Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Wijziging verordening financiële benchmarks
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2991
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 december 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 18 september 2020 over het Fiche:
Wijziging verordening financiële benchmarks (Kamerstuk 22 112, nr. 2920).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 oktober 2020 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 30 november 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Buisman
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche
over het voorstel tot wijziging van verordening financiële benchmarks. Zij onderkennen
het probleem dat afschaffing van enkele benchmarks, in het bijzonder het fraudegevoelig
gebleken London Interbank Offered Rate (Libor), heeft voor bestaande, langlopende contracten. Deze leden kunnen zich vinden
in de positie van het kabinet.
De leden van de VVD-fractie hebben zorgen over de reikwijdte van het voorstel. Zo
wordt de Europese Commissie gemachtigd om bij het verdwijnen van een cruciale benchmark
een vervangende benchmark aan te wijzen. Het gaat hier voornamelijk om ingrijpen bij
contracten tussen private partijen. Hoe kan de Minister garanderen dat de Europese
Commissie deze bevoegdheid alleen in zeer uitzonderlijke gevallen gebruikt? Hoe wordt
de voorwaarde van «grote disruptieve gevolgen» precies vormgegeven?
Deze leden vragen zich af of Nederlandse ondernemingen voldoende op de hoogte zijn
van het verdwijnen van voor hen relevante benchmarks en de gevolgen daarvan. Ligt
hier een overheidstaak, bijvoorbeeld door bedrijven te informeren?
De Minister van Financiën geeft aan dat de transitionele periode, waarbij financiele
benchmarks uit derde landen, zelfs zonder equivalentiebepaling, kunnen worden gebruikt,
per 2022 afloopt. Zijn er voldoende voorbereidingen getroffen voor het aflopen van
deze transitionele periode? Kan de Minister van Financiën een inschatting maken hoeveel
benchmarks momenteel van deze mogelijkheid gebruik maken?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorstel de verplichting voor nationale
toezichthouders om te monitoren bevat en aan de Europese Autoriteit voor effecten
en markten (ESMA) en de Europese Commissie te rapporteren in hoeverre een aangewezen
vervangende benchmark frustratie van legacy contracten en bijbehorende negatieve economische gevolgen voorkomt. Kan het kabinet
aangeven wat dit voor financiële gevolgen heeft voor de toezichthouders, zodra zij
deze extra werkzaamheden krijgen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van de Wijziging verordening
financiële benchmarks. Zij hebben daarom nog enige vragen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën hoe hij concreet de integriteit
en betrouwbaarheid van financiële benchmarks denkt te verbeteren na grote schandalen
zoals de Libor-affaire. Zij vragen de Minister van Financiën of deze wijziging ingegeven
is door de financiële sector. Hoe gaat de Minister van Financiën toegang van bepaalde
beleggers en bedrijven tot financiële markten reguleren om meer vertrouwen in financiële
markten en hun benchmarks te krijgen?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën wat de risico’s zijn van
het verdwijnen van Libor. Zij vragen dit, omdat eind 2021 de publicatie van de Libor-benchmark
verdwijnt. Waarom moet een bepaalde index gebruikt worden in de prijsstelling van
financiële intrumenten en contracten? Levert dit niet per definitie fraude op?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën hoe hij denkt fraude in
de toekomst tegen te gaan, zeker nu toegang tot de financiële markten met een aantal
maatregelen van de EU wordt versoepelt.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën of hij de financiële sector
niet veel meer moet reguleren om dergelijke prijsafspraken tegen te gaan. Waarom stemt
de Minister van Financiën in met de soevereiniteitsoverdracht aan de Europese Commissie
om zelf een nieuwe benchmark in te stellen voor die contracten, na consultatie met
belanghebbenden? Moet hier niet meer toezicht op plaatsvinden?
De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over het standpunt van het kabinet dat in
beginsel terughoudendheid betracht wat betreft overheidsinterventie bij benchmarks
die verdwijnen. Zij vragen de Minister van Financiën waarom hij na bovenstaande schandalen
veel meer overheidsinterventie toepast. Is de concurrentiepositie van het Europese
bedrijfsleven niet veel beter geborgd door een betrouwbare, gereguleerde financiële
markt?
De leden van de SP-fractie zijn erover verbijsterd dat het kabinet zich afvraagt wat
de toegevoegde waarde is van rapportageverplichtingen bij valutabenchmarks. Begrijpt
de Minister van Financiën waarom deze rapportageverplichtingen ooit zijn ingesteld?
II Reactie van de Minister
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD en SP inzake het BNC-fiche over de wijziging van de verordening
financiële benchmarks (Kamerstuk 22 112, nr. 2920). Bij de volgorde van de beantwoording is de volgorde van de inbreng van het schriftelijk
overleg aangehouden.
De leden van de VVD-fractie hebben zorgen over de reikwijdte van het voorstel. Zo
wordt de Europese Commissie gemachtigd om bij het verdwijnen van een cruciale benchmark
een vervangende benchmark aan te wijzen. Het gaat hier voornamelijk om ingrijpen bij
contracten tussen private partijen. Hoe kan de Minister garanderen dat de Europese
Commissie deze bevoegdheid alleen in zeer uitzonderlijke gevallen gebruikt?
De Europese Commissie kan de bevoegdheid om een vervangende benchmark aan te wijzen
bij het verdwijnen van een cruciale benchmarks alleen gebruiken wanneer aan een aantal
voorwaarden is voldaan. Ten eerste kan de bevoegdheid alleen worden ingezet indien
de stopzetting van de cruciale benchmark een significante verstoring van het functioneren
van de financiële markten kan veroorzaken. Ten tweede moet er één van de volgende
gebeurtenissen hebben plaatsgevonden:
1) de bevoegde autoriteit van de beheerder van de betreffende benchmark heeft aangekondigd
dat de representativiteit van de benchmark niet meer kan worden hersteld; of
2) de beheerder van de cruciale benchmark of de bevoegde autoriteit van de beheerder
heeft een publieke verklaring uitgebracht waarin is aangekondigd dat de beheerder
de benchmark zal stopzetten en er geen andere partij is die het beheer van de benchmark
zal overnemen.
Vervolgens werkt de vervangende benchmark alleen door in contracten en financiële
instrumenten waar, op de dag dat de vervangende benchmark in werking treedt, een verwijzing
naar de verdwijnende benchmark is opgenomen en er geen geschikte terugvalbenchmark
is overeengekomen. Het staat partijen uiteraard vrij om elk moment een andere terugvaloptie
af te spreken.
De vervangende benchmark wordt aangewezen via een uitvoeringshandeling. Op de totstandkoming
hiervan is artikel 50, tweede lid, van de verordening financiële benchmarks van toepassing,
waarmee wordt geborgd dat de Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande
uit vertegenwoordigers van alle lidstaten. In de algemene inzet van de Raad is tevens
verduidelijkt dat de Commissie bij het opstellen van het uitvoeringsbesluit rekening
zal houden met eventuele aanbevelingen van de centrale bank van de jurisdictie waarbinnen
de verdwijnende benchmark wordt beheerd, van de toezichthouder van de beheerder en
van de European Securities and Markets Authority (ESMA). Ook dient de Commissie op grond van het Raadsakkoord een publieke consultatie
te houden. Een duidelijker proces omtrent de totstandkoming van het uitvoeringsbesluit
was onder meer een Nederlandse wens. Ik steun daarom deze additionele procesvereisten;
op deze manier wordt de Commissie in staat gesteld om met een zo breed mogelijk gedragen
uitvoeringsbesluit te komen.
Hoe wordt de voorwaarde van «grote disruptieve gevolgen» precies vormgegeven?
Ten aanzien van «grote disruptieve gevolgen» zal moeten worden gekeken naar de onderliggende
waarde van contracten die de betreffende benchmark vertegenwoordigt en de mate waarin
contracten over terugvalopties beschikken voor het geval de gebruikte benchmark verdwijnt.
Indien een benchmark verdwijnt die niet veel wordt gebruikt, zal het risico op negatieve
spill-over effecten gering zijn. Ook in een situatie waarin nagenoeg alle contracten beschikken over
een goede terugvaloptie zullen er hoogstwaarschijnlijk geen disruptieve gevolgen plaatsvinden.
Bij de stopzetting van een cruciale benchmark zal echter al snel sprake zijn van potentieel
grote disruptieve gevolgen, gelet op de aard van een cruciale benchmark. Een cruciale
benchmark is, kort gezegd, gedefinieerd als een benchmark die wordt gebruikt als referentie
voor financiële instrumenten of financiële overeenkomsten of voor de meting van de
prestaties van beleggingsfondsen met een totale onderliggende waarde van ten minste
€ 500 miljard. De stopzetting van een cruciale benchmark zal doorgaans dan ook grote
disruptieve gevolgen voor het globale financiële stelsel teweeg brengen. Uiteindelijk
is het aan de Europese Commissie om per geval te beoordelen of er daadwerkelijk sprake
is van mogelijk grote disruptieve gevolgen.
Deze leden vragen zich af of Nederlandse ondernemingen voldoende op de hoogte zijn
van het verdwijnen van voor hen relevante benchmarks en de gevolgen daarvan. Ligt
hier een overheidstaak, bijvoorbeeld door bedrijven te informeren?
De Nederlandse financiële toezichthouders Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de
Nederlandsche Bank (DNB) hebben al meerdere malen publiekelijk aandacht besteed aan
de stopzetting en hervorming van bepaalde cruciale benchmarks. De focus lag hierbij
op het bereiken van financiële ondernemingen die onder toezicht van de AFM en DNB
staan. Zo hebben AFM en DNB in april 2019 gezamenlijk een brief verstuurd aan grote
bij hen onder toezicht staande financiële ondernemingen over de stopzetting dan wel
hervorming van de cruciale benchmarks LIBOR, EONIA en EURIBOR en de risico’s die hiermee
gepaard gaan. De financiële ondernemingen zijn hierin opgeroepen om zich op tijd voor
te bereiden op eventuele transities naar alternatieve benchmarks. Ook hebben de AFM
en DNB in juni jl. een uitvraag gedaan bij financiële ondernemingen om de voortgang
van de transitie naar alternatieve benchmarks bij deze ondernemingen te monitoren.
Tot januari 2022 zal deze uitvraag halfjaarlijks plaatsvinden. Daarbij ligt er ook
een verantwoordelijkheid bij financiële ondernemingen zelf om hun klanten, waar relevant,
te informeren over de eventuele gevolgen van het verdwijnen van bijvoorbeeld LIBOR.
De Minister van Financiën geeft aan dat de transitionele periode, waarbij financiele
benchmarks uit derde landen, zelfs zonder equivalentiebepaling, kunnen worden gebruikt,
per 2022 afloopt. Zijn er voldoende voorbereidingen getroffen voor het aflopen van
deze transitionele periode?
De transitieperiode is mede ingesteld om beheerders van benchmarks uit derde landen
in de gelegenheid te stellen om erkenning of bekrachtiging te verkrijgen ten aanzien
van de door hen beheerde benchmarks die (tevens) in de Europese Unie worden gebruikt
of om een vergunning in de Unie aan te vragen. De Europese Commissie heeft nog geen
jurisdicties van buiten de Europese Unie equivalentie kunnen verlenen, omdat andere
jurisdicties (nog) geen wettelijke vereisten kennen die vergelijkbaar zijn met die
van de Europese benchmarkverordening, hetgeen een vereiste is voor equivalentie.
In internationale gremia is veel aandacht besteed aan de ontwikkelingen op het gebied
van cruciale benchmarks en de transitieperiode van de Europese benchmarkverordening.
Hierdoor zijn ook andere jurisdicties hiervan goed op de hoogte. In de afgelopen periode
hebben verschillende benchmarkbeheerders van buiten de Unie zich gemeld bij de Europese
toezichthouders. Met name Duitsland, Frankrijk en Nederland ontvangen veel aanvragen
voor een vergunning, erkenning of bekrachtiging. In Nederland hebben zich zo’n tien
beheerders uit een derde land zich gemeld.
Overigens is in de algemene inzet van de Raad een verlenging van de transitieperiode
van vier jaar opgenomen. Nederland was daar geen voorstander van. Eerder is de einddatum
van de transitieperiode al eens met twee jaar verlengd naar eind 2021. Deze verlenging
was ingegeven door de vrees dat het Europese bedrijfsleven niet langer bepaalde valutabenchmarks
zou kunnen gebruiken om risico’s af te dekken. Die kwestie wordt met onderhavig voorstel
opgelost, doordat de Commissie de bevoegdheid krijgt bepaalde valutabenchmarks uit
derde landen uit te zonderen van de reikwijdte van de verordening financiële benchmarks.
Mij zijn geen signalen bekend die op dit moment een verdere verlenging van de transitieperiode
rechtvaardigen. Ik zal dit punt tijdens de triloog nogmaals aan de orde brengen.
Kan de Minister van Financiën een inschatting maken hoeveel benchmarks momenteel van
deze mogelijkheid gebruik maken?
De aanvraag voor vergunning, erkenning of bekrachtiging vindt plaats op het niveau
van de beheerder. Deze kan vervolgens meerdere benchmarks onder zijn beheer hebben.
Volgens de AFM maken er in Nederland op dit moment vijf beheerders van buiten de Europese
Unie gebruik van bekrachtiging dan wel erkenning.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorstel de verplichting voor nationale
toezichthouders om te monitoren bevat en aan de Europese Autoriteit voor effecten
en markten (ESMA) en de Europese Commissie te rapporteren in hoeverre een aangewezen
vervangende benchmark frustratie van legacy contracten en bijbehorende negatieve economische
gevolgen voorkomt. Kan het kabinet aangeven wat dit voor financiële gevolgen heeft
voor de toezichthouders, zodra zij deze extra werkzaamheden krijgen?
De AFM geeft aan dat het voor marktpartijen lastig is om inzicht te krijgen in het
aantal contracten dat gebruik maakt van benchmarks en de bijbehorende financiële omvang.
Dit maakt het voor de nationale toezichthouders lastig om in kaart te brengen in hoeverre
een aangewezen vervangende benchmark frustratie van legacy contracten en bijbehorende negatieve economische gevolgen voorkomt. Naar verwachting
van de AFM zullen deze werkzaamheden extra capaciteit vereisen. Het is echter nog
niet duidelijk om hoeveel extra werkzaamheden het gaat.
Overigens had een ruime meerderheid van de lidstaten twijfels bij de voorgestelde
rapportageverplichtingen, waardoor deze niet in de algemene inzet van de Raad zijn
opgenomen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën hoe hij concreet de integriteit
en betrouwbaarheid van financiële benchmarks denkt te verbeteren na grote schandalen
zoals de Libor-affaire. Zij vragen de Minister van Financiën of deze wijziging ingegeven
is door de financiële sector. Hoe gaat de Minister van Financiën toegang van bepaalde
beleggers en bedrijven tot financiële markten reguleren om meer vertrouwen in financiële
markten en hun benchmarks te krijgen?
In navolging van de fraude rondom benchmarks als EURIBOR en LIBOR is in Europees verband
gewerkt aan de verordening financiële benchmarks.1Deze verordening is sinds januari 2018 van toepassing en biedt een regelgevend kader
voor de totstandkoming en het gebruik van benchmarks in de Europese Unie met als doel
de integriteit, de betrouwbaarheid en de geschiktheid van financiële benchmarks te
verbeteren. Op grond van de verordening financiële benchmarks geldt onder meer dat
beheerders van benchmarks vergunningplichtig zijn geworden en onder doorlopend toezicht
staan. Beheerders, de partijen die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van
benchmarks, moeten voldoen aan allerhande eisen die erop zijn gericht belangenconflicten
in het totstandkomingsproces te voorkomen en de kwaliteit van inputgegevens en gebruikte
methodologieën te waarborgen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën wat de risico’s zijn van
het verdwijnen van Libor. Zij vragen dit, omdat eind 2021 de publicatie van de Libor-benchmark
verdwijnt. Waarom moet een bepaalde index gebruikt worden in de prijsstelling van
financiële intrumenten en contracten? Levert dit niet per definitie fraude op?
Het risico van de stopzetting heeft te maken met het feit dat een aanzienlijk deel
van de contracten die aan LIBOR refereren geen terugvaloptie bevatten. Bovendien zal
het voor contractpartijen onmogelijk zijn om voor al deze contracten nog een terugvaloptie
uit te onderhandelen voor 2022, de datum waarop de Engelse toezichthouder heeft aangegeven
LIBOR niet langer te ondersteunen. Indien LIBOR wordt stopgezet, is de waarde van
de contracten zonder terugvaloptie niet meer te bepalen. Dit leidt ertoe dat contractpartijen
te maken zullen krijgen met rechtsonzekerheid wat betreft de geldigheid en afdwingbaarheid
van hun contractuele verplichtingen. De rechtsonzekerheid en de potentieel ongunstige
economische effecten die kunnen voortvloeien uit moeilijkheden om de contractuele
verplichtingen te kunnen afdwingen, zullen een risico vormen voor de financiële stabiliteit
van de Unie.
Wat betreft het gebruik van benchmarks geldt dat deze een belangrijke functie hebben
in de prijsstelling van verschillende soorten contracten. Een benchmark meet een bepaalde
economische realiteit en geeft daarmee een inschatting voor bijvoorbeeld een bepaalde
rente, een grondstofprijs of een wisselkoers. Deze geschatte waarde wordt door partijen
vervolgens gebruikt in de prijsstelling van een contract, omdat dit naar mening van
partijen de beste graadmeter vormt voor een bepaalde prijs(ontwikkeling). Twee partijen
komen bijvoorbeeld overeen dat partij A over drie maanden een partij graan zal leveren
tegen de dan geldende gemiddelde prijs voor graan. Deze gemiddelde prijs geldt dan
als benchmark. Zonder een dergelijk instrument zouden partijen niet tot goede afspraken
kunnen komen en zouden bepaalde risico’s niet goed afgedekt kunnen worden. Het gebruik
van een benchmark levert derhalve niet per definitie fraude op.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën hoe hij denkt fraude in
de toekomst tegen te gaan, zeker nu toegang tot de financiële markten met een aantal
maatregelen van de EU wordt versoepelt.
Voor zover de leden van de SP-fractie doelen op het voorstel ten aanzien van bepaalde
valutabenchmarks, betekent het voorstel niet dat toegang tot de Europese financiële
markten versoepeld wordt of dat daarmee het risico op fraude met deze benchmarks wordt
vergroot. De wisselkoersen die in aanmerking komen voor de vrijstelling betreffen
valuta uit jurisdicties waarbij publicatie enkel plaats mag vinden door een lokale
beheerder (vaak een partij gelieerd aan de centrale bank) en waarbij de valuta niet
zozeer een weergave is van de onderliggende markt, maar een afspiegeling is van het
wisselkoersbeleid van de overheid van een dergelijk land. Voorbeelden zijn de valuta
van Zuid-Korea, India, Taiwan, de Filipijnen en Argentinië. Het gaat derhalve niet
om private partijen die op basis van inputgegevens een benchmark berekenen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën of hij de financiële sector
niet veel meer moet reguleren om dergelijke prijsafspraken tegen te gaan.
Voor zover de leden van de SP-fractie doelen op eerdere fraudezaken rond benchmarks
geldt ten eerste dat beheerders van benchmarks op grond van de verordening financiële
benchmarks onder doorlopend toezicht staan en dat de regels erop zijn gericht belangenconflicten
in het totstandkomingsproces te voorkomen en de kwaliteit van inputgegevens en gebruikte
methodologieën te waarborgen. Ten tweede kunnen prijsafspraken, afhankelijk van de
precieze situatie, in strijd zijn met het Europese mededingingsrecht. Zo heeft de
Europese Commissie eerder een aantal banken beboet vanwege ongeoorloofde samenwerking
met betrekking tot de prijsstelling van rentederivaten, waaronder samenwerking aangaande
de vaststelling van EURIBOR.2 Ik zie dan ook geen reden om op dit punt met nadere regels te komen.
Waarom stemt de Minister van Financiën in met de soevereiniteitsoverdracht aan de
Europese Commissie om zelf een nieuwe benchmark in te stellen voor die contracten,
na consultatie met belanghebbenden? Moet hier niet meer toezicht op plaatsvinden?
De bevoegdheid van de Commissie om een vervangende benchmark vast te stellen geldt
ten aanzien van benchmarks waarvan de publicatie stopgezet wordt en waarvan de stopzetting
kan resulteren in een aanzienlijke verstoring van het functioneren van financiële
markten in de Unie. De Commissie kan derhalve alleen ingrijpen als de problemen die
door stopzetting van een benchmark kunnen ontstaan zich in de Europese Unie voordoen.
In een dergelijk geval zou optreden op het niveau van de individuele lidstaten brengt
de problemen niet oplossen. Bovendien brengt ingrijpen op lidstaat niveau het risico
met zich mee dat een ongelijk speelveld ontstaat en dat de doeltreffendheid van de
aanpak van de problemen wordt ondergraven.
Op de totstandkoming van het uitvoeringsbesluit van de Commissie waarmee een vervangende
benchmarks wordt aangewezen is artikel 50, tweede lid, van de verordening financiële
benchmarks van toepassing. Hiermee wordt geborgd dat de Commissie wordt bijgestaan
door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van alle lidstaten. In de algemene
inzet van de Raad is tevens verduidelijkt dat de Commissie bij het opstellen van het
uitvoeringsbesluit rekening zal houden met eventuele aanbevelingen van de centrale
bank van de jurisdictie waarbinnen de verdwijnende benchmark wordt beheerd, van de
toezichthouder van de beheerder en van de ESMA. Ook dient de Commissie op grond van
het Raadsakkoord een publieke consultatie te houden. Een duidelijker proces omtrent
de totstandkoming van het uitvoeringsbesluit was onder meer een Nederlandse wens.
Ik steun daarom deze additionele procesvereisten; op deze manier wordt de Commissie
in staat gesteld om met een zo breed mogelijk gedragen uitvoeringsbesluit te komen.
De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over het standpunt van het kabinet dat in
beginsel terughoudendheid betracht wat betreft overheidsinterventie bij benchmarks
die verdwijnen. Zij vragen de Minister van Financiën waarom hij na bovenstaande schandalen
veel meer overheidsinterventie toepast. Is de concurrentiepositie van het Europese
bedrijfsleven niet veel beter geborgd door een betrouwbare, gereguleerde financiële
markt?
De leden van de SP-fractie merken terecht op dat marktpartijen gebaat zijn bij betrouwbare
financiële markten, die adequaat gereguleerd worden en waarop effectief toezicht wordt
gehouden. Dat is waarom, zoals hierboven is toegelicht, de Europese wetgever heeft
besloten om benchmarks en de beheerders daarvan te reguleren en onder doorlopend toezicht
te plaatsen.
De terughoudendheid waar de leden van de SP-fractie aan refereren heeft betrekking
op overheidsinterventie bij het verdwijnen of stopzetten van een benchmark. Benchmarks
zijn in de kern marktgedreven en komen op initiatief van marktpartijen tot stand.
Dit marktgedreven karakter betekent dat een benchmark ook moet kunnen verdwijnen wanneer
deze niet langer voorziet in de behoefte van de markt zonder dat de overheid daar
een rol in moet spelen. Alleen wanneer het verdwijnen van een benchmark sterke negatieve
externe effecten kan hebben – wanneer de financiële stabiliteit in het geding komt
– is overheidsingrijpen gerechtvaardigd. Dit is het geval bij cruciale benchmarks.
De leden van de SP-fractie zijn erover verbijsterd dat het kabinet zich afvraagt wat
de toegevoegde waarde is van rapportageverplichtingen bij valutabenchmarks. Begrijpt
de Minister van Financiën waarom deze rapportageverplichtingen ooit zijn ingesteld?
De rapportageverplichtingen waar de leden van de SP-fractie naar verwijzen, zijn onderdeel
van het voorstel en gelden derhalve op dit moment nog niet. Het kabinet heeft vraagtekens
bij de rapportageverplichtingen zoals voorgesteld door de Commissie, omdat ten eerste
het doel van de rapportageverplichtingen niet duidelijk is. Ten tweede geldt dat de
toezichthouder niet zonder meer over de data beschikt die aan de Commissie en ESMA
gerapporteerd moet worden, waarmee uitvraag onder marktpartijen noodzakelijk wordt
en bijgevolg additionele administratieve lasten worden gecreëerd (zonder dat duidelijk
is waarom).
Een ruime meerderheid van de lidstaten had dezelfde twijfels bij de rapportageverplichting,
waardoor dit element niet in de algemene inzet van de Raad is opgenomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
H.P.C. Buisman, adjunct-griffier