioritaire landen die Eurojust zelf heeft geïdentificeerd»?
De Commissie heeft er ditmaal voor geopteerd een enkel voorstel te doen dat alle derde
landen omvat waarmee Eurojust in haar optiek een samenwerkingsovereenkomst zou moeten
sluiten en heeft dat per land onderbouwd. Dat gegeven betekent vanzelfsprekend niet
dat de Raad de onderbouwing van de keuze voor individuele landen op de lijst niet
kritisch zou kunnen toetsen. Een aanzienlijk aantal lidstaten, waaronder ook Nederland,
steunt daarom het voorstel van het Portugese Voorzitterschap om de voorgestelde lijst
uit te breiden met Argentinië, Brazilië en Colombia, zoals ook Eurojust aanvankelijk
had gevraagd. De Commissie beraadt zich op dit moment nog op dat verzoek. Het kabinet
heeft er bij de Commissie op aangedrongen binnen de lijst een nadere prioritering
te maken en zich in eerste aanleg te richten op onderhandelingen met die derde landen
waar gelet op de dataprotectie-standaards en mensenrechtensituatie het snelst overeenstemming
lijkt te kunnen worden bereikt over een samenwerkingsovereenkomst.
In hoeverre kunnen deze overeenkomsten ertoe leiden dat Nederlandse justitiële gegevens
die onderdeel zijn van een onderzoek in samenwerking met Eurojust bij derde landen
terecht zullen komen? Ook als deze samenwerkingsverbanden, zoals op pagina 2 van het
fiche staat, «op zich echter geen grondslag vormen voor de uitwisseling van persoonsgegevens».
Wat betekent «op zich» in deze zin? Waarom legt u de nadruk op de mate van dataprotectie
in deze derde landen in het fiche wanneer deze overeenkomsten niet tot datadeling
gaan leiden?
De door u aangehaalde passage in het BNC-fiche heeft betrekking op de samenwerkingsverbanden
(«working arrangements»), bedoeld in artikel 47, derde lid van de Eurojustverordening.
Het onderhavige voorstel heeft betrekking op samenwerkingsovereenkomsten in de zin
van artikel 56, tweede lid, onder c van de Eurojustverordening. Die kunnen anders
dan de eerderbedoelde samenwerkingsverbanden wel degelijk de juridische grondslag
voor uitwisseling van persoonsgegevens vormen. Tegen die achtergrond is het dus voorstelbaar
dat ook van oorsprong Nederlandse justitiële gegevens aan derde landen worden verstrekt,
zij het dat dit uiteraard enkel kan gebeuren met inachtneming van de daarvoor in de
Eurojustverordening en desbetreffende samenwerkingsovereenkomst geldende voorwaarden,
waaronder voorafgaande toestemming van Nederland voor doorgifte van de gegevens (zie
artikel 56, eerste lid, onder c van de Eurojustverordening).
Hoe gaat de Europese Commissie erop toezien dat deze landen, waarvan sommige landen
diverse mensenrechten schenden, deze samenwerking niet misbruiken voor andere doeleinden?
Kan deze samenwerking er in het bijzonder toe leiden dat regeringen in landen waar
de staatsmachten niet voldoende zijn gescheiden deze samenwerking kunnen misbruiken
voor politieke doeleinden? Zo nee, welke waarborgen zijn er voorzien of gaat u eisen?
Kunt u een voorbeeld schetsen van mensenrechtenschendingen die dusdanig ernstig zijn
dat ze een dergelijke samenwerkingsovereenkomst in de weg zou staan?
Ingevolge artikel 56, tweede lid van de Eurojustverordening ziet de Commissie toe
op dergelijke aspecten tijdens de onderhandelingen met het desbetreffende derde land.
De European Data Protection Supervisor zal zich uitspreken over de dataprotectie-aspecten
van het voorstel. Zodra de samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen, is het
primair aan Eurojust om deze monitoringsrol te vervullen. Daarnaast zal de European
Data Protection Supervisor ongetwijfeld aandacht besteden aan de naleving van de dataprotectievoorwaarden
van deze overeenkomsten in het kader van zijn monitoringrol Overigens wil het feit
dat een land op de lijst staat niet zeggen dat er ook automatisch een samenwerkingsovereenkomst
met dat land tot stand komt. Er zal in ieder geval zorgvuldig moeten worden afgewogen
of het derde land aan de voorwaarden daarvoor voldoet. Het kabinet heeft zelf zeker
aandacht voor de aspecten van de mensenrechtensituatie in sommige van de landen op
de lijst, maar kan in antwoord op uw vraag niet direct een specifieke situatie benoemen
die nu op voorhand in de weg zou staan aan de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst.
Ook na de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst heeft het kabinet overigens
het recht in voorkomende gevallen zijn goedkeuring aan doorgifte van gegevens aan
dat derde land te onthouden.
Wat is eigenlijk de doelstelling van deze overeenkomsten? Hoe wordt de rechtmatigheid
achteraf gecontroleerd? Wordt de situatie in de derde landen tijdens en na de onderhandelingen
gemonitord om eventueel vast te kunnen stellen dat de dataprotectie ondermaats is,
dat er dusdanige mensenrechtenschendingen zijn of dat de rechtsstaat dermate wordt
geschonden dat de (onderhandelingen over de) overeenkomst opgeschort of beëindigd
dient te worden?
Internationale samenwerkingsovereenkomsten stellen Eurojust in staat zijn partnerschappen
met derde landen en internationale organisaties te consolideren en hen en de lidstaten
dichter bij elkaar te brengen in de strijd tegen ernstige grensoverschrijdende criminaliteit.
Sterkere banden tussen justitiële actoren binnen en buiten de EU maken het leven moeilijker
voor georganiseerde misdaadgroepen, terroristen en andere criminelen die grensoverschrijdend
opereren, door werkpraktijken en -strategieën op elkaar af te stemmen en justitiële
samenwerking en wederzijds vertrouwen te versterken. Internationale overeenkomsten
bieden de mogelijkheid om op systematische wijze operationele informatie uit te wisselen,
inclusief bewijsmateriaal en persoonsgegevens, tussen Eurojust en de nationale autoriteiten
van de betrokken landen, evenals internationale organisaties. Iedere samenwerkingsovereenkomst
tussen Eurojust en een derde land bevat bepalingen over periodieke evaluatie, opschorting
en eventueel beëindiging van de overeenkomst indien daartoe onverhoopt aanleiding
is.
Kunt u tot slot toelichten waarom u de consultatie van de EDPS toereikend acht en
geen consultatie van het Europees Comité voor gegevensbescherming nodig acht zoals
uit het fiche blijkt?
Het kabinet meent dat betrokkenheid van de European Data Protection Supervisor afdoende
is om de kwaliteit van de dataprotectie-aspecten te toetsen en dat consultatie van
het Europees Comité voor gegevensbescherming, nog los van de vraag of dit daarvoor
bevoegd is, voor deze specifieke casus geen toegevoegde waarde heeft.
Overig
Tijdens het algemeen overleg over de JBZ-raad van 28 november 2019 droegen de leden
van de SP-fractie het idee aan om tot een zwarte lijst te komen van bedrijven die
zich schuldig maken aan allerlei milieudelicten. U reageerde toen enthousiast en gaf
aan dit tijdens het treffen met de Europese Commissie te bespreken. In de geannoteerde
agenda van de JBZ-raad 23 en 24 januari 2020 gaf u aan nog geen tijd te hebben gehad
het initiatief aan te dragen (Kamerstuk 32 317, nr. 582). Inmiddels zijn we een jaar verder. Wat is de stand van zaken van deze toezegging?
Na een eerste sondering bij de Europese Commissie afgelopen jaar, is het – gezien
de wens voor een zwarte lijst van bedrijven die zich schuldig maken aan allerlei milieudelicten
een noviteit is binnen de EU en dit een sanctionerend karakter heeft – dit jaar een
goed moment om verder met deze wens aan de slag te gaan. De Commissie heeft aangegeven
de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008
inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht te willen actualiseren.
Het voorstel van de Commissie ter herziening van de richtlijn is voorzien in het vierde
kwartaal van 2021. In de aanloop naar de voorstel tot herziening zal in de ambtelijke
overleggen ook het voorstel tot het opstellen van een zwarte lijst worden ingebracht.
Op dit moment is nog niet duidelijk of hier bij de andere lidstaten draagvlak voor
is.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier