Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 570 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2021
Nr. 8
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 27 oktober 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast
met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit
te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 30 september 2020 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 20 oktober 2020 zijn ze door de Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Meijers
1
Kunt u in een tabel aangeven welk percentage van de begroting van 2021 wordt uitgegeven
via maatschappelijke organisaties, welk percentage via bedrijven, welk percentage
via multilaterale instellingen, en welk percentage via overheden in ontvangende landen?
Kunnen deze percentages ook worden gegeven voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020?
Antwoord:
Voor de jaren 2017–2019 gelden de volgende percentages ten opzichte van het totale
budget voor Official Development Assistance (ODA).
% ten opzichte van het totale ODA-budget
2017
2018
2019
Overheid in ontvangende landen
1,6
1,2
1,5
Maatschappelijke organisaties
17,8
18,1
17,7
Multilaterale organisaties
34,8
42,6
42,7
Bedrijven
5,1
5,7
5,8
Andere kanalen
40,7
32,4
32,3
Het totale ODA-budget bestaat, behalve uit de BHOS-begroting ook uit ODA-budget op
de begrotingen van BZ, JenV, OCW, Financiën, IenW en LNV. Zie hiervoor ook de HGIS-nota
2021.
Bij de inzet van de middelen op de BHOS-begroting wordt niet gestuurd op kanalen.
BHOS kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting het
beste kan worden bereikt. Achteraf is duidelijk via wel kanaal is gefinancierd. De
totale uitgaven voor 2020 zijn nog niet bekend. Daarom bevatten de antwoorden op de
vragen 1, 2, 3, en 14 informatie uit het verleden, waarbij 2019 de meest recente gegevens
zijn.
Als we alleen de ODA-uitgaven op de BHOS-begroting in beschouwing nemen leidt dat
tot de volgende percentages:
% ten opzichte van ODA op de BHOS begroting
2017
2018
2019
Overheid in ontvangende landen
2,6
2,0
2,3
Maatschappelijke organisaties
27,6
28,4
27,6
Multilaterale organisaties
45,5
45,3
45,3
Bedrijven
8,1
8,9
9,4
Andere kanalen
16,2
15,4
15,4
2
Welk deel (procentueel) van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(BuHa-OS) wordt besteed via het maatschappelijk middenveld?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 1.
3
Welk deel (procentueel) van de BuHa-OS begroting wordt besteed via multilaterale organisaties?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 1.
4
Kunt u schematisch weergeven op welke begrotingen en welke bijbehorende begrotingsmomenten
de middelen in het kader van het AIV-advies «Nederland en de wereldwijde aanpak van
COVID-19» aan de begroting worden toegevoegd (en middels kasschuif in latere jaren
worden bezuinigd)? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Over de inhoud van het steunpakket in het kader van het AIV-advies «Nederland en de
wereldwijde aanpak van COVID-19» bent u reeds per Kamerbrief (Kabinetsreactie op briefadvies
nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» van de AIV, 10 juli 2020,
kst.
33 625 nr. 320) geïnformeerd.
De reguliere begrotingsmomenten zijn de miljoenennota (Prinsjesdag), de najaarsnota
en de voorjaarsnota. De middelen van het steunpakket zijn bij miljoenennota aan de
begrotingen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (EUR 139 miljoen),
Buitenlandse Zaken (EUR 8 miljoen) en Defensie (EUR 3 miljoen) toegevoegd. In de begroting
van BHOS voor 2021 is de besteding van het budget (conform de Kabinetsreactie) in
een overzicht gedetailleerd weergegeven en ook op de thema artikelen voor 2020 zichtbaar.
Bij najaarsnota wordt uw Kamer met de tweede suppletoire begroting 2020 nogmaals geïnformeerd
over de verdeling van deze middelen.
Het steunpakket in het kader van het AIV-advies «Nederland en de wereldwijde aanpak
van COVID-19» is gedekt uit generale middelen en aan de BHOS begroting voor 2020 toegevoegd.
Deze middelen worden in 2020 uitgegeven en niet geraakt door de kasschuiven van latere
jaren.
5
Welk percentage van de bestede of te besteden middelen wordt in minst ontwikkelde
landen besteed? Om welke bedragen en landen gaat het?
Antwoord:
Ongeveer de helft van de uitgaven op de BHOS begroting zijn naar land gespecificeerd.
De andere helft (wereldwijd) is niet naar land gespecificeerd en bestaat bijvoorbeeld
uit ongeoormerkte bijdragen aan organisaties. Ook humanitaire uitgaven worden vooraf
niet naar land gespecificeerd.
Van het deel dat naar land kan worden gespecificeerd, wordt een 63 procent in minst
ontwikkelde landen besteed. Het is logisch dat een groot deel van de «wereldwijde»
uitgaven ook in de minst ontwikkelde landen zal worden uitgegeven. Echter, omdat dit
deel niet naar land is gespecificeerd kan niet worden aangegeven hoe groot dat deel
precies is.
Hieronder een overzicht van de minst ontwikkelde landen die in 2021 meer dan EUR 1
miljoen ontvangen:
Het gaat om de volgende landen en regio’s (bedragen in EUR x1.000):
Afghanistan
41.426
Angola
2.130
Bangladesh
49.287
Benin
34.633
Bhutan
3.336
Burkina Faso
30.855
Burundi
36.226
Cambodja
4.941
Centraal-Afrikaanse Republiek
6.003
Democratische Republiek Congo
12.949
Eritrea
2.218
Ethiopië
126.538
Gambia
1.865
Guinee
4.176
Haïti
3.111
Jemen
24.929
Laos
2.574
Lesotho
1.521
Liberia
5.676
Madagaskar
3.057
Malawi
11.807
Mali
60.969
Mauritanië
4.169
Mozambique
55.767
Myanmar
12.889
Nepal
7.091
Niet gespecificeerd Wereldwijd
55.794
Niger
48.244
Oeganda
97.988
Regionaal Afrika
4.495
Regionaal Grote Meren
32.200
Rwanda
37.038
Senegal
14.415
Sierra Leone
3.754
Soedan
14.275
Somalië
26.307
Tanzania
43.383
Togo
2.797
Tsjaad
2.893
Zambia
14.942
Zuid-Soedan
41.959
6
Welk percentage van de bestede of te besteden middelen wordt buiten de focus- en partnerlanden
(of regio’s) besteed? Kunt u dit getal uitdrukken in een percentage en een overzicht
verschaffen van de landen buiten deze lijst om, waar geld wordt besteed?
Antwoord:
Een belangrijk deel – circa de helft – van de bestedingen wordt ingezet voor programma’s
en organisaties waarbij de geografische focus vanwege de aard van het werk niet (vooraf)
is vastgesteld. (zie toelichting in bijlage 5 HGIS-nota). In de BHOS-nota Investeren
in Perspectief (Kamerstuk 34 952, nr. 1) is aangegeven dat het programmabudget in de focusregio’s in de loop van deze kabinetsperiode
toeneemt met ten minste een derde. Dit doel zal (ruimschoots) worden gehaald. Van
de wel naar land of regio te specificeren begrotingsmiddelen wordt in 2021 naar verwachting
circa 46 procent buiten de focusregio’s besteed. Bijlage 5 van de HGIS-nota 2021 biedt
daarvan het overzicht. Zie voor het verloop van de budgetten ook het antwoord op vraag
52.
Buiten de focusregio’s zijn gedelegeerde budgetten voorzien voor de posten in Afghanistan,
Burundi, Benin, Mozambique en Bangladesh en (nog) in de afbouwlanden Indonesië, Ghana
en Rwanda. Voor de volledige lijst zie het antwoord op vraag 48.
Het gaat hierbij om de directe uitgaven en een inschatting van de indirecte uitgaven
via intermediaire organisaties zoals internationale NGO’s en multilaterale organisaties.
7
Kan in een overzicht weer worden gegeven welk percentage van de bestede of te besteden
middelen in landen van de OESO, aangrenzende landen van Europa en andere landen wordt
besteed? Om welke bedragen en landen gaat het?
Antwoord:
In dit antwoord wordt de categorie «aangrenzend aan Europa» verstaan als de Midden
Oosten en Noord Afrika (MENA) regio.
Van het BHOS-budget wordt in 2021 0,06 procent in landen van de OESO besteed en ongeveer
8 procent in de regio Midden Oosten en Noord Afrika. Het resterende budget (92 procent)
wordt in overige DAC landen uitgegeven of niet naar land gespecificeerd (wereldwijd).
In onderstaande tabel worden de verwachte ODA uitgaven en percentages in 2021 getoond.
2021
Euro (x1.000)
MENA landen
Algerije
5.549
0,19%
Egypte
38.172
1,30%
Irak
34.505
1,17%
Jemen
24.929
0,85%
Jordanië
40.093
1,36%
Libanon
34.415
1,17%
Libië
3.450
0,12%
Marokko
5.556
0,19%
Palestijnse Gebieden
30.977
1,05%
Tunesië
20.045
0,68%
Subtotaal
237.691
8,08%
OESO landen
Chili
145
0,00%
Mexico
672
0,02%
Turkije
870
0,03%
Subtotaal
1.687
0,06%
Overige landen
1.211.548
41,16%
Regionaal of wereldwijd
1.492.598
50,71%
Totaal generaal
2.943.525
100,00%
Het gaat hierbij om de directe uitgaven en een inschatting van de indirecte uitgaven
via intermediaire organisaties zoals bijvoorbeeld internationale NGO’s en multilaterale
organisaties.
Voor een volledige lijst van landen en bedragen zie het antwoord op vraag 48.
8
Stelt deze begroting middelen beschikbaar voor de Product Development Partnerschips
(PDPs)?
Antwoord:
Ja.
9
Wanneer is het onderzoek naar de PDPs afgerond?
Antwoord:
In verband met de afloop van het derde subsidiekader in 2020 is onderzocht hoe de
PDP’s nauwer kunnen aansluiten bij de prioriteiten uit de BHOS nota, zoals ook aanbevolen
door de midterm-evaluatie uitgevoerd in 2019. Dit is door COVID-19 evenwel vertraagd.
Derhalve is besloten de bestaande PDPs met 1 jaar te verlengen.
10
Hoe worden succesvolle PDP programma's voortgezet en zijn er andere fondsen in deze
begroting beschikbaar ter bevordering van de samenwerking tussen wetenschap, NGO’s
en private sector?
Antwoord:
De bestaande PDP-partnerschappen worden met 1 jaar verlengd. In 2021 vindt nadere
besluitvorming plaats over toekomstige ondersteuning van de PDP’s.
11
Wie doet het onderzoek naar de evaluatie van de PDPs?
Antwoord:
In 2019 heeft ACT for Performance een mdi-term evaluatie uitgevoerd in 2019 door.
Op basis van deze evaluatie wordt binnen DGIS nu onderzocht hoe de PDP’s nauwer kunnen
aansluiten bij de prioriteiten uit de BHOS nota.
12
Kunt u een overzicht geven van de middelen die besteed zijn aan het versterken van
gezondheidssystemen, hetzij niet Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)?
Antwoord:
Tussen SRGR en HSS bestaat geen tegenstelling: de inzet op SRGR werkt toe naar versterking
van gezondheidsstructuren en gezondheidssysteemversterking komt ten goede aan SRGR.
Door deze verwevenheid is dit overzicht niet eenvoudig te geven. Via de SRGR-agenda
investeert Nederland nadrukkelijk in de versterking van gezondheidssystemen. Dit doen
we onder meer via onze bijdragen aan landenprogramma’s, de Global Financing Facility,
de WHO en door het versterken van het maatschappelijk middenveld. In totaal draagt
naar schatting 40% van de middelen ingezet voor gezondheid en SRGR direct bij aan
gezondheidssysteemversterking. Nederland houdt middels een studie de inzet op gezondheidssysteemversterking
in brede zin tegen het licht, waarbij ook wordt bekeken waar Nederland meerwaarde
heeft (ook in vergelijking met bijvoorbeeld andere EU landen) om de veerkracht van
deze systemen verder te versterken. Hierbij kan worden gedacht aan het vergroten van
efficiëntie door innovatieve financiering, betere coördinatie op landenniveau en betere
samenwerking met eindgebruikers van de diensten.
13
Hoeveel middelen worden er gereserveerd om het postennetwerk op economisch gebied
te versterken?
Antwoord:
Uw Kamer is geïnformeerd over de uitbreiding en versterking van het postennet, inclusief
in het economisch domein, in de Kamerbrieven 32 734, nr. 31 en 32 734, nr. 32. De hierin genoemde functies zijn inmiddels gecreëerd, inclusief voor de periode
2019–2021. Voorts is in het kader van de Brexit in de periode 2018–2.019 EUR 1 miljoen
besteed aan tijdelijke functies bij de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA).
14
Kunt u in absolute en relatieve cijfers een overzicht geven van de (geplande) uitgaven
in deze begrotingsstaat middels multilaterale instellingen en uitgaven via Nederlandse
projecten/NGO's?
Antwoord:
Ten opzichte van het totale HGIS ODA-budget (inclusief toerekeningen) werd in 2019 een bedrag van EUR 2.023 miljoen (42,7 procent) uitgegeven via het multilaterale
kanaal. Zie ook het antwoord op vraag 1. Een bedrag van EUR 840 miljoen (17,7 procent)
werd uitgegeven via het NGO-kanaal. Daarvan werd naar schatting EUR 523 miljoen (11 procent)
uitgegeven via het Nederlandse NGO kanaal.
Ten opzichte van de totale BHOS ODA-begroting werd in 2019 een bedrag van EUR 1.328 miljoen (45,3 procent) uitgegeven via het multilaterale
kanaal. Zie ook antwoord vraag 1 en 3. Een bedrag van EUR 810 miljoen (27,6 procent)
werd uitgegeven via het NGO-kanaal. Daarvan werd naar schatting EUR 518 miljoen (17,7
procent) uitgegeven via het Nederlandse NGO kanaal. Het overige deel wordt via andere
kanalen uitgegeven.
15
Zijn er extra uitgaven gepland ter versterking van de handelsrelatie met Canada?
Antwoord:
Nee, er zijn geen additionele uitgaven gepland om de goede handelsrelatie met Canada
te versterken.
16
Hoe zal het gat in de begroting van 2023, 2024 en 2025, dat gecreëerd is door de kasschuif,
gedicht gaan worden? Welke effecten zal dit hebben voor de lopende programma’s?
Antwoord:
Een daling van het ODA-budget vanwege BNI-schommelingen wordt opgevangen op het verdeelartikel
5.4. Dat is ook de functie van het verdeelartikel. De huidige daling van het ODA-budget
vanwege het gedaalde BNI is zeer fors en de buffer op het verdeelartikel was onvoldoende
groot om de daling op te vangen. Met het oog op het stabiliseren van het ODA-budget
en om zoveel mogelijk te voorkomen dat lopende programma’s zouden moeten worden vertraagd
of daarop bezuinigd, heeft het Kabinet budget uit de periode 2023–2025 naar 2020–2022
verschoven. Vanwege deze verschuiving kunnen geplande programma’s zoveel mogelijk
doorgaan. Voor de periode 2023–2025 is minder budget beschikbaar dan eerder voorzien.
In die jaren kon het budget worden verminderd zonder direct programma’s te raken,
omdat in die jaren minder budget juridisch is verplicht. Zie voor een cijfermatig
overzicht vraag 158 en 256.
Bij een grotere economische groei dan nu is voorzien, zal wel de buffer op het verdeelartikel
5.4 groeien. Dat budget zal (tenzij nodig om BNI-dalingen of fluctuaties in toerekeningen
op te vangen) uiteindelijk ten goede komen aan ODA-programma’s.
17
Welke extra inspanningen heeft Nederland gedaan zoals gevraagd in de in 2019 aangenomen
resolutie van de Algemene Vergadering van de VN (A/RES/74/83) om meer inspanningen
te plegen om de toegenomen noden van de United Nations Relief and Works Agency (UNRWA)
te lenigen?
Antwoord:
Nederland onderschrijft de uitkomsten en aanbevelingen van het rapport van de SGVN
in reactie op de telkens terugkerende financiële tekorten bij UNRWA. Mede op basis
van deze aanbevelingen is Nederland overgegaan tot een meerjarige (en daarmee voorspelbare)
core-financiering van UNRWA. Nederland pleit er in internationale fora voor dat andere
donoren een gelijksoortige stap nemen. Nederland roept tevens, samen met Europese
partners, de Arabische landen en andere regionale partners op om de financiële bijdrage
aan UNRWA aanzienlijk te verhogen. Tot slot denkt Nederland binnen de EU actief mee
over efficiëntere vormgeving van UNRWA’s dienstverlening.
18
Wat is het tekort van UNRWA op de reguliere programma’s en op de Emergency Appeals?
Antwoord:
Op het moment van schrijven bedraagt het tekort op UNRWA’s reguliere programmabudget
voor 2.020 USD 200 miljoen, op een budget van USD 806 miljoen. Het Emergency Appeal voor de Palestijnse Gebieden kampt met een tekort van USD 74,5 miljoen, op een budget
van USD 155 miljoen. Het Emergency Appeal voor Syrië kent een tekort van USD 180,4 miljoen, op een budget van USD 270 miljoen.
Het COVID-19 Appeal voor de periode augustus- december 2020 kampt met een tekort van USD 89,9 miljoen,
op een totaal van USD 94,6 miljoen.
19
Hoeveel zal Nederland in 2021 bijdragen aan de programma’s van UNRWA? Hoeveel heeft
Nederland in 2018 en 2019 bijgedragen?
Antwoord:
De jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage aan UNRWA die in de BHOS-begroting is
opgenomen bedraagt EUR 13 miljoen. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten
is het kabinet voornemens deze jaarlijkse bijdrage ook in 2021 voort te zetten. Indien
er aanleiding is voor een aanvullende bijdrage aan UNRWA, zoals ook afgelopen jaren
het geval was, dan zal het kabinet een afweging maken binnen de bestaande afspraken
over humanitaire hulp.
Nederland heeft in 2018 en in 2019 naast de vaste bijdrage van EUR 13 miljoen een
aanvullende bijdrage gedaan van EUR 6 miljoen.
20
Hoeveel door de EU en hoeveel door Nederland gefinancierde projecten in de bezette
Palestijnse Gebieden zijn door Israël sinds 2015 verhinderd en/of ongedaan gemaakt?
Antwoord:
De Verenigde Naties (UNOCHA) meldt 548 gevallen van sloop of confiscatie bij projecten
die door de EU en/of door lidstaten worden gefinancierd op de Westelijke Jordaanoever,
inclusief Oost-Jeruzalem. In totaal zijn er 13 door Nederland gefinancierde projecten
vernield of beschadigd.
21
Kunt u bevestigen dat het in Nederland gevestigde Booking.com nog altijd accommodaties
in nederzettingen in de bezette Palestijnse Gebieden aanbiedt?
Antwoord:
Uit informatie op de website van booking.com kan worden opgemaakt dat Booking.com
accommodaties aanbiedt in Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en daar
verantwoording over af te leggen. Het kabinet vindt het belangrijk dat consumenten
op basis van volledige en juiste informatie hun beslissing kunnen nemen. Het is op
grond van regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek
6 van het Burgerlijk Wetboek) niet toegestaan om consumenten te misleiden over de
bestemming van een reis. Het kabinet verwacht wel van bedrijven, waaronder Booking.com,
dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door gepaste zorgvuldigheid
toe te passen lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen),
waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) onderdeel van
uitmaken. Zie ook de antwoorden op schriftelijke vragen d.d. 13 maart 2019, met kenmerk
2019D09071.
22
Kunt u aangeven hoeveel en welke bedrijven, naast de in de VN database genoemde vier
Nederlandse bedrijven, zowel in Nederland als in de bezette Palestijnse Gebieden operationeel
zijn?
Antwoord:
Het kabinet houdt geen lijst bij van bedrijven die zowel actief zijn in Nederland,
als in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Zoals bekend ontmoedigt1 de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische
nederzettingen in bezet gebied.
23
Welke Nederlandse bedrijven werken samen met Israël en/of met Israëlische bedrijven
aan de F-35 of leveren onderdelen aan Israël voor de F-35?
Antwoord:
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele bedrijven. Dat betreft bedrijfsvertrouwelijke
informatie. De uitvoer van Nederlandse militaire goederen ten behoeve van het F-35
programma onder het F-35 programma wordt wel bijgehouden. De Regeling Algemene Vergunning
NL009 ziet toe op deze uitvoer. In 2019 bedroeg de uitvoer van militaire goederen
uit Nederland naar Israël onder deze algemene vergunning in totaal € 112.984.
24
Zijn er Nederlandse bedrijven die samenwerken met Israël op het terrein van drones
of landingsgestellen van drones?
Antwoord:
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele bedrijven. Dat betreft bedrijfsvertrouwelijke
informatie. Nederland publiceert op
rijksoverheid.nl
alle vergunningen die worden afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen of
dual-use goederen, waaronder (vergunningplichtige) drones en landingsgestellen daarvan. In
het overzicht zijn ook alle vergunningen opgenomen die zijn afgegeven voor Israël.
In 2019 en 2020 zijn geen vergunningen afgegeven voor drones of landingsgestellen
daarvan.
25
Kan de regering bevestigen dat de negen grootste verzekeraars actief in Nederland
voor bijna € 13 miljard hebben belegd in 20 van de grootste fabrikanten van producten
die kobalt bevatten?
Antwoord:
Het kabinet beschikt niet over deze informatie en kan dit niet bevestigen.
26
Klopt het dat de winning van kobalt in zowel industriële als kleinschalige mijnen
vaak gepaard gaat met grootschalige en systematische mensenrechtenschendingen en milieuschade?
Kunt u dit in het bijzonder voor de Democratische Republiek Congo toelichten? Welke
mensenrechtenschendingen vinden hier plaats?
Antwoord:
Onderzoeken tonen aan dat er inderdaad sprake is van mensenrechtenschendingen en milieuschade
bij de winning van kobalt. Om zich te informeren over, en een inschatting te maken
van, de ernst van de misstanden op dit vlak neemt het kabinet kennis van onderzoeken
die daarover worden gepubliceerd. Voorbeelden hiervan zijn publicaties van organisaties
zoals Fairphone en SOMO, onder andere over de Democratische Republiek Congo, die concluderen
dat in kleinschalige mijnbouw regelmatig kinderarbeid wordt aangetroffen en een publicatie
van SOMO dat grootschalige mijnbouw gepaard kan gaan met milieuschade. Een studie
van de Katholieke Universiteit van Leuven en de Universiteit van Lubumbashi toont
de schadelijke gevolgen van blootstelling aan giftige metalen aan.2
27
Klopt het dat verzekeraars, ook ten aanzien van hun beleggingen in bedrijven die kobalt
verwerken in hun producten, de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGPs) volledig dienen
na te leven, ook via hun beleggingsrelaties met deze bedrijven? Heeft de regering
zicht op hoe vaak deze richtlijnen geschonden worden?
Antwoord:
Verzekeraars behoren ten aanzien van al hun beleggingen de OESO-richtlijnen voor multinationale
ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) na
te leven, ook via hun beleggingsrelaties. Dit betekent dat zij voor hun beleggingen
risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart horen te brengen, hun invloed
behoren aan te wenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken
en hierover transparant behoren te zijn. In het IMVO-convenant voor de verzekeringssector
zijn afspraken gemaakt met verzekeraars over het proces van gepaste zorgvuldigheid
in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Deze afspraken hebben onder andere betrekking
op het opstellen en implementeren van IMVO-beleid, het prioriteren van risico’s voor
milieu, sociale omstandigheden en ondernemingsbestuur, evenals transparantie over
gepaste zorgvuldigheid. De overheid is partij bij dit convenant, samen met de sector
en het maatschappelijk middenveld. Als partij neemt de overheid deel aan de stuurgroep
van het convenant waar de besluitvorming plaatsvindt en gestuurd wordt op het behalen
van de doelstellingen. Ook neemt de overheid deel aan alle werkgroepen van het convenant.
De convenantsafspraken worden jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie.
De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen
zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. Deze commissie houdt geen toezicht op
de afzonderlijke beleggingen van individuele verzekeraars, zoals de beleggingen van
verzekeraars in bedrijven die kobalt verwerken. Ook gaat de monitoringscommissie niet
na of en hoe vaak de OESO-richtlijnen worden geschonden door verzekeraars. Het kabinet
heeft geen inzicht in hoe vaak de OESO-richtlijnen geschonden worden. Het is de eigen
verantwoordelijkheid van de verzekeraars om binnen hun beleggingen te handelen in
lijn met de richtlijnen.
28
Klopt het dat verzekeraars slechts met een klein deel van de bedrijven in de kobaltsector
waarin zij beleggen een kritische dialoog voeren over de mensenrechtenschendingen?
Kunt u aangeven welke bedrijven hierin welke vorderingen hebben gemaakt?
Antwoord:
Het kabinet verwacht van de verzekeraars dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven,
ook via hun beleggingsrelaties. Dit betekent dat zij voor hun beleggingen risico’s
op misstanden voor mens en milieu in kaart horen te brengen, hun invloed behoren aan
te wenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken en hierover
transparant behoren te zijn. Binnen het IMVO-convenant voor de verzekeringssector
zijn afspraken gemaakt over hoe engagementprocessen vormgegeven moeten worden en hoe
verzekeraars transparant moeten zijn over deze processen. Deze afspraken worden gemonitord
door de onafhankelijke monitoringscommissie. Er zijn geen afspraken gemaakt over het
engagement van verzekeraars met afzonderlijke bedrijven, zoals bedrijven in de kobaltsector.
Ook houdt het kabinet geen toezicht op de engagementprocessen van de verzekeringssector
met afzonderlijke bedrijven en kan niet aangeven wat de vorderingen zijn van deze
processen.
29
Op welke manier kunnen verzekeraars die actief zijn in de kobaltsector of waarvan
deze sector deel uitmaakt van hun keten aangesproken worden op hun tekortkomingen
in verband met de OESO-richtlijnen? Is hierbij ook publieke rapportage mogelijk? Op
welke manier wordt er gewerkt aan het vergroten van transparantie in de verzekeringssector?
Antwoord:
Stakeholders kunnen verzekeraars rechtstreeks aanspreken op de verantwoordelijkheden
die volgen uit de OESO-richtlijnen. Het kabinet verwacht van de verzekeraars dat zij
de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven, ook via hun beleggingsrelaties. Dit betekent
dat zij voor hun beleggingen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart horen
te brengen, hun invloed behoren aan te wenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen
en/of aan te pakken en hierover transparant te zijn. Het is de eigen verantwoordelijkheid
van verzekeraars om hier invulling aan te geven.
In het IMVO-convenant van de verzekeringssector hebben de partijen, waaronder de overheid,
afspraken gemaakt over het vergroten van transparantie over gepaste zorgvuldigheid.
Binnen dit IMVO-convenant is onlangs een werkgroep van start gegaan gericht op transparantie,
de overheid neemt als partij deel aan deze werkgroep. Ook hebben de convenantpartijen
op 10 september jl. een bijeenkomst georganiseerd over stap zes van de OESO-richtlijnen:
toegang tot herstel en verhaal. Hierbij heeft een maatschappelijke organisatie een
presentatie gegeven over kinderarbeid in de kobaltmijnen in de Democratische Republiek
Congo.
30
Welke informatie zal meegenomen worden in de «IMVO-beleidsherziening» van de regering?
Wordt hier ook verplichtende wetgeving voor bedrijven op het gebied van mensenrechten
en milieu in overweging genomen?
Antwoord:
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is afgesproken dat na oktober 2019
zou worden bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen genomen kunnen worden
op het gebied van IMVO. Daarom is het project «IMVO-maatregelen in perspectief» gestart.
Onderdeel van het project zijn de evaluatie van de IMVO-convenanten, expertsessies,
stakeholderbijeenkomsten en onderzoeken, waarvan een aantal specifiek in het kader
van het project is uitgevoerd. Het betreft onder andere een onderzoek door Andersson
Elffers Felix, dat inzicht biedt in de optimale verhouding tussen vrijwillige en dwingende
maatregelen en een onderzoek door het Erasmus Platform for Sustainable Business and Human Rights naar de mogelijke juridische vormgeving en handhaving van afdwingbare IMVO-instrumenten
(zie ook Kamerstuk Kamerstuk 26 485, nr. 326).
Op basis van alle informatie die in het project is opgehaald, zijn vier mogelijke
beleidsmixen ter advies voorgelegd aan de Sociaal Economische Raad (SER) en het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR). Daarin zijn ook verplichtende maatregelen voor bedrijven
op het gebied van mensenrechten en milieu opgenomen. Over de opbrengsten van het project
is uw Kamer op 16 oktober 2020 geïnformeerd met de Kamerbrief met de nota ««Van voorlichten
tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord
ondernemerschap» (Kamerstuk 2020Z19175).
31
Kunt u een totaaloverzicht geven van alle uitgaven op het gebied van onderwijs binnen
de BuHa-OS begroting en dit uitsplitsen naar beleidsartikel en kanaal?
Antwoord:
Bijgevoegd overzicht van de totale begrote uitgaven aan onderwijs in 2021 op hoofdstuk
17.
Totaal onderwijs
Budget 2021 EUR (mln)
Artikel 1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden
Nexus onderwijs en werk
9,75
Artikel 2.1 Voedselzekerheid (Kennis en capaciteitsopbouw o.g.v. voedselzekerheid)
Internationaal hoger onderwijsprogramma’s.
25,00
Artikel 3.4 Onderwijs
69,55
Waarvan:
– Global Partnership for Education
15,00
– Internationaal hoger onderwijsprogramma’s
46,3
– Overig, waaronder Generation Unlimited
8,25
Artikel 4.1 Humanitaire Hulp
Education Cannot Wait
2,00
Artikel 4.2 Opvang in de regio
Uitbreiding en verbetering van onderwijsvoorzieningen voor vluchtelingen en gastgemeenschappen
Ca. 33,6
Totaal
139,9
Naast het genoemde bedrag onder artikel 1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt
in ontwikkelingslanden voor onderwijs, wordt een gelijk bedrag aan middelen voor jeugdwerkgelegenheid
in een geïntegreerde aanpak ingezet om de aansluiting tussen onderwijs en werk te
bevorderen.
Het genoemde bedrag onder artikel 4.2 Opvang in de regio betreft een raming van de
bijdragen aan Partners van het Prospects programma (waaronder UNICEF) voor onderwijs.
Naast bovengenoemde bedragen ontvangt een aantal VN-organisaties (zoals UNICEF, UNHCR,
en CERF) en multilaterale ontwikkelingsbanken een niet-geoormerkte algemene bijdrage
die ook deels aan onderwijs wordt besteed. In zijn algemeenheid kunnen in andere activiteiten
of programma’s die Nederland ondersteunt onderwijs- of trainingsactiviteiten zijn
opgenomen. De hiermee gemoeide bedragen zijn erg lastig te specificeren.
32
Kunt u aangeven hoeveel er komend jaar in totaal aan Education Cannoit Wait (VN-onderwijsfonds)
wordt bijgedragen?
Antwoord:
Nederland steunt Education Cannot Wait in 2021 met EUR 2 miljoen.
33
Hoeveel is extra uitgetrokken voor onderwijs, specifiek bedoeld om de gevolgen van
de COVID-19 crisis op te vangen? Via welke kanalen loopt dit?
Antwoord:
In 2020 is EUR 6 miljoen extra toegewezen aan de COVID-19 response van Education Cannot
Wait.
34
Hoe wordt het do good-principe vertaald in de extra financiële ondersteuning aan het
Nederlandse bedrijfsleven als gevolg van COVID-19?
Antwoord:
De specifieke financiële maatregelen die het kabinet heeft genomen (Kamerstuk 35 420, nr. 38) zijn erop gericht het internationaal opererend Nederlands bedrijfsleven tijdens
en na de wereldwijde COVID-19 uitbraak te ondersteunen. Voor alle maatregelen geldt
dat het belang van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen evenzeer
relevant is. Dit met als doel internationale handelsstromen duurzaam overeind te houden,
in het maatschappelijk belang van Nederland en de landen waarmee Nederlandse bedrijven
zaken doen.
35
Hoe valt het ODA-budget als percentage van het BNI (naar verwachting) uit in 2020,
2021, 2022 en 2023?
Antwoord:
2020
2021
2022
2023
ODA in % van BNI
0,61
0,55
0,55
0,53
36
Wat is de totale begroting van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), en
hoeveel hiervan komt uit de BuHa-OS begroting?
Antwoord:
De totale begroting van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor 2021 bedraagt
EUR 772,8 miljoen (www.rijksbegroting.nl). Voor EUR 89,7 miljoen is dit afkomstig van de BHOS-begroting.
37
Hoeveel Holland Houses zijn nu actief?
Antwoord:
Het aantal business hubs is opgeschaald van zes hubs in 2018 (pilotfase) naar twintig
in 2020. De business hubs zijn een samenwerking van NLinBusiness met lokale, zelfstandige
handelskamers. Deze samenwerking kent verschillende vormen, zoals Holland Houses en
business councils.
De hubs helpen Nederlandse (MKB-)nieuwkomers ter plaatse met een «zachte landing»
door hen in contact te brengen met ervaren landgenoten.
38
Kunt u van alle landen van de EU aangeven hoeveel additionele middelen zij vrijgemaakt
hebben ten behoeve van het ondersteunen van ontwikkelingslanden bij de gevolgen van
COVID-19?
Antwoord:
De totale Team Europe internationale response op COVID-19 omvat EUR 36,8 mrd.3 EU-lidstaten stelden EUR 12 mrd beschikbaar, de Europese Commissie EUR 14 mrd, de
Europese Investeringsbank EUR 6,5 mrd en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling
EUR 4 mrd.
Er is geen overzicht beschikbaar van de bijdragen van EU-lidstaten. Alleen de Europese
Commissie heeft het volledige overzicht. Dit is niet publiekelijk beschikbaar. Daarbij
geldt dat een vergelijking tussen de bijdragen van EU-lidstaten niet gemakkelijk te
maken is, omdat niet in alle gevallen duidelijk is in hoeverre sprake was van nieuwe
middelen of van een herschikking van bestaande middelen. Bovendien wordt in de bijdragen
van lidstaten niet altijd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het aandeel leningen,
garanties en giften.
39
Kunt u aangeven wat de totale uitgaven aan artikel 2.3 «Klimaat» zijn gedurende kabinet
Rutte III?
Antwoord:
Vanaf aantreden van het kabinet Rutte III (26 oktober 2017) tot en met 2020 wordt
EUR 587,6 miljoen uitgegeven aan artikel 2.3 «Klimaat». Een overzicht van de volledige
publieke internationale klimaatfinanciering staat jaarlijks in het HGIS-jaarverslag
(bijlage 6).
40
Welk beleid voert Nederland om Duurzaam Ontwikkelingsdoel (SDG) 10 te behalen? Kunt
u in het bijzonder toelichten wat Nederland doet om target 10.C, «Tegen 2030 de transactiekosten
van overschrijvingen van migranten reduceren tot minder dan 3% en transfer vanuit
landen met kosten hoger dan 5% elimineren», te behalen?
Antwoord:
Via onder andere de Wereldbank programma’s ondersteunt BHOS hervormingen in wet- en
regelgeving, alsmede beleid in ontwikkelingslanden met als doel een grotere toegang
tot en gebruik van financiële diensten, waaronder geldovermakingen. Een voorbeeld
hiervan is een actieplan met aanbevelingen voor de Bank van Mozambique om een meer
concurrerende markt voor geldovermakingen te bevorderen, innovatie te stimuleren en
een gelijk speelveld te bieden voor alle soorten dienstverleners op het gebied van
overmakingen.
De digitalisering van de financiële sector wereldwijd heeft ook een groot effect op
de daling van de kosten van geldovermakingen, onder meer vanwege de ontwikkeling van
allerlei innovatieve digitale financiële diensten.
Via het lidmaatschap van het G20 Global Partnership for Financial Inclusion is Nederland
betrokken bij de inzet van de G20 op overmakingen door migranten; bijvoorbeeld technische
richtlijnen, data en de G20 National Remittance Plans.
Voor de Nederlandse markt geldt dat EU regelgeving is ingevoerd via de Payment Services
Directive 2. De verwachting is dat dit zal leiden tot innovaties en meer concurrentie
op de interne markt voor financiële diensten waardoor kosten van geldovermakingen
door migranten zullen gaan dalen.
41
Hoeveel geld wordt uit de BuHa-OS begroting aan vrijheid van meningsuiting uitgegeven?
Via welke projecten wordt dit geld besteed?
Antwoord:
In 2019 werd er vanuit de BHOS-begroting (hoofdstuk 17) in totaal EUR 6.464.784 uitgegeven
aan vrijheid van meningsuiting. Dit bedrag bestaat uit drie projecten waarvan veruit
het grootste project het «No News Is Bad News» programma van de ngo Free Press Unlimited
is (EUR 6.410.250, gefinancierd onder het beleidskader samenspraak en tegenspraak/strategische
partnerschappen). De andere twee projecten zijn gefinancierd vanuit het Accountability
Fonds door de ambassade in Yangon, Myanmar. Het «Investigative Journalism» project
(EUR 37.534) richt zich op de onafhankelijke positie van journalisten en mediaorganisaties
in Myanmar en het «Legal reform movement Freedom of Expression» project (EUR 17.000)
richt zich op het vergroten van draagvlak voor vrijheid van meningsuiting en internet
vrijheid. Daarnaast is er vanuit de begroting Buitenlandse Zaken (hoofdstuk 5) in
2.019 EUR 20.408.941 uitgegeven aan projecten gericht op vrijheid van meningsuiting,
dit betreft zowel ODA als non-ODA uitgaven. De bedragen voor 2020 zijn nog niet bekend.
42
Hoeveel draagt Nederland in 2020 vanuit uw begroting in totaal bij aan organisaties
van de Verenigde Naties (VN)? Welk deel daarvan is vrijwillig? Kunt u een overzicht
verschaffen in de vorm van een tabel?
Antwoord:
Voor een overzicht van de Nederlandse bijdragen aan VN-organisaties in 2020, verwijst
het kabinet u graag naar de Kamerbrief inzake beantwoording vragen Begroting Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020 (Kamerstuknummer 35 300-XVII/2019D42920), beantwoording vraag 1.
Hieronder treft u een overzicht van de geplande Nederlandse bijdragen aan VN-organisaties
in het jaar 2021 (in mln EUR).
Organisatie
verplicht
vrijwillig
totaal
Wv ODA
Food and Agricultural Organisation (FAO)
10,32
10,32
10,32
International Fund for Agricultural Development (IFAD)
21,13
21,13
21,13
International Labour Organisation (ILO)
5,70
29,67
35,37
33,09
International Organisation for Immigration (IOM)
17,55
17,55
17,55
UN Development Programme (UNDP)
41,90
41,90
41,90
UN Educational, Scientific and Cultural Organisation (UNESCO)
4,40
4,40
2,64
UN Environment Programme (UNEP)
3,16
7,14
10,30
10,30
UN Refugee Agency (UNHCR)
49,79
49,79
49,79
UN Industrial Development Programme (UNIDO)
1,95
1,95
1,95
UN Office for the coordination of Humanitarian Affairs (UN-OCHA)
64,66
64,66
64,66
UN Population Fund (UNFPA)
48,12
48,12
48,12
UN Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the near east (UNWRA)
13,00
13,00
13,00
Joint UN program on HIV/AIDS (UNAIDS)
20,63
20,63
20,63
United Nations Children’s Emergency Fund (UNICEF)
121,23
121,23
121,23
UNWOMEN
4,57
4,57
4,57
World Food Programme (WFP)
48,97
48,97
48,97
World Health Organisation (WHO)
6,71
15,22
21,04
20,32
TOTAAL
21,92
513,90
535,82
530,17
43
Ontvangt Oxfam Novib in 2021 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel
en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover
relevant, in 2020?
Antwoord:
Oxfam Novib ontvangt in 2021 naar verwachting ca. EUR 12,9 miljoen op lopende activiteiten
verdeeld over de volgende sectoren:
– Werkgelegenheid EUR 2,8 miljoen
– Veiligheid en Rechtsontwikkeling EUR 5,6 miljoen
– Vrouwenrechten en gendergelijkheid EUR 0,2 miljoen
– Maatschappelijk middenveld EUR 4,3
Een subsidieaanvraag in het kader van programma’s onder het beleidskader Versterking
Maatschappelijk Middenveld, onder andere «Power of Voices 2021–2025» en het «SRGR
Partnerschap Fonds 2021–2025», zit momenteel in het beoordelingsproces. De beoordelingsprocedure
loopt nog en derhalve kan op dit moment nog niet worden aangegeven hoeveel geld Oxfam
Novib hiervoor in 2021 zal ontvangen.
In 2020 zal Oxfam Novib EUR 29,2 miljoen ontvangen.
44
Ontvangt Milieudefensie in 2021 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel
en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover
relevant, in 2020?
Antwoord:
Milieudefensie is penvoerder van de Green Livelihoods Alliance (GLA) (Milieudefensie, IUCN-NL en Tropenbos Int.) en ontvangt in die hoedanigheid
een subsidie voor programma «Forested Landscapes for Equity». Dit programma valt onder het beleidskader «Samenspraak en Tegenspraak 2016 – 2020».
In 2020 zal Milieudefensie voor GLA ruim EUR 8 miljoen ontvangen.
Een subsidieaanvraag onder het beleidskader «Power of Voices 2021–2025» zit momenteel
in het beoordelingsproces. De beoordelingsprocedure loopt nog en derhalve kan op dit
moment nog niet worden aangegeven hoeveel geld Milieudefensie in 2021 zal ontvangen.
45
Ontvangt SOMO in 2021 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel en
in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant,
in 2020?
Antwoord:
Voor een programma onder het beleidskader «Samenspraak en Tegenspraak 2016–2020» wordt
voor de periode 2016–2020 EUR 8.494.215 beschikbaar gesteld voor SOMO. Dit bedrag
wordt beschikbaar gesteld via een penvoerder van de alliantie waar SOMO deel vanuit
maakt. De verdeling over de jaren is hierdoor pas achteraf inzichtelijk.
Voor de periode 2021–2026 zit een subsidieaanvraag in het beoordelingsproces waarbij
SOMO zal deelnemen als alliantiepartner aan twee strategische partnerschappen onder
het beleidskader «Power of Voices 2021–2025». De beoordelingsprocedure loopt nog en
derhalve kan op dit moment nog niet worden aangegeven hoeveel geld SOMO in 2021 zal
ontvangen.
46
Ontvangt BothEnds in 2021 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel
en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover
relevant, in 2020?
Antwoord:
Both Ends is penvoerder van de Fair Green and Global (FGG) alliantie en ontvangt in die hoedanigheid een subsidie voor het vijfjarige (2016–2020)
programma. Dit programma valt onder het beleidskader «Samenspraak en Tegenspraak 2016
– 2020». In 2020 zal Both Ends EUR 9,3 miljoen voor FGG ontvangen.
Een subsidieaanvraag onder het beleidskader «Power of Voices 2021–2025» zit momenteel
in het beoordelingsproces. De beoordelingsprocedure loopt nog en derhalve kan op dit
moment nog niet worden aangegeven hoeveel geld Both Ends in 2021 zal ontvangen.
47
Hoeveel geld is in 2020 aan maatschappelijke organisaties besteed? Welk percentage
van het totale departementsbudget is dit en hoe verhoudt dit percentage zich tot de
voorgaande jaren?
Antwoord:
Partners worden gekozen, omdat ze effectief en efficiënt opereren. Het kabinet stuurt
bij de keuze van zijn partners niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen
en kan pas achteraf in detail treden over hoeveel geld aan maatschappelijke organisaties
is besteed. Uitgaven over 2020 aan en via maatschappelijke organisaties worden per
jaarverslag 2020 bekend. Deze cijfers zijn nu nog niet te geven.
In 2017 is 17.8 procent van het totale budget voor Ontwikkelingssamenwerking (ODA)
aan maatschappelijke organisaties besteed, in 2018 was dit 18.1% en in 2019 17.7%.
Voor 2019 gaat het dan om een bedrag van EUR 840 miljoen.
Het genoemde percentage bevat niet de bijdragen aan bijvoorbeeld Publiek Private Partnerschappen
en multilaterale organisaties die (indirect) deels ook terecht komen bij het maatschappelijk
middenveld, als mede-uitvoerders. Deze bijdragen worden niet meegerekend, omdat maatschappelijke
organisaties niet de direct ontvangende organisaties zijn van de bijdragen.
48
Kunt u een lijst maken van alle landen in de wereld en in de vorm van een tabel aangeven
in welke landen in 2020 direct of indirect Nederlands belastinggeld is besteed in
het kader van ontwikkelingssamenwerking of humanitaire hulp en zo ja hoeveel?
Antwoord:
In onderstaand overzicht staan de landen waarin geld van de BHOS begroting wordt besteed.
Het administratieve systeem van het ministerie bevat geen informatie over belastinggeld
dat niet via de BHOS-begroting loopt.
Bij onderstaand overzicht gaat het om de directe uitgaven en een inschatting van de
indirecte uitgaven via intermediaire organisaties, zoals bijvoorbeeld internationale
NGO’s en multilaterale organisaties.
Landen waar meer dan EUR 1 miljoen wordt uitgegeven zijn in de lijst opgenomen.
In onderstaand overzicht is ook het jaar 2021 opgenomen om op deze manier ook vraag
6 te beantwoorden.
ODA uitgaven Euro (x1.000)
2020
2021
Afghanistan
41.027
41.426
Algerije
5.172
5.549
Angola
2.116
2.130
Armenië
2.518
1.891
Bangladesh
54.199
49.287
Benin
40.090
34.633
Bhutan
3.337
3.336
Bolivia
9.411
8.256
Brazilië
4.023
4.153
Burkina Faso
29.278
30.855
Burundi
38.635
36.226
Cambodja
5.223
4.941
Centraal-Afrikaanse Republiek
6.629
6.003
Colombia
7.863
7.595
Congo
1.286
1.295
Democratische Republiek Congo
15.553
12.949
Egypte
33.368
38.172
El Salvador
1.130
1.894
Eritrea
2.186
2.218
Ethiopië
134.393
126.538
Filipijnen
7.784
6.535
Gambia
1.869
1.865
Georgië
3.436
Ghana
39.650
34.064
Guatemala
6.614
6.856
Guinee
4.427
4.176
Haïti
2.229
3.111
Honduras
3.777
3.510
India
10.892
11.008
Indonesië
34.744
31.189
Irak
32.235
34.505
Ivoorkust
7.908
6.846
Jemen
20.611
24.929
Jordanië
39.134
40.093
Kaap Verdie
1.589
1.656
Kameroen
4.231
5.337
Kenia
67.479
73.527
Kyrgyzstan
1.588
Laos
2.315
2.574
Lesotho
1.521
Libanon
33.770
34.415
Liberia
6.869
5.676
Libië
3.281
3.450
Madagaskar
2.971
3.057
Malawi
8.248
11.807
Mali
58.520
60.969
Marokko
4.523
5.556
Mauritanië
3.405
4.169
Mauritius
1.440
Moldavië
1.260
Mongolië
2.631
1.972
Mozambique
57.661
55.767
Myanmar
10.236
12.889
Namibië
1.905
1.936
Nepal
6.167
7.091
Nicaragua
5.895
6.487
Niger
43.792
48.244
Nigeria
36.069
37.428
Oeganda
87.343
97.988
Oekraïne
1.507
3.805
Oezbekistan
1.244
Pakistan
9.762
11.159
Palestijnse Gebieden
30.707
30.977
Paraguay
3.617
Peru
3.782
3.574
Regionaal Afrika
8.000
10.000
Regionaal Grote Meren
29.200
32.200
Regionaal Hoorn van Afrika
1.500
2.000
Rwanda
45.599
37.038
Senegal
12.384
14.415
Sierra Leone
4.102
3.754
Soedan
20.975
14.275
Somalië
28.556
26.307
Sri Lanka
3.679
4.573
Suriname
3.494
1.453
Syrië
4.632
4.337
Tadzjikistan
1.419
Tanzania
32.555
43.383
Thailand
1.191
1.281
Togo
1.824
2.797
Tsjaad
3.052
2.893
Tunesië
18.509
20.045
Vietnam
16.160
17.804
Zambia
11.174
14.942
Zimbabwe
5.792
9.801
Zuid Afrika
9.186
8.883
Zuid-Soedan
40.799
41.959
49
In welke mate zet het ministerie, bijvoorbeeld in gesprekken met regeringen van ontwikkelingslanden,
in op gebonden hulp, waarbij het land (of diens maatschappelijk middenveld) dat hulp
ontvangt verplicht wordt om goederen en diensten af te nemen van het donorland?
Antwoord:
Het kabinet is voorstander van ongebonden hulp, in lijn met afspraken in OESO-DAC.
Het ministerie zet dan ook niet in op gebonden hulp. OESO-DAC vermeldt in het landenprofiel
dat het percentage ongebonden hulp van Nederland in 2018 op 99,9 procent stond.
50
In welke mate zet het ministerie in op het verbeteren van de beschikbaarheid van concessionele
financiering? Op welke wijze is in 2020 uitvoering gegeven aan de motie 35 300 XVII, nr. 29?
Antwoord:
Met de oprichting van Invest International worden de beschikbaarheid van en de toegang
tot financiering voor het Nederlandse bedrijfsleven om internationaal te opereren
verbeterd. Motie 35 300 XVII, nr. 29 wordt meegenomen in de lopende beleidsevaluatie van artikel 1 van de begroting. De
uitvoering van deze evaluatie heeft vertraging opgelopen (kamerstuk 34 124); het eindrapport wordt medio 2021 verwacht.
51
Kunt u aangeven in welke mate andere OESO-landen gebruik maken van gebonden hulp in
hun nationale ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Antwoord:
Het 2019 rapport van het Global Partnership for Effective Development Co-operation laat zien dat ongebonden hulp is toegenomen van 76% in 2015 naar 81% in 2017. De verbetering
is niet gelijkelijk verdeeld over de OESO leden: 7 leden geven uitsluitend ongebonden
hulp, 9 leden rapporteerden 90–100% van hun ODA als ongebonden, en 14 leden rapporteerden
minder dan 90% van hun ODA als ongebonden (inclusief 7 leden die minder dan 70% ongebonden
hulp gaven).
52
Kunt u, in de vorm van een tabel, een overzicht verschaffen van de bestedingen in
focus- en partnerlanden in 2020? Kunt u hierbij eveneens aangeven op welke wijze het
percentage van het budget dat besteed wordt in de genoemde landen zich over de afgelopen
vijf jaar heeft ontwikkeld?
Antwoord:
Bijlage 5 van de HGIS-nota 2020 geeft het overzicht van de onder de BHOS-begroting
2020 geplande ODA-uitgaven in de focusregio’s en in overige landen. De ontwikkeling
over de periode 2017–2021 van bestedingen en begrote middelen in de focusregio’s is
samengevat in onderstaande tabel (cijfers afgerond op EUR mln.).
2017
2018
2019
20201
20211
Focusregio Sahel
118
146
162
193
192
Focusregio Hoorn
291
332
373
337
383
Focusregio MENA
158
214
227
225
238
Totaal
567
692
762
755
813
X Noot
1
= Begrotingscijfers HGIS-nota 2020 resp. 2021
De uitgaven in de focusregio’s zullen zo in 2021 met 43 procent zijn toegenomen ten
opzichte van 2017. Dit is meer dan de 1/3 toename die in de BHOS-nota was voorzien.
Als percentage van de totale BHOS ODA stijgt het aandeel van de focusregio’s van 21
naar 28 procent. Bij dit cijfer dient te worden aangetekend dat een belangrijk deel
– circa de helft – van de thematische bestedingen niet naar landen of regio’s wordt
gespecificeerd (zie toelichting in HGIS-nota). Van de begrotingsmiddelen die wel naar
land of regio zijn te specificeren, gaat in 2021 circa 54 procent naar de focusregio’s.
53
Welk percentage van de bestede of te besteden middelen wordt buiten de focus- en partnerlanden
(of regio’s) besteed? Kunt u dit getal uitdrukken in een percentage en een overzicht
verschaffen van de landen buiten deze lijst om, waar geld wordt besteed?
Antwoord:
In 2021 wordt circa 46% van de begrootte land-specifieke middelen buiten de focusregio’s
besteed. Bijlage 5 van de HGIS-nota 2021 biedt het overzicht. Buiten de focusregio’s
zijn gedelegeerde budgetten voorzien voor de posten in Afghanistan, Burundi, Benin,
Mozambique en Bangladesh en (nog) in de afbouwlanden Indonesië, Ghana en Rwanda. Voor
de volledige lijst kan worden verwezen naar het antwoord op vraag [48].
54
Kunt u een uitsplitsing geven van het aantal fte’s op het ministerie dat werkzaam
is op het terrein van buitenlandse handel enerzijds en ontwikkelingssamenwerking anderzijds?
Antwoord:
Binnen het ministerie kunnen 4 Directoraten Generaal (DG’s) onderscheiden worden:
Internationale Samenwerking (DGIS), Buitenlands Economische Betrekkingen (DGBEB),
Europese Samenwerking (DGES) en Politieke Zaken (DGPZ). Bij DGIS is sprake van ca.
300 vaste formatieplaatsen (inclusief control afdelingen en managementondersteuning);
bij DGBEB van ca. 120 vaste formatieplaatsen.
Naast de genoemde DG’s heeft het ministerie een aantal ondersteunende diensten (waaronder
ICT, financieel-economische zaken, personeelszaken, huisvesting, etc.) die BZ-breed
actief zijn, en waarvan geen fte’s aan specifieke DG’s kunnen worden toegerekend.
55
Kunt u, door middel van een tabel, aangeven hoe de huidige verwachte stand van de
ODA-prestatie (het percentage van het ODA-budget ten opzichte van het BNI) over de
periode 2020–2025 zich zal ontwikkelen in verhouding tot de stand van het ODA-prestatie
over dezelfde periode zoals verwacht ten tijde van het opstellen van de begroting
over 2020?
Antwoord:
2020
2021
2022
2023
2024
2025
ODA in % van BNI in MVT 2020
0,53
0,54
0,54
0,54
0,54
0,54
ODA in % van BNI in MVT 2021
0,61
0,55
0,55
0,53
0,52
0,52
56
Hoe verhouden de verwachte ODA-prestaties (het percentage van het ODA-budget ten opzichte
van het BNI) over de periode 2020–2025 zich tot de behaalde ODA-prestaties over de
periode 1970–2019? Kunt u dit in de vorm van een tabel aangeven?
Antwoord:
ODA in % van BNI
1970
0.62
1971
0.58
1972
0.67
1973
0.53
1974
0.61
1975
0.74
1976
0.80
1977
0.81
1978
0.78
1979
0.94
1980
0.97
1981
1.07
1982
1.07
1983
0.91
1984
1.02
1985
0.91
1986
1.01
1987
0.98
1988
0.98
1989
0.94
1990
0.92
1991
0.88
1992
0.86
1993
0.82
1994
0.76
1995
0.81
1996
0.81
1997
0.81
1998
0.80
1999
0.79
2000
0.84
2001
0.82
2002
0.81
2003
0.80
2004
0.73
2005
0.82
2006
0.81
2007
0.81
2008
0.80
2009
0.82
2010
0.81
2011
0.75
2012
0.71
2013
0.67
2014
0.64
2015
0.75
2016
0.65
2017
0.60
2018
0.62
2019
0.59
2020
0.61
2021
0.55
2022
0.55
2023
0.53
2024
0.52
2025
0.52
Data afkomstig van OESO-DAC (t/m 2017 beschikbaar)
De ODA-prestatie vanaf 2020 betreft een prognose.
57
Kunt u, door middel van een tabel, aangeven hoe het budget per beleidsartikel zich
over de periode 2020–2025 zal ontwikkelen en in hoeverre deze ontwikkeling een gevolg
is van beleidswijzigingen (autonome mutaties) ofwel budgettaire effecten van de economische
ontwikkelingen (endogene mutaties)?
Antwoord:
Hieronder treft u in tabelvorm de uitsplitsing van mutaties vanaf begroting 2020 tot
begroting 2021 per beleidsartikel. Daarmee wordt het budgettaire verloop van de verschillende
beleidsartikelen over de periode 2020–2025 inzichtelijk gemaakt. Daarbij zijn de mutaties
bij Voorjaarsnota (VJN), mutaties vanwege de budgetdaling (endogeen) op de beleidsartikelen
en overige mutaties (autonoom) uitgesplitst voor de periode 2020–2025. Voor artikel
5 betreft de mutatie onder «Mutatie vanwege budgetdaling» het budgettaire effect op
de beleidsmatige subartikelen 5.1 en 5.2. De mutatie onder «overig» betreft de mutatie
op artikel 5.4 die verder is uitgesplitst bij het antwoord op vraag 158.
Beleidsartikel 1
2020
2021
2022
2023
2024
2025
MVT 2020
540.518
527.808
511.647
511.797
493.297
VJN 2020
– 10.805
– 4.050
1.999
1.749
1.749
Mutatie vanwege budgetdaling
– 21.934
– 10.393
– 11.191
– 13.940
– 12.493
Overig
24.000
0
0
0
0
MVT 2021
531.779
513.365
502.455
499.606
482.553
495.046
Beleidsartikel 2
2020
2021
2022
2023
2024
2025
MVT 2020
753.477
753.882
753.882
753.882
753.882
VJN 2020
– 20.198
0
0
0
0
Mutatie vanwege budgetdaling
– 38.412
– 18.200
– 19.597
– 24.412
– 21.878
Overig
30.900
– 405
0
0
0
MVT 2021
725.767
735.277
734.285
729.470
732.004
753.882
Beleidsartikel 3
2020
2021
2022
2023
2024
2025
MVT 2020
764.679
763.304
767.979
767.979
767.979
VJN 2020
– 13.180
0
0
0
0
Mutatie vanwege budgetdaling
– 39.246
– 18.595
– 20.023
– 24.942
– 22.353
Overig
16.000
0
0
0
0
MVT 2021
728.253
744.709
747.956
743.037
745.626
767.979
Beleidsartikel 4
2020
2021
2022
2023
2024
2025
MVT 2020
767.260
767.260
767.260
767.260
767.260
VJN 2020
20.020
0
0
0
0
Mutatie vanwege budgetdaling
– 39.412
– 18.674
– 20.108
– 25.048
– 22.448
Overig
48.000
0
0
0
0
MVT 2021
795.868
748.586
747.152
742.212
744.812
767.260
Beleidsartikel 5
2020
2021
2022
2023
2024
2025
MVT 2020
253.152
362.473
393.619
536.527
694.247
VJN 2020
– 63.297
– 82.190
355
53.441
58.191
Mutatie vanwege budgetdaling
– 12.582
– 5.962
– 6.419
– 7.996
– 7.166
Overig
182.338
47.830
– 73.651
– 270.229
– 428.568
MVT 2021
359.611
322.151
313.904
311.743
316.704
322.400
Bedragen x EUR 1.000
Jaarschijf 2025 maakt pas vanaf de begroting 2021 deel uit van overzichten waardoor
een deel van de cellen voor dat jaar bewust leeg is.
58
Kunt u een opgesomd overzicht geven van alle voorgenomen kasschuiven op de begroting
over de periode 2020–2025, voor zover mogelijk op het niveau van beleidsartikelen?
Antwoord:
X miljoen
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Kasschuiven Wereldbank/IDA
– 41
– 165
– 24
Kasschuif BNI-daling 2020
40
272
152
– 46
– 164
– 254
Totaal
– 1
107
152
– 46
– 188
– 254
Het betreft twee kasschuiven die relevant zijn voor het ODA-budget die ook zichtbaar
zijn in bijlage 3 van de HGIS nota 2021. De eerste is een betaling aan de Wereldbank
(op de begroting van Financiën) van EUR 115 miljoen die wordt verschoven van 2021
naar 2020. Deze is toegevoegd op de regel (en daarmee saldi) van kasschuiven uit eerdere
jaren voor de Wereldbank. De tweede kasschuif betreft de bedragen uit 2023–2025 die
naar 2020–2022 zijn verschoven vanwege het gedaalde BNI op de begroting van BHOS.
59
Kunt u een opgesomd overzicht geven van alle openstaande taakstellingen binnen de
begroting tot en met 2025?
Antwoord:
De bedragen voor 2020 zullen met tweede suppletoire begroting 2020 worden verwerkt.
Het betreft voor een belangrijk deel de nog te verwerken stand van voorjaarsnota 2020
(reguliere overprogrammering). De bedragen voor 2021 en verder zullen met eerste suppletoire
begroting 2021 worden verwerkt zoals ook in de begroting toegelicht. Dit hangt samen
met de beperkte tijd tussen het moment van de budgetdaling en de publicatie van de
begroting en het belang van een zorgvuldige meerjarige inpassing van deze mutaties.
beleidsartikel
2020
2021
2022
2023
2024
2025
X EUR 1.000
1
– 21.934
– 10.393
– 11.191
– 13.940
– 12.493
0
2
– 38.412
– 18.200
– 19.597
– 24.412
– 21.878
0
3
– 39.246
– 18.595
– 20.023
– 24.942
– 22.353
0
4
– 39.412
– 18.674
– 20.108
– 25.048
– 22.448
0
5
– 12.582
– 5.962
– 6.419
– 7.996
– 7.166
– 1.338
Totaal
– 151.586
– 71.824
– 77.338
– 96.338
– 86.338
– 1.338
60
Kunt u een opgesomd overzicht geven van alle vertraagde programma’s als gevolg van
budgettaire wijzigingen tot en met 2025?
Antwoord:
Vanwege het toegevoegde budget in 2020 in combinatie met de kasschuif kunnen geplande
programma’s zoveel mogelijk doorgaan. Voor de periode 2023–2025 kon het budget worden
verminderd zonder direct programma’s te raken, omdat in die jaren minder budget juridisch
is verplicht. Daarnaast wordt geen onderscheid geregistreerd tussen vertraging die
autonoom is opgetreden, vertragingen vanwege de COVID-19 pandemie of vertragingen
vanwege budgettaire wijzigingen.
61
Kunt u een overzicht geven van alle toegezegde uitgaven voor de periode 2020–2025,
op het niveau van beleidsartikelen, waarbij duidelijk wordt voor welke programma’s
deze toegezegde uitgaven bedoeld zijn en welk deel van deze uitgaven juridisch verplicht
is?
Antwoord:
Het juridisch verplichte deel van het budget per beleidsartikel is als volgt:
Voor meer informatie over de lopende programma’s verwijs ik u naar de begrotingswebsite van Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking.
62
Kunt u duidelijk maken in hoeverre de begroting ruimte biedt om, per project of beleidsartikel,
per direct of in afzienbare tijd stop te zetten of te beperken?
Antwoord:
De juridisch niet-verplichte ruimte per beleidsartikel op de BHOS begroting 2021 is
weergegeven in tabel 7, pagina 28. Deze is als volgt:
Artikel 1: 0%
Artikel 2: 7%
Artikel 3: 3%
Artikel 4: 25%
Artikel 5: 2%
Deze juridisch onverplichte budgetten kunnen technisch gezien anders worden ingezet.
Uiteraard zou een dergelijke keuze de mogelijkheden om in te spelen op bijvoorbeeld
acute noodhulpsituaties (artikel 4) ernstig belemmeren.
63
Kunt u aangeven in hoeverre u rekening houdt met een eventuele aanvullende daling
van het BNI en daarmee het ODA-budget, bijvoorbeeld als gevolg van het «tweede golf
scenario» vanuit de Macro-economische Verkenningen? Zo ja, kunt u aangeven met welke
mogelijke scenario’s u rekening houdt en welke mogelijke budgettaire aanpassingen
u als gevolg hiervan overweegt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het CPB heeft met de actualisatie van de middenlangetermijn verkenning 2022–2025 een
«dieperdal» scenario geschetst. Mocht een dergelijk scenario zich voordoen, dan daalt
het BBP ten opzichte van de huidige meerjarencijfers verder. In dat scenario is het
geraamde bbp-volume in 2025 niet 4% lager dan bij voorjaarsnota, maar 9%. Concreet
betekent dit dat het BBP dan in 2025 nog onder het niveau van 2019 ligt. Het CPB heeft
echter geen voorspelling gegeven van de BNI-ontwikkeling in een dergelijk scenario.
Het ODA-budget is gekoppeld aan het BNI, en niet aan het BBP. Daarom is het niet mogelijk
een betrouwbare voorspelling te doen van een BNI-daling (en daarmee het ODA-budget)
in een dergelijk scenario. Duidelijk is echter wel dat in een dergelijk scenario ook
het BNI verder zal dalen.
64
Op welke wijze worden de extra € 100 miljoen uit het regeerakkoord aangewend?
Antwoord:
Met het Regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is, naast het dichten van de kasschuif
Rutte II, incidenteel EUR 1 miljard extra budget toegevoegd aan de begroting van BHOS.
Het betreft de volgende bedragen (in miljoenen):
2018
2019
2020
2021
400
300
200
100
De EUR 100 miljoen voor 2021 is direct bij verwerking van het Regeerakkoord toegevoegd
aan de begroting van BHOS. In de beleidsnota «Investeren in perspectief» is uiteengezet
(tabel 2 op pagina 102) hoe het extra budget is ingezet.
65
Welke middelen zijn in de begroting voor 2021 geraamd ter bestrijding van COVID-19?
Kunt u daarbij uitsplitsen welk deel van die middelen specifiek wordt besteed aan
persoonlijke beschermingsmiddelen zoals mondmaskers, handschoenen en schorten, welk
deel van de middelen specifiek wordt besteed aan de aankoop van medische apparatuur
en medicijnen die nodig zijn voor de behandeling van COVID-19 patiënten (zoals bijvoorbeeld
beademingsmachines) en welk deel van de middelen besteed wordt aan de aankoop van
COVID-19 (kandidaat-)vaccins?
Antwoord:
De middelen van het steunpakket in het kader van het AIV-advies «Nederland en de wereldwijde
aanpak van COVID-19» zijn aan de begroting van 2020 toegevoegd. Deze middelen worden
in beginsel in 2020 uitgegeven. De humanitaire respons in reactie op COVID-19 wordt
in 2021 geïntegreerd in de reguliere respons. Er zijn in de begroting voor 2021 geen
humanitaire middelen specifiek geoormerkt voor COVID-19 respons.
66
Hoeveel geld gaat er specifiek naar de Palestijnse Autoriteit? Welke (lopende) projecten
er zijn met dit geld bekostigd?
Antwoord:
Nederland verleent geen directe financiële steun aan de Palestijnse Autoriteit. Al
jaren wordt het Nederlandse ontwikkelingsprogramma in de Palestijnse Gebieden grotendeels
uitgevoerd via internationale organisaties en lokale en internationale ngo's. Vorig
jaar is een einde gemaakt aan de uitzondering hierop, de begrotingssteun aan de Palestijnse
Autoriteit ten behoeve van de salarisbetalingen in de justitiesector. In 2019 is deze
steun, conform motie Voordewind/Van Haga met kenmerk 35 000-XVII in 2019 beëindigd.
Er is in 2020 dus geen Nederlands ontwikkelingsgeld gealloceerd voor de Palestijnse
Autoriteit.
67
Hoeveel geld gaat er naar projecten die worden verricht in de Palestijnse gebieden?
Welke (lopende) projecten zijn met dit geld bekostigd?
Antwoord:
In 2020 gaat het om een bedrag van 24,2 miljoen EUR besteed via de Nederlandse vertegenwoordiging
in Ramallah. Hiermee worden projecten bekostigd gericht op een rechtvaardige en vreedzame
samenleving (incl. mensenrechten), toegang tot land, water en energie, duurzame handel
en economische ontwikkeling en het bevorderen van contacten tussen Israëliërs en Palestijnen.
In totaal lopen er zo’n 20 projecten in Area A en B (onafhankelijke justitiesector,
versterking maatschappelijk middenveld, mensenrechten en (jeugd)werkgelegenheid) en
3 grote consortium projecten in Area C (land, water, energie). In Gaza lopen projecten
op het gebied van ICT, (afval)water en juridische bijstand/geestelijke gezondheid.
68
Hoeveel geld gaat er de komende jaren naar landen die lid zijn van de Organisation
of Islamic Cooperation (OIC)? Welke (lopende) projecten zijn met dit geld bekostigd?
Kunt u een uitsplitsing per land geven?
Antwoord:
Nederland heeft geen financieringsrelatie met of via de Organisation of Islamic Cooperation
(OIC). Een aantal van de 57 lidstaten van de OIC is ook ontvanger van Nederlandse
ontwikkelingssteun. Het betreft een aantal landen in de MENA-regio, Sahel en de Hoorn
van Afrika (m.u.v. Kenia, Zuid-Soedan en Ethiopië), Afghanistan, Bangladesh, Benin
en Mozambique. De uitsplitsing per regio en per land is opgenomen in de HGIS-nota
(annex 5). Lopende projecten zijn terug te vinden via de OS-portals (openaid.nl).
69
Hoeveel geld gaat er naar (lopende) genderactiviteiten en -projecten? Kunt u een overzicht
geven van welke (lopende) projecten en welke landen dit betreft, inclusief bijbehorende
bedragen, alsmede de behaalde effecten?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik naar het thema vrouwenrechten en gendergelijkheid in de OS resultatenrapportage 2019. De in deze rapportage genoemde programma’s lopen tot eind 2020 en betreffen meerdere
landen (Leading from the South, Funding Leadership Opportunities of Women) of specifieke
landen (Nationaal Action Plan 1325). Behaalde resultaten worden belicht per doel van
het Nederlandse internationale genderbeleid: 1) vergroten van vrouwelijk leiderschap
en deelname van vrouwen aan (politieke) besluitvorming; 2) economische zeggenschap
en verbeterde economische omgeving voor vrouwen; 3) voorkomen en stoppen van geweld
tegen vrouwen en meisjes; en 4) versterking van de rol van vrouwen in conflictoplossing
en vredesopbouw.
70
Hoeveel middelen zijn er binnen de begroting gealloceerd voor programma’s die gendergelijkheid
moeten bevorderen? Welke organisaties en projecten worden door Nederland direct dan
wel indirect gefinancierd in het kader van de gendergelijkheid?
Antwoord:
Onder begrotingsartikel 3.2 zijn de middelen gealloceerd voor programma’s die zich
specifiek richten op gelijke rechten voor vrouwen en mannen. In de begroting van 2020
ging het om EUR 52 miljoen.
Daarnaast kunnen activiteiten gefinancierd vanuit andere begrotingsartikelen ook bijdragen
aan gendergelijkheid. Dit wordt gemonitord door gebruik te maken van de gender marker
waarbij bij aanvang van een activiteit wordt beoordeeld in hoeverre deze activiteit
hoofdzakelijk, in belangrijke mate of niet bijdraagt aan gendergelijkheid.
Voor de bilateraal te alloceren activiteiten in 2017 gold dat 64% bijdroeg aan gendergelijkheid
waarvan 18% hoofdzakelijk en 82% in belangrijke mate (bron: OECD DAC rapportage 2019).
Op beide categorieën activiteiten wordt ingegaan in de OS resultatenrapportage 2019
71
Kunt u een overzicht geven van EU-landen en daarbij aangeven welk percentage van hun
Bruto Binnenlands Product (BBP) naar ODA gaat?
Antwoord:
Hieronder staat aangegeven welk percentage van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) aan
ODA werd besteed door EU-lidstaten in 20194.
België: 0,42
Bulgarije: 0,10
Cyprus: 0,21
Denemarken: 0,71
Duitsland: 0,60
Estland: 0,13
Finland: 0,42
Frankrijk: 0,44
Griekenland: 0,14
Hongarije: 0,22
Ierland: 0,31
Italië: 0,24
Kroatië: 0,13
Letland: 0,10
Litouwen: 0,11
Luxemburg: 1,05
Malta: 0,29
Nederland: 0,59
Oostenrijk: 0,27
Polen: 0,12
Portugal: 0,16
Roemenië: 0,10
Slovenië: 0,16
Slowakije: 0,12
Spanje: 0,21
Tsjechië: 0,13
Zweden: 0,99
72
Op welke concrete manieren wil het kabinet internationale waardeketens duurzamer maken?
Antwoord:
Het kabinet werkt aan markttransformaties om internationale waardeketens duurzamer
te maken. Hiertoe worden in 2021 nationale initiatieven waar mogelijk Europees opgeschaald.
Zo wordt het «Dutch Initiative on Sustainable Cocoa» ingezet om het recent gelanceerde EU sustainable cocoa initiative succesvol te maken en legt het kabinet de nadruk op sociale omstandigheden in voorbereiding
op de aangekondigde EU textielstrategie. Door financiering van IDH en Solidaridad
kunnen deze organisaties met producenten en afnemers de transitie naar duurzame productie
en handel verder brengen. Met Nederlandse bedrijven investeren we in het duurzaam
verbeteren van lokale waardeketens, gericht op banen, productiviteit en weerbaarheid.
Via Power of Voices draagt het kabinet bij aan versterking van het lokale maatschappelijke middenveld,
als onmisbare stem om overheden en bedrijven ertoe aan te zetten om productie en handel
duurzamer te maken. Tot slot zet het kabinet zijn diplomatieke invloed in om in dialoog
met overheden van productielanden te werken aan betere wet- en regelgeving, zoals
de verhoging van minimumlonen richting leefbare lonen.
73
Welke concrete plannen en doelstellingen maken onderdeel uit van de inzet tot «Building
Back Better»?
Antwoord:
Nederland draagt internationaal en in EU-verband de boodschap uit dat Building Back
Better gaat over een combinatie van inclusiever (inclusive recovery) en groener (green recovery) beleid. Inclusiever vertaalt zich onder meer in het versterken van sociale vangnetten,
brede toegang tot COVID-19 vaccins en het vergroten van toegang tot financiering en
liquiditeit voor het Midden- en Kleinbedrijf. Groener omvat het vergroenen van de
financiële respons, inclusief het vergroenen van schuldfinanciering.
74
Hoe kan worden voorkomen dat de vooruitgang in het behalen van de SDGs niet verloren
zal gaan aan de gevolgen van de coronacrisis?
Antwoord:
Het is eens te meer duidelijk geworden dat de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de
VN (SDG’s) op geen enkele manier aan relevantie hebben ingeboet. In tegendeel: de
coronacrisis toont aan dat het juist nu van belang is te blijven inzetten op het behalen
van deze doelen. De SDG’s blijven dè leidraad voor het BHOS-beleid, met als rode lijn
het investeren in perspectief.
Samenwerking is key. Van belang is een gezamenlijke inzet van alle partners. Niet alleen overheden, maar
ook de private sector, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, filantropische
instellingen, en multilaterale organisaties. Hoewel de coronacrisis grote nieuwe uitdagingen
met zich brengt voor het behalen van de SDG’s, richt het kabinet zich ook graag op
de kansen die de crisis biedt. Door nu de juiste prioriteiten en criteria te stellen
kan een meer inclusief, duurzaam en veerkrachtig economisch herstel bereikt worden.
75
Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel middelen op verschillende artikelen zijn
begroot voor 2021, specifiek met het doel het tegengaan van verdere inkrimping van
de ruimte voor het maatschappelijk middenveld/het vergroten van de ruimte voor het
maatschappelijk middenveld?
Antwoord:
In 2021 starten de programma’s onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk
Middenveld (Power of Voices, SRGR Partnerschap Fonds, Power of Women en Women, Peace
and Security, Leading from the South, Civic Space Fund, VOICE). Deze programma’s zijn
gericht de rol en ruimte van het maatschappelijk middenveld, op verschillende thema’s,
zoals vrouwenrechten, handel en waardeketens, vrijheid van religie en levensovertuiging.
In 2021 is er voor deze programma’s EUR 301 miljoen begroot.
76
Is er vanwege COVID-19 en de daarmee samenhangende druk op mensenrechtenverdedigers,
inclusief NGOs, journalisten en vakbonden meer uitgegeven op de ruimte voor het maatschappelijk
middenveld in 2020? Zo ja, op welke artikelen is dit uitgegeven en aan welke specifieke
programma’s? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Er is in 2020 vanwege COVID-19 niet meer uitgegeven aan het maatschappelijk middenveld.
Binnen lopende contracten is wel meer ruimte geboden om programma’s bij te stellen
omdat bijvoorbeeld geplande activiteiten geen doorgang konden vinden. Het Subsidiebeleidskader NGO's Corona crisis bood ook extra mogelijkheden tot aanpassingen. Naast de bestaande financiële inzet
is diplomatieke steun gegeven aan het maatschappelijk middenveld via publieke boodschappen,
gezamenlijke verklaringen, bilaterale gesprekken met overheden en diplomatieke steun
aan organisaties of individuen die onder druk stonden.
77
Is er vanwege COVID-19 en de daarmee samenhangende druk op mensenrechtenverdedigers,
inclusief NGOs, journalisten en vakbonden meer begroot op de ruimte voor het maatschappelijk
middenveld voor 2021? Zo ja, op welke artikelen is dit begroot en aan welke specifieke
programma’s? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Nee, los van COVID-19 was reeds met het programma Versterking Maatschappelijk Middenveld
(Power of Voices Partnerschappen, SRGR Partnerschap Fonds, Women, Peace and Security,
Power of Women, Civic Space Fund, Leading from the South, Civic Space Fund en VOICE)
voorzien dat deze middelen in 2021 zullen toenemen binnen beleidsartikel 3.
78
Kunt u aangeven wat wordt bedoeld met verhoging van het ambitieniveau in het kader
van de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs? Hoe wordt dit concreet vormgegeven?
Antwoord:
Hiermee wordt gedoeld op verhoging van de klimaatambities – bijvoorbeeld van de emissiereductiedoelstelling
– van landen en entiteiten, opdat collectief de doelstellingen van de Overeenkomst
van Parijs worden gehaald. Dit wordt vormgegeven met een actieve klimaatdiplomatie.
Voor een toelichting op de concrete inzet in het kader van de mondiale klimaatdiplomatie
zie Kamerstuk 31 793-194 d.d. 3 juli 2020.
79
Komt er in het kader van het prioriteren van het versterken van gezondheidssystemen
in 2021 ook een geïntegreerde strategie op het gebied van mondiale gezondheidszorg?
Antwoord:
Nederland draagt bij aan het versterken van gezondheidssystemen en blijft zich inzetten
om de veerkracht van deze systemen te versterken. Dit doen we onder meer via onze
bijdragen aan landenprogramma’s, de Global Financing Facility, de WHO en door het
versterken van het maatschappelijk middenveld. Om de impact van de Nederlandse inzet
zo groot mogelijk te laten zijn, wordt hierbij gekozen voor een focus op SRGR. Ambtelijk
wordt momenteel de NL inzet op gezondheidssysteemversterking onderzocht, waarbij ook
wordt bekeken waar NL meerwaarde heeft (ook in vergelijking met bijvoorbeeld andere
EU landen) om de veerkracht van deze systemen verder te versterken zoals het vergroten
van efficiëntie door innovatieve financiering, betere coördinatie op landenniveau
en betere samenwerking met eindgebruikers van de diensten. Een geïntegreerde strategie
op het gebied van mondiale gezondheidszorg gaat de rol die NL kan spelen te boven,
en wordt daarom niet voorzien.
80
Kunt u voorbeelden geven van de praktische handreikingen waarover u het heeft om inhoud
te geven aan een mentale gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) inclusieve crisisrespons?
Antwoord:
Een praktisch instrument dat Nederland ter beschikking stelt is het zogeheten surge mechanism voor MHPSS. Hieronder zijn in 2020 inmiddels 7 experts ter beschikking gesteld voor
de coördinatie van MHPSS activiteiten binnen de COVID-19 response, in Zuid-Soedan,
Ethiopië, Burkina Faso, Albanië, Libanon, Uganda en Jemen. De vraag is zo groot dat
inmiddels een extra bijdrage van EUR 200.000 voor 2020 wordt voorzien. Dit mechanisme
wordt in 2021 gecontinueerd. Daarnaast ondersteunt Nederland WHO (i.s.m. UNICEF en
UNHCR) bij de ontwikkeling van een Minimum Service Package voor MHPSS, een hulpmiddel
voor humanitaire planners bij het integreren van MHPSS in hun responsprogramma’s.
81
Kunt u ingaan op de financieringsbronnen voor MHPSS die u voornemens bent om aan te
boren? Op welke termijnen worden deze ingezet?
Antwoord:
Nederland streeft ernaar om MHPSS te laten meenemen in alle nationale en internationale
humanitaire beleidsdocumenten en responsplannen, met bijpassende resultaatindicatoren.
Hoe meer dit daadwerkelijk gebeurt, hoe meer algemene noodhulpfinanciering ook ten
goede komt aan MHPSS.
Ook is het streven om erkenning te bevorderen van de urgentie van MHPSS in crises
bij private fondsen en bedrijfsleven. Verder wil Nederland hierover gericht overleg
voeren met enkele grote fondsen c.q. financiers zoals de Global Financing Facility
en de Wereldbank. Doel is dat ook deze organisaties – externe financieringsbronnen
– (meer) financiële middelen ter beschikking gaan stellen voor geestelijke gezondheidszorg
en psychosociale steun.
Nederland financiert zelf een aantal specifieke MHPSS-programma’s uit begrotingsartikel
4.1, Humanitaire Hulp. Inmiddels wordt in programma’s die worden ondersteund uit andere
begrotingsartikelen, in een aantal gevallen ook MHPSS geïntegreerd. Zo ontvangt het
VN Peace Building Fund in 2020 en 2021 extra middelen – EUR 5 mln per jaar – met als
doel betere integratie te bereiken van MHPSS in vredesopbouw. Dit zijn middelen afkomstig
uit het budget voor veiligheid en rechtsorde.
82
Welke nieuwe financieringsbronnen worden in 2021 aangeboord voor MHPSS en om hoeveel
geld gaat het?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 81.
83
Hoe ziet een gendersensitieve COVID-19 respons er uit? Kunt u voorbeelden geven van
hoe en waar Nederland pleit voor een gendersensitieve COVID-19 respons? Hoe worden
tools zoals de Gender with Age Marker (GAM) en de Rapid Gender Analysis (RGA) ten
behoeve van de gendersensitieve COVID-19 respons ingezet?
Antwoord:
Geen crisis is gelijk. En dat geldt ook voor responses. Gendersensitiviteit is één
van de kenmerken van een effectieve hulprespons. Dit betekent dat een activiteit rekening
houdt met verschillen in de positie en (maatschappelijke bepaalde) rollen van mannen,
vrouwen en mensen met een andere genderidentiteit. Om die dimensie in een respons
te verwerken is toepassing van de Gender with Age Marker en Rapid Gender Analysis
van belang. Nederland bepleit in algemene zin deze afspraken met betrekking tot het
gendersensitief maken van (humanitaire) responses en houdt – via het volgen van rapportages
– de vinger aan de pols over de toepassing.
Daarnaast benadrukt Nederland op verschillende manieren het belang van een gendersensitieve
COVID-19 respons, bv. in het kader van de zogenoemde OMNIBUS resolutie van de Algemene
Vergadering van de VN. Daarnaast benadrukten op 6 mei jl. bijna 60 landen via een
gezamenlijk mediastatement5 het belang van een gendersensitieve COVID-19 respons met expliciete aandacht voor
seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Ook ik ondertekende deze oproep namens
Nederland.
84
Wat wordt precies bedoeld met een «gendersensitieve» COVID-19 respons? Is het onderscheid
maken op basis van geslacht in het geval van verdeling van middelen ten behoeve van
ziektebestrijding ethisch verdedigbaar? Worden vrouwen en transgenders niet in evenredige
mate besmet met COVID-19 als mensen van het mannelijke geslacht?
Antwoord:
Een «gendersensitieve» COVID-19 respons betekent dat bij de interventies gekeken wordt
hoe verschillende groepen, in het bijzonder kwetsbare groepen, getroffen worden door
de directe en indirecte impact van COVID-19. Daarbij spelen specifiek genderverschillen
een belangrijke rol, en kan met een gendersensitieve respons gezorgd worden dat de
crisis bestaande genderongelijkheden niet versterkt. Binnen de hulpsector zijn verschillende
instrumenten voor een genderanalyse ontwikkeld, om die genderspecifieke impact en
behoeften in kaart brengen. Dit betekent niet dat er op basis van geslacht een verdeling
gemaakt wordt van middelen ten behoeve van ziektebestrijding, maar dat COVID-19 interventies
beter zijn afgestemd op de behoeften van groepen die getroffen worden door zowel de
directe als indirecte gevolgen van COVID-19.
Bij de COVID-19 crisis zijn namelijk belangrijke genderverschillen te zien. Zo lijken
mannen vaker dan vrouwen te sterven aan de gevolgen van een COVID-19 infectie. In
de WHO Europese regio zijn 57% van de sterfgevallen man (Lancet). Exacte redenen voor dat verschil zijn nog niet bekend.
De sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 crisis, daarentegen, lijken bestaande
ongelijkheden te vergroten en een zwaarder effect te hebben op vrouwen. Vrouwen hebben
vaker lagere inkomens, hebben minder baanzekerheid en zijn over gerepresenteerd in
de informele economie. Daarnaast hebben ze minder goede toegang tot sociale zekerheid.
Gender-gerelateerd geweld, en met name seksueel of fysiek geweld van een partner zijn
tijdens de lockdown maatregelen toegenomen. Voor de pandemie was 18 procent van de
vrouwen slachtoffer van geweld door eigen partner: met COVID19 is dit percentage is
sommige landen gestegen tot 40% (UN-Women). Meisjes lopen een groter risico niet meer terug te keren naar school en slachtoffer
te worden van kindhuwelijk en meisjesbesnijdenis, en toegang tot gezondheidszorg zoals
veilige bevalling en anticonceptie die vooral voor vrouwen van belang zijn werd tijdens
de lockdown maatregelen in veel landen ernstig beperkt.
Het kabinet heeft in de COVID-respons bijdragen daarom ingezet op het Global Financing
Facility (GFF), dat bijdraagt aan het versterken van gezondheidssystemen voor zowel
de COVID-19 patiënten als voor reguliere moeder- en kindzorg. De bijdrage aan Education
Cannot Wait is gericht op kinderen en jongeren in crisissituaties, met specifieke
aandacht voor meisjes, om ervoor te zorgen dat juist onder deze groep onderwijsuitval
beperkt wordt.
85
Is er in de huidige begroting sprake van inzet van middelen ter bestrijding van ziektes
als Ebola, Malaria, Zika, Chikungunya en West-Nijl virus? Zo ja, is daarbij ook sprake
van een «gendersensitieve» aanpak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u per ziekte uitgesplitst
aangeven waar die inzet van middelen uit bestaat?
Antwoord:
Nederland zet zich in voor versterking van gezondheidssystemen en legt daarom in de
gesteunde programma’s minder nadruk op de bestrijding van specifieke ziektes. Evenwel
wordt via de bijdrage aan het Global Fund geïnvesteerd in de bestrijding van malaria
en TB en wordt via de PDP’s (product development partnerships) geïnvesteerd in het
vinden en verspreiden van medicijnen en diagnostische testen ten behoeve van TB, Malaria,
Zika, Chikungunya en andere verwaarloosde ziektes, waar de marktwerking van de farmaceutische
industrie tekort schiet.
In verschillende van deze programma’s zit ook een gendercomponent. Deze bestaat uit
(1) het identificeren, voorkomen en behandelen van ziektes die juist vrouwen en kinderen
raken; (2) het ontwikkelen van medicijnen die rekening houden met de specifieke eigenschappen
van het vrouwelijk lichaam; en (3) het verbeteren van de toegang van vrouwen en meisjes
tot gezondheidsinformatie, gezondheidszorg en medicijnen.
86
Kunt u een overzicht geven van alle NGO’s en/of maatschappelijke organisaties die
subsidies ontvangen per beleidsonderdeel, direct of indirect via fondsen, samenwerkingen,
strategische partnerschappen of programma’s?
Antwoord:
Op
www.openaid.nl is van alle maatschappelijke organisaties die meer dan 250.000 Euro subsidie ontvangen
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzicht te krijgen in thema’s, activiteiten,
voortgang en resultaten.
87
Kunt u aangeven voor welke activiteiten of programma’s deze NGO’s en/of maatschappelijke
organisaties subsidie ontvangen?
Antwoord:
Zie antwoord 86.
88
Kunt u aangeven hoe gecontroleerd wordt dat de subsidies die NGO’s en/of maatschappelijke
organisaties ontvangen, ook daadwerkelijk worden gebruikt voor de daartoe beoogde
activiteiten en doeleinden?
Antwoord:
Aan het begin van een subsidieperiode wordt een monitoringsprotocol opgesteld, dat
bestaat uit jaarplannen, (jaar)rapportages en de manier van dataverzameling en evaluatie.
De betrokken dossierhouder heeft daarnaast contact met maatschappelijke organisaties
en de ambassade in de betreffende landen en bezoekt soms zelf het programma als onderdeel
van deze monitoring. Uiteraard is er ook toezicht door de ADR en AR op rechtmatige
en correcte besteding van gelden.
89
In welke mate gebruiken NGO’s en/of maatschappelijke organisaties subsidies voor activiteiten,
werknemerskosten, algemene kosten en/of belangenbehartiging in Nederland? Om welke
organisaties gaat het dan en om hoeveel besteed subsidiegeld gaat het?
Antwoord:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert en vast percentage van maximaal 15%
van de toegekende subsidie voor zogenoemde indirecte kosten en overhead. Voor een
overzicht van subsidieontvangers, zie www.openaid.nl. Belangenbehartiging in Nederland kan alleen plaatsvinden als het gekoppeld is aan
de goedgekeurde programmadoelstellingen in doellanden.
90
In hoeverre ontvangen NGO’s en/of maatschappelijke organisaties subsidie voor activiteiten
waarbij een opinie wordt uitgedragen welke niet overeenkomt met het standpunt van
de regering, bijvoorbeeld op het gebied van handelsbeleid? Om welke organisaties gaat
het dan en om hoeveel besteed subsidiegeld gaat het?
Antwoord:
Een van de beleidsdoelstellingen van het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak en
de opvolger Versterking Maatschappelijk Middenveld/Power of Voices is de mogelijkheid
dat maatschappelijke organisaties de rol van «watchdog» vervullen, ook richting de
Nederlandse overheid en bedrijfsleven. Maatschappelijke organisaties kunnen dan ook
het kabinet scherp houden op mogelijke incoherenties in het brede Nederlandse beleid
als dat negatieve gevolgen heeft voor gemeenschappen en organisaties waarmee zij samenwerken.
Een overzicht van de organisaties onder Samenspraak en Tegenspraak ging u op 10 maart
2015 toe (Kamerstuk 3362-150).
91
In hoeverre worden subsidies aan NGO’s en/of maatschappelijke organisaties voor programma’s
en activiteiten gebruikt voor lobbyactiviteiten van deze organisaties in Nederland
bij politici en de overheid die hen die subsidies verstrekt? Om welke organisaties
gaat het dan en om hoeveel besteed subsidiegeld gaat het?
Antwoord:
Een van de beleidsdoelstellingen van het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak en
de opvolger Versterking Maatschappelijk Middenveld/Power of Voices is de mogelijkheid
dat maatschappelijke organisaties de rol van «watchdog» vervullen, ook richting de
Nederlandse overheid en politiek, om relevante internationale onderwerpen op de agenda
te zetten of te houden. Maatschappelijke organisaties kunnen de politiek aansporen
om onderwerpen omtrent duurzame inclusieve ontwikkeling te agenderen en te wijzen
op mogelijke incoherenties in het Nederlands beleid. Omdat gerapporteerd wordt op
outcome-niveau is er geen overzicht van activiteiten en daaraan gekoppelde subsidiebedragen
beschikbaar.
92
In hoeverre worden subsidies aan NGO’s en/of maatschappelijke organisaties voor programma’s
en activiteiten gebruikt voor lobbyactiviteiten specifiek gericht op het ontvangen
van meer subsidie of het vergroten van de beschikbaarheid van subsidie voor het maatschappelijk
middenveld?
Antwoord:
Subsidies aan maatschappelijke organisaties worden verstrekt op basis van prioriteiten
zoals gesteld in de BHOS-nota «Investeren in Perspectief». Subsidies worden niet verstrekt
voor het uitvoeren van lobbyactiviteiten voor het ontvangen van meer subsidie of het
vergroten van de beschikbaarheid van meer subsidie voor het maatschappelijk middenveld.
93
Kunt u een overzicht geven van alle verschillende subsidie ontvangende organisaties
die in 2020 een juridische procedure hadden lopen tegen de overheid?
Antwoord:
In 2020 zijn er tot op heden geen ontvangers van BHOS-subsidie geweest die over de
subsidieverlening bij het ministerie een bezwaar- of beroepsprocedure zijn gestart.
Er zijn dit jaar 26 bezwaren ingediend tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag.
Twee bezwaren zijn niet-ontvankelijk verklaard. Eén bezwaar is op verzoek van de bezwaarmaker
door de bestuursrechter als beroep behandeld, welk beroep ongegrond is verklaard.
Er zijn 16 bezwaren ongegrond verklaard en op de overige zeven bezwaren is nog geen
besluit genomen. In drie bezwaarprocedures die nog in 2019 waren gestart zijn de bezwaren
in 2020 ongegrond verklaard.
94
Neemt de financiële inzet voor ontwikkelingssamenwerking via het Nederlandse maatschappelijk
middenveld in 2021 en de jaren daarna toe, blijft deze gelijk of neemt deze af?
Antwoord:
Bij de inzet van de middelen op de BHOS-begroting wordt niet gestuurd op kanalen.
Het ministerie kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting
het beste kan worden bereikt. Daarom kan op voorhand niet aangegeven worden of de
inzet via het Nederlandse Maatschappelijk Middenveld zal toenemen. Achteraf is duidelijk
via welk kanaal is gefinancierd.
95
Hoe ontwikkelt zich in 2021 en daarna de verhouding tussen financiering van multilaterale
instellingen en geld uitgegeven in eigen beheer en onder eigen beleid? Welke inhoudelijke
keuzes liggen hieraan ten grondslag?
Antwoord:
Financiering van multilaterale instellingen is integraal onderdeel van het BHOS-beleid
en vloeit onder meer voort uit het belang dat het kabinet hecht aan multilaterale
samenwerking, de schaal en impact die multilaterale organisaties kunnen bereiken in
het behalen van de SDGs en het lenigen van humanitaire noden. Naast het bieden van
core-financiering, werkt Nederland vaak met multilaterale organisaties voor de uitvoering
van thematische programma’s. Zie voor de relatieve omvang van het multilaterale kanaal
het antwoord op vraag 3. Hoe dit percentage zich vanaf 2021 zal ontwikkelen is moeilijk
aan te geven, omdat bij de keuze van uitvoerders voor de thematische programma’s niet
op kanalen wordt gestuurd. Grote veranderingen zijn evenwel niet te verwachten.
95
Hoe ontwikkelt zich in 2021 en daarna de verhouding tussen financiering van multilaterale
instellingen en geld uitgegeven in eigen beheer en onder eigen beleid? Welke inhoudelijke
keuzes liggen hieraan ten grondslag?
Antwoord:
Financiering van multilaterale instellingen is integraal onderdeel van het BHOS-beleid
en vloeit onder meer voort uit het belang dat het kabinet hecht aan multilaterale
samenwerking, de schaal en impact die multilaterale organisaties kunnen bereiken in
het behalen van de SDGs en het lenigen van humanitaire noden. Naast het bieden van
core-financiering, werkt Nederland vaak met multilaterale organisaties voor de uitvoering
van thematische programma’s. Zie voor de relatieve omvang van het multilaterale kanaal
het antwoord op vraag 3. Hoe dit percentage zich vanaf 2021 zal ontwikkelen is moeilijk
aan te geven, omdat bij de keuze van uitvoerders voor de thematische programma’s niet
op kanalen wordt gestuurd. Grote veranderingen zijn evenwel niet te verwachten.
96
Welke plaats voorziet u voor vakbondsrechten en sociale dialoog in deze herinrichting
van ketens?
Antwoord:
Sociale dialoog en vakbondsrechten zijn een belangrijk onderdeel van de fundamentele
arbeidsnormen, de OESO richtlijnen, de UN Guiding Principles Business &Human Rights
en dragen bij aan het behalen van SDG8. Ze staan daarmee in het hart van het beleid
voor ketenverduurzaming. De uitvoering wordt ondersteund door het Vakbondsmedefinancieringsprogramma,
het Dutch Employers Cooperation Program en afspraken in IMVO-convenanten. Ook het Fonds Verantwoord Ondernemen maakt projecten
voor sociale dialoog en vakbondsrechten mogelijk.
Verder neemt Nederland deel aan de Global Deal, het programma van ILO en OESO voor
bevordering van sociale dialoog. Het kabinet maakt ook gebruik van diplomatieke kanalen
voor de bevordering van een goed politiek klimaat voor vakbondsrechten en sociale
dialoog.
97
Wat wordt er bedoeld met het vergroten van het verdienmodel van Nederlandse bedrijven
in het kader van de SDGs?
Antwoord:
Hiermee wordt gedoeld op het vergroten van de mogelijkheden van bedrijven om bij te
dragen aan en tegelijkertijd te verdienen met de Sustainable Development Goals (SDG’s).
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft de SDG’s en de verdienkansen die zij bieden in
het buitenland omarmd getuige onder andere de inzet van VNO-NCW en MKB-Nederland,
de Dutch Sustainable Growth Coalition en het Global Compact Network Nederland. Aan
publieke zijde wordt deze inzet ondersteund via de brede economische diplomatie, de
handelsinstrumenten van RVO en het financieren en verzekeren van buitenlandse investeringen
en exporten. In de prioriteitsmarkten uit de Handelsagenda richt deze ondersteuning
zich vooral op (dwarsverbanden tussen) sectoren die voor het bereiken van de SDG’s
en verdienkansen van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland relevant zijn.
Hierbij is maatschappelijk verantwoord ondernemen en het voorkomen of aanpakken van
misstanden in de waardeketen een voorwaarde. Op deze manier positioneert het kabinet
Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven als innovatieve partners voor het adresseren
van maatschappelijke uitdagingen wereldwijd.
98
Op welke manier(en) is het kabinet van plan bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke
verantwoordelijkheid met het oog op het versneld verduurzamen en weerbaar maken van
de mondiale waardeketens?
Antwoord:
Op 16 oktober 2020 is Kamerbrief met de nota «Van voorlichten tot verplichten: een
nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk
2020Z19175) gedeeld met de Kamer. Daarin wordt toegelicht welke instrumenten kunnen worden ingezet
om bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien
van het respecteren van mens en milieu bij het uitvoeren van hun internationale bedrijfsactiviteiten.
99
Welke stappen neemt het kabinet in 2021 om de naleving van de OESO-richtlijnen door
de olie- en gassector te verbeteren, na de weigering van de sector om hierop actie
te ondernemen in 2020?
Antwoord:
Het kabinet blijft de sector aanspreken op het nemen van zijn verantwoordelijkheid
onder de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemeningen en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights. Tegelijkertijd heeft het kabinet, in navolging van de afspraak in het regeerakkoord
«Vertrouwen in de Toekomst», het IMVO-beleid geëvalueerd en onderzocht welke maatregelen
nodig zijn om bedrijven, waaronder bedrijven in de olie- en gassector, aan te spreken
op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de naleving van de OESO-richtlijnen
voor multinationale ondernemingen. De uitkomsten zijn gedeeld met de Kamer op 16 oktober
2020 in Kamerbrief met de nota ««Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls
voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 2020Z19175).
100
Kunt u de kwetsbaarheden van de mondiale waardeketens als gevolg van COVID-19 benoemen
en daarbij concreet aangeven welke maatregelen u – mede in het licht van Building
Back Better – voorziet om deze impact effectief en duurzaam tegen te gaan?
Antwoord:
Als gevolg van COVID-19 hebben zich verstoringen voorgedaan in veel mondiale waardeketens.
Dit werd onder meer veroorzaakt door het sluiten van productiefaciliteiten, uitvallen
van transport, toegenomen grenscontroles, sluiten van grenzen en internationale verschuivingen
van vraag en aanbod. Dit gold in het bijzonder voor de toevoer van COVID-19 gerelateerde
medische goederen, zoals gezichtsbescherming en bepaalde medicijnen. In reactie op
enorme stijging van de wereldwijde vraag naar laatstgenoemde goederen, hebben vele
landen exportrestricties ingevoerd waardoor import moeilijker werd.
Het Kabinetsbeleid is gericht op het weerbaarder maken van de internationale waardeketens.
Daarom heb ik gepleit voor een Essential health goods agreement om beter om te gaan met internationale schaarste van medische goederen tijdens een
gezondheidscrisis. Dit is opgepakt door de Europese Commissie en wordt in WTO verband
besproken (Zie: Europese Commissie, Trade in health care products, concept paper van 11 juni 2020).
Afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers wordt verder geadresseerd in de Trade
Policy Review van de Europese Commissie (zie: Europese Commissie, A renewed trade policy for a stronger Europe:
Consultation Note, 16 juni 2020). Nederland neemt actief aan deze discussie deel, waarover u in de
Kamerbrief over de Kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review van 4 september 2020
bent geïnformeerd.
Een van manieren om afhankelijkheden waar nodig te verminderen, is diversificatie
van leveranciers. Handelsakkoorden kunnen de diversificatie van waardeketens faciliteren.
Met Nederlandse bedrijven investeren we in het duurzaam verbeteren van lokale waardeketens,
gericht op banen, productiviteit en weerbaarheid.
Zie ook antwoord op vraag 106.
101
Op welke termijn verwacht u dat het handelsakkoord met Mercosur aan de Kamer zal worden
voorgelegd?
Antwoord:
Het kabinet verwacht het EU-Mercosur handelsakkoord aan de Kamer voor te kunnen leggen
zodra het Voorzitterschap van de EU een voorstel ter goedkeuring aan de lidstaten
voorlegt. Hiervoor dienen de volledige en officiële teksten van het akkoord beschikbaar
te zijn. Momenteel worden deze door de diensten van de EU juridisch geschoond en vertaald
in alle officiële talen van de EU. Het huidige Duitse Voorzitterschap heeft nog geen
indicatie gegeven of de teksten onder het huidig EU-Voorzitterschap aan de lidstaten
worden voorgelegd, dan wel wanneer dat het geval zal zijn.
102
Kunt u aangeven of u het Europese onderhandelingsmandaat voor de onderhandelingen
met de Mercosurlanden voor een handelsakkoord steunt? Kunt u daarnaast aangeven of
u tot dusver enige signalen heeft dat de Europese Commissie gedurende de onderhandelingen
akkoord is gegaan met afspraken welke niet in lijn zijn met dit onderhandelingsmandaat?
Antwoord:
Het mandaat voor de onderhandelingen tussen de EU en de Mercosur landen stamt uit
1999. Nederland heeft net als alle andere EU lidstaten in 1999 ingestemd met dit mandaat.
Het kabinet heeft geen enkel signaal ontvangen dat de Europese Commissie gedurende
de onderhandelingen akkoord is gegaan met afspraken die niet in lijn zijn met dit
onderhandelingsmandaat. Het kabinet kan dit uiteindelijk pas vaststellen als het van
de Commissie de definitieve en officiële teksten van het akkoord ter beoordeling ontvangt.
103
Waarom focust u in de toelichting op het versterken van mondiale waardeketens op de
punten duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen in plaats van op het
versterken van de weerbaarheid van voor Nederland belangrijke waardeketens en het
verminderen van de afhankelijkheid van buitenlandse productie voor bepaalde strategische
sectoren? Vertaalt deze keuze zich ook in het te voeren beleid?
Antwoord:
Het beleid met betrekking tot het versterken van de weerbaarheid van waardeketens
is zowel gericht op ketenverduurzaming als het verminderen van ketenafhankelijkheid
voor strategische goederen en sectoren. Zie ook antwoorden op de vragen 105 en 106.
104
Is er budget of mankracht beschikbaar gesteld voor het onderzoeken van de afhankelijkheden
van voor Nederland belangrijke waardeketens en de manieren waarop deze versterkt kunnen
worden?
Antwoord:
Voor het onderzoeken van de afhankelijkheden van voor Nederland belangrijke waardeketens
is binnen de bestaande formatie de benodigde capaciteit gecreëerd.
105
Welke inzet verricht u nog meer om de afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers
voor bepaalde strategische goederen te verminderen, naast de inzet op het Essential
Health Goods Agreement van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)?
Antwoord:
Uitgangspunt van het Kabinetsbeleid is om enerzijds het open karakter van de Nederlandse
economie te behouden en anderzijds ongewenste strategische afhankelijkheden tegen
te gaan. Het gaat dan vooral om afhankelijkheden binnen de vitale processen of specifieke
sectoren in relatie tot het voorkomen van ongewenste situaties die de nationale veiligheid
of openbare orde aantasten. Denk bij dat laatste onder meer aan de Wet Voorkoming
Ongewenste Zeggenschap Telecommunicatie (Staatsblad 2020, 165), het wetsvoorstel Wet toetsing economie en nationale veiligheid (Kamerstuk 30.821
nr. 97) en brief van de Minister voor Medische zorg over een ijzeren voorraad van
medicijnen (Kamerstuk 29.477, nr. 660).
Vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt gewerkt aan het nader in kaart
brengen van kwetsbaarheden van het Nederlandse bedrijfsleven voor verstoring van mondiale
waardeketens, conform de motie van het lid Weverling (zie: Kamerstuk 35 470-XVII, nr. 11).
Wat betreft de werkzaamheden voor vermindering van afhankelijkheden, naast de Essential
Health Goods Agreement, verwijs ik naar het antwoord op vraag 100.
106
Welke «versnelde» acties gaat u nemen om waardeketens duurzamer en weerbaarder te
maken tijdens en na de COVID-19-crisis?
Antwoord:
Het kabinet werkt aan markttransformaties om internationale waardeketens duurzamer
te maken. Hiertoe worden in 2021 nationale initiatieven waar mogelijk Europees opgeschaald.
Zo wordt het «Dutch Initiative on Sustainable Cocoa» ingezet om het recent gelanceerde EU sustainable cocoa initiative succesvol te maken en legt het kabinet de nadruk op sociale omstandigheden in voorbereiding
op de aangekondigde EU-textielstrategie. Door financiering van IDH en Solidaridad
kunnen deze organisaties met producenten en afnemers de transitie naar duurzame productie
en handel verder brengen. Met Nederlandse bedrijven investeren we in het duurzaam
verbeteren van lokale waardeketens, gericht op banen, productiviteit en weerbaarheid.
Via Power of Voices draagt het kabinet bij aan versterking van het lokale maatschappelijke middenveld,
als onmisbare stem om overheden en bedrijven ertoe aan te zetten om productie en handel
duurzamer te maken. Ook zet het kabinet zijn diplomatieke invloed in om in dialoog
met overheden van productielanden te werken aan betere wet- en regelgeving, zoals
de verhoging van minimumlonen richting leefbare lonen.
In het najaar van 2020 zal een nota met de hoofdlijnen van mogelijk nieuw IMVO-beleid
met de Kamer worden gedeeld. Daarin wordt toegelicht welke instrumenten kunnen worden
ingezet om bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten
aanzien van het respecteren van mens en milieu bij het uitvoeren van hun internationale
bedrijfsactiviteiten.
107
Hoe zorgt Nederland voor digitale inclusie van vrouwen, organisaties en andere groepen
die opkomen voor gendergelijkheid en vrouwenrechten, nu mede door de COVID-19 pandemie
besluitvorming meer in het digitale domein plaatsvindt?
Antwoord:
Nederland maakt zich zorgen over de digitale uitsluiting van vrouwen, meisjes en gemarginaliseerde
groepen. In het kader van de Digitale Agenda voor BHOS is digitale inclusie als dwarsdoorsnijdende
prioriteit voor BHOS-nota geformuleerd.
BZ ondersteunt het Digital Defenders Partnership dat maatschappelijke organisaties
en mensenrechtenverdedigers ondersteunt hun digitale veiligheid te vergroten en weerbare,
inclusieve netwerken op te bouwen. Zij werken met een gender- en inclusie-strategie.
108
Wat is de stand van zaken van het ratificatieproces van Nederland van Verdrag 190
Geweld en intimidatie in de wereld van werk van de Internationale Arbeidsorganisatie
(ILO), waarin specifieke aandacht is voor geweld tegen vrouwen en de impact van huiselijk
geweld op werk? Wanneer kan de Kamer hier informatie over verwachten?
Antwoord:
Het IAO-Verdrag 190 (Verdrag inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op de
werkvloer) is vorig jaar door de Internationale Arbeidsconferentie aangenomen en treedt
in werking in juni 2021. Het verdrag is op dat moment alleen bindend voor de landen
die het ratificatieproces op dit moment al hebben voltooid.
Het ratificatieproces van Nederland voor dit verdrag valt onder de verantwoordelijkheid
van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In Nederland wordt nog gewerkt
aan de inventarisatie van de verdragsbepalingen en de verhouding van deze met de nationale
regelingen op het terrein van geweld en intimidatie op de werkvloer. Dat gebeurt in
samenwerking met de verschillende betrokken departementen en in overleg met de sociale
partners. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft ernaar om uw
Kamer hierover voor het eind van dit kalenderjaar nader te informeren.
109
Wat wordt precies verstaan onder «feministisch leiderschap» en met welke waarborgen
gaat Nederland voorkomen dat dergelijk «feministisch leiderschap» gaat resulteren
in «masculien lijderschap»?
Antwoord:
Met feministisch leiderschap wordt het leiderschap bedoeld van individuen, maatschappelijke
en politieke stromingen of bewegingen die streven naar gelijke rechten voor vrouwen
en mannen. Hiertoe maken zij een kritische analyse van ongelijke (machts-)verhoudingen
tussen mannen en vrouwen en streven zij vrouwenemancipatie na, in lijn met het kabinetsbeleid.
110
Op welke wijze en waarom wordt verwacht dat ongewenste (tiener-)zwangerschappen, moeder- en kindsterfte, en obstakels voor toegang tot HIV/aidspreventie
en -behandeling zullen toenemen als gevolg van de COVID-pandemie?
Antwoord:
Als gevolg van de COVID-19 crisis is met name in lage- en middeninkomenslanden6 reguliere zorg aangetast en de toegang tot zorg afgenomen. In 68% van de landen is
bijvoorbeeld de toegang tot anticonceptie sterk verslechterd. Eerder al constateerde
de WHO dat veel landen kampen met voorraadgebrek van onder meer antiretrovirale (ARV)
medicijnen7. Verwachting is dat het gebrek aan toegang tot zorg kan resulteren in 60% meer moedersterfte
en 41% meer kindersterfte8. Ook wordt verwacht dat de afname van anticonceptiegebruik zal resulteren in zeker
734.000 extra ongewenste tienerzwangerschappen9.
111
Vertaalt de leiderschapsrol in 2021 in de actiecoalitie «feminist movements & leadership»
zich ook in additionele financiële committeringen van Nederland met betrekking tot
gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen en meisjes gedurende de looptijd van
de actiecoalitie?
Antwoord:
Er zijn geen additionele financiële committeringen van Nederland voorzien voor de
actiecoalitie «feminist movements & leadership».
Naast de ophoging van het budget voor Leading from the South naar EUR 80 miljoen (looptijd 2021–2025) en het nieuwe Power of Women subsidiekader van EUR 73,5 miljoen (looptijd 2021–2025) is inzet van Nederland om
samen met Canada een aanjagersrol te vervullen en gedurende de looptijd van de actiecoalitie
(5 jaar) andere donoren te stimuleren tot directe financiering van vrouwenrechtenorganisaties
in het mondiale Zuiden.
112
Welke onderwijsprogramma’s besteden aandacht aan inclusie van kinderen en/of jongeren
met een beperking? Hoe krijgt dit vorm en hoe wordt dit gemonitord?
Antwoord:
In de programma’s van Education Cannot Wait (ECW), Global Partnership for Education
(GPE) en Prospects Partnership Programma (PPP) wordt bijzondere aandacht gegeven aan
kinderen/jongeren met een beperking.
ECW ondersteunt 43 organisaties in 18 landen die werken aan kwalitatief en inclusief
onderwijs voor 23.000 kinderen met een beperking.
GPE ondersteunt de uitvoering van onderwijsbeleidsplannen waarbij expliciet aandacht
is voor kinderen met een beperking. Het PPP werd opgezet om de opvang en bescherming
van vluchtelingen in en rondom conflictgebieden te verbeteren. Binnen deze activiteiten
wordt ook aandacht besteed aan het betrekken van kinderen en jongeren met een beperking.
Mensen met een beperking vormen geen separate doelgroep waarop apart op wordt gemonitord.
113
Kunt u een inschatting geven in welke mate de humanitaire noden dit jaar zijn vergroot
ten gevolge van de COVID-19 pandemie, en op welke manier in de begroting rekening
is gehouden met de constatering dat waarschijnlijk ook volgend jaar de humanitaire
noden zullen stijgen?
Antwoord:
Het onder coördinatie van UNOCHA ontwikkelde Global Humanitarian Response Plan (GHRP) vormt de voornaamste internationale paraplu voor actie inzake de humanitaire
impact van de COVID19-pandemie. Doel is 250 miljoen mensen in 63 landen te bereiken.
De kosten zijn berekend op USD 10,3 miljard. Dit komt bovenop de noden beschreven
in het Global Humanitarian Overview (GHO) 2020. De geschatte kosten daarvan waren USD 28,8 miljard. COVID19 wordt inmiddels beschouwd
als een extra – bijkomende – factor van humanitaire kwetsbaarheid. De respons erop
wordt daarom geïntegreerd in het reguliere humanitaire werk en derhalve in het GHO
2021. UNOCHA publiceert deze GHO later dit jaar, en dan weten we de geschatte noden
van 2021. Vanwege een verwachtbare verdere toename van humanitaire noden is het humanitaire
hulp budget voor 2021 uitgezonderd van mogelijke mutaties onder het instrument «nog
te verdelen». Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA-budget,
en de BHOS-begroting 2021, in absolute zin en structureel af ten opzichte van de BHOS-begroting
2020. Voor 2020 is de daling van het ODA-budget gecompenseerd binnen de rijksbegroting
met een kasschuif en een generale bijdrage. De kasschuif zorgt er ook in 2021 en 2022
voor dat de daling van het budget minder groot is. De eenmalige compensatie en de
kasschuif kunnen echter niet voorkomen dat het daarnaast nodig is het budget op diverse
thema’s te verlagen. Zoals ook in de begroting toegelicht, zijn de mutaties vanwege
het gedaalde budget binnen de artikelen opgenomen onder het instrument «nog te verdelen».
De meerjarige bijstellingen op instrumentniveau zullen via de eerste suppletoire begroting
2021 aan de Kamer worden gemeld. Vanwege een verwachtbare verdere toename van humanitaire
noden is daarbij het uitgangspunt humanitaire hulp (waaronder Mental health and psychosocial
support) te ontzien.
114
Welk percentage van het Nederlands noodhulpbudget komt (direct of indirect) terecht
bij lokale humanitaire organisaties? In hoeverre is dat percentage bijgesteld vanwege
de wereldwijde COVID-19 pandemie?
Antwoord:
Bij noodhulp is snelle actie cruciaal. Daarom kiest Nederland voor voorspelbare, meerjarige
en flexibele financiering van het werk van VN-organisaties, het Rode Kruis en de Dutch
Relief Alliance, die bij de uitvoering van hun activiteiten samenwerken met lokale
en nationale organisaties en overheden. Binnen de Grand Bargain is afgesproken dat
minimaal 25% van hulpverlening via deze «local and national responders» moet lopen. En aantal organisaties had in 2019 dit doel al bereikt (o.a. UNFPA 38.6%,
UNICEF 33.9%, OCHA en UNDP rond 26%, IFRC en UNHCR rond 25%).
Directe en indirecte financiering van lokale hulporganisaties nam in voorgaande jaren
al gestaag toe. De COVID-19 crisis heeft het belang van lokale responscapaciteit nogmaals
bevestigd. Exacte gegevens over de impact van de COVID-19 respons op de in 2020 gerealiseerde
«lokalisering» zijn nog niet beschikbaar. Wel is duidelijk dat bij voorbeeld de VN
Country Based Pooled Funds (CBPF’s), die ook van Nederland extra geld ontvingen voor
de COVID-respons, een aanmerkelijk groter deel van de hulpverlening via lokale hulporganisaties
financierden dan voorheen: 40% ten tijde van de COVID–crisis (2020) tegenover 26%
in 2019.
115
Kunt u toelichten – nu de COVID-pandemie de humanitaire noden aanzienlijk verhoogt
en de humanitaire fondsen en mensenrechtenprogramma’s al jaren structureel ondergefinancierd
zijn – waarom er in 2021 minder fondsen beschikbaar zijn vergeleken met 2020?
Antwoord:
De verhoging van het humanitaire hulp budget in 2020 is incidenteel, met het oog op
het lenigen van de door COVID-19 toegenomen noden. De Kamer is hier nader over geïnformeerd
in de Kamerbrief «Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden» en
de Kabinetsreactie op briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19»
van de AIV.
116
Welk beleid wordt ingezet om tot een grotere effectiviteit en efficiëntie van de humanitaire
sector te komen? Zijn er al wezenlijke resultaten te melden in de implementatie van
de Grand Bargain afspraken?
Antwoord:
Nederland ondersteunt internationale processen voor meer efficiëntie en effectiviteit,
zoals de Grand Bargain. Hierbij speelt de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
als Eminent Person van de Grand Bargain een belangrijke, aanjagende rol.
De 2020 Independent Grand Bargain Annual Report en een eerste evaluatie van de humanitaire respons in het kader van de COVID-19 pandemie
identificeren voortgang in de Grand Bargain implementatie.
Meer cash-transfer programming (USD 5,6 miljard in 2019).
• Meer aandacht voor het versterken van lokale actoren. (11 organisaties haalden in
2019 de 25% lokalisering target).
• Humanitaire organisaties werken steeds nauwer en innovatiever samen en delen vaker
expertise en middelen om kosten te besparen. (bijv. UNHCR, WFP, UNICEF en UNFPA gebruiken
een UN Partner Portal).
• Voor meer transparantie publiceren steeds meer donoren en organisaties gegevens in
IATI (92% in 2019).
Bovendien werkt Nederland aan grotere efficiëntie en effectiviteit van het humanitaire
hulpsysteem via diplomatieke inspanningen en beleidsbeïnvloeding in diverse fora.
Dit gebeurt onder meer via donorgroepen zoals de OCHA Donor Support Group en Uitvoerende
Raden van VN-organisaties en coördinatie op landenniveau.
117
Hoeveel procent van de fondsen van sleutelorganisaties als de VN Hoge Commissaris
voor de Mensenrechten (UNHCR), het Wereld Voedselprogramma (WFP) en UNICEF gaat –
conform de Grand Bargain afspraken – naar lokale organisaties? Worden multilaterale
organisaties aangesproken met betrekking tot de Grand Bargain localisatie afspraken,
zoals het kanaliseren van fondsen naar lokale organisaties (25%)?
Antwoord:
Binnen de Grand Bargain is afgesproken dat minimaal 25% van hulpverlening via «local and national responders» moet lopen. Dat betreft lokale en nationale organisaties en overheden. De monitoring
van die afspraak verloopt onder meer via rapportages binnen de Grand Bargain. Over
2019 rapporteerden UNHCR en UNICEF hieraan te voldoen, met respectievelijk 25,8% en
34%. WFP meldt goed op weg te zijn, maar publiceerde geen percentage.
118
Wat wordt de Nederlandse inzet om de structurele humanitaire onderfinanciering internationaal
aan te pakken?
Antwoord:
Onderfinanciering van humanitaire actie blijft een serieuze uitdaging. Een belangrijke
factor daarbij is de zogenoemde «funding gap». Zo is in 2020 het totaal aan humanitaire
financiering in de wereld wederom toegenomen, maar de te financieren noden ook. COVID-19
zorgt er bijvoorbeeld voor dat hulpverlening duurder wordt. Het is daarom zaak te
werken aan meer efficiëntie en meer effectiviteit van de middelen die beschikbaar
zijn. Dat is de kern van de Grand Bargain.
Verbreding van de donorbasis is een ander domein waarop meer vooruitgang moet worden
geboekt. De financiering van noodhulp kan niet alleen een zaak zijn van traditionele
donoren. Nederland blijft een substantiële financiële bijdrage leveren, maar werkt
er samen met bondgenoten aan dat andere – niet-traditionele – donoren ook hun verantwoordelijkheid
nemen en bijdragen, liefst zoals Nederland: ongeoormerkt, flexibel en meerjarig. Nederland
speelt – bijvoorbeeld via het World Economic Forum – ook een rol bij het verkennen
van mogelijkheden humanitaire financiering via private investeringen mogelijk te maken.
Tot slot werkt Nederland in internationaal verband aan preventie, een geïntegreerde
aanpak van grondoorzaken en vroegtijdige humanitaire actie.
Deze drie sporen samen moeten ervoor zorgen dat het gat tussen humanitaire noden en
beschikbare financiering uiteindelijk gedicht wordt.
119
Welk percentage van de Nederlandse humanitaire middelen wordt «zo direct als mogelijk»
aan lokale organisaties gealloceerd?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 114
120
In hoeverre komt de inzet voor de COVID-19 respons via de VN en andere multilaterale
kanalen ten goede aan lokale hulporganisaties?
Antwoord:
De COVID-19 pandemie heeft het belang van hulpverlening door lokale en nationale organisaties
en overheden nog verder benadrukt. De VN ondersteunt dergelijke respons via bijdragen
uit het Central Emergency Response Fund (CERF) en de VN Country Based Pooled Funds
(CBPF’s). Ook organisaties als UNHCR en UNICEF werken in hun COVID-activiteiten veel
samen met local responders. In de Covid-19 response door Dutch Relief Alliance gaat gemiddeld 26% van de financiering
naar lokale hulporganisaties.
Zie ook antwoord op vraag 114
121
Kunt u aangeven hoeveel Nederland tot nu toe heeft bijgedragen aan de Minimum MHPSS
Service Packages? Hoeveel wordt deze bijdrage opgehoogd in 2021?
Antwoord:
Voor het Minimum MHPSS service package zijn de volgende bedragen uitgegeven (2019/2020)
dan wel gereserveerd (2021/2022).
2019
USD 435.278,69
2020
USD 1.149.836,52
2021
USD 3.594.833,41
2022
USD 626.529,26
Totaal
USD 5.806.478
122
Welke middelen ontvangt de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in 2021?
Hoeveel was dit de afgelopen 20 jaar, uitgesplitst naar elk afzonderlijk jaar? Kunt
u in die tabel uitgesplitst naar jaartal ook aangeven hoeveel migranten zijn teruggekeerd
naar hun land van herkomst?
Antwoord:
Voor 2021 is voorzien dat IOM EUR 35 mln. zal ontvangen uit de BHOS begroting, voor
het uitvoeren van een scala aan verschillende programma’s en projecten in meer dan
10 landen. Dit betreft zowel lopende, meerjarige programma’s, als nieuwe projecten.
Terugkeer van migranten naar hun land van herkomst is slechts één van de activiteiten
die IOM ontplooit. Een exacte uitsplitsing naar vanuit Nederland en land van transit
teruggekeerde migranten, per jaar en over een periode van twintig jaar, vergt meer
tijd dan de gegeven tijdspanne voor de beantwoording van deze feitelijke vragen. In
onderstaand overzicht vindt u de gegevens vanaf 2016 uitgesplitst. Gegevens van voor
2016 kunnen, indien uw Kamer hier prijst op stelt, bij het IOM worden opgevraagd.
De BHOS bijdragen aan IOM kunt u, teruggaand tot het jaar 2006, vinden op
https://openaid.nl/organisations/IOM/?tab=samenvatting.
Jaar
Nederlandse BHOS-bijdrage aan IOM1
Migranten die vrijwillig zijn teruggekeerd naar land van herkomst vanuit NL, met Nederlandse
financiering2
Migranten die vrijwillig zijn teruggekeerd naar land van herkomst vanuit transitlanden,
met Nederlandse financiering
2020
EUR 36,76 mln. (voorzien)
T/m augustus:
1.160
NNB
2019
EUR 34,83 mln.
3.035
2.716
2018
EUR 44,85 mln.
2.149
4.633
2017
EUR 18,37 mln.
1.532
4.025
2016
EUR 8,80 mln.
4.635
2.364
X Noot
1
De Nederlandse BHOS-bijdragen aan IOM bezien bredere activiteiten dan vrijwillige
terugkeer, en dragen ook bij aan activiteiten zoals herintegratieondersteuning, tegengaan
van mensenhandel en -smokkel en bewustwordingscampagnes over de risico’s van irreguliere
migratie.
X Noot
2
Vrijwillige terugkeer vanuit Nederland werd tussen 2002 en 2019 gezamenlijk gefinancierd
door BZ, J&V en later ook de EU. Door verduidelijking van de regels van de OESO-DAC
voor toerekening van eerstejaars opvang van asielzoekers uit DAC-landen aan ODA financiert
BHOS vanaf 2019 terugkeer vanuit Nederland niet meer, maar draagt wel bij aan herintegratieondersteuning
in landen van herkomst
123
Wat wordt er bedoeld met het toepassen van de mensenrechtenbenadering bij wederopbouw?
Antwoord:
Een mensenrechtenbenadering betekent uit te gaan van de rechten van mensen, hen te
betrekken bij de ontwikkeling van programma’s, met aandacht voor de meest kwetsbaren
in de samenleving. Voor wat betreft wederopbouw betekent dit bijvoorbeeld het centraal
stellen van toegang tot recht en het adresseren van (vermeend) onrecht aangedaan tijdens
conflict situaties. Daarnaast is inclusiviteit in wederopbouwactiviteiten van belang,
waarbij de meest getroffen bevolkingsgroepen (zoals vrouwen, kinderen, minderheden)
zeggenschap krijgen over het verzoenings- en wederopbouwproces in hun land of regio.
124
Bent u voornemens om MHPSS programmering in vredesopbouw te financieren of in 2021
enkel te richten op het bepleiten van integratie van MHPSS in vredesopbouw?
Antwoord:
Het Nederlandse pleidooi voor verbeterde integratie van MHPSS in vredesopbouw heeft
reeds vruchten afgeworpen. Zo is in het laatste rapport van de SGVN over Peace Building and Sustaining Peace van 30 juli voor het eerst een verwijzing naar MHPSS opgenomen. Nederland blijft politiek
en diplomatiek pleiten voor versterkte integratie en wil daar ook graag aan bijdragen
d.m.v. gerichte financiering. Zo heeft Minister Kaag tijdens een High Level Event
op 24 september 2020 en marge van de AVVN een additionele bijdrage aan het VN Peace
Building Fund bekend gemaakt van EUR 5 miljoen (bovenop de huidige EUR 15 miljoen
per jaar), met als doel de verbeterde integratie van MHPSS in vredesopbouw. Deze verhoging
geldt in eerste instantie voor zowel 2020 als 2021.
125
In welke ontwikkelingslanden financiert Nederland een groeiende portefeuille aan klimaatactiviteiten
en wat voor activiteiten worden daar door Nederland precies gefinancierd? Kunt u een
overzicht per land geven welke (lopende) klimaatactiviteiten en projecten daar met
Nederlands geld worden gerealiseerd?
Antwoord:
Graag verwijs ik voor een overzicht van de publieke klimaatfinanciering naar het openbare
online klimaatdashboard, waarin naast een overzicht van klimaatuitgaven per regio en thema, voor elk ontvangend
land kan worden opgevraagd welke projecten worden gefinancierd, hoe klimaatrelevant
die activiteiten zijn, en wat aan er aan die activiteiten is uitgegeven. De bijdrages
aan multilaterale fondsen zijn gezien hun aard geen onderdeel van het dashboard, maar
richten zich net als de directe financiering zowel op het tegengaan van klimaatverandering
door onder meer toegang tot hernieuwbare energie, het behoud van bossen en verbeterd
landbeheer, als op grotere weerbaarheid tegen de effecten van klimaatverandering door,
bijvoorbeeld verbeterd watermanagement, veilige toegang tot drinkwater en sanitaire
voorzieningen, duurzame productieve landbouw en toegenomen voedselzekerheid.
126
Wat is het totale bedrag aan private klimaatinvesteringen dat tot nu toe is gemobiliseerd
met publieke middelen?
Antwoord:
Van 2015, het jaar van de totstandkoming van de Overeenkomst van Parijs, tot en met
eind 2019 is door Nederland in totaal EUR 2,05 miljard aan private klimaatinvesteringen
gemobiliseerd. In 2020 zal daar naar schatting nog eens EUR 550 miljoen bijkomen.
127
Kunt u een overzicht geven van de impact die de verschuiving van programma's naar
de focusregio's heeft op de landen die daar niet toe behoren en waar programma's in
de komende jaren worden afgebouwd? Zijn er voorzieningen getroffen voor een zorgvuldige
afbouw en vinden er gesprekken plaats met andere donoren die deze programma's mogelijk
zouden kunnen overnemen?
Antwoord:
Zorgvuldige afbouw en opbouw van programma’s is staand beleid. Zo is de geleidelijke
vermindering van naar posten gedelegeerde middelen in de afbouwlanden Indonesië en
Ghana al onder het vorige kabinet in gang gezet. In alle afbouwlanden wordt met overheden
en (donor-)organisaties besproken om tot een verantwoorde, beheersbare overgang te
komen.
128
Welke concrete inspanningen gaat u plegen om Nederlandse organisaties beter te positioneren
als uitvoerder van EU-programma's? Welke financiële doelstelling heeft u voor ogen
in 2021?
Antwoord:
Middels de samenwerkingsvorm Delegated Cooperation kunnen middelen van de Europese Commissie worden ingezet om uitvoering te geven aan
gezamenlijke OS-prioriteiten van EU lidstaten en de Europese Commissie. Het kabinet
zet erop in om meer gebruik te maken van deze samenwerkingsvorm, waarmee Nederlandse
partijen kunnen worden gepositioneerd als uitvoerders. Het Directoraat-Generaal Internationale
Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geaccrediteerd om Delegated Cooperation middelen te beheren. Nederlandse uitvoerders kunnen, mits aan voorwaarden wordt voldaan,
via de accreditatie van het DGIS de Delegated Cooperation projecten uitvoeren.
De Steunfaciliteit voor het management van EU-fondsen binnen het Ministerie van Buitenlandse
Zaken zal ook in 2021 ondersteuning blijven bieden bij aanvraagprocedures en regelgeving
omtrent Delegated Cooperation.
Het kabinet heeft geen minimale financiële doelstelling. Wel streeft het kabinet er
naar dat in 2021 minimaal zes programma’s (met een minimale omvang van EUR 5 miljoen)
middels de DGIS accreditatie, en één programma via de RVO accreditatie, zijn goedgekeurd.
129
Hoe wordt in de drie taken van Invest International aandacht gegeven aan gendergelijkheid
en vrouwenrechten?
Antwoord:
Invest International hanteert internationale standaarden en richtlijnen op IMVO-gebied
waarin ook aandacht is voor gendergelijkheid, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale
ondernemingen. Ook de specifieke richtlijnen voor due diligence van de OESO over hoe gender aspecten te integreren in de supply chain due diligence worden gehanteerd. Deze richtlijnen gelden voor alle drie taken van Invest International.
130
Is gender due diligence een vereiste wanneer het Nederlandse bedrijfsleven aanvragen tot het ontwikkelen
en/of financieren van projecten doet bij Invest International? Hoe wordt ervoor gezorgd
dat vrouwen in het buitenland geen negatieve gevolgen ervaren van projecten uitgevoerd
met hulp van Invest International?
Antwoord:
Als investeerder wil Invest International direct de economische positie van vrouwen
ondersteunen door toegang tot kapitaal te verschaffen aan bedrijven geleid door vrouwen
en vrouwelijke ondernemers. In de projecten moet in ieder geval een bepaalde mate
van genderbewustzijn aantoonbaar zijn. Dit zal worden meegenomen in de IMVO (waarbij
het vooral gaat om een risicobeoordeling) en impact (waarbij vooral wordt gekeken
naar de positieve effecten) analyses die worden gemaakt voordat een project gefinancierd
wordt. De uitgangspunten en toetsingscriteria worden op een later moment uitgewerkt
door Invest International.
131
Is een deel van de projecten, investeringen of regelingen waar Invest International
over gaat specifiek bedoeld voor Nederlandse vrouwelijke ondernemers en lokale vrouwelijke
ondernemers? Hoe groot is dit aandeel?
Antwoord:
Een dergelijke specifieke focus is niet expliciet voorzien in de doelstelling van
de onderneming. Die is bewust breder geformuleerd en focust op de combinatie van Nederlandse
bedrijfsleven en de SDG-uitdagingen. Vrouwelijk ondernemerschap is hiervan een integraal
onderdeel.
132
Wat bedoelt u met «opvolging geven aan de evaluatie van de IMVO-convenanten»? Wordt
hier een vernieuwing van het convenantenbeleid bedoeld?
Antwoord:
De IMVO-convenanten vormen een belangrijk onderdeel van het huidige IMVO-beleid. In
het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is afgesproken dat de IMVO-convenanten
worden voortgezet, en dat na twee jaar zou worden bezien of, en zo ja, welke aanvullende
dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Daarom is het project «IMVO-maatregelen
in perspectief» gestart. Naast onderzoeken naar de vormgeving van beleid, expertsessies,
stakeholderbijeenkomsten en adviezen van de SER en het Adviescollege Toetsing en Regeldruk
(ATR), maakt ook de evaluatie van de IMVO-convenanten hier onderdeel van uit. Deze
evaluatie is met uw Kamer gedeeld op 10 juli 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 333). Op 3 april 2020 zijn de andere onderzoeken met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 326). Op 16 oktober 2020 is Kamerbrief met de nota ««Van voorlichten tot verplichten:
een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap»
(Kamerstuk 2020Z19175) gedeeld met de Kamer.
133
Welke hervormingen van de WTO worden er bedoeld, en aan welke hervormingen wordt gedacht
in dit verband?
Antwoord:
De versterking en modernisering van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is voor het
kabinet van de hoogste prioriteit. Bepalend voor de toekomst van de WTO is dat de
multilaterale handelsregels worden herzien en geactualiseerd, onder andere door sluitende
afspraken te maken over industriële subsidies en state-owned enterprises. Het is evident dat er momenteel van een mondiaal level playing field geen sprake is; de WTO heeft de taak om dit aan te pakken. Verstorende effecten van
staatssteun en -eigendom moeten worden geadresseerd, zodat zowel in het buitenland
als op de interne markt sprake is van eerlijke concurrentie. Ook is het van groot
belang een nieuwe balans te vinden tussen rechten en plichten van leden, waarbij uitzonderingen
op bepaalde verplichtingen opnieuw tegen het licht moeten worden gehouden en in de
toekomst alleen moeten gelden voor landen die dat echt nodig hebben.
Daarnaast acht Nederland het van belang dat ook in de WTO-onderhandelingen duurzaamheid
een centrale rol krijgt. Er dient voortgang te worden geboekt op lopende onderhandelingen
in de WTO op onderwerpen zoals visserijsubsidies. Ook hecht Nederland eraan dat het
bevorderen van handel in zogenaamde «groene» goederen en diensten een nieuwe impuls
krijgt in WTO-verband. Hiervoor onderzoekt de Commissie momenteel de mogelijkheden.
De COVID-19-crisis heeft laten zien dat handelsbeperkende maatregelen de toegang tot
noodzakelijke producten ernstig kunnen belemmeren. Deze dienen daarom beperkt te blijven
tot een noodzakelijk minimum. Ze dienen zo weinig mogelijk handelsverstorend te zijn,
tijdelijk, transparant, en beperkt in reikwijdte. Daarom steunt Nederland de inzet
van de Commissie om tot internationale afspraken te komen om de handel in medische
goederen ten tijde van een gezondheidscrisis zo open mogelijk plaats te laten vinden
en op die manier de toegang tot deze goederen te faciliteren.
Door de COVID-crisis is er ook een grote toename van e-commerce, waardoor het belang
van nieuwe afspraken over digitale handel binnen de WTO alleen maar is toegenomen.
Nederland steunt de inzet van de EU op e-commerce. Binnen het Joint Statement Initiative on e-commerce onderhandelt de EU met 57 andere WTO-leden over belangrijke zaken als spam, markttoegang,
bescherming van persoonsgegevens en privacy, consumentenbescherming en handelstarieven.
De regering vindt het van belang dat deze onderhandelingen inclusiever worden, onder
meer door het betrekken van meer (ontwikkelings)landen.
134
Wanneer in 2021 verwacht het kabinet het Nationaal Actieplan voor Mensenrechten en
het Bedrijfsleven naar de Kamer te sturen?
Antwoord:
Het kabinet verwacht het herziene Nationale Actieplan voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven
(NAP) najaar 2021 naar de Kamer te sturen. Eind dit jaar komt het kabinet met een
reactie op het National Baseline Assessment (NBA), dat dient om te toetsen in hoeverre het huidige NAP in lijn is met de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights. Het NBA is afgelopen september opgeleverd door het College voor Rechten van de Mens.
De uitkomst van de NBA is interdepartementaal besproken en in september zijn ter voorbereiding
van de kabinetsreactie met de SER consultaties georganiseerd, waaraan vertegenwoordigers
van het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en andere
experts deelnamen. De kabinetsreactie wordt momenteel interdepartementaal afgerond.
135
Welke extra beleidsinspanningen worden hier bedoeld? Kan er concreet in kaart worden
gebracht, voor elke vorm van beleidsinspanning, wat daar de afgelopen vier jaar voor
gedaan is, en welke (positieve en negatieve) effecten die inspanningen hebben gehad
op het bereiken van de kabinetsdoelstelling van 90%?
Antwoord:
In het najaar van 2020 zal een nota met de hoofdlijnen van mogelijk nieuw IMVO-beleid
met de Kamer worden gedeeld. Daarin wordt toegelicht welke instrumenten kunnen worden
ingezet om bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten
aanzien van het respecteren van mens en milieu bij het uitvoeren van hun internationale
bedrijfsactiviteiten. Deze beleidsinspanningen kunnen bijdragen aan het bereiken van
de 90-procent doelstelling van het kabinet. Dit betreft de ambitie waarbij 90 procent
van de grote bedrijven in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft
als referentiekader voor hun internationale activiteiten.
Het IMVO-beleid van de afgelopen vier jaar is voornamelijk gebaseerd op vrijwillige
maatregelen. Een belangrijk onderdeel daarvan is het stimuleren van sectorale samenwerking
door middel van de IMVO-convenanten. In deze convenanten worden met bedrijven in hoog-risicosectoren
afspraken gemaakt om de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles (UNGPs) te implementeren in hun bedrijfsvoering. De evaluatie van de convenantenaanpak
door het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) laat zien dat de convenanten weliswaar
meerwaarde hebben, maar dat hiermee slechts 1,6 procent van alle bedrijven wordt bereikt
(zie Kamerstuk 26 485, nr. 333). Dit zijn niet noodzakelijkerwijs de «grote bedrijven», die onder de 90-procent
doelstelling vallen. Uit de meting over het rapportagejaar 2019 volgt dat 35 procent
van de grote bedrijven deze richtlijnen al onderschrijven en bijvoorbeeld een hoog-risicosector
als banken en verzekeraars al goed op weg is met een onderschrijving van 68 procent
(Ernst & Young, april 2020, zie Kamerstuk 26 485, nr. 326).
Naast de convenanten-aanpak stelt het kabinet het onderschrijven en naleven van de
OESO-richtlijnen als voorwaarde wanneer bedrijven gebruik willen maken van het financieringsinstrumentarium
voor het bedrijfsleven, uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(zie Kamerstuk 34 952, nr. 44). Ook bevordert de overheid het stellen van voorwaarden bij Maatschappelijk Verantwoord
Inkopen (MVI), en in het bijzonder voor het thema internationale sociale voorwaarden
(ISV). Het stellen van IMVO-voorwaarden door de overheid kan, waar het grote bedrijven
betreft, bijdragen aan het bereiken van de 90-procent doelstelling.
Tot slot heeft het kabinet actief de grote bedrijven die onder de 90-procent doelstelling
vallen benaderd. Eind 2018 is een nulmeting uitgevoerd over rapportagejaar 2017 waaruit
bleek dat 30 procent van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen en/of UNGPs onderschrijft.
In juli 2019 is een aankondigingsbrief naar alle 700+ grote bedrijven verstuurd. Hierin
werd de monitoring en eerste tussenmeting aangekondigd, en toegelicht wat er verwacht
wordt van de bedrijven bij het onderschrijven en naleven van de OESO-richtlijnen.
Vervolgens hebben de bedrijven die onderdeel vormden van de eerste tussenmeting in
december 2019 een uitnodigingsbrief voor een self-assessment ontvangen vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken met nogmaals een toelichting
op de verwachtingen. Daarnaast is na de nulmeting de 90-procent doelstelling en de
verwachtingen op naleving van de OESO-richtlijnen in gesprekken van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken met bedrijven aan de orde gesteld. Het directe effect van al
deze inspanningen is niet gemeten, maar vastgesteld kan worden dat met een onderschrijving
van 35 procent bij de meting over rapportagejaar 2019, het percentage met 5 procentpunt
is toegenomen ten opzichte van de nulmeting. In september 2020 is een stimuleringscampagne
gestart, met onder andere een campagnewebsite, een directe telefonische benadering
en één of meerdere webinars, om de overige 65 procent van de grote bedrijven te informeren,
activeren en ondersteunen met de OESO-richtlijnen aan de slag te gaan.
136
Welke verdere maatregelen gaat het kabinet nemen om de noodzakelijke versnelling richting
de 90% te bereiken, naast de reeds gestarte voorlichtingscampagne?
Antwoord:
Op 16 oktober 2020 is Kamerbrief met de nota ««Van voorlichten tot verplichten: een
nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk
2020Z19175) gedeeld met de Kamer. Daarin wordt toegelicht welke instrumenten kunnen worden ingezet
om bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien
van het respecteren van mens en milieu bij het uitvoeren van hun internationale bedrijfsactiviteiten.
Deze extra beleidsinspanningen kunnen bijdragen aan het bereiken van de 90-procent
doelstelling van het kabinet.
137
Kunt u een overzicht geven van de interventies en/of programma’s die het kabinet voorziet
om bestrijding van kinderarbeid in ketens te versnellen en de grondoorzaken aan te
pakken? Hoeveel budget wordt daar in totaal voor ingezet?
Antwoord:
De bestaande programma’s om kinderarbeid te bestrijden lopen ook in 2021 door, met
een budget van EUR 12 mln voor 2021 en EUR 72 miljoen voor de periode 2021–2026. Dit
betreft het ILO ACCEL programma gericht op versterking van beleid en handhaving in zes Afrikaanse productielanden,
het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FKB) en het programma Work: No Child’s Business van de coalitie Stop Kinderarbeid, Unicef en Save the Children, om kinderarbeid aan
te pakken met een gebiedsgerichte aanpak.
De projecten in de IMVO-convenanten, zoals in het pensioenconvenant, worden ook voortgezet.
Binnen het Dutch Initiative on Sustainable Cocoa (DISCO) wordt de ambitieuze doelstelling uitgewerkt dat «alle aangesloten partijen
effectieve maatregelen en noodzakelijke acties nemen om bij te dragen aan het beëindigen
van kinderarbeid in 2025». Nederland is pathfinder country van het multistakeholder platform Alliance 8.7. In dat kader pleit het kabinet voor
het beter betrekken van overheden en bedrijven uit productielanden bij de bestrijding
van kinderarbeid en voor adequate minimum lonen. Tot slot zet het kabinet in op kinderarbeid
als horizontaal thema in het EU Action plan
on
Responsible Business Conduct.
138
Kunt u een tijdslijn geven voor de nadere invulling van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid?
Antwoord:
De Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK), die van bedrijven vraagt gepaste zorgvuldigheid
toe te passen op het gebied van kinderarbeid, hangt nauw samen met andere maatregelen
binnen het IMVO-beleid. Op 16 oktober 2020 is Kamerbrief met de nota ««Van voorlichten
tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord
ondernemerschap» (Kamerstuk 2020Z19175) gedeeld met de Kamer, deze nota bevat de uitkomsten van het project «IMVO-maatregelen
in perspectief». Binnen het project zijn ook inzichten opgedaan voor de verdere invulling
van de openstaande elementen in de WZK (reikwijdte, eisen aan het onderzoek en het
plan van aanpak dat bedrijven moeten uitvoeren als onderdeel van gepaste zorgvuldigheid
en toezicht). Nader inzicht in de uitwerking van de WZK wordt gegeven nadat de uitkomsten
van het genoemde project zijn gepresenteerd.
139
Is het kabinet van plan concrete vervolgstappen te ondernemen naar aanleiding van
het non-paper «On trade, social economic effects and sustainable development» van
Nederland en Frankrijk als onderdeel van verdere verduurzaming van handelsakkoorden
en -beleid? Zo ja, kunt u die uiteenzetten?
Antwoord:
Nederland heeft meermaals in Brussel het Frans-Nederlandse non-paper onder de aandacht
gebracht, onder andere in het kader van de Trade Policy Review (zie Kamerstuk 21 501-02-2197). De Europese Commissie en een aantal lidstaten verwelkomen het Frans-Nederlandse
initiatief als een constructieve bijdrage aan de discussie over de toekomst van handelspolitiek.
Nederland zal aandacht blijven vragen voor het versterken van de ambitie van handel
en duurzame ontwikkeling in EU handelsbeleid in lijn met de voorstellen in het non-paper.
Zo onderschrijft het non-paper bijvoorbeeld het belang van goede implementatie van
de afspraken in duurzaamheidshoofdstukken en de rol van de Chief Trade Enforcement
Officer (CTEO) hierbij. Op 24 juli 2020 is de CTEO aangesteld. De CTEO zal toezien
op onder meer de naleving van duurzaamheidsafspraken. Hiertoe is het mandaat in voorbereiding.
In het non-paper wordt geopperd om een mechanisme in te richten dat het maatschappelijk
middenveld de mogelijkheid geeft een klacht in te dienen wanneer derde landen zich
niet houden aan afspraken in handelsverdragen. Voormalig Commissaris Hogan heeft aan
het kabinet aangegeven bereid te zijn het initiatief te nemen om een dergelijk mechanisme
te ontwikkelen. Het kabinet zal hierop blijven inzetten. Tevens zet het kabinet in
op het opnemen van de juridisch verbindende verplichtingen die voortvloeien uit het
opnemen van de Overeenkomst van Parijs als essentieel element in brede en nieuwe handelsakkoorden
of bijbehorende strategische partnerschapsakkoorden. In het non-paper wordt verder
benadrukt dat coherent en gecoördineerd Europees beleid op het gebied van Internationaal
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) belangrijk is voor een gelijk speelveld
en een grotere impact in productielanden. Daarom pleiten Frankrijk en Nederland gezamenlijk
voor een EU-actieplan inzake IMVO. Ook Duitsland geeft aan zich hiervoor in te zetten
in zijn voorzitterschapsprogramma.
De haalbaarheid hiervan is mede afhankelijk van steun binnen de Raad en de Europese
Commissie. Tenslotte bepleiten Nederland en Frankrijk dat duurzame ontwikkeling een
meer prominente rol krijgt in de WTO. De EU neemt dit voorstel voortvarend op door
bijvoorbeeld deel te nemen aan initiatieven binnen de WTO met gelijkgezinde landen.
De Europese Commissie heeft aangegeven te zullen onderzoeken hoe handel in groene
goederen bevorderd kan worden.
140
Bent u bereid te pleiten voor het opnemen van naleving van de OESO-richtlijnen voor
multinationale ondernemingen in Investeringsverdragen?
Antwoord:
De OESO-richtlijnen zijn ingebed in de modeltekst die Nederland gebruikt als inzet
in de onderhandelingen over bilaterale investeringsverdragen via artikel 23, op basis
waarvan een investeringstribunaal geacht wordt rekening te houden met de naleving
van de OESO-richtlijnen door de investeerder in het berekenen van de eventueel uit
te keren schadevergoeding. Het kabinet is bereid voor een aan de modeltekst gelijkluidende
inzet te pleiten ten aanzien van mandaten voor onderhandelingen van toekomstige Europese
investeringsverdragen.
141
Gaat u actief gebruikmaken van de Gender dimensions of the Guiding Principles on Business and Human Rights in het proces van de herziening van het Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven?
Antwoord:
Ja. In lijn met de BHOS nota «Investeren in perspectief», waarin het werken aan gendergelijkheid
en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes een dwarsdoorsnijdend doel
is, zal de herziening van het NAP door een genderlens worden bekeken en zal er gebruikt
worden gemaakt van de beschikbare tools zoals de Gender dimensions van de Guiding Principles on Business and Human Rights.
142
Wat is de inzet op EU-niveau om ervoor te zorgen dat de handelsakkoorden die in de
begroting staan vermeld de duurzame ontwikkelingsdoelen van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid
niet zullen ondermijnen?
Antwoord:
Moderne handelsakkoorden gaan over meer dan tarieven en handelsvolumes en zijn een
belangrijk instrument voor de EU om duurzaamheidsafspraken te versterken met derde
landen.
EU handelsakkoorden dragen de Europese waarden uit en vormen een platform voor dialoog
en samenwerking ten gunste van een duurzame ontwikkeling, waarbij ook het maatschappelijk
middenveld een belangrijke rol speelt. Verdragspartijen spreken in EU handelsakkoorden
af dat handel bij moet dragen aan duurzame ontwikkeling en verwijzen daarbij naar
internationale verdragen van de Verenigde Naties zoals de «Agenda 21» inzake milieu
en ontwikkeling uit 1992 en de Johannesburg Verklaring over duurzame ontwikkeling
uit 2002. Het kabinet zet in op het verder verankeren van duurzame ontwikkeling in
handelsbeleid, zoals uiteengezet in de Nederlandse inbreng voor de Trade Policy Review.
In deze inbreng wordt onder andere verwezen naar voorstellen in het Frans Nederlandse
non-paper, waarvan het verbeteren van Sustainability Impact Assessments onderdeel
uitmaakt. Het in kaart brengen van sociale, economische en ecologische effecten maakt
het mogelijk om waar nodig flankerend beleid te treffen en om partnerlanden daarbij
te ondersteunen. Inclusieve en duurzame handelsakkoorden zijn daarnaast ook een belangrijk
middel voor het mitigeren van de economische effecten van COVID-19.
143
Wordt er bij de inzet op het verantwoord gebruik van technologie en data door bedrijven
en overheden om mensenrechten te waarborgen ook rekening gehouden met de digitale
veiligheid en de bescherming van data van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers? Hoe
gebeurt dit specifiek?
Antwoord
Ja. De digitale veiligheid van vrouwen en mensenrechtenverdedigers wordt onder meer
geadresseerd in de Nederlandse inzet gericht op mensenrechten online. Voorbeelden
hiervan zijn de statements van de Freedom Online Coalitie over Civic Space Online
(mei 2019), Digitale Inclusie (februari 2020) en COVID-19 (mei 2020). Internationaal
moedigt Nederland andere overheden aan veilige digitale middelen te gebruiken voor
hun communicatie met (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers.
Nederland steunt daarnaast de ontwikkeling van de Digital Inclusion Benchmark door de World Benchmarking Alliance. Dit instrument meet de bijdrage van technologiebedrijven aan digitale inclusie,
waaronder de maatregelen die zij treffen ten aanzien van digitale risico’s voor vrouwen.
Ook pleit Nederland voor verduidelijking van de toepassing van de OESO-richtlijnen
voor multinationale ondernemingen op de digitale economie. In de OESO-richtlijnen
wordt expliciet aandacht besteed aan mensenrechten.
144
Worden de budgetten voor NLinBusiness, Trade and Innovate NL, NLWorks en de Taskforce
Handelsbevordering gerekend tot ODA-middelen? Zo ja, zijn daar IMVO-voorwaarden aan
verbonden en hoe worden deze getoetst en gemonitord?
Antwoord:
Nee, de budgetten voor NLinBusiness, Trade and Innovate NL en NLWorks zijn non-ODA-middelen.
De Taskforce Handelsbevordering Nederland – Afrika streeft zijn doelen na met behulp
van zowel handelsinstrumenten (non-ODA-middelen) als middelen voor duurzame economische
ontwikkeling (ODA-middelen). Indien er instrumenten van de overheid worden ingezet
(uit ODA- of non-ODA-middelen) zijn daarop de hieraan gekoppelde IMVO-voorwaarden,
-toetsing en -monitoring van toepassing.
145
In hoeverre wordt bij projecten gefinancierd uit NLinBusiness, Trade and Innovate
NL, NLWorks en de Taskforce Handelsbevordering de impact op de lokale economie als
voorwaarde voor toekenning beoordeeld? Indien dit niet zo is, waarom niet en bent
u bereid dit alsnog te realiseren?
Antwoord:
Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Uitvoering van de motie Amhaouch c.s. over een
Taskforce voor handelsbevordering en economische ontwikkeling tussen Nederland en
Afrika (34 952-69) en van de motie Kuik c.s. over een publiek-private Afrikacoalitie (33 625-309)» (Kamerstuk 34 952, nr. 113) wordt zeker gelet op de (positieve) impact op de lokale economie bij het aanjagen
van: (i) «kansentrajecten om concrete verdienkansen voor Nederland en Afrika te verzilveren,
gefundeerd op solide investeringscases»; en (ii) «op een business case en beloftevolle
impact (werkgelegenheid) gefundeerde publiek-private partnerschappen die kunnen uitgroeien
tot flagship projects voor de economische relaties tussen Nederland en het Afrikaanse
continent».
Voor NLinBusiness, Trade and Innovate NL en NLWorks geldt dat zij zelf geen projecten
financieren. Zij worden gefinancierd om krachten te bundelen – Trade and Innovate
INL aan publieke kant, NLinBusiness aan private kant en NLWorks als publiek-private
werkplaats –, teneinde ondernemers te faciliteren en zo het verdienvermogen van Nederland
te versterken. Dit betreft vooral ondersteuning van activiteiten in (hoog)ontwikkelde
economieën.
146
Maakt Nederland vanaf 2021 gebruik van de «disability marker» in de rapportages aan
de Development Assistance Committee van de OESO (OESO/DAC) over de Nederlandse ODA-uitgaven?
Antwoord:
Nee.
147
Wat voor type banen worden bedoeld in de streefwaarde voor 150.000 nieuwe banen in
tabel 4? Gaat dit om banen voor de lokale bevolking of tellen banen gecreëerd in Nederland
of ingevuld door expats ook mee?
Antwoord:
De vermelde streefwaarde betreft banen voor de lokale bevolking.
148
Hoeveel van de 12.660 bedrijven die in 2019 overheidshulp hebben gekregen in de vorm
van investering, handel of dienstverlening, zoals aangegeven in tabel 4, zijn lokale
bedrijven? Om hoeveel procent van het budget gaat dat? Welke Nederlandse bedrijven
hebben overheidssteun ontvangen die onder deze indicator worden geschaard?
Antwoord:
11.491 bedrijfsplannen die via programma’s voor privatesectorontwikkeling werden ondersteund,
betroffen lokale bedrijven. De overige 1.169 bedrijfsplannen waren van Nederlandse
bedrijven (zie https://www.osresultaten.nl/thema/private-sectorontwikkeling). Het gaat om een indicator voor de bijdrage aan de lokale bedrijvigheid. De uitgaven
aan deze bedrijfsplannen worden niet apart gemonitord.
Er wordt door onze uitvoeringspartners niet gerapporteerd welke bedrijven dit betreft;
het gaat bij deze indicator voor privatesectorontwikkeling om de mate waarin bedrijfsplannen
zijn ondersteund, niet aan welke bedrijven.
149
Worden de gerealiseerde cijfers en de streefcijfers van tabel 4 op de thema’s Private
Sector Development (PSD), Voedselzekerheid, Water, Klimaat en Migratie en Ontwikkeling
uitgesplitst naar gender? Zo ja, wat zijn de uitgesplitste cijfers? Hoe en wanneer
wordt over deze cijfers gerapporteerd?
Antwoord:
Het ministerie stimuleert partners gedisaggregeerd te rapporteren. Waar mogelijk rapporteert
het ministerie hierover zelf op Verantwoordingsdag in het Jaarverslag, en gelijktijdig
in de meer uitgebreide resultatenrapportage.
Het is niet altijd mogelijk om een opgeteld resultaat uit te splitsen naar gender.
Bij het thema «migratie en ontwikkeling» lukt het tamelijk goed (bijvoorbeeld: in
2019 volgden 240.000 mensen formeel/informeel onderwijs en trainingen, waarvan 89.000
vrouw, 83.000 man en 67.000 onbekend. Bij andere begrotingsindicatoren zoals die voor
privatesectorontwikkeling is dit minder goed mogelijk. Niet alle uitvoerende organisaties
zijn in staat om elk resultaat vergelijkbaar naar gender uit te splitsen, waardoor
op geaggregeerd niveau uitsplitsing geen representatief beeld geeft. Bij weer andere
thema’s is gender-disaggregatie niet mogelijk omdat indicatoren niet over aantallen
mensen gaan, maar over bijvoorbeeld aantallen hectaren. Of is uitsplitsing minder
relevant: bij bescherming van deltagebieden is het wel belangrijk te weten hoeveel
mensen beter beschermd zijn, maar voegt disaggregatie niet veel toe (terwijl dit wel
extra financiële middelen vergt).
Dit laat onverlet dat op het niveau van een programma wel gestuurd en vergelijkbaar
gemonitord kan worden, bijvoorbeeld met een kwalitatieve indicator om bij evaluatie
de impact op vrouwen te kunnen vaststellen.
150
Welke impact verwacht u dat COVID-19 zal hebben op de uitvoering van het SRGR- en
HIV-beleid? Verwacht u dat de streefwaarden voor 2021 op de resultaatgebieden «toegang
tot family planning» en «rechten» ondanks die impact behaald zullen worden?
Antwoord:
De COVID-19 pandemie en de inperkingsmaatregelen hebben geleid tot afschaling van
reguliere zorg en opschorting van Seksuele en Reproductieve Gezondheidsdiensten ook
vanwege tekorten aan gezondheidspersoneel en middelen., Ondanks de weerbaarheid en
het adaptatievermogen van uitvoerende partners. werd ook de uitvoering van programma’s
soms tijdelijk stopgezet of ondervond vertraging. Verwachting is dan ook dat de streefwaarden
op de indicator «toegang tot family planning» waarschijnlijk niet gehaald worden dit
jaar.
Op basis van de rapportages over 2020 kan de werkelijke impact worden bepaald.
Door inperkingsmaatregelen komt in verschillende landen ook de toegang tot rechten
verder onder druk te staan. Ook is tijdens de COVID-19 pandemie de pushback tegen seksuele en reproductieve rechten onverminderd door gegaan. Nederland blijft
zich daarom samen met een groeiende groep gelijkgezinde landen onverkort inzetten
voor SRGR en gendergelijkheid, waardoor is bereikt dat SRGR onderdeel is gebleven
van belangrijke internationale overeenkomsten, zoals het VN COVID-19 Humanitarian
Response Plan. Ondanks de tegendruk wordt verwacht dat de beoogde resultaten kunnen
worden bereikt.
151
Wat is de reden dat op verschillende artikelen in de begroting bezuinigingen met een
totaal van ruim € 110 miljoen ingeboekt zijn in tabel 5? Hoe staat dit in verhouding
tot de extra middelen die zijn toegekend met de kasschuif als gevolg van de BNI-daling?
Antwoord:
Tabel 5 geeft de belangrijkste mutaties weer tussen de BHOS-begroting 2020 en de BHOS-begroting
2021. Voor 2021 betreft het verschil tussen beide begrotingen EUR 110 miljoen. Dat
is dus inclusief mutaties die reeds met 1e suppletoire begroting 2020 zijn gemeld
en mutaties op het verdeelartikel 5.4 die geen direct effect hebben op programma’s.
Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA-budget, en de
BHOS-begroting 2021, in absolute zin en structureel af ten opzichte van de BHOS-begroting
2020. Voor 2020 is de daling van het ODA-budget gecompenseerd binnen de rijksbegroting
met een kasschuif en een generale bijdrage. De kasschuif zorgt er ook in 2021 en 2022
voor dat de daling van het budget minder groot is. De eenmalige compensatie en de
kasschuif kunnen echter niet voorkomen dat het daarnaast nodig is het budget op diverse
thema’s te verlagen. Zoals ook in de begroting toegelicht, zijn de mutaties vanwege
het gedaalde budget binnen de artikelen opgenomen onder het instrument «nog te verdelen».
Zie voor het totaaloverzicht hiervan de tabel bij vraag 59. De bedragen zijn evenredig
over de artikelen verdeeld. In 2021 gaat het om vertragingen / verlagingen met een
omvang van EUR 71,8 miljoen. De meerjarige bijstellingen op instrumentniveau zullen
via de eerste suppletoire begroting 2021 aan de Kamer worden gemeld. Dit hangt samen
met de beperkte tijd tussen het moment van de budgetdaling en de publicatie van de
begroting en het belang van een zorgvuldige meerjarige inpassing van deze mutaties.
152
Waarom is er voor deze artikelen gekozen om de bezuinigingen van ruim EUR 110 miljoen
neer te laten vallen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 151.
153
Waarom wordt er een bezuiniging van ruim € 18 miljoen euro ingeboekt op artikel 2.1
Voedselzekerheid?
Antwoord:
De korting op artikel 2 als gevolg van de bnp-daling is opgenomen onder de post nog
te verdelen. Deze staat direct onder sub-artikel 2.1, maar geldt voor het hele begrotingsartikel
2. De verwerking naar de sub-artikelen voedsel, water en klimaat zal bij de voorjaarsnota
2021 aan de Kamer worden voorgelegd. Zie ook de leeswijzer op pagina 4.
154
Waarom heeft u de door u voorgestelde bezuiniging van € 110 miljoen niet nader ingevuld
en waarom stelt u dit uit tot bij de voorjaarsnota?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 151.
155
Hoe vaak is het in de geschiedenis van de departementale begroting voor BuHa-OS voorgekomen
dat bij de begroting een bezuiniging werd aangekondigd, waarvan de invulling pas op
een later moment volgt? Wat was hier in het verleden de achterliggende motivering
voor?
Antwoord:
Het maakt standaard deel uit van de systematiek die geldt voor het ODA-budget waarbij
fluctuaties (zowel plus als min) in het ODA-budget in eerste instantie worden opgevangen
op verdeelartikel 5.4 om vervolgens te worden herverdeeld op de thematische artikelen.
De budgetdaling is nu reeds toegewezen aan de artikelen en daarmee budgettair toebedeeld.
De precieze inpassing op instrumentniveau volgt voor 2020 met de tweede suppletoire
begroting en voor 2021 en verder met de eerste suppletoire begroting 2021 vanwege
de beperkte tijd tussen het moment van de budgetdaling en de publicatie van de begroting
en het belang van een zorgvuldige meerjarige inpassing van deze mutaties. Dit is vergelijkbaar
met de manier waarop bezuinigingen van het kabinet Rutte II werden ingeboekt bij voorjaarsnota
2013, terwijl de uiteindelijke financiële vertaling op instrumentniveau werd opgenomen
in de Ontwerpbegroting 2014.
156
Kunt u in grote lijnen schetsen op welk soort programma's de bezuinigingen gaan vallen
die u bij voorjaarsnota nader wilt gaan invullen?
Antwoord:
De verwerking van de mutaties op instrumentniveau zullen via de eerste suppletoire
begroting 2021 aan de Kamer worden opgenomen. De verdeling zoals in de begroting opgenomen
over de verschillende beleidsartikelen is daarbij het uitgangspunt waarbij onderwijs,
jeugd en werkgelegenheid en humanitaire hulp (waaronder Mental health and psychosocial
support) zijn uitgezonderd.
157
Hoe is de kasschuif BNI-daling van € 272 miljoen precies verwerkt in de begroting
van BuHa-OS?
Antwoord:
De kasschuif van EUR 272 miljoen naar 2021 maakt deel uit van de mutaties op artikel
5.4 en voorkomt dat in 2021 voor EUR 272 aanvullend moet worden bezuinigd op programma’s.
158
Kan er een berekening worden gegeven van artikel 5.4 in tabel 5 en de brongegevens
van artikel 5.4 op bladzijde 73? Hoe staan deze cijfers in verhouding met elkaar?
Antwoord:
Tabel 5 op pagina 25 geeft het totaal van mutaties weer tussen de BHOS-begroting 2020
en de BHOS-begroting 2021. Dat is dus inclusief mutaties die reeds met 1e suppletoire
begroting 2020 zijn gemeld en mutaties op het verdeelartikel 5.4 die geen direct effect
hebben op programma’s.
De gegevens over artikel 5.4 op bladzijde 73 zijn de standen van subartikel 5.4.
Hieronder treft u een weergave van de meerjarige mutaties op artikel 5.4 vanaf BHOS-begroting
2020 tot de standen van de BHOS-begroting 2021.
artikel 5.4
2020
2021
2022
2023
2024
2025
stand MVT 2020
1.088
115.968
155.014
285.922
420.642
591.851
mutatie VJN 2020
– 88.909
– 94.578
– 8.210
51.857
56.751
139.416
waarvan BNI
26.421
60.502
94.629
112.736
128.137
139.416
waarvan overig
– 115.330
– 155.080
– 102.839
– 60.879
– 71.386
stand vjn 2020
– 87.821
21.390
146.804
337.779
477.393
731.267
mutatie mvt 2021
162.338
47.830
– 73.651
– 270.229
– 428.568
– 685.416
waarvan BNI
– 377.910
– 309.263
– 314.242
– 330.243
– 352.492
– 366.988
waarvan kasschuif BNI-daling
40.000
272.000
152.000
– 46.000
– 164.000
– 254.000
waarvan BNI-compensatie
350.000
waarvan AIV-rapport Covid
150.000
waarvan herverdeling AIV-Covid over artikelen
– 150.000
waarvan overprogrammering/ingeboekte vertraging/taakstelling
151.586
71.824
77.338
96.338
86.338
waarvan overig
– 1.338
13.269
11.253
9.676
1.586
– 64.428
stand MVT 2021
74.517
69.220
73.153
67.550
48.825
45.851
159
Hoe is de kasschuif BNI daling van 272 miljoen verwerkt met artikel 5.4?
Antwoord:
Dit bedrag is toegevoegd aan 2021. Zie verder de tabel bij vraag 158.
160
Kan de bestemming van de niet-juridisch verplichte uitgaven uit Tabel 7 nader worden
gespecificeerd? Hoeveel uitgaven worden geschat per bestemming uit de laatste kolom
van tabel 7?
Antwoord:
Zie hieronder een inschatting van de verdeling van de nog niet-juridisch verplichte
uitgaven in aanvulling op de laatste kolom van tabel 7.
Artikel 1:
• NEXUS Jobs/skills t.b.v. landen in focus-regio’s (met name Burkina Faso, Niger, Ethiopië,
Libanon en Jordanië): EUR 13 miljoen.
• Decentraal PSD in landen in focus-regio’s (met name de Palestijnse gebieden en Jordanië):
EUR 4 miljoen.
Artikel 2:
• Signaleren en helpen voorkomen van water gerelateerde conflicten: EUR 1 miljoen.
• Vergroten van toegang tot drinkwater, sanitatie en hygiëne: EUR 10 miljoen.
• Innovatieve financiering WASH sector: EUR 1,5 miljoen.
• Voorkomen van ondervoeding: EUR 15,5 miljoen.
• Vergroten van productiviteit in de landbouw en vergroten van weerbaarheid voor klimaat:
EUR 16 miljoen.
• NL inzet voor de voedseltop eind 2021: EUR 1 miljoen.
• Inclusief waterbeheer: EUR 7 miljoen.
Artikel 3:
• Bijdrage uitgestelde Beijing +25 viering: EUR 1 miljoen.
• Invulling innovatiekader met nadruk op innovatieve financiering van de zorg: EUR 5
miljoen.
• Bijdrage WB umbrella fund for Gender equality.
• Bijdragen aan women peace humanitarian fund/COVID window: EUR 2 miljoen.
• Tegengaan kinderprostitutie ter uitvoering van amendement Voordewind: EUR 5 miljoen.
• Follow-up CIVICUS en Partos: EUR 3,75 miljoen.
• Bijdrage aan GPE waarvan de omvang nog niet is bepaald.
Artikel 4:
• Crisis-specifieke bijdragen humanitaire hulp en Acute noodhulp en Thematische noodhulp
bijdragen w.o. MHPSS: Via de indicatieve planningsbrief humanitaire hulp wordt de
Kamer zoals gebruikelijk begin 2021 geïnformeerd over de voornemens voor besteding.
Het budget is voor een deel planmatig onverplicht om in te kunnen spelen op acute
crises: 15 miljoen.
• Bijdragen aan kansen (opportunity fund) binnen het partnerschap PROSPECTS (opvang
in de regio) en Bijdragen aan migratiesamenwerking: EUR 41 miljoen.
• Bijdragen en subsidies in het kader van veiligheid en rechtsorde, inclusief de landenprogramma’s:
EUR 70 miljoen.
Artikel 5:
• Bijdragen aan zowel culturele als andere algemene kleine activiteiten op posten: EUR
4,7 miljoen.
161
Hoe zal de structurele daling van het ODA-budget vanaf 2021 het dwarsdoorsnijdend
beleidsthema gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen en meisjes beïnvloeden?
Welke beleidsonderdelen zullen hier mogelijk gevolgen van ondervinden?
Antwoord:
De structurele daling van het ODA-budget vanaf 2021 leidt tot neerwaartse bijstelling
van de begroting 2021 met EUR 1.034.000 op artikel 3.2. Dit betekent dat er minder
financiële ruimte is voor andere activiteiten naast de drie grote genderspecifieke
programma’s onder Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM) die deel uitmaken van
het SDG5 fonds: Leading from the South, Power of Women en Women, Peace & Security.
Activiteiten op het gebied van gender mainstreaming en gender diplomatie zullen voornamelijk
met personele inzet worden ondersteund.
162
Op welk percentage ODA komt de begroting voor 2021 nu feitelijk terecht?
Antwoord:
De prognose van de ODA-prestatie in 2021 is 0,55% BNI.
163
Hoe kan er gestand gedaan worden aan het behalen van SDG2, één van de speerpunten
van het Nederlandse OS-beleid, wanneer er wederom een bezuiniging is ingeboekt op
artikel 2.1 Voedselzekerheid van € 18.2 miljoen, terwijl de Voedsel- en Landbouworganisatie
van de VN (FAO) constateert dat de honger in de wereld is toegenomen en we off-track
zijn om SDG2 te halen? Noopt dit niet tot extra investeringen in de weerbaarheid van
voedselsystemen?
Antwoord:
Zie voor een uitleg over de verdeling van het bedrag van EUR 18,2 miljoen over artikel
2 het antwoord op vraag 153.
Nederland heeft zijn bijdrage aan het behalen van de SDG2-doelen verwoord in de kamerbrief
«Op weg naar een wereld zonder honger in 2030: de Nederlandse inzet» van juni 2019 (TK 33625–280). De daarin voor Nederland vermelde doelen blijven van
toepassing.
Wereldwijd is het behalen van de SDG2-doelen momenteel inderdaad ver weg. Het al of
niet tijdig bereiken van de SDG2-doelen is afhankelijk van de verdere ontwikkeling
van de voedselzekerheidssituatie en het antwoord dat landen zelf en de internationale
gemeenschap daarop geven.
164
Uit welke van de drie bestemmingen van de niet-juridische verplichte uitgaven zoals
die in tabel 7 op bladzijde 28 is weergegeven, is de regering van plan de € 18.2 miljoen
te halen? Kan een verdeling worden gegeven op het voorkomen van ondervoeding, vergroten
van productiviteit in de landbouw en vergroten van weerbaarheid voor klimaat en de
Nederlandse inzet voor de voedseltop eind 2021? Of wordt er ook een deel gehaald uit
juridisch verplichte uitgaven?
Antwoord:
De verdeling van de bezuiniging van EUR 18,2 miljoen op artikel 2 over de verschillende
deelartikelen wordt bij de voorjaarsnota aan de Kamer voorgelegd. Zie ook de leeswijzer
op pagina 4. De verdeling van het deel dat in mindering wordt gebracht op Voedselzekerheid
over voeding, productiviteit en duurzaamheid/klimaat zal ook dan worden bepaald. De
verhouding tussen de verschillende componenten zal niet substantieel wijzingen. De
voorziene ondersteuning van de voedseltop 2021 zal niet door deze bezuiniging worden
geraakt.
165
Op welke van de drie voedselzekerheid-gerelateerde bestemmingen binnen de niet-juridische
verplichte uitgaven is de regering voornemens € 18,2 miljoen te bezuinigen, en volgens
welke verdeling?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 164.
166
Is de inzet dat een volledige 65e Commission on the Status of Women (CSW) in 2021 kan plaatsvinden?
Antwoord:
Ja, mits de COVID-19 pandemie dit toelaat.
167
Is er een keuze gemaakt tussen een bijdrage aan de International Financing Facility
for Education (IFFEd) of een ander onderwijsfonds, zoals de Global Partnership for
Education (GPE) of Education Cannot Wait (ECW)? Zo ja op welke gronden?
Antwoord:
Tot het ondersteunen van het GPE en ECW werd al in 2018 besloten. Daarnaast is gezocht
naar een innovatief programma dat in staat is fondsen aan te trekken die anders niet
naar de onderwijssector zouden gaan. Daartoe is het ministerie in gesprek gegaan met
IFFEd, de International Financing Facility for Education.
168
Op welke manier wordt binnen IFFEd de stem van het maatschappelijk middenveld gewaarborgd?
Antwoord:
IFFEd werkt via de multilaterale ontwikkelingsbanken, het is geen onderwijsproject
met uitgebreide internationale overleg- of inspraakstructuren. Inspraak door het maatschappelijk
middenveld dient uiteraard op nationaal niveau plaats te vinden. Wel kan in de opzet
voorzien worden in het uitnodigen van NGO’s als waarnemer bij bestuursvergaderingen.
169
Is de kans aanwezig dat IFFEd niet doorgaat? Zo ja, wordt het bedrag dat dan vrijkomt
besteed aan een ander onderwijsfonds?
Antwoord:
De mogelijkheid bestaat dat er geen overeenstemming wordt bereikt met de Wereldbank
over de voorwaarden voor het bij de Wereldbank aanhouden van het Trustfund voor IFFEd.
Op dit moment vindt overleg daarover plaats. Mocht IFFEd niet tot stand komen, dan
worden de gereserveerde middelen, binnen de budgettaire mogelijkheden van dat moment,
voor een andere activiteit in de onderwijssector ingezet.
170
Kunt u aangeven op welke wijze en op welke termijn de Kamer over IFFEd wordt geïnformeerd?
Antwoord:
De intentie om IFFEd te steunen is eerder aan u meegedeeld (Kamerstuk 35 000-V, nr. 49, 4 december 2018; Kamerstuk 35570-XVII/2020D37996, 5 juni 2019). Zodra de onderhandelingen met de Wereldbank zijn afgerond, gaat de
Kamer het Toetsingskader IFFEd toe, dat in samenwerking met het Ministerie van Financiën
is opgesteld.
171
Kunt u aangeven waar de eenmalige inleg voor IFFEd van 15% (EUR 33,4 miljoen) terug
te zien is in de begroting?
Antwoord:
In de memorie van toelichting staat IFFEd in Tabel 9 bij het Overzicht Risicoregelingen,
met het totale risico van EUR 222,5 miljoen. Dat is inclusief de genoemde 15%. De
aan te houden begrotingsreserve van EUR 8,9 miljoen staat in Tabel 10.
172
Kunt u aangeven met welke concrete stappen u inzet op het verbeteren van het gelijk
speelveld in het financieel instrumentarium gericht op export- en investeringsbevordering?
Antwoord:
Het kabinet zet actief in op het verbeteren van een gelijk speelveld voor exporteurs
op het gebied van de overheidsgesteunde exportfinanciering. In OESO-verband zijn afspraken
daarover vastgelegd in de Arrangement on Officially Supported Export Credits (Arrangement). De Nederlandse inzet in internationale gremia is er op gericht om de afspraken
aan te passen aan de huidige tijd en een «race to the bottom» door uitholling van
de Arrangement te voorkomen. In EU-verband werkt Nederland momenteel aan voorstellen voor deze modernisering
van de Arrangement met als doel het eerlijk speelveld te verbeteren. De recent verschenen Monitor Exportkredietverzekeringen
2019 (Kamerstuk 2020Z17845), die door Staatssecretaris Vijlbrief en mij aan uw Kamer is gestuurd, geeft meer
details over deze inzet.
Een andere concrete stap gericht op het verbeteren van het gelijk speelveld op gebied
van het financieringsinstrumentarium betreft de oprichting van Invest International
per begin 2021. Deze instelling heeft tot doel ondersteuning te bieden voor op het
buitenland gerichte activiteiten van ondernemingen en internationale projecten die
een bijdrage leveren aan de Nederlandse economie door het verbeteren van de internationale
concurrentiepositie en het verdienvermogen. Het betreft onder meer internationale
projecten die voorzien in oplossingen voor wereldwijde vraagstukken, zoals bijdragen
aan duurzame economische ontwikkeling. Een verdere toelichting op de activiteiten
van Invest International maakt onderdeel uit van het wetgevingstraject tot oprichting
van Invest International dat momenteel bij uw Kamer voorligt.
173
Welk deel van het budget voor beleidsartikel 1 wordt uitgegeven aan het bevorderen
van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Antwoord:
Het deel van het budget dat wordt ingezet voor het bevorderen van internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen onder artikelonderdeel 1.1 Duurzaam handels- en investeringssysteem
incl. MVO, bedraagt EUR 20.792.000.
174
Op welke termijn verwacht u dat er in Europees verband wet- en regelgeving tot stand
zal komen om de naleving van de OESO-normen te verbeteren?
Antwoord:
Begin dit jaar heeft Eurocommissaris Didier Reynders (Justitie en Consumentenzaken)
aangekondigd dat de Europese Commissie in het eerste kwartaal van 2021 een voorstel
zal doen voor een (mogelijk wetgevend) initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur.
Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven in lijn met de OESO-richtlijnen
is daar een onderdeel van. Na publicatie van het voorstel moeten het Europees Parlement
en de lidstaten overeenstemming bereiken over het voorstel. Op welke termijn overeenstemming
verwacht wordt, is niet te zeggen.
175
Wordt de financiële injectie van € 833 miljoen voor Invest International tot ODA gerekend?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord:
De kapitaalstorting van EUR 833 miljoen in Invest International wordt niet betaald
uit ODA-budgetten. Het betreft een kapitaalstorting met rendementseis en wordt gekwalificeerd
als financiële transactie. De transactie valt daarom buiten de definitie van ODA van
de OESO.
176
Kunnen de resultaten van het onderzoek naar mogelijkheden om Nederlandse institutionele
beleggers te betrekken bij het investeren in SDGs in ontwikkelingslanden nog invloed
hebben op de begroting 2021? Zo ja, hoe dan?
Antwoord:
Mogelijkerwijs kan dit leiden tot een beperkte bijdrage teneinde te realiseren dat
institutionele beleggers gaan investeren in SDGs in ontwikkelingslanden.
177
Kunt u toelichten waarom de totale bijdrage onder artikel 1.2 in 2020 € 104 miljoen
is en vervolgens in 2021 en 2022 zakt? Waar komt de daling vandaan?
Antwoord:
De daling van de budgetten in 2021 en 2022 ten opzichte van 2020 is een gevolg van
het aflopen van uitgaven van tijdelijke programma’s, zoals de Expo Dubai. Verder was
het budget voor programma’s internationaal ondernemen in 2020 hoger dan in 2021 vanwege
doorgeschoven middelen uit eerdere jaren. In grote lijnen blijven de uitgaven voor
een versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie structureel op peil. Ter
vergelijking: in de begrotingen 2016–2018 lag het verwachte uitgavenniveau op dit
artikelonderdeel voor de jaren 2020–2021 rond EUR 70–78 miljoen per jaar. De verwachte
afname van het budget in 2021 en 2022 ten opzichte van 2019 en 2020 wordt voornamelijk
veroorzaakt door een afname van het budget voor het DTIF (Dutch Trade and Investment
Fund). Er wordt niet begroot op een afname van financiering via DTIF voor het MKB,
maar het budget voor DTIF neemt vanaf 2021 af. De afname in het budget is gebaseerd
op de verwachting dat eerdere investeringen vanaf dat jaar zullen worden terugbetaald
(revolveren) en door de uitvoerders opnieuw kunnen worden ingezet voor financieringen
aan Nederlandse ondernemers.
178
Waarom neemt het budget voor beleidsartikel 1.2 over de komende vijf jaar met meer
dan 20% af? Is dit het gevolg van een beleidsmatige keuze? Zo ja, waarom is gekozen
voor een lager budget voor beleidsartikel 1.2 terwijl het budget voor beleidsartikel
1.1 nagenoeg gelijk blijft?
Antwoord:
Zie de beantwoording van vraag 177
179
Hoeveel werknemers heeft RVO in 2020?
Antwoord:
Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland werken in 2020 ruim 4.000 mensen aan
opgaven op het gebied van agrarisch, duurzaam, innovatief en internationaal ondernemerschap.
180
Kunt u in een tabel uiteenzetten waar de begroting van RVO naar toe gaat?
Antwoord:
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert diverse regelingen uit op artikel
1.2. Voor de uitvoering van deze regelingen ontvangt de RVO een vergoeding en deze
staat onder de bijdrage aan Agentschappen. De totale begrote uitgaven bedragen EUR
42.848.000, waarvan EUR 5.350.000 bestemd zijn voor de Netherlands Business Support
Offices (NBSO’s).
Artikel 1.2 Versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie (x EUR 1.000)
Bijdrage aan agentschappen
42.848
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
37.498
Versterking economische functies (NBSO’s via RVO)
5.350
181
Kunt u toelichten waar de bedragen onder het kopje «lokale private sector ontwikkeling»
naar toe gaan?
Antwoord:
Het bedrag van EUR 27 miljoen wordt toegekend aan onze ambassades in 15 landen, voornamelijk
in de focusregio’s. Hiermee kan een ambassade zelf invulling geven aan de doelstellingen
voor privatesectorontwikkeling uit de meerjarige landenstrategie. In Libanon wordt
bijvoorbeeld geïnvesteerd in innovatieve oplossingen van startende ondernemers voor
uitdagingen in zowel de agrifoodsector als de afvalsector. Met dit programma worden
vierhonderd jongeren getraind in ondernemerschap en zullen zich meer dan 30 startups
vestigen, ieder goed voor tussen de één en acht arbeidsplaatsen.
182
Kunt u in een tabel toelichten waar het geld onder het kopje Infrastructuurontwikkeling
naar toe gaat?
Antwoord:
Op pagina 45–46 van de BHOS-begroting zijn de belangrijkste instrumenten beschreven.
De verwachte uitgaven in 2021 zijn als volgt:
Financieringsinstrument
Bedrag
FMO/Building prospects
Subsidie
EUR 20 miljoen
RVO/Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO) en Development Related
Infrastructure Facility (DRIVE)
Bijdrage en subsidie
EUR 44 miljoen
RVO/Develop 2 Build
Bijdrage
EUR 5 miljoen
Private Sector Infrastructure Development Group (PIDG)
Lening
EUR 10 miljoen
PIDG
Bijdrage
EUR 5 miljoen
IFC Public Private Partnership Advisory
Bijdrage
EUR 6 miljoen
Totaal
EUR 90 miljoen
183
Kunt u toelichten hoe we de bedragen onder artikel 1.3 met het kopje «nog te verdelen»
waar een min voor staat moeten lezen?
Antwoord:
Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA budget in absolute
zin structureel af ten opzichte van de vorige Miljoenennota. Het budget is hierop
aangepast. In 2020 is de daling van het budget gecompenseerd binnen de rijksbegroting
middels een kasschuif en een eenmalige generale bijdrage. In 2020 komt het ODA budget
in percentage van het BNI daardoor hoger uit dan bij de vorige Miljoenennota. De kasschuif
zorgt er ook in 2021 en 2022 voor dat de daling van het budget minder groot is. Als
percentage van het BNI stijgt het budget in 2021 zelfs. De mutaties vanwege het gedaalde
budget zijn binnen de artikelen opgenomen onder het instrument «nog te verdelen».
Voorstellen voor de verwerking van bijstellingen op artikelonderdeelniveau zullen
in de eerste suppletoire begroting 2021 worden opgenomen. Dit omwille van een zorgvuldige
meerjarige inpassing van deze mutaties. In 2021 gaat het voor artikelonderdeel 1.3
om een bedrag van EUR 10,4 miljoen.
184
Op welke wijze wordt onderzocht in hoeverre de inzet op de versterkte Nederlandse
handels- en investeringspositie aansluit op de behoeften van de geholpen ondernemingen?
Antwoord:
Dit wordt onder andere onderzocht door evaluaties van de individuele programma’s en
regelingen, maar ook op basis van enquêtes onder geholpen ondernemingen en het verzamelen
van gegevens over bereik en tevredenheid. Daarnaast wordt ook met inzet van bedrijvenpanels
getoetst of aangeboden dienstverlening aansluit bij de behoefte van ondernemers.
185
Hoeveel geld gaat er naar de uitvoering van Chinastrategie?
Antwoord:
Het Nederlandse Chinabeleid raakt een groot aantal ministeries onder andere op het
terrein van internationale rechtsorde, mensenrechten, handel, klimaat, energie, ontwikkelingssamenwerking
en veiligheid. Voor de uitvoering van de China notitie worden extra middelen (EUR
24 miljoen) vanuit de HGIS ter beschikking gesteld voor de periode 2019–2023. Deze
middelen worden verdeeld over een aantal departementen en hoofdzakelijk ingezet voor
extra capaciteit ten behoeve van de uitvoering van de China notitie. Het aandeel van
BHOS hierin is 2,8 miljoen euro. Voor 2021 is 0,5 miljoen euro op de BHOS begroting
beschikbaar aan extra middelen vanuit de HGIS voor de uitvoering van de China notitie.
186
Hoe gaat het huidige Nederlandse verdragsbeleid bijdragen aan capaciteitsopbouw die
zich richt op het versterken en transparanter maken van belastingstelsels, het verbeteren
van boekenonderzoeken en verdragsbeleid in ontwikkelingslanden zodat de beoogde verbetering
van fiscale wetgeving en uitvoering (en beleidsplannen van lokale overheden) in ontwikkelingslanden
door die capaciteitsopbouw via multi- en bilaterale kanalen tot hogere belastingopbrengsten
zal moeten leiden?
Antwoord:
Om te bewerkstelligen dat ontwikkelingslanden zelf beter in staat zullen zijn tot
de bescherming van de eigen belastinggrondslag, onder meer waar het gaat om hun heffingsrechten
in het kader van bilaterale belastingverdragen, en het daarbij toepassen van de (antimisbruik)maatregelen
van het BEPS (Base Erosion and Profit Shifting)-project, zet Nederland zich in voor het versterken van de capaciteit van belastingdiensten
en Ministeries van Financiën in ontwikkelingslanden. Nederland doet dit door het verlenen
van technische assistentie via verschillende bilaterale en multilaterale programma’s.
Door bilaterale steun van Nederland vindt er kennisoverdracht plaats in diverse ontwikkelingslanden
van experts van bijvoorbeeld de Nederlandse belastingdienst en het International Bureau of Fiscal Documentation over onder andere het verbeteren van boekenonderzoeken of verdragsbeleid. Daarnaast
ondersteunt Nederland programma’s van het IMF, OESO, de VN en de Wereldbank die een
groot aantal ontwikkelingslanden beslaan. Met steun aan het African Tax Administration Forum wordt bijgedragen aan kennisuitwisseling tussen Afrikaanse belastingdiensten. Ook
de komende jaren zal Nederland zich inzetten op technische samenwerking om de capaciteit
van belastingdiensten in ontwikkelingslanden te verbeteren.
187
Kunt u per revolverend fonds toelichten welke uitgaven en verplichtingen daarvoor
in de begroting 2021 zijn opgenomen?
Antwoord:
Naam revolverend fonds
Uitvoerende organisatie
Verpl. in EUR x 1.000
Uitgaven in EUR x 1.000
DGGF
Dutch Good Growth Fund onderdeel 1
RVO
0
25.000
DGGF
Dutch Good Growth Fund onderdeel 2
Triple Jump/PWC
0
19.000
DTIF (onderdeel 1)
Dutch Trade & Investment Fund
RVO
0
9.210
Massif
FMO
0
0
Building Prospects
FMO
0
20.000
AEF
Access to Energy Fund
FMO
23.000
GAFSP
Global Agricultural and Food Security Programme
IFC
0
0
PIDG
Private Infrastructure Development Group
PIDG
0
10.800
One Acre Fund
One Acre Fund
0
0
Farm Fit
IDH
0
5.000
Dutch Fund for Climate and Development (DFCD)
FMO
0
40.000
AGRI3 Fund
Stichting Title Holder AGRI3
0
8.500
188
Welk deel van de middelen in het kader van infrastructuurontwikkeling komt terecht
bij Nederlandse bedrijven of consortia bestaande uit minimaal één Nederlandse onderneming?
Antwoord:
Kansen voor Nederlandse bedrijven doen zich vooral voor bij de bilaterale infrastructuurprogramma’s
D2B, ORIO en DRIVE. Ongeveer 60% van de tot nu toe gerealiseerde uitgaven zijn uitbetaald
aan Nederlandse bedrijven.
De overige uitgaven voor infrastructuurontwikkeling betreft voornamelijk multilaterale
programma’s gericht op advisering van lokale overheden of de financiering van lokale
bedrijven in ontwikkelingslanden. Hoewel de financiering van deze programma’s (PPIAF,
IFC PPP Advisory, PIDG en FMO Building Prospects) niet terecht komt bij Nederlandse
bedrijven, creëren deze programma’s wel condities waar ook het Nederlandse bedrijfsleven
van kan profiteren.
189
Welke bedrijven hebben een beroep gedaan op het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO)
in 2019?
Antwoord:
Onder pijler 1 van het FVO kunnen samenwerkingsverbanden van (Nederlandse) ondernemingen
en maatschappelijke organisaties een aanvraag doen voor het opzetten van multistakeholder-projecten
om IMVO-risico’s of -misstanden in internationale waardeketen(s) aan te pakken.
In 2019 zijn onder Pijler 1 samenwerkingsverbanden goedgekeurd waarbij de volgende
bedrijven zijn betrokken (op alfabetische volgorde): Aceites SA, Agrofair, Amru Rice
Co., Archer Daniels Midland (ADM), Barry Callebaut Decorations B.V., Cocoa Merchants
Ltd, Cocoanect B.V., Frueco, ICS International/Pelican coffee Roasters, Navitas organics,
Nederlandse Vereniging van Banken, Precious Woods Holding, Pure Projet, Rabobank,
Riga TV BV, Sanorice Netherlands BV, Schuttelaar en Partners, Supremo NV, Tradin Organic
Agriculture B.V., Tradin Sierra Leone, Unilever Nederland BV., Verstegen Spices &
Sauces B.V., en Wijma Kampen BV.
190
Is een evaluatie van het FVO voorzien en zo ja, wanneer?
Antwoord:
De tussentijdse evaluatie van het Fonds Verantwoord Ondernemen, samen met het Fonds
Bestrijding Kinderarbeid, gaat van start in het voorjaar 2021.
191
Hoeveel is er uitgegeven binnen het Challenge Fund?
Antwoord:
Tot nu toe is er EUR 9,3 miljoen uitgegeven aan het Challenge Fund for Youth Employment (CFYE).
192
Heeft de € 37 miljoen die per 2021 jaarlijks wordt uitgegeven aan «Kennis & capaciteitsopbouw
ten behoeve van voedselzekerheid», die ten dele via NUFFIC besteed wordt, invloed
op de sluiting van de NUFFIC-kantoren zoals beoogd door de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap?
Antwoord:
De EUR 37 miljoen die per 2021 jaarlijks wordt uitgegeven aan «Kennis & capaciteitsopbouw
ten behoeve van voedselzekerheid» heeft geen invloed op de sluiting van de Nuffic
Neso-kantoren zoals beoogd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Het beheer van de activiteiten voor de «Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van
voedselzekerheid», dat deels via het Orange Knowledge Program (OKP) van NUFFIC wordt
uitgevoerd, vindt plaats op het Nuffic Kantoor in Den Haag en staat los van de activiteiten
die via de regionale Nuffic Neso-kantoren worden uitgevoerd.
193
Kunnen Nederlandse agrarische ondernemingen steun ontvangen van uw departement in
het kader van beleid gericht op het verbeteren van voedselzekerheid zonder dat zij
deel uitmaken van een publiek-privaat samenwerkingsverband of een samenwerking met
een NGO? Kunnen individuele bedrijven met aantoonbare expertise zelfstandig in aanmerking
komen voor subsidies/gedelegeerde middelen? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre hier
in de afgelopen vijf jaar sprake van is geweest?
Antwoord:
Nederlandse agrarische ondernemingen kunnen onder dezelfde voorwaarden als alle andere
ondernemingen gebruik maken van het handelsinstrumentarium. Voor de verstrekking van
subsidies en bijdragen in het kader van ontwikkelingssamenwerking gelden specifieke
voorwaarden. Bedrijven kunnen hiervoor in aanmerking komen, mits zij aan de minimale
voorwaarden voldoen, zoals het leveren van een eigen bijdrage waarbij minimaal de
subsidie moet worden geëvenaard. Tevens worden projecten beoordeeld op hun potentiële
bijdrage aan de SDG’s, en de toegevoegde waarde van de publieke investering in het
project (additionaliteit). Bedrijven moeten hiernaast ook voldoen aan de OESO richtlijnen.
Instrumenten kunnen ook nog specifieke voorwaarden stellen in aanvulling op deze minimale
voorwaarden.
Uit het sub-artikel Voedselzekerheid (artikel 2.1) zijn de laatste vijf jaar geen
subsidies verstrekt aan Nederlandse agrarische bedrijven waarbij geen sprake was een
PPP of betrokkenheid van een NGO.
194
Kunt u een uitsplitsing per ontvangende organisatie geven van de € 160,9 miljoen die
in 2021 via (inter)nationale organisaties aan voedselzekerheid wordt besteed onder
artikel 2.1 «Voedselzekerheid»?
Antwoord:
Onder het deelartikel «bijdrage aan (inter)nationale organisaties: voedselzekerheid»
zijn de uitgaven opgenomen die de Nederlandse ambassades doen voor het behalen van
resultaten op alle deelaspecten van voedselzekerheid. Ruim 15 ambassades hebben programma’s
op dit thema met een eigen netwerk van uitvoerders bestaande uit lokale en internationale
non-gouvernementele organisaties, gouvernementele organisaties en multilaterale instellingen
zoals internationale ontwikkelingsbanken en VN-instellingen.
195
Welke zaken worden gefinancierd vanuit 2.3 Klimaat, «Klimaat algemeen» en met welke
bedragen?
Antwoord:
Vanuit het onderdeel «Klimaat algemeen» van beleidsartikel 2.3 worden activiteiten
gefinancierd waarmee Nederland bijdraagt aan klimaatactie, inclusief groen herstel,
zoals het Green Climate Fund, de Global Environment Facility, het Least Developed
Countries Fund en de Climate Investment Funds. Hier mee is in totaal EUR 71 miljoen
gemoeid.
Verder wordt ontbossing en landdegradatie tegengegaan door bijdragen aan diverse programma’s,
waaronder het Central African Forest Initiative, het AGRI3-fonds, het programma «Working
Landscapes» van Tropenbos International en ondersteuning van IDH op het gebied van
duurzame waardeketens. Hier mee is in totaal EUR 22 miljoen gemoeid.
Een belangrijke component van de Nederlandse klimaatactie wordt gevormd door beleidsbeïnvloeding
via actieve klimaatdiplomatie. Enkele door Nederland ondersteunde initiatieven op
dit gebied zijn het NDC Partnership en Partnering for Green Growth and the Global
Goals 2030 (P4G) (EUR 10 miljoen).
Ook ondersteunt Nederland vanuit «Klimaat algemeen» programma’s voor een verantwoorde
grondstoffenwinning via onder andere de Climate Smart Mining Facility met de Wereldbank
en het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development,
in totaal EUR 5 miljoen.
Aan overige programma’s onder «Klimaat algemeen» wordt EUR 8 miljoen uitgegeven, onder
andere voor ondersteuning van kennis- en capaciteitsopbouw ten behoeve van ontwikkelingslanden.
Naast «Klimaat algemeen» bevat sub-artikel 2.3 onder andere de onderdelen «Dutch Fund
for Climate and Development» en «Hernieuwbare energie».
196
Waaruit bestaan de diverse posten «Klimaat algemeen» in beleidsartikel 2.3?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 195.
197
Kunt u een overzicht geven van alle publiek-private partnerschappen op het terrein
van voedselzekerheid, inclusief het budget dat voor deze partnerschappen gereserveerd
is?
Antwoord:
Op dit moment lopen er 3 publiek-private partnerschappen die in hun geheel of gedeeltelijk
gefinancierd worden uit het voedselzekerheidsbudget: Faciliteit Duurzaam Ondernemen
en Voedselzekerheid (FDOV) en de SDG-Partnerschapsfaciliteit (samen EUR 94,4 miljoen),
het 2SCALE programma (EUR 50 miljoen) en het «Geodata for Agriculture and Water»-programma
(EUR 60 miljoen).
198
Hoe is de verdubbeling van de ondersteuning van de strijd tegen ontbossing en landdegradatie
terug te vinden? Over welke periode zal de financiële inzet worden verdubbeld en ten
opzichte van welke oorspronkelijke bedragen?
Antwoord:
De verdubbeling van de financiële inzet op het tegengaan van ontbossing is gerealiseerd
middels verschillende activiteiten, die voornamelijk worden gefinancierd uit sub-artikel
2.3. De verdubbeling vindt in één stap plaats. De inzet in 2019 werd geraamd op EUR
12,5 miljoen. De financiële inzet zal vanaf 1 januari 2020 jaarlijks ten minste EUR
25 miljoen bedragen, conform de toezegging in Kamerstuk nr. 30196–708.
199
Wat houdt het AGRI3 partnerschap in, welke focus kiest de Minister hiervoor?
Antwoord:
Het AGRI3 fonds faciliteert langjarige private financiering – die zonder de inspanningen
van het fonds niet zou zijn verstrekt – voor duurzame investeringen in de landbouw
in ontwikkelingslanden. Het doel is het voorzien in duurzaam landgebruik, het tegengaan
van ontbossing en het verbeteren van de levensomstandigheden van kleine boeren. De
focus is erop gericht dat deze investeringen ook ten goede komen aan armere ontwikkelingslanden.
200
Hoe geeft Nederland in 2021 vervolg aan de International Conference on Population
and Development Beyond 2014 en de uitvoering van SRGR en gendergelijkheid als onderdeel
van de 2030 agenda?
Antwoord:
De 2030 Agenda, specifiek SDG 3.7 en 5.6, het actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD), en vooral de uitkomsten van de ICPD review in 2014 (Beyond 2014) en de ICPD25 Nairobi
Top in 2019 staan centraal in de Nederlandse inzet voor gendergelijkheid en SRGR,
inclusief hiv/aids.
In 2021 blijf ik mij voor gendergelijkheid en SRGR inzetten. Dat doe ik zowel financieel,
door het financieren van programma’s, als diplomatiek. Met mijn diplomatieke inzet
probeer ik samen met gelijkgezinde landen de pushback tegen deze rechten een halt
toe te roepen en de afspraken zoals gemaakt in de ICPD agenda, in Beyond 2014, ICPD25
Nairobi en in de SDGs te verdedigen en uit te voeren.
201
Kunt u aangeven op welke concrete en meetbare punten vooruitgang is geboekt met betrekking
tot het bevorderen van vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR in 2020?
Antwoord:
Door de COVID-19 pandemie zijn vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR verder onder
druk komen te staan. Zo zien we een «schaduwpandemie» van gender-gerelateerd en huiselijk
geweld tijdens de inperkingsmaatregelen, worden vrouwen omdat ze over-gerepresenteerd
zijn in de eerstelijnszorg en de informele economie extra hard getroffen door de crisis,
en is toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg in veel landen ingeperkt.
Bovenop deze negatieve impact ging ook de pushback tegen gendergelijkheid, vrouwenrechten en SRGR onverminderd door. Zo werd er druk
uitgeoefend op de Verenigde Naties om verwijzingen naar SRGR in het COVID-19 Humanitaire
Response Plan te verwijderen.
Ondanks deze druk en tegenslagen is er toch ook vooruitgang geboekt. De internationale
gemeenschap heeft het belang van gendergelijkheid en SRGR in de COVID-19 respons geïntegreerd,
inclusief in VN-respons plannen.
Begin mei co-sponsorde NL een gelijkgezinden mediaverklaring10 samen met bijna 60 andere landen met de oproep tot aandacht voor deze onderwerpen
in de COVID-19 response. Door sterke inzet van gelijkgezinde landen is met overgrote
meerderheid in september de resolutie «Comprehensive and coordinated response to the coronavirus disease (COVID-19) pandemic»11 aangenomen, met daarin verwijzingen naar gendergelijkheid en SRGR. Tot slot, nam
ik op 1 oktober deel aan de High Level Meeting in het kader van het 25-jarige bestaan van de Beijing Declaration and Platform for Action van de AVVN. Naast mijn eigen bijdrage samen met NikkiTutorials, waren er indrukwekkende
bijdragen van staatshoofden, regeringsleiders en Ministers over hun inzet voor gendergelijkheid
en vrouwenrechten. Ook steunde een recordaantal van 82 landen wereldwijd – mede door
Nederlandse inzet – een gelijkgezindenverklaring12 over onze gezamenlijke inzet voor gendergelijkheid, de rechten van vrouwen en meisjes
en SRGR.
De Ontwikkelingssamenwerkings-resultatenrapportage voor 2020 zal in mei 2021 uitkomen.
202
Welke partijen zijn betrokken bij de inhoudelijke voorbereidingen van de EU Forest
Law Enforcement Government and Trade (FLEGT) partnerschapsakkoorden?
Antwoord:
De FLEGT- Verordening mandateert de Europese Commissie «Vrijwillige Partnerschap»-overeenkomsten
te sluiten met afzonderlijke landen die hout exporteren naar de EU. Het exporterende
land heeft de plicht om de nationale stakeholders te betrekken. De landen en de Commissie
worden inhoudelijk bijgestaan door het European Forest Institute en FAO. Uiteindelijk
moeten Raad en Europees Parlement instemmen met een «Vrijwillige Partnerschap»-overeenkomst.
In Nederland is de NVWA betrokken om na te gaan of het nationale vergunningensysteem
aan de vereisten voldoet en de importerende partij moet een importvergunning aanvragen
bij de Douane.
203
Bent u van plan om het aantal onderhandelingspartners onder FLEGT (geografisch) uit
te bereiden?
Antwoord:
Nee. Het is niet aan Nederland om dat te bepalen aangezien het een competentie van
de Europese Commissie is en het aan het exporterende land is om kenbaar te maken dat
men geïnteresseerd is in een overeenkomst.
204
Hoe wordt er specifiek invulling gegeven aan deze inzet en wat zijn beleidsmaatregelen
die het kabinet implementeert om de actieve rol van vrouwen in vredesprocessen te
stimuleren en de uitbanning van geweld tegen vrouwen dichter bij te brengen?
Antwoord:
Het bevorderen van de participatie van vrouwen in o.a. vredesprocessen en de uitbanning
van geweld tegen vrouwen zijn expliciete doelen binnen het Nederlandse internationale
genderbeleid. Aan deze inzet wordt invulling gegeven door onder meer genderspecifieke
programma's binnen de fondsen Nationaal Actieplan 1325 (NAP) en Funding Leadership
Opportunities for Women (FLOW), die tot eind dit jaar lopen.
Vanaf 2021 wordt deze inzet voortgezet met nieuwe genderspecifieke programma’s Women,
Peace & Security (WPS) en Power of Women (PoW). Ook via andere bijdragen wordt aandacht
gegeven aan deze thema’s, bijvoorbeeld in programma’s van UN Department of Political
and Peacebuilding Affairs (UN DPPA), UN Women en UNFPA, en via steun aan het UN Trust
Fund to End Violence Against Women.
Daarnaast maakt Nederland zich, via diplomatieke kanalen zowel multilateraal als bilateraal,
consequent hard voor participatie van vrouwen in vredesprocessen en uitbanning van
geweld tegen vrouwen.
205
Kunt u uitsplitsen wat er onder de budgetregel Bijdragen (internationale) organisaties
SRGR en hiv/aids valt?
Antwoord:
Dit betreft bijdragen op het gebied van SRGR en hiv aids aan WHO, UNFPA, UNICEF, UNAIDS,
Wereldbank (Global Financing Facility), Gavi en Global Fund.
206
Kan er een nadere toelichting komen op hoe de verlaging van het uitgavenbudget voor
Vrouwenrechten en gendergelijkheid (Artikel 3.2) in de wijziging begroting BuHa-OS
2020 (wijziging i.v.m. Voorjaarsnota – 35 450 XVII 2) vanwege de eerste snelle respons op COVID-19, in de begrotingsstaat BuHa-OS 2021
wordt gecompenseerd?
Antwoord:
De verlaging wordt niet gecompenseerd.
207
Waar zijn de bedragen van het uitgavenbudget voor Vrouwenrechten en gendergelijkheid
(Artikel 3.2), die tot en met 2019 specifiek onder Subsidies «Landenprogramma’s vrouwenrechten
en gendergelijkheid» en «Vrouwenrechten en gendergelijkheid» vielen, in de begroting
van 2021 en daaropvolgende jaren ondergebracht? Welke programma’s vallen hieronder?
Antwoord:
De budgetten zijn samengevoegd onder vrouwenrechten en gendergelijkheid en zijn vervolgens
verdeeld per instrument, met name Leading from the South, Power of Women, Women Peace
and Security en de landenspecifieke programma’s van de posten.
208
Waarom staat onder artikel 3.1 «Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en
hiv/aids» de budgetregel «gezondheidszorg» zonder dat daar bedragen aan worden gealloceerd?
Antwoord:
Dit betreft een fout in de lay-out. De budgetregel bestaat niet en wordt verwijderd.
209
Welk gedeelte per budgetlijnen subsidies, opdrachten en bijdragen aan internationale
organisaties (3.3) zal direct ten goede komen aan lokale organisaties?
Antwoord:
De programma’s die gefinancierd worden onder begrotingsartikel 3.3 hebben alle ten
doel het versterken van lokale maatschappelijke organisaties en komen als zodanig
direct ten goede aan deze organisaties, ook al loopt de financiering soms via internationale
organisaties.
210
Kunt u toelichten waarom in 2021 geen bijdrage meer wordt gedaan voor onderwijs met
perspectief?
Antwoord:
Om technische redenen worden vanaf 2020 de bijdragen aan (inter)nationale organisaties
die voorheen onder het kopje «onderwijs met perspectief» werden weergegeven, uitgesplitst
naar de lopende bijdrage voor het Global Partnership for Education en overige bijdragen
aan (inter)nationale organisaties voor onderwijs. Deze technische aanpassing heeft
geen gevolgen voor het onderwijsbudget.
211
Kunt u aangeven hoe het budget voor GPE zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld
(vanaf 2018)?
Antwoord:
Voor GPE zijn de uitgaven als volgt: EUR 50 miljoen in 2018, EUR 10 miljoen in 2019.
De hoogte van de uiteindelijke bijdrage voor 2020 moet nog bepaald worden.
212
Kunt u aangeven waarvoor de garantie van EUR 40,375 miljoen voor onderwijs is bestemd?
Antwoord:
Hier wordt verwezen naar de 15% die voor de International Finance Facility for Education (IFFEd) als garantiekapitaal ingelegd dient te worden, plus de 4% die het Ministerie
van Financiën wenst aan te houden als begrotingsreserve.
213
Kunt u een verklaring geven voor de daling onder «Bijdragen (inter)nationale organisaties,
onderwijs» van EUR 10,25 miljoen in 2020 naar EUR 5,25 miljoen in 2021 en vervolgens
EUR 9,25 miljoen in 2022? Waaraan worden deze gelden besteed en via welke kanalen?
Antwoord:
De bijdragen onder «Bijdragen (inter)nationale organisaties, onderwijs» betreffen
onder meer de bijdrage aan Generation Unlimited en een bijdrage bedoeld ter ondersteuning van de vormgeving van de International Finance Facility for Education door de Education Commission.
214
Kunt u toelichten waarom de uitgaven voor artikel 3.3 «Maatschappelijke middenveld»
van EUR 216,3 miljoen in 2019 dalen naar EUR 169,9 miljoen in 2020, om vervolgens
weer te stijgen naar EUR 219,5 miljoen in 2021 (en daarna min of meer stabiel te blijven)?
Antwoord:
In 2020 is budget vrijgemaakt voor de International Finance Facility for Education (Onderwijs) waardoor het budget voor Maatschappelijk Middenveld eenmalig verlaagd
is.
215
Hoe verhoudt uw statement dat de COVID-19 pandemie vooral ook vraagt om investeringen
in basisgezondheidszorg, inclusief SRGR, zich tot uw voornemen om EUR 18,6 miljoen
te bezuinigen op programma's rond SRGR en HIV/Aids?
Antwoord:
Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA-budget, en de
BHOS-begroting 2021, in absolute zin en structureel af ten opzichte van de BHOS-begroting
2020. Voor 2020 is de daling van het ODA-budget gecompenseerd binnen de rijksbegroting
met een kasschuif en een generale bijdrage. De kasschuif zorgt er ook in 2021 en 2022
voor dat de daling van het budget minder groot is. De eenmalige compensatie en de
kasschuif kunnen echter niet voorkomen dat het daarnaast nodig is het budget op diverse
thema’s te verlagen. Zoals ook in de begroting toegelicht, zijn de mutaties vanwege
het gedaalde budget binnen de artikelen opgenomen onder het instrument «nog te verdelen».
De meerjarige bijstellingen op instrumentniveau zullen via de eerste suppletoire begroting
2021 aan de Kamer worden gemeld. Het uitgangspunt daarbij is onderwijs, jeugd en werkgelegenheid
en humanitaire hulp (waaronder Mental health and psychosocial support) te ontzien.
Dit heeft tot gevolg dat op artikel 3 «sociale vooruitgang» het budget voor gezondheid
en SRGR relatief sterker naar beneden wordt bijgesteld.
216
Klopt het dat er geen indicatoren ontwikkeld zijn op het versterken van het maatschappelijke
middenveld, buiten de bevordering van vrouwenrechten en gendergelijkheid om?
Antwoord:
Nee, dit klopt niet. In de MvT indicator tabel is een selectie van indicatoren opgenomen.
Voortgang op alle resultaatindicatoren wordt gerapporteerd via de jaarlijkse resultatenrapportage.
217
Wat is het budget voor het accountability fonds? Wat zijn de ervaringen van de ambassades
inzake het direct financieren van lokale organisaties? Kan er ook een accountability
fonds opgezet worden – gekanaliseerd via het ministerie bijvoorbeeld – dat lokale
humanitaire organisaties direct financiert?
Antwoord:
Het budget voor het Accountability Fund, dat vanaf 2021 voortgezet wordt onder de
naam Civic Space Fund, is van 2021 tot en met 2025 jaarlijks EUR 10 miljoen.
De ervaringen van ambassades met het direct financieren van lokale maatschappelijke
organisaties zijn positief, omdat hierdoor inzicht in de lokale context wordt verbeterd
en het netwerk wordt versterkt.
Een vergelijkbaar fonds dat lokale humanitaire organisaties direct financiert ligt
niet in de rede. Kenmerk van het noodhulpbeleid is voorspelbare, meerjarige en flexibel
in te zetten financiering van het werk van VN-organisaties, het Rode Kruis en de Dutch
Relief Alliance. De reden daarvoor is dat bij noodhulp snelle actie cruciaal is. Het
noodhulpbudget is daarom niet opgeknipt of geoormerkt. Genoemde organisaties werken
uiteraard bij de uitvoering van hun activiteiten samen met lokale en nationale organisaties
en overheden.
218
Welke andere specifieke acties worden ondernomen ter versterking van organisaties
binnen het maatschappelijk middenveld, in het bijzonder vrouwenrechtenorganisaties?
Antwoord:
Nederlanden vraagt internationaal aandacht voor de rol en ruimte van het maatschappelijk
middenveld. Nederland heeft met succes gepleit voor een Beijing+25 thematische actiecoalitie
gericht op het versterken van vrouwenrechtenorganisaties middels directe financiering,
capaciteitsversterking, politieke steun en alliantie-vorming. Nederland heeft samen
met een breder consortium met o.a. vertegenwoordiging van vrouwenrechtenorganisaties-
en netwerken een leiderschapsrol binnen deze actiecoalitie, die de komende vijf jaar
actief zal zijn.
219
In hoeverre wordt de Women, Peace & Security-agenda als integraal onderdeel gezien
van Artikel 4 Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling?
Antwoord:
De Women, Peace and Security agenda wordt zeker als integraal onderdeel gezien van Artikel 4 Vrede, veiligheid
en duurzame ontwikkeling, gezien de vele inhoudelijke raakvlakken. In verschillende
financieringsinstrumenten onder Artikel 4 komt Women, Peace and Security terug. Een voorbeeld is de financiering op het gebied van Veiligheid en Rechtsorde.
Women, Peace and Security is ook een gemeenschappelijk thema voor programma’s onder Artikel 4 en Artikel 3 en
fungeert dus als een platform voor intensieve samenwerking. Zo komen in het Nationaal
Actieplan (NAP) Women Peace and Security de thema’s onder Artikel 4 uitgebreid aan bod.
220
In hoeverre en hoe wordt er binnen de programma’s voor vredesprocessen ook rekening
gehouden met genderspecifieke elementen, zoals de participatie van vrouwen in vredesonderhandelingen?
Antwoord:
Het bevorderen van de participatie van vrouwen in vredesprocessen is een expliciet
doel binnen het Nederlandse internationale genderbeleid, dat als dwarsdoorsnijdend
geldt voor het gehele BHOS-beleid. Voorstellen op het gebied van conflictbemiddeling
worden daarom onder andere beoordeeld op genderaspecten en inclusiviteit. Naast aandacht
voor genderspecifieke elementen in de bredere programmering t.a.v. vredesprocessen
worden er activiteiten gefinancierd die specifiek gericht zijn op het ondersteunen
en trainen van vrouwennetwerken ten behoeve van vredesonderhandelingen en bemiddelingsvaardigheden.
Hierbij is niet alleen aandacht voor de vaardigheden zelf, maar ook voor het proces
dat vooraf gaat aan het bereiken van een plek aan de onderhandelingstafel. Ook binnen
NAP programma’s in o.a. Jemen, Libië en Afghanistan wordt ingezet op het versterken
van de participatie van vrouwen in vredesprocessen op verschillende niveaus.
221
In hoeverre en hoe wordt er binnen de brede inzet met betrekking tot het financieren
van programma’s die bijdragen aan de duurzame opvang en bescherming van vluchtelingen
in de regio, rekening gehouden met genderspecifieke elementen, zoals de vergrote dreiging
van gender based violence in de complexe situaties van vluchtelingenopvang?
Antwoord:
Bij de programmering op het gebied van duurzame opvang van vluchtelingen in de regio
geldt – naast de inzet op de specifieke thema’s bescherming, onderwijs en werk – gender
als dwarsdoorsnijdende thema. Niet alleen bij het ontwerp, maar ook bij de implementatie,
monitoring en evaluatie van alle projecten wordt standaard aandacht besteed aan genderspecifieke
elementen. Waar mogelijk levert elke resultaatindicator gedesaggregeerde data op voor
de man/vrouw verdeling. Tevens wordt via leeragenda’s de uitwisseling van goede voorbeelden
tussen uitvoerende partners actief bevorderd.
222
Kunt u een overzicht geven van door Nederland gefinancierde projecten, die de Union
of Agricultural Work Committees (UAWC) in de zogenaamde C-gebieden op de Westelijke
Jordaanoever implementeert? Wat is het belang van deze projecten voor kwetsbare Palestijnse
gemeenschappen op de Westelijke Jordaanoever en voor het behoud van de levensvatbaarheid
van de twee-statenoplossing?
Antwoord:
UAWC heeft in het door Nederland gefinancierde Land and Water Resource Management
(LWRM) programma met het consortium van lokale NGO’s ervoor gezorgd dat boeren toegang
kunnen blijven houden tot hun land en water, en het klimaatverantwoord kunnen bewerken.
Hiertoe worden activiteiten uitgevoerd die gericht zijn op hergebruik van regenwater,
verbeteren van landbouw toegangswegen en advisering over waterzuinige gewassen. De
huidige fase van programma werd gestart in 2017 en bouwde voort op het eerdere programma
dat Nederland financierde sinds 2013. In het in 2017 gestarte Multidonor Agricultural
Programme van de FAO dat door Nederland, Spanje, Zwitserland, Denemarken en de EU
gesteund wordt, werkt UAWC aan het versterken van waardeketens (onder andere voor
aardbeien en verse kruiden), de ondersteuning van boerencoöperaties, investeringen
in agri-business en aan het verbeteren van de werking van groothandelsmarkten. Met
deze projecten verbetert de toegang tot land en de economische weerbaarheid van Palestijnse
boeren. Voor een levensvatbare toekomstige Palestijnse staat is een gezonde economie
nodig, die werkgelegenheid creëert en inkomsten genereert. Dit biedt perspectief,
verkleint ongelijkheid en voorkomt instabiliteit. Bovendien vermindert hiermee gaandeweg
de afhankelijkheid van internationale steun.
Het kabinet heeft verdere betalingen aan UAWC opgeschort hangende het externe onderzoek
naar eventuele banden tussen UAWC en PFLP. Zie ook antwoorden op Kamervragen d.d.
20 juli 2020, met kenmerk 2020D30210
en
2020D30213.
223
Kunt u een chronologisch overzicht geven van de projecten van UAWC in C-gebieden op
de Westelijke Jordaanoever (al dan niet door Nederland gefinancierd), die sinds 2017
door de Israëlische autoriteiten zijn tegengewerkt en/of vernield?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 225
224
Op welke wijze wordt UAWC bij de uitvoering van zijn missie en werkzaamheden door
Regavim en andere Israëlische organisaties, die de Israëlische bezetting en het nederzettingenbeleid
op de Westelijke Jordaanoever actief steunen, tegengewerkt?
Antwoord:
Regavim heeft in 2018 een rapport over UAWC gepubliceerd, waarbij het UAWC beschrijft
als een belangrijke actor in wat Regavim Palestijnse «land grab» en «de-facto annexation» noemt, waarmee volgens Regavim toekomstige annexatie door Israël onmogelijk gemaakt
wordt. Regavim beschouwt Area C als deel van Israëls grondgebied en negeert daarbij
dat het bezette Palestijnse gebieden betreft waarover Israël krachtens Oslo slechts
voor een periode van vijf jaar de verantwoordelijkheid voor civiel bestuur en veiligheid
zou hebben. Zie ook de antwoorden op Kamervragen d.d. 3 maart 2015,
Aanhangsel van de Handelingen vergaderjaar 2-14-2015, nr. 1491. Regavim beschrijft hierin diens inzet waarbij het onder meer door actief op zoek
te gaan naar projecten en lobbyactiviteiten de druk op de Israëlische overheid wil
vergroten opdat deze overgaat tot verbieden van projecten en sloop van uitgevoerde
werkzaamheden.
225
Zijn projecten, medewerkers en/of projectdeelnemers («beneficiaries») van UAWC in
de afgelopen jaren het doelwit geweest van geweld van militante kolonisten? Zo ja,
welke schade en/of welk letsel is daarbij veroorzaakt? Zijn de verantwoordelijken
door de Israëlische autoriteiten vervolgd?
Antwoord:
In de periode 2017–2020 is het herhaaldelijk voorgekomen dat UAWC en de begunstigden
te maken hebben gehad met geweld door inwoners van nederzettingen of interventies
door het Israëlische leger. Volgens opgave van UAWC betrof dit in 2017 22 gevallen.
Het merendeel hiervan waren confiscaties en stop work orders door het Israëlische leger. In een geval kwam een begunstigde om het leven bij een
confrontatie met inwoners van een nederzetting. Over 2018 rapporteerde UAWC 18 gevallen.
Over 2019 19 gevallen. Er is in geen van deze gevallen vervolging ingesteld door Israël.
226
Heeft u een verklaring voor het feit dat het aantal Palestijnse projecten in de C-gebieden
op de Westelijke Jordaanoever met internationale (vooral Europese) financiering sterk
is teruggelopen, volgens de Israëlische krant Haaretz van 75 in 2015 naar 12 in 2019
(«Israel is proud to have halted international projects for Palestinians in Area C»,
Haaretz, 14 september 2020, https://www.haaretz.com/israel-news/.premium-knesset-committee-39-of-we…)?
Antwoord:
Het kabinet beschikt niet over een overzicht van alle activiteiten die door de internationale
gemeenschap gesteund worden in Area C en kan de getallen van de Civiele Administratie
(onderdeel van het Israëlische leger dat verantwoordelijk is voor het Israëlisch bestuur
in de bezette Palestijnse gebieden) niet bevestigen. De internationale gemeenschap
heeft een grote interesse om projecten in Area C te blijven financieren. Wel is het
zo dat internationale steun aan de Palestijnse gebieden al jaren een dalende trend
laat zien. Bovendien staan maatschappelijke organisaties actief in de Palestijnse
gebieden en speciaal in Area C onder druk van organisaties als Regavim (zie ook antwoord
op vraag 224) en de Israëlische autoriteiten.
227
Hoeveel Palestijnse bomen en Palestijnse gebouwen («structures») heeft Israël naar
schatting in 2019 in de C-gebieden op de Westelijke Jordaanoever vernield of in beslag
genomen? Welke gevolgen hebben deze vernielingen en confiscaties voor de Palestijnse
ontwikkeling en economie?
Antwoord:
De Verenigde Naties (UNOCHA) meldt 623 gevallen van sloop of confiscatie en 7.597
bomen die zijn vernield/verwijderd in 2019 op de Westelijke Jordaanoever, inclusief
Oost-Jeruzalem. Sloop van Palestijnse bezittingen ondermijnt de Palestijnse economische
ontwikkeling, doordat eerdere investeringen teniet worden gedaan en de dreiging van
sloop verdere investeringen afschrikt. Hierdoor worden onder andere Palestijnse boeren
beperkt in het bewerken van hun land en daarmee het genereren van inkomsten.
228
Welke maatregelen hebben het kabinet en de EU genomen in reactie op de sterke stijging
van het aantal vernielingen door Israël van Palestijnse gebouwen tijdens de COVID-19
pandemie, waardoor volgens het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van
de Verenigde Naties (UNOCHA) in de periode maart-augustus 2020 389 gebouwen zijn vernield
en 442 Palestijnen, onder wie veel kinderen, thuisloos zijn geraakt («Unlawful demolitions
in the West Bank spike during COVID-19», UN-OCHA, 10 september 2020, https://www.ochaopt.org/content/unlawful-demolitions-west-bank-spike-du…)? Welke effect hebben deze maatregelen gehad?
Antwoord:
De EU en Nederland dringen er consequent bij Israël op aan af te zien van sloop van
Palestijnse bezittingen. Het is zorgwekkend dat ondanks een verklaring van de Israëlische
overheid om vanwege COVID-19 terughoudend te zijn met sloop, in de periode maart tot
augustus dit jaar het maandelijks gemiddelde aantal sloopgevallen het hoogste was
van de afgelopen vier jaar. De EU heeft hierover herhaaldelijk zijn zorgen uitgesproken
en Israël opgeroepen hiervan af te zien. Onder meer in een gezamenlijke verklaring
in de VN Mensenrechtenraad, in een lokale verklaring van de EU vertegenwoordigingen
in de Palestijnse Gebieden en met een gezamenlijke verklaring van de EU lidstaten
die nu lid zijn van de VN Veiligheidsraad, samen met Ierland en Noorwegen. Daarnaast
heeft Nederland samen met andere EU-landen, waaronder Frankrijk, Duitsland, Spanje,
Italië, Denemarken, Finland, Zweden en Ierland, en het VK medio oktober een demarche
uitgevoerd tegen uitbreiding van nederzettingen en sloop.
229
Kunt u een overzicht geven van alle door de EU en/of lidstaten gefinancierde projecten
op de Westelijke Jordaanoever, waaronder mogelijk ook Nederlandse projecten, waaraan
Israël in 2020 schade heeft toegebracht, door vernielingen, confiscaties of andere
maatregelen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 20
230
Over welke groepen gaat het bij het stimuleren van de betrokkenheid van kwetsbare
groepen in humanitaire situaties bij beleid en uitvoering en het tegengaan van seksueel
geweld en hoe zal het stimuleren van deze betrokkenheid er specifiek uitzien?
Antwoord:
Nederland spant zich in voor het tegengaan van geweld tegen en de uitbuiting van de
meest kwetsbare slachtoffers van een humanitaire crisis, zoals vrouwen, kinderen,
ouderen en mensen met een beperking. Daarbij streeft Nederland naar maximale betrokkenheid
van deze groepen bij de inventarisatie van de behoeften en noden, bij de planning
en bij de uitvoering van de respons. Bij noodhulporganisaties dringt Nederland aan
op het transparant verantwoording afleggen aan door een crisis getroffen groepen en
aan donoren, in alle fasen van de respons.
231
Betekent inclusieve participatie voor het maatschappelijke middenveld bij lokale conflictpreventie,
het bevorderen van participatie en sociaaleconomische wederopbouw, dat vrouwenrechtenorganisaties
en vrouwelijke leiders binnen het maatschappelijke middenveld ook deel kunnen nemen
aan lokale conflictpreventie en sociaaleconomische wederopbouw?
Antwoord:
Ja. Nederland bevordert dit via verschillende financieringsinstrumenten. Hierbij gaat
het onder meer om de Women Peace and Security programma’s, programma’s op het gebied van Veiligheid en Rechtsorde en directe financiering
aan kleine vrouwenorganisaties via Leading From the South.
232
Kunt u aangeven welk deel van het budget in 2020 is uitgegeven aan migratiesamenwerking?
Antwoord:
In 2020 is EUR 29 mln. begroot voor migratiesamenwerking.
De uitgaven 2020 worden verantwoord via het jaarverslag.
233
Kunt u aangeven met welke landen op dit moment gesprekken lopen over de totstandkoming
van een «breed partnerschap» op migratieterrein?
Antwoord:
Nederland streeft partnerschappen na in breder EU-verband. De EU heeft met het zogenaamde
Global Approach to Migration and Mobility (GAMM)13
een overkoepelend raamwerk om gestalte te geven aan de diverse dialogen over migratie
en mobiliteit.
Met de publicatie van de nieuwe voorstellen op migratie (het Migratie Pact) geeft
de EU prioriteit aan strategische en geïntegreerde migratiepartnerschappen met landen
in Noord-Afrika en de Westelijke Balkan. Ook relevant zijn de zgn. Post-Cotonou onderhandelingen
voor sub-Sahara Afrika. Hierin wordt ook ingezet op alle aspecten van het migratiebeleid.
Deze onderhandelingen lopen echter nog.
234
Met hoeveel landen heeft u de hulprelatie verbroken of verminderd omdat zij onvoldoende
onderdanen terug hebben genomen, conform de afspraak hierover in het regeerakkoord?
Antwoord:
Met betrekking tot het onderwerp van deze vraag heeft het kabinet bij brief van 10 juli
jongsleden uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de Motie Becker. Kortheidshalve
wordt naar deze kamerbrief verwezen14.
235
Kunt u een overzicht geven van de omvang van de Nederlandse ontwikkelingsrelatie met
Algerije, Irak, Marokko, Eritrea, Ethiopië, Iran, Moldavië, Nigeria, Somalië, Pakistan,
Turkije en Afghanistan?
Antwoord:
Hieronder een overzicht van de verwachte uitgaven in 2021. Het gaat hierbij om de
verwachte directe uitgaven en een inschatting van de indirecte uitgaven via intermediaire
organisaties, zoals bijvoorbeeld internationale NGO’s en multilaterale organisaties
Verwachte uitgaven Euro (x1.000)
2021
Afghanistan
41.358
Algerije
5.549
Eritrea
2.218
Ethiopië
126.743
Irak
34.505
Iran
585
Marokko
5.556
Moldavië
940
Nigeria
36.946
Pakistan
11.098
Somalië
26.271
Turkije
870
236
Kunt u, per land, een overzicht geven van de stappen die u in deze kabinetsperiode
hebt gezet om de ontwikkelingsrelatie met Algerije, Irak, Marokko, Eritrea, Ethiopië,
Iran, Moldavië, Nigeria, Somalië, Pakistan, Turkije en Afghanistan in te zetten om
het tot stand komen van brede migratieafspraken te bevorderen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 234.
237
Wat is de intentie met betrekking tot de voortzetting van het Addressing Root Causes
programma na 2021?
Antwoord:
Het Addressing Root Causes (ARC) Programma is gericht op de aanpak van grondoorzaken van gewapend conflict, instabiliteit
en irreguliere migratie. De projecten onder deze subsidietender hebben een variabele
projectduur waarbij een klein deel afloopt in 2020/2021 en een groot deel (16 van
de 21 projecten) naar verwachting in 2022. De bevindingen uit de in 2020 gestarte
mid-term review worden samen met de bevindingen en aanbevelingen uit de IOB evaluatie
«Less pretension, more realism» (okt 2019) meegenomen in de besluitvorming over toekomstige programma’s. Daarnaast
wordt rekening gehouden met toekomstige beleidsprioriteiten en met raakvlakken tussen
ARC, Power of Voices en het Challenge Fund.
238
Kunt u de daling van € 21 miljoen voor de subsidies voor noodhulpprogramma’s toelichten?
Antwoord:
In 2020 was het budget voor subsidies voor noodhulpprogramma’s, evenals voor humanitaire
bijdragen via internationale organisaties, eenmalig verhoogd in verband met de wereldwijde
aanpak van Covid-19. De Kamer is hierover nader geïnformeerd in de Kamerbrief «Nederlandse
inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden» en de Kabinetsreactie op briefadvies
nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» van de AIV.
239
Kunt u toelichten hoe de € 87 miljoen voor noodhulpprogramma’s (artikel 4.1) wordt
verdeeld? Kunt u aangeven hoe dit budget wordt verdeeld over kwetsbare groepen waaronder
kinderen in conflicten en meisjes?
Antwoord:
Van de begroting 2021 gaan subsidies grotendeels naar de Dutch Relief Alliance (DRA) en het Nederlandse Rode Kruis en daarnaast naar verschillende uitvoeringspartners
op het terrein van mentale en psychosociale steun, innovatie en verbetering van het
humanitaire systeem.
Ten aanzien van de steun aan kwetsbare groepen geldt het volgende. De partners die
subsidie krijgen, krijgen dit voor een groot deel in de vorm van ongeoormerkte bijdragen.
Er wordt ex ante geen verdeling gemaakt over kwetsbare groepen. Nederland ziet er
wel op toe dat er door de partners bij de behoeftebepaling, de planning en uitvoering
van programma’s gekeken wordt naar en rekening gehouden wordt met de noden van de
meest kwetsbaren en dat daarover gerapporteerd wordt. Daarvoor gelden standaarden
en richtlijnen zoals de Gender with Age Marker (die kijkt naar de context-specifieke noden van vrouwen en mannen en van kinderen
en ouderen) en de Guidelines for disability inclusion in humanitarian action, die kijkt naar de behoeften van mensen met een beperking. Nederland dringt er bij
partners op aan dat deze standaarden en richtlijnen leidend zijn bij de uitvoering
van de humanitaire hulp.
240
Kunt u aangeven welk bedrag er vorig jaar naar MHPSS is gegaan en naar welke programma’s?
Antwoord:
De Nederlandse inzet op MHPSS is allereerst dit thema te laten meenemen in alle humanitaire
planning en beleidsdocumenten, zodat alle noodhulpfinanciering ook aan MHPSS ten goede
komt. Dit gold in 2019, 2020 en zal in 2021 gelden. Bovendien zet Nederland, sinds
2020, op een zelfde manier in op versterkte integratie van MHPSS in inspanningen die
zijn gericht op vredesopbouw.
Nederland bouwt voort op de conferentie Mind the Mind now, die in oktober 2019 over MHPSS in crisis situaties plaatsvond in Amsterdam. De Speciaal
Gezant voor MHPSS voert gericht gesprekken met (potentiele) gelijkgezinden, en juist
met minder gelijkgezinden, om draagvlak te verbreden, en met uitvoerende organisaties
over naleving van gezamenlijke voornemens uit 2019. Ook worden regelmatig bijeenkomsten
belegd om belang en noodzaak van MHPSS uit te dragen en werkbare oplossingen voor
het bieden van psychosociale steun in crisissituaties breder bekend te stellen. Over
MHPSS en vredesopbouw zijn consultaties georganiseerd met experts, VN-lidstaten en
opinieleiders. Bij de start van de AVVN vond een door Nederland georganiseerde bijeenkomst
op hoog niveau plaats waar Deputy Secretary General van de Verenigde Naties, Amina
Mohammed, het belang van psychosociaal welzijn voor vredesopbouw en conflictpreventie
bevestigde. Zij signaleerde dat de VN zelf stappen moet zetten om hier meer aandacht
aan te besteden. Op deze wijze bevordert Nederland dat wereldwijd concreter ingezet
gaat worden op het bieden van geestelijke en psychosociale steun. Precies een jaar
na Mind the Mind now, organiseerde Nederland samen met de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging een bijeenkomst
om te bespreken welke extra stappen nodig zijn, zeker in COVID-tijden, om de voornemens
van een jaar geleden te realiseren. Daarbij is verdere uitbreiding van capaciteit
voor MHPSS kern. Op dat gebied onderneemt Nederland enkele initiatieven, die in de
opsomming hieronder zijn benoemd.
Het merendeel van de Nederlandse humanitaire financiering is ongeoormerkt. Nederland
pleit daarbij wel voortdurend bij uitvoerende organisaties voor een MHPSS-inclusieve
aanpak (zie ook antwoord op vraag 80).
In 2019 en 2020 heeft Nederland daarnaast ook enkele specifieke instrumenten gefinancierd.
Zo zijn voor het surge mechanism (zie antwoord op vraag 80) de volgende bedragen uitgegeven (2019/2020) dan wel gereserveerd
(2021/2022).
2020
EUR 885.199,18
2021
EUR 998.200,24
2022
EUR 1.114.501,86
Totaal
EUR 2.997.901,28
Voor het Minimum MHPSS service package zijn de volgende bedragen uitgegeven (2019/2020)
dan wel gereserveerd (2021/2022):
2019
USD 435.278,69
2020
USD 1.149.836,52
2021
USD 3.594.833,41
2022
USD 626.529,26
Totaal
USD 5.806.478
Tevens is er in 2020 een bijdrage van EUR 200.000 gegeven aan Stichting Vluchteling
/ IRC voor een MHPSS programma op de Griekse eilanden Samos en Chios.
Verder heeft Nederland eind 2019 en eerste helft 2020 extra bijdragen verstrekt aan
het ICRC en IFRC, mede bestemd voor additionele inspanningen op het gebied van MHPSS:
• EUR 15 mln. extra aan ICRC, waarvan EUR 10 mln. voor (MHPSS-inclusieve) COVID-19 respons
in 2020.
• EUR 4 mln. steun aan IFRC voor 2020 en 2021, waarvan EUR 2 mln. voor (MHPSS-inclusieve)
COVID-19 respons.
Ter bevordering van integratie van MHPSS in vredesopbouw, heeft Nederland en marge van de AVVN 2020 een additionele bijdrage aan het VN Peace Building Fund bekend gemaakt
van 5 mln EUR (bovenop de huidige 15 mln. EUR per jaar). Deze verhoging geldt in eerste
instantie voor zowel 2020 als 2021.
241
Kunt u aangeven hoeveel van de 21% van het niet-juridisch verplichte deel van humanitaire
hulp bestemd voor crisis-specifieke bijdragen humanitaire hulp is bestemd voor MHPSS
in 2021? Via welke kanalen loopt dit?
Antwoord:
De Nederlandse inzet op MHPSS is allereerst om dit thema te laten meenemen in alle
humanitaire planning en beleidsdocumenten, zodat alle noodhulpfinanciering ook aan
MHPSS ten goede komt. Dit geldt ook voor crisis-specifieke bijdragen.
Zo pleit Nederland voor een MHPSS-inclusieve respons vanuit – al dan niet door NL
gesteunde – Country Based Pooled Funds, en door de Rode Kruis beweging, de Dutch Relief
Alliance en verschillende VN organisaties.
Ook om deze reden valt niet cijfermatig aan te geven hoeveel precies naar MHPSS zal
gaan uit het niet-juridisch verplichte gedeelte van humanitaire hulp.
242
Hoeveel is extra uitgetrokken voor MHPSS in 2021 om de gevolgen van de COVID-19 crisis
op te vangen? Via welke kanalen loopt dit?
Antwoord:
Het merendeel van de Nederlandse humanitaire financiering is ongeoormerkt. Dit geldt
ook voor de COVID-specifieke bijdragen in 2020. Nederland pleit daarbij wel voortdurend
bij uitvoerende organisaties voor een MHPSS-inclusieve aanpak. Zo is de bijdrage aan
IFRC/RCRC zacht geoormerkt voor de COVID19 response (zie ook antwoord op vraag 80,
240 en 241).
243
Hoe ziet de speciale aandacht voor de toegang tot recht voor groepen die hierin een
achterstand ondervinden, zoals vrouwen en jongeren, eruit en welke specifieke beleidsmaatregelen
zullen genomen worden om deze toegang te vergroten?
Antwoord:
Nederland hanteert een mensgerichte benadering voor toegang tot recht, uitgaand van
de behoeftes van mensen in plaats van die van instituten. Deze benadering heeft, mede
door de internationale Task Force on Justice waar Nederland co-voorzitter van was, in VN-fora en op internationale bijeenkomsten
veel aandacht gekregen. Daarnaast pleit Nederland bij partners en internationale organisaties
voor meer focus op de meest achtergestelde groepen, namelijk vrouwen, jongeren, ontheemden,
vluchtelingen, gedetineerden en slachtoffers van grove mensenrechtenschendingen.
Eind 2019 is een nieuw programma met UN Women gestart, gericht op het uitbreiden van toegang tot recht voor vrouwen en meisjes,
onder andere door het aanpassen van discriminerende wetgeving. Daarnaast zijn of worden
in landen zoals Oeganda, Ethiopië, Libanon, Tunesië, Mali en Zuid-Soedan nieuwe programma’s
gestart die juridische voorlichting, advies of rechtshulp geven aan achtergestelde
groepen. In Zuid-Soedan is er met Nederlandse steun een nieuwe rechtbank voor bestrijding
van seksueel geweld opgericht. Het streven is dat in 2020 met Nederlandse hulp 200.000
mensen toegang tot recht krijgen, waarvan de helft vrouwen.
244
Kunt u toelichten hoe de bijdragen (inter)nationale organisaties, migratie en ontwikkeling
worden besteed? Kunt u toelichten waarom dit bedrag verhoogd is met € 5 miljoen ten
opzichte van 2020? Kunt u aangeven hoe dit budget wordt verdeeld over kwetsbare groepen
waaronder vluchtelingenkinderen en met name meisjes?
Antwoord:
De bijdragen (inter)nationale organisaties, migratie en ontwikkeling worden besteed
via VN-organisaties zoals IOM, UNHCR, de VN organisatie tegen drugs en georganiseerde
misdaad (UNODC) en het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten (OHCHR). Deze bijdragen
zijn gericht op vrijwillige terugkeer en herintegratie, bescherming, tegengaan van
mensenhandel en -smokkel, bewustwording over de risico’s van irreguliere migratie
en dataverzameling.
Het budget heeft een hoogte van EUR 34 mln. per jaar. In 2020 is het budget eenmalig
verlaagd met EUR 5 mln., ter dekking van de aanpak van COVID-19.
Het budget komt grotendeels direct of indirect ten goede aan kwetsbare groepen zoals
slachtoffers van mensenhandel, kwetsbare migranten en vluchtelingen. Binnen de programmering
is bijzondere aandacht voor vrouwen en meisjes.
Voor grootschalige programma’s gericht op educatie, bescherming en werkgelegenheid
t.b.v. kwetsbare groepen waaronder vluchtelingen, verwijs ik u graag naar bijdragen
onder «Opvang in de Regio« (blz 67 begroting BHOS).
245
Kunt u aangeven hoeveel er in 2020 naar MHPSS is gegaan en hoeveel dit is voor 2021?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 240 en 241.
246
In welke landen wordt het bedrag gereserveerd voor opvang in de regio onder beleidsartikel
4.2 besteed?
Antwoord:
Het bedrag gereserveerd voor opvang in de regio onder beleidsartikel 4.2 wordt besteed
in Jordanië, Libanon, Soedan, Irak, Egypte, Ethiopië, Oeganda, Kenia en Turkije.
247
Welke mogelijkheden ziet u om het noodhulpbudget aan te passen als bijvoorbeeld uit
het jaarlijkse Global Humanitarian Overview (GHO) blijkt dat de humanitaire noden
in de wereld in 2021 wederom enorm stijgen ten gevolge van de COVID-19 pandemie?
Antwoord:
Zoals reeds in het antwoord op vraag 118 is genoemd blijft onderfinanciering van humanitaire
actie – vooral door de zogenoemde «funding gap» – een serieuze uitdaging. Die kloof blijft groeien, ondanks de gestage jaarlijkse
toename van het volume aan humanitaire financiering.
Nederland blijft overigens een substantiële humanitaire donor. Het Kabinet heeft voor
noodhulp in het kader van de COVID-respons in 2020 extra middelen vrijgemaakt. Voor
2021 is de BHOS-begroting op hetzelfde niveau gebleven. De mogelijkheden van aanpassing
van het noodhulpbudget – in de zin van verhogen – zijn, zonder additionele financiering,
beperkt.
248
Welk bedrag is in 2020 uitgegeven aan het geven van voorlichting over migratie in
ontwikkelingslanden? In welke landen is in 2020 dergelijke voorlichting gegeven? Welk
deel van het bedrag dat hier aan besteed is, is uitgeven in landen waarvoor op dit
moment geldt dat de kans op een succesvolle asielaanvraag laag is?
Antwoord:
In 2020 wordt er EUR 5,4 mln. uitgegeven aan bewustwordingscampagnes over de risico’s
van irreguliere migratie en de gevaren van mensenhandel in de landen Afghanistan,
Egypte, Ethiopië, Irak, Niger, Nigeria, Tunesië, Guinea, Ivoorkust, Liberia, Senegal,
Sierra Leone en Gambia. Met uitzondering van Irak geldt voor deze landen dat de kans
op een succesvolle asielaanvraag laag is.
249
Kunt u aangeven aan welke projecten de middelen voor het «bijdragen aan migratiemanagement»
worden uitgegeven? Welk deel van het budget voor migratiesamenwerking is hier in 2020
aan uitgegeven?
Antwoord:
In 2020 is EUR 29 mln. begroot voor migratiemanagement. De termen migratiemanagement
en migratiesamenwerking zien op dezelfde activiteiten.
250
Hoeveel geld steekt u in 2020 en 2021 in het tegengaan van documentfraude?
Antwoord:
Vanuit de BHOS begroting wordt er in 2020 en 2021 niet bijgedragen aan programma’s
en projecten op het tegengaan van documentfraude.
251
Hoeveel geld steekt u in 2020 en 2021 in het bevorderen van vrijwillige terugkeer?
Antwoord:
In 2020 wordt er EUR 6,5 mln. besteed aan het bevorderen van vrijwillige terugkeer
vanuit Nederland en transitlanden, voornamelijk door middel van terugkeer- en herintegratieondersteuning.
Voor 2021 betreft dit vooralsnog EUR 4,3 mln.
252
Hoeveel geld steekt u in 2020 en 2021 in het verbeteren van grensbeheer?
Antwoord:
In 2020 wordt vanuit BHOS-middelen EUR 800.000 besteed aan het verbeteren van grensbeheer
door middel van capaciteitsopbouw van grensautoriteiten voor het tegengaan van mensenhandel
in lijn met mensenrechten. In 2021 is een bedrag van EUR 1 mln. voorzien.
253
Welke maatschappelijke organisaties in Nederland ontvangen subsidie voor de «bevordering
van vrijwillige terugkeer en herintegratie van ex-asielzoekers uit ontwikkelingslanden»?
Hoe groot is dit subsidiebedrag en voor welke projecten is dit bedoeld?
Antwoord:
Vanuit de BHOS-begroting worden in 2021 geen subsidies aan maatschappelijke organisaties
in Nederland verstrekt voor de bevordering van vrijwillige terugkeer en herintegratie
van ex-asielzoekers uit ontwikkelingslanden. Deze subsidieverstrekking is in 2018
beëindigd. Voor informatie over maatschappelijke organisaties gefinancierd door Justitie
en Veiligheid, zie de beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid Van Dijk
d.d. 8 mei 2020, 2696).
254
Kunt u toelichten waar de uitgaven aan «speciale multilaterale activiteiten» onder
artikel 5.1 «Multilaterale samenwerking» aan worden uitgegeven? Waarom gaan deze uitgaven
onder «Bijdragen (inter)nationale organisaties» van € 10,4 miljoen in 2019 naar € 26,1
miljoen in 2020 en uiteindelijk naar € 4,1 miljoen in 2022?
Antwoord:
Onder «speciale multilaterale activiteiten» worden onder andere de bijdragen aan de
VN ten behoeve van het Resident Coordinator-systeem en het Joint SDG Fund 2030 verantwoord. Ook andere uitgaven zoals de bijdrage aan de Multilateral Organisation Performance Network (MOPAN) en de reis- en verblijfskosten van HMK Maxima in haar hoedanigheid als UNSGSA
worden ten laste gebracht van dit budget.
Het Resident Coordinator Fund en het Joint SDG Fund zijn cruciaal voor de hervorming van het VN-ontwikkelingssysteem en de bijdrage van
het VN-systeem aan de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling. Om aan de hervorming
een boost te geven, is hiervoor extra budget gealloceerd tot en met 2021. De extra
verhoging in 2020 is het gevolg van een eenmalige bijdrage van EUR 15 miljoen aan
het Multi Partner Response and Recovery Trust Fund als onderdeel van de COVID-respons, zoals gemeld in Kamerstuk 33 625, nr. 293. Het Response and Recovery Trust Fund is een VN-breed fonds gericht op het adresseren en mitigeren van de sociaaleconomische
gevolgen van de COVID-crisis.
255
Welk deel van de Nederlandse bijdragen aan internationale organisaties is verplicht
en welk deel is vrijwillig? Kunt u dit, in de vorm van een tabel, aangeven per internationale
organisatie?
Antwoord:
Zie beantwoording vraag 42
256
Kan er een nadere berekening en uitleg worden gegeven over hoe de bedragen in artikel
5.4 precies tot stand zijn gekomen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 158.
257
Kunt u, door middel van een overzicht, per internationale organisatie aangeven welk
deel van de bijdrage kwalificeert als ODA en welk deel als non-ODA?
Antwoord:
Zie beantwoording vraag 42
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier