Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Jaarvergadering Wereldbankgroep 2020 (Kamerstuk 26234-242)
26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee
Nr. 244
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 oktober 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 2 oktober 2020 inzake inzet bij de
Jaarvergadering van de Wereldbankgroep 2020 (Kamerstuk 26 234, nr. 242) en over de brief van 26 mei 2020 inzake het verslag van de Voorjaarsvergadering
van de Wereldbankgroep (Kamerstuk 26 234, nr. 241).
De vragen zijn op 5 oktober 2020 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
voorgelegd. Bij brief van 14 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
Algemeen
2
Respons van de Wereldbankgroep op COVID-19
2
Schuldhoudbaarheid
11
Institutionele onderwerpen
18
Overig
21
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Algemeen
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden brieven van 26 mei
en 2 oktober 2020 met betrekking tot de Nederlandse inzet binnen de Wereldbankgroep.
Zij hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inzet van
het kabinet voor de Jaarvergadering Wereldbankgroep 2020. Zij hebben nog enkele vragen
over de COVID-19 respons van de Wereldbankgroep en over de Nederlandse inzet met betrekking
tot het betalingsmoratorium.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief
over de Nederlandse inzet bij de jaarvergadering van de Wereldbankgroep. De coronacrisis
dreigt een decennium aan vooruitgang op het gebied van armoedebestrijding teniet te
doen en de Wereldbank is een cruciale speler om de armste landen te ondersteunen in
deze moeilijke tijd. Deze leden ondersteunen de inzet van het kabinet bij de jaarvergadering,
maar hebben nog wel enige vragen.
Respons van de Wereldbankgroep op COVID-19
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Wereldbank een aantal zwarte scenario’s schetst
met betrekking tot de sociaaleconomische gevolgen van de coronacrisis. Kan de Minister
toelichten waar deze inschattingen op gebaseerd zijn, op welk moment deze inschattingen
gemaakt zijn en in hoeverre dit realistische inschattingen zijn?
1. Antwoord van het kabinet:
De Wereldbank («de Bank») brengt de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 crisis
nauwgezet in kaart, onder meer door middel van data-analyse. Hiervoor werkt de Bank
ook met data afkomstig van bijvoorbeeld het International Monetary Fund (IMF), de World Trade Organisation (WTO), de International Labour Organisation (ILO) en andere internationale organisaties. Daarnaast voert de Bank met hoge regelmaat
telefonisch enquêtes uit in meer dan honderd landen. Door deze continue monitoring
van ontwikkelingen is de Bank in staat haar beleid en ondersteuning aan te passen
aan de ontwikkelingen van de crisisimpact. De inschattingen zijn onlangs gepubliceerd
en gedocumenteerd in het rapport Poverty and Shared Prosperity 2020: Reversals of Fortune.1
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de Minister meent dat de Wereldbank
«selectief» dient te zijn en duidelijk moet kiezen voor «groen, duurzaam en inclusief»
herstel. Voorgenoemde leden vragen of zij kan toelichten hoe de wens om een dergelijk
selectief afwegingskader gericht op duurzaamheid te hanteren zich verhoudt tot de
ernst van de situatie zoals deze wordt ingeschat door de Wereldbank.
2. Antwoord van het kabinet:
De
crisis treft de armste en kwetsbaarste delen van de bevolking in lage- en middeninkomenslanden
het hardst. De VN signaleert dat extreme armoede voor het eerst in 20 jaar wereldwijd
toeneemt. Volgens de Bank zullen mogelijk 90 miljoen meer mensen in extreme armoede
leven dan was voorspeld vóór de crisis. De Bank is bij uitstek geëquipeerd om in deze
zware crisis de rol te spelen waarvoor deze mede is opgericht, namelijk die van verschaffer
van anticyclische financiering ten tijde van een wereldwijde economische crisis. De
Bank richt zich daarbij op vier prioriteiten.
1. Het redden van levens die door COVID-19 worden bedreigd en helpen met het afremmen
van het aantal besmettingen onder meer door kwetsbare huishoudens toegang te geven
tot preventieve gezondheidszorg. De noodrespons voor gezondheidszorg van de Bank had
in september 2020 111 landen bereikt.
2. Het beschermen van de armste en kwetsbaarste delen van de bevolking via sociale vangnetten.
De Bank heeft al 1,15 miljard mensen bereikt via sociale programma’s (bijv. cash transfers
en voedselsteun).
3. Het ondersteunen van landen om duurzame groei van het bedrijfsleven en werkgelegenheid
te stimuleren. De Bankgroep verleent financiële steun aan de private sector en financiële
instellingen die zich richten op de armsten.
4. Het versterken van beleid voor een weerbaar herstel. De Bankgroep draagt bij aan de
financiële stabiliteit van de belangrijkste sectoren zoals de nutsbedrijven, investeert
in digitalisering en helpt landen om maatregelen te nemen op het gebied van klimaatmitigatie,
biodiversiteit en milieubescherming.
Het kabinet steunt de proactieve aanpak van de Bank, waarbij deze zich vooral dient
te richten op de landen met de hoogste noden, zoals fragiele staten en conflictgebieden.
Aangezien deze crisis een grote impact heeft op het vermogen van landen om de duurzame
ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en de klimaatdoelen van het Akkoord van Parijs te behalen,
vragen we bij deze prioriteiten ook blijvende aandacht voor het sturen op groen en
inclusief herstel in lijn met deze doelen. Een selectief afwegingskader kan daarbij
behulpzaam zijn.
Verder lezen voorgenoemde leden dat het steunpakket kansen biedt om «steun aan sectoren
die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen uit te faseren». Deze leden menen dat
deze opvatting van de Minister gebaseerd is op een gebrekkige en kortzichtige inschatting
van de mogelijke gevolgen van een dergelijk uitfaseren. Zij menen daarnaast dat de
Minister tekort schiet door geen beoordeling te geven van de mogelijke nadelige gevolgen
van een dergelijk besluit. Deelt de Minister de opvatting dat het, mede gezien de
nog lange transitieperiode die voor ons ligt met betrekking tot het duurzaam produceren
van energie, juist noodzakelijk is om in de lage- en middeninkomenslanden te kiezen
voor een realistische benadering van de financiering van olie- en gasprojecten? Kan
de Minister toelichten waarom zij geen aandacht besteedt in haar brief aan de verregaande,
nadelige gevolgen voor ontwikkelingslanden in het geval van een abrupte stop van financiering
van dergelijke projecten? Kan zij toezeggen dat zij in de Nederlandse inzet bij de
Jaarvergadering ook aan dit punt aandacht zal besteden?
3. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de kamerbrief «Internationaal financieren in perspectief»2 ziet Nederland een leidende rol voor multilaterale banken in de financiering van
de energietransitie en koolstofarme ontwikkelingspaden. Daarom zet Nederland binnen
deze instellingen in op zo ambitieus mogelijke klimaatfinancieringsdoelstellingen
en uitfasering van financiering van fossiele brandstoffenprojecten.
De huidige crisis treft alle landen, waaronder ontwikkelingslanden met grote economische
afhankelijkheid van fossiele brandstoffen relatief hard o.a. door de grote afname
van de internationale olieprijs. Dit laatste onderstreept het belang voor ontwikkelingslanden
om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen en hun economie te
diversifiëren.
Het kabinet ondersteunt het werk van de Bank om ontwikkelingslanden te helpen om de
energietransitie op een verantwoorde, eerlijke en inclusieve wijze te laten plaatsvinden,
o.a. door financieel bij te dragen aan het Energy Sector Management Assistance Program van de Bank.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de vraag naar concessionele financiering
de komende jaren flink zal toenemen. Voorgenoemde leden voelen zich in dit kader gesterkt
door de reeds aangenomen motie Weverling met betrekking tot het onderzoeken van het
meer en breder beschikbaar stellen van concessionele financiering in nationaal verband
(Kamerstuk 35 300-XVII, nr. 29), mede om de Nederlandse concurrentiepositie op dit punt te versterken. Kan de Minister
toelichten op welke wijze de uitkomsten van dit onderzoek vorm krijgen in de Nederlandse
inzet op dit punt?
4. Antwoord van het kabinet:
Zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling van 28 november 2019, wordt
de motie van het lid Weverling (Kamerstuk 35 300 XVII, nr. 29) meegenomen in de lopende beleidsevaluatie van artikel 1 van de BHOS-begroting. De
uitvoering van deze evaluatie heeft vertraging opgelopen (kamerstuk 34 124), het eindrapport wordt medio 2021 verwacht. Dit rapport zal met de Kamer worden
gedeeld.
Kan zij eveneens toelichten in hoeverre de door de Wereldbank gesignaleerde noodzaak
van meer concessionele financiering ook in het eigen, nationale beleid herkend wordt?
Als dit het geval is, hoe krijgt deze noodzaak in de komende jaren vorm?
5. Antwoord van het kabinet:
Ook in het Nederlandse nationale beleid is er aandacht voor concessionele financiering.
Een voorbeeld hiervan is de voorziene Nederlandse steun aan IFFEd (het International Finance Facility for Education), een initiatief van de Education Commission voorgezeten door VN Afgezant voor onderwijs, Gordon Brown. Dit initiatief wordt opgezet
door de Bank en drie andere multilaterale ontwikkelingsbanken. Middels een combinatie
van garanties en giften kunnen lage-middeninkomenslanden (LMIC’s) goedkoop lenen,
geoormerkt voor financiering van onderwijs. Daarnaast heeft Nederland besloten om
de bilaterale fondsen D2B en DRIVE, bedoeld voor de ontwikkeling van publieke infrastructuur
in lage-inkomenslanden en lage-middeninkomenslanden (LIC’s en LMIC’s), te verlengen met een nieuwe programmaperiode van vijf jaar
(zie Kamerstuk 33 625 nr. 319 dd. 10 juli 2020). Ook dit betreft concessionele financiering.
Kan de Minister daarnaast toelichten wat met betrekking tot de toekenning van financiering
bedoeld wordt met «selectiviteit in allocatie»? Waarop ziet deze selectiviteit toe?
6. Antwoord van het kabinet:
De Wereldbankgroep zal in de periode van maart 2020 tot en met september 2021 USD
160 miljard inzetten voor de aanpak van de COVID-19 crisis. De impact van de COVID-19
crisis zal echter leiden tot een stijging van de financieringsbehoefte van landen
voor de komende jaren om duurzaam herstel mogelijk te maken. Het is daarom van belang
om keuzes te maken als het gaat om het financieren van investeringen die zo effectief
mogelijk bijdragen aan duurzaam herstel. Zoals hierboven bij antwoord 2 aangegeven,
benadrukt Nederland dat de Bank selectief moet zijn in het gebruik van haar middelen
door duidelijk te kiezen voor een groen, duurzaam en inclusief herstel en door zich
daarbij vooral te richten op de landen met de hoogste noden, zoals fragiele staten
en conflictgebieden.
Waarop baseert de Wereldbank de stelling dat de huidige beschikbare financiering onvoldoende
is, nog voordat het genoemde «assessment» voltooid is? Wat zijn de uitgangspunten
en beoordelingskaders van dit assessment?
7. Antwoord van het kabinet:
De Bank schat op basis van haar (voorlopige) analyses in dat landen tot wel 10% van
het BNP aan extra financiering per jaar nodig zullen hebben als gevolg van de COVID-19-crisis.
De huidige inzet van financiering om aan deze vraag tegemoet te komen door de Bank
wordt deels mogelijk gemaakt door het naar voren halen van middelen die bedoeld waren
voor latere jaren. Dit geldt in het bijzonder voor de concessionele financiering van
de International Development Association (IDA), het onderdeel van de Bank dat ondersteuning biedt aan de armste landen. De
beschikbare financiering voor IDA zal dan ook na volgend jaar afnemen, terwijl de
geprojecteerde financiële behoefte van IDA-landen zal toenemen. Op basis hiervan constateert
de Bank dat de huidige beschikbare financiering van de Bank onvoldoende zal zijn ten
opzichte van de vraag om duurzaam herstel mogelijk te maken. De Bank stelt voor de
financieringsbehoeften van landen in een post-COVID-19-context middels een assessment nader in kaart te brengen en dit af te zetten tegen de financiële capaciteit van de
Bank. Zoals benoemd in de Kamerbrief worden daarin ook de schuldhoudbaarheidsanalyses
van de Bank en het IMF meegenomen. Op dit moment zijn verdere uitgangspunten en beoordelingskaders
nog niet uitgewerkt. Naar verwachting zal de Bank hiertoe een voorstel presenteren aan de Raad van Bewindvoerders
na de Jaarvergadering.
Deelt de Minister de observatie dat een dergelijke stellingname doet voorkomen alsof
de Wereldbank, middels het genoemde assessment, naar een bepaalde conclusie toe aan
het redeneren is, te weten kapitaalverhoging en een uitbreiding van de beschikbare
financiering? Deelt de Minister daarbij de opvatting dat dit op dit moment niet wenselijk
zou zijn?
8. Antwoord van het kabinet:
Mede dankzij de recente kapitaalverhoging voor de onderdelen International Bank for Reconstruction and Development (IBRD, het loket voor midden- en hoge-inkomenslanden) en International Finance Corporation (IFC, het loket voor ondersteuning van de private sector) en de 19e IDA-middelenaanvulling,
is de Bank financieel goed gepositioneerd om de crisis te bestrijden. De Bank zet
momenteel haar middelen in op een manier die de financiële gezondheid van de Bank
op de lange termijn niet in gevaar brengt. Een kapitaalverhoging voor IBRD en IFC
op de korte termijn ligt dan ook vooralsnog niet in de rede. Wel constateert de Bank
dat de financiering voor de armste landen via IDA, onder meer door het naar voren
halen van de beschikbare middelen voor de periode 2020–2023, gevolgen heeft voor de beschikbare steun
aan deze landen na 2021, zoals toegelicht in antwoord 7. De Bank loopt niet vooruit
op mogelijke bevindingen van het assessment. Het kabinet zal op basis daarvan een standpunt innemen, waarbij het richting de Bank
benadrukt dat het belangrijk is optimaal gebruik te maken van het bestaande kapitaal
van de Bank, selectief te zijn in de allocatie en het aanboren van andere financieringsbronnen.
Volgens de Bank zullen mogelijk 90 miljoen meer mensen in extreme armoede leven dan
was voorspeld vóór de crisis en 1,6 miljard leerlingen geraakt worden door de tijdelijke
sluiting van scholen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om deze cijfers
te specificeren naar regio en dan vooral binnen welke Nederlandse focusregio’s deze
vallen.
9. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment zijn geen officiële gegevens beschikbaar per Nederlandse focusregio.
De Bank heeft voor wat betreft de toename van het aantal mensen dat in extreme armoede
zal leven als gevolg van COVID-19 twee schattingen gepresenteerd, een «baseline» en een «downside» schatting. Bij de baseline wordt uitgegaan van in totaal 88 miljoen meer mensen in extreme armoede in 2020, van
wie er 26 miljoen in Sub-Sahara Afrika leven, 49 miljoen in Zuid-Azië en 3 miljoen
in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (de MENA-regio). Bij de downside wordt uitgegaan van in totaal 115 miljoen mensen meer in extreme armoede, van wie
40 miljoen in Sub-Sahara Afrika, 56 miljoen mensen in Zuid-Azië en 4 miljoen mensen
in de MENA-regio.
Volgens UNESCO zaten op het hoogtepunt van de schoolsluitingen zo’n 1,45 miljard kinderen
thuis. Omdat hierbij niet alle kinderen zijn geteld – zo zijn bijvoorbeeld de kinderen
van vluchtelingen moeilijk te tellen en gaan circa 200 miljoen kinderen helemaal niet
naar school – lijkt 1,6 miljard een realistische schatting. Omdat daarnaast het beeld
met betrekking tot schoolsluitingen gemengd is, sommige landen sloten scholen vroeg
in de pandemie, andere landen later, is het moeilijk op dit moment een regionale verdeling
te geven.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister op welke manier Nederland garant staat
voor of bijgedragen heeft aan de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF).
10. Antwoord van het kabinet:
De Fast Track COVID-19 Facility (FTCF) is door de Wereldbankgroep uit bestaande middelen gefinancierd. Voor Nederland
betekent dit dat de faciliteit uit de door Nederland gecommitteerde generieke tranches
aan de Bank wordt gefinancierd. Zodoende is er geen impact op de omvang van deze committeringen.
Nederland houdt een garantie op de begroting aan voor respectievelijk MIGA en IBRD.
De hoogte van deze garanties is gelijk gebleven.
De leden van de CDA-fractie steunen het pleidooi van het kabinet omtrent de gevormde
Strategie Saving Lives, Scaling-Up Impact and Getting Back on Track – World Bank Group COVID-19
Crisis Response Approach Paper om zo invulling te geven aan de strategie Building Back Better. Daarin wordt de nadruk gelegd op duurzame financiële stabiliteit en sociaaleconomisch
herstel, digitalisering en duurzame economische groei en banen. Echter, deze leden
vragen de Minister of daarvan ook deel uitmaakt het versterken van de gezondheidssystemen
en deze leden vragen de Minister welk tijdpad de Bank hanteert aangezien bovenstaande
doelstellingen bijdragen aan een post-COVID wereld terwijl we eerst uit de crisis
moeten komen en de wereld van een vaccin moeten voorzien.
11. Antwoord van het kabinet:
Momenteel richt de Bank zich op indamming, diagnostisering en behandeling van COVID-19,
in nauwe coördinatie met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Landen worden bijvoorbeeld
ondersteund bij de aanschaf van medische apparatuur en hulpmiddelen. In alle stadia
van de genoemde strategie neemt het veiligstellen van duurzame financiering van gezondheidssystemen
een belangrijke plaats in. Dit doet de Bank onder andere door het mobiliseren van
private geldstromen. Het versterken van gezondheidssystemen maakt nadrukkelijk deel
uit van de Building Back Better-strategie.
Nederland dringt bij de Bank aan op verdere verbetering van de efficiency van gezondheidssystemen, bijvoorbeeld door meer samenwerking, innovatie en betere
afstemming met eindgebruikers. Uitgangspunt daarbij is dat goed functionerende gezondheidssystemen
zowel een belangrijke voorwaarde zijn voor het bestrijden van de COVID-19-pandemie,
als bijdragen aan andere gezondheidsuitdagingen, zoals seksuele en reproductieve gezondheid
en rechten, hiv/aids en toekomstige infectieziekten. Dit uitgangspunt ligt ook ten
grondslag aan de Nederlandse steun aan de Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF), één van de multi-donor trustfunds van de Bank die zich op gezondheid richt.
Omdat het onduidelijk is hoe het virus zich wereldwijd zal verspreiden en hoe lang
de ontwikkeling van een vaccin zal duren, is het moeilijk een tijdspad aan te geven.
Het is wel duidelijk dat het COVID-19-virus naast een gezondheidsimpact ook een sterke
sociaaleconomische impact heeft, met name in de armste landen ter wereld.
Deze leden vragen de Minister in hoeverre de inzet van de Bank ook bijdraagt aan het
eerlijk verspreiden van een vaccin en het versterken van de daarvoor nodige gezondheidsinfrastructuur.
12. Antwoord van het kabinet:
Als onderdeel van de «Saving Lives, Scaling-Up Impact and Getting Back on Track»-strategie ontwikkelt de Bank momenteel een financieel raamwerk voor ondersteuning
van IDA- en IBRD-landen bij de aankoop van vaccins. Naar verwachting zal er via dit
raamwerk USD 12 miljard beschikbaar komen.
Nederland dringt er bij de Bank op aan dat het beschikbaar stellen van vaccins ook
moet samengaan met het integraal versterken van gezondheidssystemen. Voor het aanbieden
van vaccins zijn immers ook solide distributiekanalen en voldoende opgeleid personeel
nodig. Daarbij is samenwerking met bestaande initiatieven, zoals de Global Vaccine Alliance (GAVI), het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculose and Malaria (GFATM) en de Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF) van cruciaal belang. Ook dringt Nederland er op aan dat voor de eerlijke verdeling
van vaccins, zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande initiatieven daartoe,
zoals de COVAX faciliteit en het Allocation Framework van de WHO.
De leden van de CDA-fractie ondersteunen de extra steun die Nederland in het kader
van de COVID-19-respons aan de Global Financing Facility for Every Woman Every Child heeft gegeven. Echter, deze leden vragen de Minister om breder uit te meten waar
de inzet van de Bank tegemoet komt aan het versterken van de gezondheidssystemen in
algemene zin.
13. Antwoord van het kabinet:
Nederland heeft in mei 2.020 EUR 10 miljoen aan de GFF gegeven. Dit geld is met nadruk
ingezet voor het versterken van gezondheidssystemen; zowel om COVID-19 gerelateerde
activiteiten mogelijk te maken (onder meer training van gezondheidspersoneel) als
ook om bestaande activiteiten (bijvoorbeeld moeder- en kindzorg) door te kunnen laten
gaan. De EUR 10 miljoen heeft de GFF in staat gesteld om in de landen waar de GFF
werkt de overheid te steunen in de coördinatie van de COVID-19-respons. In het kader
van de Human Capital-agenda, zet de Bank ook meer in op gezondheid als fundamentele pijler van ontwikkeling.
De Bank stimuleert nationale overheden om meer middelen aan gezondheid (en onderwijs)
te besteden, niet alleen in de samenwerking met de GFF, maar ook daarbuiten.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat Nederland de Wereldbank blijft
oproepen om het steunpakket van USD 160 miljard te besteden aan groen, duurzaam en
inclusief herstel. Voorafgaand aan de voorjaarsvergadering van de Wereldbankgroep
schreef de Minister dat er via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF) op korte termijn USD 14 miljard was vrij gemaakt voor de eerste respons op
de coronacrisis, waarvan USD 8 miljard bedoeld was om bedrijven te ondersteunen bij
het adresseren van de financiële impact van het virus (Kamerstuk 26 234, nr. 235).
Heeft de Minister al inzicht in hoe het geld uit deze eerste respons is besteed? Zijn
de principes van building back better daarbij volgens de Minister voldoende in acht genomen? Hoe zorgt de Minister dat
afspraken op het gebied van investeren in groen, duurzaam en inclusief herstel bij
het nog te besteden deel van het steunpakket worden nageleefd?
14. Antwoord van het kabinet:
De eerste respons van de Bank is tot op heden vooral gericht geweest op het redden
van levens en het beschermen van kwetsbare mensen en bedrijven. Hierbij valt te denken
aan aanschaf van medische apparatuur en beschermingsmiddelen, en de uitbreiding van
sociale vangnetten. Ik verwacht dat in de komende maanden de nadruk in de Bank financieringen
zal verschuiven van bescherming naar structureel herstel. Om te kunnen beoordelen
en borgen dat herstelfinancieringen bijdragen aan groen, duurzaam en inclusief herstel
dringt Nederland bij de Bank aan op het hanteren van een adequaat selectief afwegingskader.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de Wereldbank een steunpakket voor
sociaaleconomisch herstel heeft aangekondigd. Alhoewel de omvang substantieel is,
vragen deze leden zich wel ten zeerste af of het ook voldoende is. Veel rijke landen
stimuleren hun economie ter waarde van wel 10% van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI),
terwijl de armste landen amper de ruimte hebben om zelfs maar 1% van het BNI te mobiliseren.
Veel ontwikkelingsexperts benadrukken dat het Wereldbank-pakket tot dusverre onvoldoende
is in deze unieke omstandigheden. Is het kabinet bereid te pleiten voor een verdere
uitbreiding van de algehele omvang van het steunpakket?
15. Antwoord van het kabinet:
De vraag naar externe en concessionele financiering zal de komende jaren toenemen
als gevolg van de diepgaande impact van COVID-19. Zoals ik in antwoord 7 heb aangegeven,
schat de Bank op basis van haar analyses in dat landen tot wel 10% van het BNP aan
extra financiering per jaar nodig zullen hebben als gevolg van de COVID-19 crisis
en dat slechts de helft van deze behoefte uit interne middelen kan worden gefinancierd.
De Bank benadrukt hierbij dat de beschikbare financiering vanuit de Bank de komende
jaren onvoldoende zal zijn om aan deze vraag tegemoet te komen. Als basis voor verdere
discussie over de financiële capaciteit stelt de Bank voor om een assessment uit te
voeren van de behoeften van landen in een post-COVID-19 context en daarin ook de schuldhoudbaarheidsanalyses
van de Bank en het IMF mee te nemen om vervolgens de uitkomsten daarvan te vergelijken
met het beschikbare kapitaal van de Bank. Zoals toegelicht in antwoord 7 en 8, wacht
het kabinet het assessment van de Bank af en zal het op basis daarvan een standpunt
innemen.
Deze leden kunnen zich erg goed vinden in de strategische kaders voor het bestaande
steunpakket van USD 160 miljard. Wel zijn zij benieuwd waarom er tot dusverre slechts
USD 45 miljard ook daadwerkelijk is gecommitteerd? De nood is hoog en deze leden zijn
benieuwd wanneer de verwachting is dat de volledige USD 160 miljard zal zijn gecommitteerd.
16. Antwoord van het kabinet:
Het steunpakket van USD 160 miljard is bedoeld voor een periode van 15 maanden (april
2020 t/m juni 2021), gemiddeld dus bijna USD 11 miljard per maand. De committeringen
van USD 45 miljard in de eerste 3 maanden liggen verhoudingsgewijs dus aan de hoge
kant vergeleken met de periode waarbinnen het steunpakket ingezet wordt. Nederland
is van mening dat de committeringen van USD 45 miljard recht doen aan de vraag naar
financiering als gevolg van COVID-19-crisis tot nu toe, terwijl het resterende bedrag
rekening houdt met de vraag die nog tot juli 2021 komt.
Kan de Minister ook een verdeling geven van de USD 45 miljard tussen landen, en met
name aangeven welk deel naar de allerarmste landen en fragiele staten gaat?
17. Antwoord van het kabinet:
De inzet van USD 45 miljard omvatte USD 4 miljard aan schenkingen aan de armste landen
en de landen met een onhoudbare schuldensituatie en USD 5 miljard aan concessionele
leningen aan fragiele staten. 73% van de leningen van de IBRD ging naar de lagere
middeninkomenslanden. Ook voor de IFC ligt de focus op de fragiele staten: het IFC
steunde met 55% van de USD 3,5 miljard uit de Fast Track COVID-19 Facility cliënten in de particuliere sector in fragiele staten.
Deze leden zijn uiterst tevreden met de Nederlandse nadruk op groen, duurzaam en inclusief
herstel en dat het kabinet kansen ziet om steun aan sectoren die afhankelijk zijn
van fossiele brandstoffen uit te faseren. In hoeverre ondersteunt de Wereldbank, met
inbegrip van de International Finance Corporation (IFC) en de Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) nu nog de fossiele industrie en per wanneer wordt die steun uitgefaseerd?
18. Antwoord van het kabinet:
De energieportefeuille van de Wereldbankgroep is de afgelopen jaren sterk verschoven
van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energie en versterking van elektriciteitsnetten.
In het fiscale jaar 2019 van de Bank
3
bedroeg het aandeel fossiele energiefinancieringen ongeveer 12% van de nieuwe energiefinancieringen.
Van de financiering voor elektriciteitsproductie was 92,3% gericht op hernieuwbare
energie in de fiscale jaren 2016 t/m 2020.
De Bank heeft in december 2017 aangekondigd dat het na 2019 niet langer projecten
financiert op het gebied van upstream olie en gas.
Is het kabinet bereid om te pleiten voor een helder tijdpad voor het uitfaseren van
steun aan de fossiele industrie en sectoren die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen?
Zo ja, welk tijdpad?
19. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet pleit in het bestuur van multilaterale banken voor uitfasering van financiering
van fossiele brandstoffenprojecten met daarbij de lijn allen in te stemmen met fossiele
energieprojecten in uitzonderlijke gevallen, namelijk wanneer (1) deze ten goede komen
aan het oplossen van een acuut energietekort in lage inkomenslanden, (2) deze in lijn
zijn met transitiepaden naar een klimaatneutrale energiehuishouding en (3) er geen
realistische hernieuwbare alternatieven beschikbaar zijn. Daarnaast pleit het kabinet
ervoor dat alle financieringen van multilaterale banken in lijn zijn met de doelen
van het Akkoord van Parijs en dat de banken toewerken naar een Paris Alignment toetsing vanaf 2021.
Schuldhoudbaarheid
De leden van de VVD-fractie hechten er waarde aan andermaal te benoemen dat, hoewel
zij de noodzaak van het opschorten van betalingen van schulden door ontwikkelingslanden
delen, zij geen voorstander zijn van het kwijtschelden van dergelijke schulden. Voorgenoemde
leden menen dat zonder fundamentele en structurele aanpassingen aan de economieën
van dergelijke landen kwijtschelding van schulden slechts zal leiden tot het aangaan
van nieuwe schulden. Deelt de Minister deze opvatting? Welke voorwaarden met betrekking
tot economische hervorming dienen wat haar betreft te worden verbonden aan het opschorten
van betalingen of het kwijtschelden van schulden?
20. Antwoord van het kabinet:
De COVID-19-pandemie heeft de schuldenproblematiek in zowel lage-inkomenslanden als
in opkomende economieën doen toenemen. De financieel-economische impact van de pandemie
confronteert veel landen met oplopende begrotingstekorten en betalingsbalansproblemen.
In een deel van de landen betreft dit alleen liquiditeitsproblemen, waar het opschorten
van schuldendienstbetalingen een uitkomst kan bieden. In andere landen kan sprake
zijn van solvabiliteitsproblemen, waar structurele oplossingen voor nodig zijn, zoals
een mogelijke herstructurering.
Voor de opschorting van betalingen gelden de voorwaarden van het DSSI. Het deelnemende
land dient een formeel verzoek tot opschorting te hebben ingediend bij alle bilaterale
crediteuren. Ook dient het land een verzoek te hebben ingediend voor IMF-financiering
of IMF-noodliquiditeiten en zich te committeren aan de voorwaarden op het gebied van
begrotingshervormingen en transparantie. Eveneens wordt het land geacht af te zien
van het aantrekken van nieuwe concessionele financiering gedurende de opschortingsperiode,
tenzij deze financiering in overeenstemming is met de IMF Debt Limits Policy en de Wereldbankgroep Sustainable Development Financing Policy.
Indien er internationaal wordt besloten tot schuldherstructurering zet Nederlands
in op duurzame oplossingen, waarbij een herhaling van de problemen die zich nu materialiseren
wordt voorkomen. Herstructureringen waarbij de Club van Parijs betrokken is gaan in
beginsel gepaard met hervormingsprogramma’s van het IMF waarin door middel van conditionaliteiten
wordt gewerkt aan structurele economische aanpassingen die het groeipotentieel van
het betreffende land vergroten. In de optiek van Nederland houdt dit ook in dat nieuwe
schuldfinanciering bijdraagt aan productiviteitsgroei
en de terugbetaalcapaciteit van een land wordt gewaarborgd.
Daarnaast zet Nederland via de BHOS-begroting in op capaciteitsopbouw op het gebied
van schuldenbeheer in ontwikkelingslanden die kampen met kwetsbare schuldensituaties.
Ook dat draagt bij aan duurzame oplossingen.
Verder delen zij het belang van een eerlijke verdeling van de lasten tussen crediteuren.
Kan de Minister in dit verband toezeggen dat van herstructurering of kwijtschelding
van schulden zonder gelijke deelname hierin van China hoe dan ook geen sprake kan
zijn?
21. Antwoord van het kabinet:
De Nederlandse inzet is erop gericht dat alle crediteuren betrokken worden bij schuldverlichtingsinitiatieven.
Dit betreft onder meer de landen die geen volwaardig lid zijn van de Club van Parijs,
zoals China, India, Saoedi-Arabië en Turkije, en daarnaast ook private crediteuren.
De leden van de CDA-fractie maken zich net als het kabinet grote zorgen om de schuldontwikkeling
van de landen in de focusregio’s. Nederland heeft zich aan het Debt Service Suspension Initiative (DSSI) gecommitteerd en verleent uitstel van betaling op officiële bilaterale schulden
aan landen die daarvoor in aanmerking komen en een aanvraag tot uitstel hebben ingediend.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een overzicht te geven van de landen
waaraan Nederland binnen het DSSI-systeem uitstel heeft verleend en om hoeveel dat
gaat.
22. Antwoord van het kabinet:
Nederland verleent onder het DSSI uitstel van betaling over in de periode mei t/m
eind 2020 geplande schuldbetalingen. De landen die in deze periode schuldbetalingen
aan Nederland gepland hadden staan en bij Nederland uitstel van betaling aangevraagd
en dit ook ontvangen hebben, zijn Angola (EUR 0,5 miljoen), Myanmar (EUR 0,56 miljoen)
en Pakistan (EUR 5,32 miljoen).
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre schuldkwijtschelding tot
de strategische mogelijkheden behoort om verlichting te bieden aan deze landen met
grote schuldenproblematiek.
23. Antwoord van het kabinet:
Het DSSI voorziet in opschorting van betalingen en adresseert daarmee de acute liquiditeitsproblemen
in het kader van de COVID-19 crisis. Voor landen met solvabiliteitsproblemen zal uiteindelijk
op individuele basis besloten moeten worden of een schuldherstructurering
noodzakelijk is om de totale schuld op een houdbaar peil te brengen.
Tevens vragen deze leden de Minister de ontwikkeling weer te geven van de hoogte van
remittances sinds het uitbreken van de crisis.
24. Antwoord van het kabinet:
Volgens gegevens van het IMF waren de overmakingen door migranten in de eerste helft
van 2020 in veel landen verrassend veerkrachtig. De overmakingen daalden grotendeels
vanaf maart, waarna ze zich in mei stabiliseerden voordat ze weer opliepen. Dit patroon
volgde in grote lijnen het strikte virusbeheersingsbeleid in gasteconomieën. Het herstel
vanaf mei kan worden verklaard door een grotere behoefte bij migranten om geld terug
te sturen naar hun gezinnen. Indien de recessie in de gasteconomieën aanhoudt, is
het na verloop van tijd niet te verwachten dat migranten met hun spaargeld gezinnen
thuis kunnen blijven ondersteunen.
In respons daarop heeft de Bank aanbevelingen gedaan voor maatregelen om migranten
te ondersteunen ten aanzien van overmakingen. Zo dienen overheidsinstanties aanbieders
van overmakingsdiensten te behandelen als essentiële diensten en eventuele operationele
gevolgen voor hun functioneren te verzachten.
De leden van de CDA-fractie vragen of en zo ja in hoeverre Nederlandse handel in gevaar
komt door liquiditeitsproblemen in de lage inkomenslanden.
25. Antwoord van het kabinet:
Tot op heden geven eerste cijfers van het CBS (zie publicatie «Nederland Handelsland
2020») weer dat de Nederlandse handel in het algemeen, waaronder handel met lage-inkomenslanden,
hard wordt geraakt door de COVID-19-crisis. De liquiditeitsproblemen in lage-inkomenslanden
kunnen ertoe leiden dat investeringen en importtransacties worden uitgesteld of geannuleerd,
al is er van land tot land een gedifferentieerd beeld. In algemene zin geldt wel dat
als gevolg van liquiditeitsproblemen betalingsrisico’s verbonden aan export toenemen,
en om dit risico te mitigeren zijn de mogelijkheden onder de exportkredietverzekering
verruimd (zie Kamerstuk 35 420, nr. 93 (d.d. 3 juli 2020)). Verder geldt dat de meeste lage-inkomenslanden gebruikmaken
van verschillende steunmogelijkheden in multilateraal verband, zoals liquiditeitssteun
van het IMF en het Debt Service Suspension Initiative (DSSI) van de G20 en de Club van Parijs.
De leden van de D66-fractie lezen dat het Debt Service Suspension Initiative (DSSI) eind 2020 ten einde loopt. Zij maken zich zorgen over de financiële druk die
er op lage-inkomenslanden zou komen te staan wanneer hier geen alternatief voor in
de plaats zou komen.
Hoe zal Nederland reageren op de oproep van de Wereldbank en het Internationaal Monetair
Fonds (IMF) om het betalingsmoratorium te verlengen?
26. Antwoord van het kabinet:
Het Debt Service Suspension Initiative (DSSI) heeft verlichting gebracht in de afgelopen acht maanden. Vanwege het voortduren
van de crisis blijft in veel lage inkomenslanden de behoefte bestaan aan het handhaven
van minimale liquiditeit. Nederland ziet het positieve effect dat verlenging van het
DSSI kan hebben op het crisisherstel van landen met grote liquiditeitsproblemen en
staat daarom positief tegenover de oproep van het IMF en de Bank om het DSSI te verlengen.
Welke reactie wordt er verwacht van andere leden van de Club van Parijs en de G20?
27. Antwoord van het kabinet:
De verwachting is dat er zowel binnen de Club van Parijs als binnen de G20 steun zal
zijn voor verlenging van het Debt Service Suspension Initiative. Over de modaliteiten van de verlenging wordt momenteel nog onderhandeld.
Hoe kijkt het kabinet aan tegen een herstructurering van schulden? Onder welke voorwaarden
zou herstructurering van schulden voor het kabinet acceptabel zijn?
28. Antwoord van het kabinet:
Wanneer landen kampen met solvabiliteitsproblemen kan internationaal besloten worden
tot schuldherstructureringen. In de visie van Nederland dient een herstructurering
te volgen uit een schuldhoudbaarheidsanalyse die wordt uitgevoerd door het IMF en
waaruit blijkt dat de schuld van een land niet op een houdbaar pad kan worden gebracht
zonder herstructurering van bestaande schulden. Dit is ook het bestaande proces dat
door de Club van Parijs wordt gevolgd. Indien wordt besloten tot schuldherstructurering
is de Nederlandse inzet gericht op structurele oplossingen, waarbij een herhaling
van de problemen die zich nu materialiseren wordt voorkomen en kansen worden benut
voor een groen en duurzaam herstelbeleid. Herstructureringen gaan daarom in beginsel
gepaard met hervormingsprogramma’s van het IMF. Deze programma’s moeten er onder andere
op toezien dat nieuw aangegane schulden bijdragen aan productiviteitsgroei, zodat
deze niet opnieuw onhoudbaar worden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden dat Nederland zich heeft gecommitteerd
aan het Debt Service Suspension Initiative (DSSI). Wel zijn er zorgen over de effectiviteit van het DSSI in de huidige vorm.
Welke appreciatie maakt het kabinet van de algehele effectiviteit? Welk percentage
van de landen en schuldbetalingen die in principe in aanmerking komen voor het DSSI
hebben hier tot dusverre ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? Hoe kan dit percentage
worden verhoogd?
29. Antwoord van het kabinet:
Het IMF en de Bank kenmerken het DSSI als liquiditeitsmaatregel, die als doel heeft
budgettaire ruimte te creëren voor lage inkomenslanden die hard geraakt worden door
de COVID-19 crisis, als effectief. Ook wordt het DSSI gekenschetst als een voorbeeld
van snelle en succesvolle internationale samenwerking in een ongekende crisissituatie.
Nederland deelt deze analyse, maar plaatst tegelijkertijd kanttekeningen bij de implementatie
van het DSSI. Zo nemen private crediteuren niet deel aan het initiatief. Was dit wel
het geval geweest, dan had het DSSI grotere verlichting gebracht.
Tot op heden hebben 43 van de 77 voor het DSSI in aanmerking komende landen een verzoek
tot uitstel van schuldendienstbetalingen ingediend. Landen die geen aanvraag hebben
gedaan onder het DSSI lieten dat veelal na vanwege geringe geplande betalingen in
2020 en zorgen over het effect van betalingsuitstel op hun kredietwaardigheid en toegang
tot kapitaalmarkten. Ook gaf een aantal landen aan niet te kunnen voldoen aan de transparantievereisten.
Het IMF en de Bank hebben vanwege hun aanwezigheid in en kennis van DSSI-landen veel
tijd besteed aan het onder de aandacht brengen en toelichten van het initiatief en
het wegnemen van vragen en onduidelijkheden over implementatie van betalingsuitstel.
Kan de Minister een overzicht geven van de totale officiële bilaterale schulden die
de landen die voor DSSI in aanmerking komen uit hebben staan bij Nederland, hoeveel
betalingen gepland stonden voor de periode van mei tot en met eind 2020, en voor welk
deel daarvan inmiddels uitstel van betaling is aangevraagd en verleend?
30. Antwoord van het kabinet:
De 77 voor het DSSI in aanmerking komende landen hebben in totaal EUR 237,11 miljoen
aan bilaterale schuld uitstaan bij Nederland. Hiervan stond er in totaal EUR 6,38
miljoen aan betalingen gepland in de periode mei t/m december 2020. De rest van het
bedrag betreft betalingen buiten de periode mei t/m eind 2020 of is achterstallig
en valt daarmee volgens afspraak niet onder de reikwijdte van het DSSI. Op het gehele
bedrag van EUR 6,38 miljoen is uitstel van betaling verleend (zie het antwoord op
vraag 22).
Deze leden begrijpen dat de capaciteit van de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDBs)
om financiering te verstrekken belangrijk is, maar vinden het tegelijkertijd ongemakkelijk
dat zij zich niet aansluiten bij het DSSI uit angst voor negatieve effecten op de
kredietbeoordeling. Kan de Minister aangeven hoeveel betalingen over schuld aan MDBs
de landen die in aanmerking komen voor DSSI moeten doen over 2020 en 2021? Hoe pakt
de netto financieringsstroom aan die landen uit?
31. Antwoord van het kabinet:
In de periode april tot december 2020 is de totale schuldendienst aan multilaterale
ontwikkelingsbanken (MDB’s) van landen die in aanmerking komen voor het DSSI circa
USD 7 mld. De verwachte uitkeringen van MDB’s aan deze groep landen in dezelfde periode
is circa USD 45 mld. Op een geaggregeerd niveau is er dus sprake van zeer significante
positieve financieringsstromen van MDB’s naar DSSI landen: zes keer groter dan de
geplande schuldendienst en zo’n 130 procent hoger dan de gemiddelde financieringsstromen
vanuit MDB’s aan DSSI landen over de periode 2017–2019)4. Voor 2021 is de schuldenlast aan de Wereldbank van landen die in aanmerking komen
voor het DSSI naar verwachting USD 3,8 mld. Hierbij is rekening gehouden met verlichting
van schuldenlast door het Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief en het Multilateral Debt Relief Initiative (MDRI). In 2021 staat in het geval van de Wereldbankgroep tegenover elke dollar aan
schuldenlast, 11 dollar aan toegezegde financiering door IDA en IBRD. Specifieker
is voor de Wereldbankgroep nu de verwachting dat in 2021 IDA-landen USD 3,8 miljard
aan schuldenlast betalen tegenover USD 44,1 miljard aan toegezegde financiering door
de Wereldbank. Punten die hierbij van belang zijn, is dat ten eerste het grootste
deel van IDA-financieringen concessioneel (met een lage rente) of in de vorm van een
gift wordt verstrekt, en ten tweede dat IBRD-leningen langere looptijden kennen en
een lagere pricing dan de markt.
Deze leden zijn voorstander van een verlenging van het DSSI, maar zijn tegelijkertijd
van mening dat de reikwijdte van het initiatief moet worden vergroot, in verschillende
dimensies. Zo komen verschillende middeninkomenslanden, die nu niet in aanmerking
komen voor DSSI, ook in de problemen. Is de Minister bereid om te pleiten voor de
mogelijkheid dat, onder bepaalde omstandigheden, ook middeninkomenslanden in aanmerking
kunnen komen voor DSSI?
32. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet deelt de zorgen met betrekking tot liquiditeitsproblemen in een aantal
middeninkomenslanden. Betalingsuitstel op de schuldendienst in de huidige vormgeving
van het DSSI is echter minder effectief in deze landen, omdat een groter gedeelte
van de schuld van deze landen gehouden wordt door private crediteuren. Private crediteuren
nemen momenteel niet deel aan het DSSI en het is onwaarschijnlijk dat ze dat bij een
verlenging wel gaan doen. Daarmee bestaat het risico dat uitgestelde schuldendienst
aan officiële bilaterale crediteuren weliswaar wordt gebruikt voor de COVID-19-respons,
maar tegelijkertijd de budgettaire ruimte wordt aangewend om private crediteuren af
te betalen. Het kabinet is daarom van mening dat andere vormen van liquiditeitsverstrekking
aan deze landen, zoals een IMF-programma, effectiever is.
Deze leden lezen dat het kabinet het van belang vindt dat er ook wordt gezocht naar
structurele oplossingen, zoals de herstructurering van schulden. De president van
de Wereldbank, de heer Malpass, heeft al eens gewezen op de noodzaak van gedeeltelijke
schuldkwijtschelding. Is het kabinet bereid om, naast herstructurering, ook te pleiten
voor de mogelijkheid tot schuldkwijtschelding in bepaalde gevallen, en onder bepaalde
voorwaarden?
33. Antwoord van het kabinet:
Gedeeltelijke schuldkwijtschelding kan onderdeel uitmaken van schuldherstructureringen.
Of dit gepast is, is afhankelijk van de specifieke landensituaties. Eerst stelt het
IMF vast dat de schuld van een land niet op een houdbaar pad kan worden gebracht zonder
een herstructurering van bestaande schulden. Vervolgens volgt hieruit een advies over
de mate van schuldherstructurering die noodzakelijk is om naast de benodigde beleids-
en begrotingsaanpassingen de schuld houdbaar te maken (en als onderdeel daarvan mogelijke
verdere schuldverlichtende maatregelen). De vraag of schuldkwijtschelding gepast is,
is dus nu niet aan de orde. Gezien de complexiteit van de schuldenproblematiek van
ontwikkelingslanden zullen verdere schuldverlichtende maatregelen, als die al gepast
zijn, slechts beperkt en onder strikte voorwaarden kunnen worden genomen.
Deze leden maken zich voorts ernstige zorgen over de schuld van de armste landen aan
private crediteuren, een significant deel van de totale schuld van deze groep landen.
Zoals het kabinet terecht opmerkt, doen deze private crediteuren nu niet mee aan het
DSSI. Private crediteuren hebben tot dusverre alle initiatieven voor enige schuldverlichting
van hun kant resoluut afgewezen. Zij pleiten voor een case-by-case benadering, wetende dat individuele ontwikkelingslanden niet snel zullen vragen om
private schuldverlichting, uit angst voor negatieve gevolgen voor hun kredietstatus.
Dit is dus een klassiek collective action probleem, dat dus juist vraagt om een gezamenlijke, brede benadering. Deelt het kabinet
deze analyse?
34. Antwoord van het kabinet:
De Club van Parijs heeft in de uitwerking van het DSSI veel tijd besteed aan het betrekken
van private crediteuren bij het initiatief. Helaas heeft dit niet geleid tot collectieve
deelname van de private sector. De reden die de private sector hiervoor aandraagt
is dat uitstel van betalingen door private crediteuren niet op basis van een gelijkblijvende
contante waarde («NPV neutrality») zou kunnen plaatsvinden, waardoor uitstel een materiële impact zou hebben op de
kredietwaardigheidsbeoordeling van een aanvragend land. Nederland zette zich er net
als veel andere officiële bilaterale crediteuren voor in dat private crediteuren desalniettemin
deel zouden nemen. Daarbij moet wel gezegd worden dat onder de omstandigheden (verplichte)
deelname van private crediteuren waarschijnlijk zou hebben geleid tot minder aanvragen,
omdat DSSI-landen niet bereid lijken om risico’s te lopen ten aanzien van hun kredietwaardering
en markttoegang. Nederland staat positief tegenover het uitwerken van ideeën waarbij
wordt gekeken naar het contractueel oplossen van dit soort problemen, waardoor herprofileringen
in de toekomst mogelijk kunnen worden gemaakt zonder directe impact op de kredietwaardigheid
van een lenend land.
Wat wordt er gedaan om private crediteuren in beweging te krijgen en is het kabinet
bereid om er bij de Wereldbankvergadering op aan te dringen dat private crediteuren
actief onder druk worden gezet om mee te doen met schuldverlichtingsinitiatieven?
35. Antwoord van het kabinet:
Eén van de belangrijkste principes in de internationale crediteurencoördinatie is
de gelijkwaardige bijdrage van alle crediteuren aan schuldherstructureringen («comparability of treatment»). Dit houdt in dat private crediteuren worden geacht volledig mee te werken aan schuldherstructureringsinitiatieven
en in overleg met de debiteur op basis van de door het IMF vastgestelde benodigde
schuldverlichting tot een overeenkomst komen over herstructurering van de schuld.
Nederland zal dit geluid waar nodig laten horen in de Jaarvergadering en in het algemeen.
Tegelijkertijd ziet Nederland positieve ontwikkelingen in de betrokkenheid van private
crediteuren, bijvoorbeeld in recente herstructureringen in Ecuador en Argentinië.
Hier werd, na gecompliceerde onderhandelingen, in beide gevallen een overeenkomst
bereikt met vrijwel alle private crediteuren over schuldverlichting, inclusief reductie
op de schuld. Ook het IMF geeft aan dat er sinds de vorige crisis veel voortgang is
geboekt ten aanzien van private sector betrokkenheid in schuldenresolutie. Zo is het
opnemen van collective action clauses (CACs)5 een essentiële verbetering geweest. Nederland steunt het werkprogramma van het IMF
ten aanzien van verdere verbeteringen van private crediteuren betrokkenheid, zoals
het verder integreren van CACs in schuldcontracten.
Bij het opstellen van het DSSI als acute liquiditeitsmaatregelen is het gebleven bij
een oproep aan de private sector. Deelname van de private sector aan eventuele schuldverlichtingsinitiatieven
zal waarschijnlijk minder vrijblijvend zijn en deelname kan worden afgedwongen via
het comparability of treatment principe van de Club van Parijs.
Kan het kabinet aangeven in hoeverre China nu meedoet met het DSSI? Klopt het dat
de Export-Import Bank wel meedoet, maar de China Development Bank niet?
36. Antwoord van het kabinet:
Behalve Club van Parijs crediteuren participeren ook G20-crediteuren die geen lid
zijn van de Club van Parijs in het DSSI, onder andere China, India, Saoedi-Arabië
en Turkije. Het kabinet vindt dit een positieve ontwikkeling. Er loopt echter een
discussie met China over de precieze uitleg van het DSSI, specifiek over de vraag
of de China Development Bank geldt als een officiële bilaterale crediteur en daarmee binnen de reikwijdte van de
regeling valt. Nederland is van mening dat schulden die zijn verstrekt door de China Development Bank onder het DSSI zou moeten vallen.
Deze leden delen de wens van het kabinet om tot een eerlijke verdeling van de lasten
tussen verschillende crediteuren te komen, en in dat kader is het belangrijk dat China
zich volledig aansluit bij het DSSI. Tegelijkertijd mag het niet zo zijn dat private
crediteuren zich verschuilen achter het feit dat een enkele Chinese instantie niet
meedoet, om zo hun eigen verantwoordelijkheid te ontwijken. Deelt het kabinet die
mening?
37. Antwoord van het kabinet:
Ja. Het kabinet had graag gezien dat private crediteuren ook hadden deelgenomen aan
het DSSI, gezien het belang van een eerlijke verdeling van de lasten tussen crediteuren.
Institutionele onderwerpen
De bepaling van stemrechten bij de Bank is de afgelopen 50 jaar niet gewijzigd en
reflecteert daarom wat Nederland betreft onvoldoende wereldwijde ontwikkelingen, zoals
de toetreding van nieuwe donorlanden, de veranderde positie van een aantal ontvangende
landen en de recente toetreding van de International Development Association (IDA) tot de kapitaalmarkt. De leden van de CDA-fractie steunen de Minister van harte
in het pleidooi voor de wijziging van de stemprocedure. Deze leden vragen de Minister
het speelveld te schetsen voor en tegen de wijzing van de stemprocedure.
38. Antwoord van het kabinet:
De Nederlandse inzet is dat het IDA-stemrechtsysteem op meer adequate en eerlijke
wijze de donorbijdragen omzet in stemgewicht, waarmee Nederland de prikkels voor alle
donoren om bij te dragen gelijk wil trekken. Tegelijkertijd wil Nederland dat het
stemrecht van de ontvangende landen wordt beschermd. Onder het huidige systeem genieten
enkele donorlanden dezelfde voorkeursbehandeling als ontvangende landen, hetgeen hen
in staat stelt om met goedkopere aandelenpakketten hun stemrecht te behouden.
Samen met andere traditionele donoren, zoals de VS en Japan, zet Nederland in op een
methodiek waarbij alle niet-ontvangende landen evenveel betalen voor hun aandelen,
en voor ontvangende landen een voorkeursbehandeling blijft gelden zodat zij stemrecht
kunnen behouden zonder significante bijdrage. Enkele opkomende economieën, zoals China,
vragen om een bepaalde mate van differentiatie in de prijzen van aandelen voor donorlanden
om hen zo te stimuleren om meer aan IDA bij te dragen. Dit wordt echter oneerlijke
geacht jegens andere donoren met een vergelijkbaar welvaartsniveau die al geruime
tijd bijdragen zonder enige voorkeursbehandeling.
Voor de ontvangende landen is belangrijk dat hun stemrecht wordt beschermd en dat
wordt voorkomen dat zij hun stemrecht verliezen wanneer zij op een punt komen dat
zij niet langer lenen van IDA.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van de
externe evaluatie die eerder dit jaar werd uitgevoerd naar het klachtenmechanisme
van IFC/MIGA. Wat is de appreciatie van het kabinet van dit rapport en is de Minister
bereid om bij de jaarvergadering op te roepen tot de volledige implementatie van alle
aanbevelingen?
39. Antwoord van het kabinet:
Nederland heeft het rapport verwelkomd en is tevreden dat het brede mandaat zoals
in de evaluatie van het klachtenmechanisme (CAO) toegekend door de Raad van Bewindvoerders
(«de Raad») is benut. Het rapport, dat in augustus jl. openbaar is gemaakt, benoemt
transparant en constructief wat er nodig is om de herziening van het klachtenmechanisme
te vertalen in betere verantwoording. Deze aanbevelingen gaan zowel in op de structuur,
het beleid en procedures van de CAO, als ook op de verantwoordelijkheden van IFC en
MIGA. Zo wordt voorgesteld dat de CAO in de toekomst direct aan de Raad rapporteert
in plaats van aan de President van de Bank, zowel over toetsing van naleving van de
standaarden, als over geschillenbeslechting en advisering. Daarnaast wordt gesuggereerd
dat de Board hiervoor een nieuwe Commissie voor Duurzaamheidsvraagstukken opricht,
een vooruitstrevend en verreikend voorstel. Nederland vindt dat dit de onafhankelijke
positie van CAO versterkt en een constructieve relatie tussen IFC/MIGA en CAO faciliteert
en zet erop in dat zoveel mogelijk aanbevelingen worden overgenomen en vertaald in
concreet beleid. Bij de Jaarvergadering zal ik op die basis mijn steun uitspreken
voor een ambitieuze herziening van het klachtenmechanisme.
Wat vindt de Minister van de bevinding dat het IFC de Compliance Advisor/Ombudsman
(CAO) vaak simpelweg negeert?
40. Antwoord van het kabinet:
Het rapport meldt, in lijn met onze eigen bevindingen, dat IFC een proactievere houding
moet aannemen als het gaat om het tonen van leiderschap in duurzame ontwikkeling van
de particuliere sector en het nemen van verantwoordelijkheid voor implementatie van
milieu- en sociale standaarden. Dit betreft onder meer contact met getroffen partijen,
zowel IFC-cliënten als degenen die een klacht indienen. Tegelijkertijd geeft het rapport
aan dat aanpassingen in de CAO structuur en werkwijze nodig zijn om een betere relatie
met deze partijen te bewerkstelligen en wordt bevestigd dat afgelopen jaren belangrijke
stappen zijn gezet door IFC. Ik onderschrijf de bevindingen en de concrete aanbevelingen
die het rapport hierover doet.
Is de Minister bereid om te eisen dat het IFC, en de Wereldbank in het algemeen, voortaan
verplicht worden om aanbevelingen van de CAO proactief op te volgen en als reactie
op elk CAO rapport actieplannen te presenteren aan de Board?
41. Antwoord van het kabinet:
Een belangrijke stap om de verantwoording van IFC over de opvolging van de aanbevelingen
van CAO te verbeteren is het wijzigen van de rapportagelijnen. Het advies van de evaluatie
is dat de CAO direct gaat rapporteren aan de Raad van Bewindvoerders, zodat de rapporten
aldaar kunnen worden besproken. Ik ben er voorstander van dat IFC in antwoord op de
rapporten van CAO actieplannen presenteert aan de Raad, zoals ook het geval is bij
het andere klachtenmechanisme van de Bank, het inspectiepanel. Nederland is nauw betrokken
in het proces van de herziening van de CAO en zal hier actief voor pleiten.
Is de Minister voorts bereid om te pleiten voor extra middelen voor de CAO én voor
compensatieregelingen voor individuen en gemeenschappen die schade ondervinden als
gevolg van IFC projecten, met strikte tijdslimieten voor de afhandeling van compensatiebetalingen?
42. Antwoord van het kabinet:
Het rapport van de externe evaluatie stelt ook de compensatiemaatregelen voor geleden
schade aan de orde. Nederland zet zich in brede zin in voor de principes van Business and Human Rights, inclusief toegang tot compensatie, in geval van vaststelling dat geleden schade een
gevolg is van het niet naleven van de standaarden. Ik ben daarom bereid te pleiten
voor extra middelen voor de CAO en voor compensatieregelingen voor individuen en gemeenschappen
die schade ondervinden als gevolg van IFC projecten, in lijn met de aanbevelingen
van het rapport. Wel benadruk ik dat de uitwerking van deze aanbeveling, mede gezien
een complex krachtenveld, geen uitgemaakte zaak is. Nederland zal zich inzetten voor
deze herziening en daarbij nauw samenwerken met gelijkgezinde partners.
Overig
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister naar de rol, positie en
status van China binnen de Bank. Deze leden vragen de Minister of het klopt dat China
volgens de maatstaven van de Wereldbank nog steeds als een ontwikkelingsland wordt
gekwalificeerd en als zodanig de voordelen van dergelijke kwalificatie geniet.
43. Antwoord van het kabinet:
Het klopt dat China volgens de maatstaven van de Bank nog steeds als een ontwikkelingsland
wordt gekwalificeerd en als zodanig de voordelen van deze kwalificatie geniet. China
heeft momenteel nog toegang tot leningen van de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD), het loket van de Bank voor leningen aan midden-inkomenslanden. Omdat China
zich echter als hoog-middeninkomensland boven de graduatiedrempel van IBRD bevindt,
dient het leenvolume wel te worden uit gefaseerd, tenzij zich problemen voordoen met
markttoegang of institutionele capaciteit. Tevens geldt er prijsdifferentiatie voor
IBRD-leningen aan landen, waarbij hogere prijzen voor leningen (renteopslag) worden
gerekend voor hoge-middeninkomenslanden zoals China.
Financiering dient met name gericht te zijn op het verbeteren van de institutionele
capaciteit en het aanpakken van grensoverschrijdende problemen. Daarnaast dienen betaalde
adviesdiensten, in plaats van financiering, een steeds groter aandeel te krijgen.
In de laatste landenstrategie voor China (Country Partnership Framework) is deze vergrote selectiviteit en daarmee samenhangend dalend leenvolume verwerkt.
Nederland is van mening dat een concreet tijdspad zou moeten worden overeengekomen
voor de afbouw van de status van China als ontwikkelingsland binnen de Bank.
Deze leden vragen de Minister of voor China ook geldt dat ze gebruik kan maken van
schuldenreductie programma’s zoals DSSI. Deze leden vragen de Minister indien dat
het geval is of de Minister bereid is er voor te pleiten deze kwalificatie op te heffen
en China te beoordelen op basis van de rol die het heeft in de wereld.
44. Antwoord van het kabinet:
Nee, China komt niet aanmerking voor het DSSI. De landen die het DSSI kunnen aanvragen
zijn alle landen die op dit moment in aanmerking komen voor financiering via het Wereldbankloket
voor arme landen – IDA – plus Angola. Ook andere eventuele vergelijkbare schuldreductieprogramma’s
zijn voor China niet aan de orde, aangezien China niet kampt met een onhoudbare buitenlandse
schuld.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier