Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 17 juli 2020
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 571 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 11 augustus 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
                  opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
                  brief van 7 juli 2020 over de geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 17 juli 2020
                  (Kamerstuk 21 501-31, nr. 570), over de brief van 10 juni 2020 over antwoorden op vragen commissie over de Informele
                  Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 9 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 566) en over de brief van 19 juni 2020 over het verslag informele ministeriële videoconferentie
                  werkgelegenheid en sociaal beleid van 9 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 568).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 10 juli 2020 aan de Minister van Sociale Zaken en
                  Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 16 juli 2020 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
                         
                         
                         
II
Antwoord/ Reactie van de Minister
5
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Informele
                  Raad WSBVC van 17 juli 2020. Zij blijven de regering steunen in het benoemen van het
                  belang van de interne Europese markt voor herstel en ook steunen ze de inzet van de
                  regering dat de nationale bevoegdheden voor het sociale zekerheidssysteem onverminderd
                  van kracht zijn. Zij herkennen de constatering dat de huidige verordeningen sociale
                  zekerheid voldoende werken en er dus geen noodzaak is om die aan te passen.
               
De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast nog enkele opmerkingen en vragen. In
                  het algemeen vragen zij de Minister toe te lichten wat het beoogde doel is van de
                  drie break-out sessies? Verwacht de Minister dat het Duits voorzitterschap, of de
                  Raad, op basis van de opbrengsten vervolgstappen initieert? Zo ja, wat is het verwachte
                  vervolg en hoe wordt de Kamer hierin meegenomen?
               
Werkloosheidsverzekeringen en minimuminkomensregelingen
De leden van de VVD-fractie vinden dat niet vaak genoeg benadrukt kan worden dat de
                  nationale bevoegdheden van kracht zijn. Daarbij steunen zij de lijn van de Minister
                  dat er geen aanleiding is haast te maken met de herziening van de coördinatieverordening
                  sociale zekerheid (2004/883). Verwacht de Minister dat andere lidstaten en het Duits
                  voorzitterschap wel haast willen maken met de herziening van de coördinatieverordening?
                  Hierbij benadrukken zij dat het belangrijk is dat de Kamer tijdig geïnformeerd wordt,
                  wanneer er ontwikkelingen op dit gevoelige dossier zijn.
               
Jeugdwerkgelegenheid en Leven Lang Ontwikkelen
De leden van de VVD-fractie zien dat de Europese Commissie hernieuwde ambities heeft
                  met betrekking tot de jeugdwerkgelegenheid in de Europese lidstaten. Daarbij constateren
                  ze dat het oprekken van de leeftijd, naar 29 jaar zoals genoemd, afwijkt van de Nederlandse
                  definitie van jeugd in het kader van sociale zaken en werkgelegenheid. Een dergelijk
                  oprekken is niet doelmatig en staat goede vergelijkingen tussen landen in de weg.
               
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de ideeën rondom jeugdwerkgelegenheid
                  aansluiten op de ook aangekondigde Europese Unie-vaardighedenagenda. Met betrekking
                  tot die agenda vragen de leden of er recent vorderingen zijn op het gebied van erkenning
                  van met name mbo-diploma’s en mbo-gerelateerde vaardigheden tussen de lidstaten.
               
Beide plannen zijn wat de leden van de VVD-fractie betreft interessant met betrekking
                  tot het uitwisselen van best practices en vergelijkingen, maar moeten ver blijven
                  van inmenging in de nationale bevoegdheden.
               
Demografische uitdagingen in de EU
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Minister
                  op de inbreng vorige maand. Deze leden herhalen dat de sterke vergrijzing niet opgevangen
                  kan noch zou moeten worden met «meer migratie». Dit is wat de leden van de VVD-fractie
                  betreft geen acceptabele oplossingsrichting. Zij brengen hierbij in herinnering dat
                  de Minister in de beantwoording voor het schriftelijk overleg voor de informele Raad
                  WSBVB van 9 juni jongstleden naar de nationale discussie in Nederland verwijst naar
                  aanleiding van (inmiddels gepubliceerde) de verkenning bevolking 2050.1 Hoe zorgt de Minister ervoor dat het Europese groenboek vergrijzing deze nationale
                  discussie niet doorkruist? Wat is de inzet bij en de verwachting over dit groenboek
                  vergrijzing van de Minister? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de vervolgstappen?
               
Minimumloon
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe hij het vervolg ziet op de minimumloondiscussie.
                  Welke ruimte biedt art. 153, lid 1b, Verdrag betreffende de Werking van de Europese
                  Unie (VWEU) -of een ander door de Europese Commissie beoogd verdragsartikel- in de
                  ogen van de Minister voor een wetgevend instrument als tegelijkertijd aan artikel
                  153, vijfde lid, VWEU voldaan moet worden? Hoe toetst de Minister of het commissievoorstel
                  voldoet aan de eis van opwaartse convergentie en aan de nationale bevoegdheid voor
                  regelgeving op beloning uit art. 153, vijfde lid, VWEU? Is de Minister bereid een
                  subsidiariteitstoets in te zetten, wanneer het commissievoorstel inbreuk maakt op
                  de nationale bevoegdheid op regelgeving voor beloning als bedoeld in art. 153, vijfde
                  lid, VWEU?
               
Zelfstandigen
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er in het kader van de «Digital Services
                  Act» gesproken wordt over de ruimte voor collectieve onderhandeling door zelfstandigen,
                  binnen het Europese mededingingsrecht (art. 101 VWEU). Wat is de appreciatie van de
                  commissievoorstellen op dit vlak van de Minister? Hoe verhouden de commissievoorstellen
                  zich tot de staande richtlijn van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over collectieve
                  onderhandeling door zelfstandigen? Wanneer verwacht de Minister dat de commissievoorstellen
                  tot besluitvorming leiden en wordt de Kamer hierin meegenomen?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
                  daarover de volgende vragen en opmerkingen.
               
Geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 17 juli 2020
De leden van de CDA-fractie staan positief tegenover het agenderen van het thema seizoensarbeid/mobiele
                  werknemers. In dat kader vragen zij naar de uitvoering van de motie van de leden Palland
                  en Tielen2, die de regering verzoekt:
               
• met voorstellen te komen om de registratieplicht van tijdelijke buitenlandse werknemers
                        in de gemeentelijke BRP aan te scherpen en sneller te laten ingaan, en de regels daaromtrent
                        te verduidelijken;
                     
• in overleg met decentrale overheden te bezien op welke wijze(n) de knelpunten met
                        betrekking tot huisvesting van tijdelijke buitenlandse werknemers kunnen worden aangepakt,
                        en daarbij de suggestie te betrekken om het Stichting Normering Flexwonen keurmerk
                        en/of het Agrarisch Keurmerk Flexwonen-keurmerk via de gemeentelijke algemene plaatselijke
                        verordeningen verplicht te stellen.
                     
De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn het kabinet de uitvoering van
                  deze motie oppakt.
               
Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of de Minister tijdens de Raad
                  ook het onderwerp grip op/regulering van (arbeids-)migratie aan de orde wil stellen,
                  waarvan de leden zich zouden kunnen voorstellen dat dit ook in andere lidstaten op
                  de politieke agenda staat?
               
Voorts ondersteunen de leden van de CDA-fractie het pleidooi van Nederland dat «werkloosheid
                  als gevolg van de Coronacrisis zoveel mogelijk moet worden voorkomen en als die toch
                  intreedt een tijdelijk karakter moet hebben en niet structureel mag worden». Zij rekenen
                  erop dat de Minister vasthoudend zal blijven in zijn inzet ten aanzien van de herziening
                  van de coördinatieverordening sociale zekerheid.
               
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit een onderzoek van de Provincie Noord-Brabant
                  met VNO-NCW Brabant Zeeland en Flanders Investment & Trade, Ondernemen over de grens, blijkt dat «zowel de Nederlandse als de Vlaamse ondernemers met name aanlopen tegen
                  problemen aan die te maken hebben met nationale wet- en regelgeving op het gebied
                  van arbeidsrecht en belastingen (verschillende tarieven en fiscale aftrekposten),
                  in het bijzonder problemen die zich voordoen bij grensarbeid».3 Gesteld wordt dat toegankelijke en eenduidige informatie op het gebied van wet- en
                  regelgeving en grensarbeid volgens ondernemers lastig te verkrijgen is. Is de Minister
                  bekend met dit onderzoek en herkent de Minister de probleemanalyse? Hoe staat de Minister
                  tegenover de voorgestelde oplossingen, waaronder een centraal informatiepunt voor
                  informatie over verschillen in wet- en regelgeving en praktische consequenties, het
                  aanwijzen experimenteer- of regelluwe regio’s in de grensregio, (in-)formele ontmoetingsplekken
                  voor ondernemers om kennis en ervaring over zakendoen over de grens en in de grensregio
                  uit te wisselen, en het (proactief) verstrekken van (gratis) informatie over de buitenlandse
                  markt en over subsidiemogelijkheden voor grensoverschrijdend ondernemen (bijvoorbeeld
                  via de Kamers van Koophandel of Regionale ontwikkelingsmaatschappijen)? Kan de Minister
                  aangeven wat er ten aanzien van deze onderwerpen al wel gebeurt en wat nog niet?
               
Net als het kabinet onderschrijven de leden van de CDA-fractie het belang van gezond
                  en veilig werken. Op 9 juli 2020 ontvingen zij van de Staatssecretaris een brief over
                  de voortgang om het juridisch mogelijk te maken onder stringente voorwaarden alcohol-
                  en drugstesten af te nemen, voor specifieke functies die cruciaal zijn voor de veiligheid
                  binnen de Besluit risico's zware ongevallen-bedrijven (Kamerstuk 25 883, nr. 387). De leden zouden graag weten hoe in andere lidstaten van de Europese Unie over dergelijke
                  testen wordt gedacht, en of de Minister/Staatssecretaris voorbeelden kan delen van
                  landen waar deze testen reeds mogen worden afgenomen en tot welke resultaten dit heeft
                  geleid?
               
II Antwoord/ Reactie van de Minister
               
Algemeen
1.
VVD: De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast nog enkele opmerkingen en vragen.
                        In het algemeen vragen zij de Minister toe te lichten wat het beoogde doel is van
                        de drie break-out sessies? Verwacht de Minister dat het Duits voorzitterschap, of
                        de Raad, op basis van de opbrengsten vervolgstappen initieert? Zo ja, wat is het verwachte
                        vervolg en hoe wordt de Kamer hierin meegenomen?
De break-out sessies zijn bedoeld om in kleinere groepen van Ministers informeel standpunten
                  uit te wisselen over de verschillende onderwerpen. Het betreft een experimentele vernieuwende
                  opzet van de vergadering. Het idee van het Duitse voorzitterschap is dat lidstaten
                  op de verschillende onderwerpen kunnen leren van elkaars goede voorbeelden en ervaringen.
                  En dat uiteengaan in break-out sessies het informele karakter versterkt en meer interactie
                  mogelijk maakt. Dit juich ik van harte toe. Het ligt in de lijn der verwachting dat
                  het Duits voorzitterschap de resultaten van de uitwisseling meeneemt in haar vervolgactiviteiten
                  op de verschillende thema’s. Nederland is bijvoorbeeld ingedeeld in de break-out sessie
                  over arbeidsmigratie, waarover ook Raadsconclusies zullen verschijnen. Het is daarom
                  te verwachten dat het gesprek tussen de Ministers ook zijn weerklank zal hebben in
                  de Raadsconclusies. De Kamer wordt op de gebruikelijke wijze geïnformeerd over dergelijke
                  Raadsconclusies. Voor de andere break-outsessies is overigens minder concreet bekend
                  of en zo ja waar de resultaten van de uitwisseling zullen landen.
               
Coördinatieverordening sociale zekerheid
2.
VVD: De leden van de VVD-fractie vinden dat niet vaak genoeg benadrukt kan worden
                        dat de nationale bevoegdheden van kracht zijn. Daarbij steunen zij de lijn van de
                        Minister dat er geen aanleiding is haast te maken met de herziening van de coördinatieverordening
                        sociale zekerheid (2004/883). Verwacht de Minister dat andere lidstaten en het Duits
                        voorzitterschap wel haast willen maken met de herziening van de coördinatieverordening?
                        Hierbij benadrukken zij dat het belangrijk is dat de Kamer tijdig geïnformeerd wordt,
                        wanneer er ontwikkelingen op dit gevoelige dossier zijn.
Een aantal lidstaten heeft te kennen gegeven dit dossier te willen afronden. Dit zal
                  echter niet eenvoudig zijn, aangezien de standpunten tussen de verschillende groepen
                  lidstaten nogal uiteenlopen. Nederland en de gelijkgezinde lidstaten zijn tegen de
                  aanpassingen in het hoofdstuk werkloosheid. De Oost-Europese landen daarentegen zijn
                  tegen de door het EP voorgestelde aanscherpingen in het hoofdstuk toepasselijke wetgeving,
                  met name wat betreft detachering. De rol van Duitsland, een van de gelijkgezinde lidstaten
                  van Nederland op dit dossier, is anders dan voorheen. Als voorzitter dient Duitsland
                  als «honest broker» te opereren. Ik zal uw Kamer informeren zo gauw er ontwikkelingen
                  zijn op dit dossier. Vooralsnog heeft Duitsland nog geen Raadswerkgroep over de herziening
                  van de coördinatieverordening gepland.
               
Jeugdwerkgelegenheid en Leven Lang Ontwikkelen
3.
VVD: De leden van de VVD-fractie zien dat de Europese Commissie hernieuwde ambities
                        heeft met betrekking tot de jeugdwerkgelegenheid in de Europese lidstaten. Daarbij
                        constateren ze dat het oprekken van de leeftijd, naar 29 jaar zoals genoemd, afwijkt
                        van de Nederlandse definitie van jeugd in het kader van sociale zaken en werkgelegenheid.
                        Een dergelijk oprekken is niet doelmatig en staat goede vergelijkingen tussen landen
                        in de weg.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de ideeën rondom jeugdwerkgelegenheid
                        aansluiten op de ook aangekondigde Europese Unie-vaardighedenagenda. Met betrekking
                        tot die agenda vragen de leden of er recent vorderingen zijn op het gebied van erkenning
                        van met name mbo-diploma’s en mbo-gerelateerde vaardigheden tussen de lidstaten.
De nieuwe EU-vaardighedenagenda is gericht op het versterken van de vaardigheden van
                     alle EU-burgers, waaronder ook jongeren. De jongerengarantie daarentegen roept lidstaten
                     op om maatregelen te nemen ter voorkoming en bestrijding van werkloosheid onder jongeren.
                     Beide voorstellen worden nu bestudeerd en uw Kamer zal worden geïnformeerd via BNC-fiches
                     over de kabinetsappreciatie. Op hoofdlijnen kan geconcludeerd worden dat beide voorstellen
                     zich in hoofdlijnen richten op de voorbereiding van EU-burgers op de groene en digitale
                     transities. Een aantal van de voorgestelde acties uit de nieuwe EU-vaardighedenagenda
                     hebben directer betrekking op onderwijs en jongeren zoals de voorgestelde Raadsaanbeveling
                     over beroepsonderwijs. Lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor onderwijs en vaardigheden
                     beleid. Dit beleid ondersteunt de doelstellingen van het jeugdwerkgelegenheidspakket
                     vooral op lange termijn.
                  
Met het oog op de Europese Vaardighedenagenda vragen de leden van de VVD-fractie daarnaast
                     of er recent vorderingen zijn gemaakt op het gebied van erkenning van met name mbo-diploma’s
                     en mbo-gerelateerde vaardigheden tussen de lidstaten. Helaas moet worden vastgesteld
                     dat de Europese ambitie om (ook) in het mbo te komen tot de wederzijdse automatische
                     erkenning van diploma’s tussen de lidstaten nog niet of nauwelijks dichterbij is gebracht.
                     Veel lidstaten waaronder Nederland hebben er enkele jaren geleden al op gewezen dat
                     deze ambitie – toen voor de komende vijf jaar – te hoog was. Anders dan in het hoger
                     onderwijs waar het bachelor – mastersysteem tenminste een eenduidige structuur biedt,
                     kent het mbo vele honderden beroepsopleidingen op vier verschillende niveaus die in
                     de lidstaten sterk uiteenlopend zijn vormgegeven. Daarbij is het vertrouwen in de
                     kwaliteit(sborging) van elkaars stelsels nog onvoldoende ontwikkeld. De Europese Commissie
                     lijkt dit nu ook te beseffen door in de nieuwe Vaardighedenagenda en het gelijktijdig
                     uitgebrachte voorstel voor een Raadsaanbeveling over toekomstbestendig beroepsonderwijs
                     (één van de twaalf in de Vaardighedenagenda aangekondigde maatregelen voorstellen
                     te doen om hieraan te werken (opleidingen (meer) modulair vormgeven, werken aan Europese
                     «kernprofielen» die een standaard kunnen zetten, herziening van het Europese instrumentarium
                     voor het mbo met kwaliteit(sborging) als leidend beginsel). Kortom: de stip op de
                     horizon blijft, maar er is nog een lange weg te gaan om daar te komen.
                  
In de praktijk is dat overigens geen groot probleem: de meeste lidstaten kennen een
                     instantie die zich bezighoudt met internationale diplomawaardering en -erkenning;
                     voor het Nederlandse mbo is dit de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs – Bedrijfsleven
                     SBB. Een diploma kan als regel binnen zes weken worden erkend.
                  
Demografische uitdagingen in de EU
4.
VVD: De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Minister
                        op de inbreng vorige maand. Deze leden herhalen dat de sterke vergrijzing niet opgevangen
                        kan noch zou moeten worden met «meer migratie». Dit is wat de leden van de VVD-fractie
                        betreft geen acceptabele oplossingsrichting. Zij brengen hierbij in herinnering dat
                        de Minister in de beantwoording voor het schriftelijk overleg voor de informele Raad
                        WSBVB van 9 juni jongstleden naar de nationale discussie in Nederland verwijst naar
                        aanleiding van (inmiddels gepubliceerde) de verkenning bevolking 2050. Hoe zorgt de
                        Minister ervoor dat het Europese groenboek vergrijzing deze nationale discussie niet
                        doorkruist? Wat is de inzet bij en de verwachting over dit groenboek vergrijzing van
                        de Minister? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de vervolgstappen?
Het kabinet ziet geen principiële tegenstellingen tussen de nationale en Europese
                  verkenningen naar de gevolgen van vergrijzing. Vrijwel alle EU-lidstaten zullen de
                  komende decennia te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing. Zoals in de kabinetsreactie
                  bij het rapport «Bevolking van 2050 in beeld. Drukker, diverser en dubbelgrijs» is
                  aangegeven zal na het uitbrengen van de laatste rapportage in het kader van de Verkenning
                  bevolking 2050, begin 2021, worden gewerkt aan het formuleren van een integrale beleidsagenda
                  voor het Nederland van de toekomst. Ook mogelijke Europese initiatieven op dit gebied
                  zullen daarbij betrokken worden. Zo stelt de Commissie ieder jaar een verslag op over
                  de stand van de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 151, met inbegrip
                  van de demografische situatie in de Unie. Ook het aangekondigde Groenboek vergrijzing
                  van de Europese Commissie maakt in die zin onderdeel uit van de beleidsontwikkeling
                  rond dit thema.
               
Europees raamwerk voor minimumlonen
5.
VVD: De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe hij het vervolg ziet op de
                        minimumloondiscussie. Welke ruimte biedt art. 153, lid 1b, Verdrag betreffende de
                        Werking van de Europese Unie (VWEU) -of een ander door de Europese Commissie beoogd
                        verdragsartikel- in de ogen van de Minister voor een wetgevend instrument als tegelijkertijd
                        aan artikel 153, vijfde lid, VWEU voldaan moet worden?
Het genoemde artikel art 153, lid 1b, verwijst naar de mogelijkheid van de Europese
                     Unie om de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen op het gebied van arbeidsvoorwaarden.
                     Het vijfde lid van hetzelfde artikel expliciteert dat beloning (o.a.) geen onderdeel
                     uitmaakt van de ondersteunende of aanvullende bevoegdheden van de Europese Unie richting
                     de lidstaten.
                  
Het recente consultatiedocument van de Europese Commissie bevat een waaier aan beleidsmogelijkheden
                     waar de Europese Commissie aan denkt. Zo vraagt de Europese Commissie aan de sociale
                     partners naar hun oordeel over bijvoorbeeld het functioneren van de collectieve onderhandelingen;
                     de transparantie en stabiliteit van de nationale vaststellingsmechanismes; maar ook
                     de handhaving op de geldende nationale regelgeving. Het is op dit moment, waarop een
                     concreet voorstel nog ontbreekt, niet mogelijk aan te geven of de juridische grondslag
                     voor een voorstel in lijn is met de genoemde artikelen in het Verdrag. Dit zal onder
                     andere afhangen van de inhoud van een uiteindelijk voorstel.
                  
6.
VVD: Hoe toetst de Minister of het commissievoorstel voldoet aan de eis van opwaartse
                        convergentie en aan de nationale bevoegdheid voor regelgeving op beloning uit art.
                        153, vijfde lid, VWEU? Is de Minister bereid een subsidiariteitstoets in te zetten,
                        wanneer het commissievoorstel inbreuk maakt op de nationale bevoegdheid op regelgeving
                        voor beloning als bedoeld in art. 153, vijfde lid, VWEU?
Als de Europese Commissie komt met een concreet voorstel dan zal dit worden getoetst
                     op onder andere subsidiariteit. U wordt hierover geïnformeerd middels een BNC-fiche.
                     Daarin wordt ook getoetst of het past binnen de kaders van het Verdrag betreffende
                     de werking van de Europese Unie. Daarnaast zijn effectbeoordelingen («Impact assessments»)
                     een verplicht onderdeel voor Commissie-initiatieven waarvan economische of sociale
                     gevolgen worden verwachten. Zo een effectbeoordeling geeft inzicht in de noodzaak
                     van een EU-maatregel en de effecten ervan op onder andere de economie van de lidstaten
                     van de EU.
                  
De subsidiariteitstoetsing is een instrument van Europese nationale parlementen. Het
                     is derhalve aan de Tweede Kamer om te bepalen of zij dit instrument op enig moment
                     wenst in te zetten. Als de Tweede Kamer hiertoe besluit zal het kabinet dit respecteren.
                  
Digital Service Act en zelfstandigen
7.
VVD: De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er in het kader van de «Digital Services
                        Act» gesproken wordt over de ruimte voor collectieve onderhandeling door zelfstandigen,
                        binnen het Europese mededingingsrecht (art. 101 VWEU). Wat is de appreciatie van de
                        commissievoorstellen op dit vlak van de Minister? Hoe verhouden de commissievoorstellen
                        zich tot de staande richtlijn van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over collectieve
                        onderhandeling door zelfstandigen? Wanneer verwacht de Minister dat de commissievoorstellen
                        tot besluitvorming leiden en wordt de Kamer hierin meegenomen?
De positie van zelfstandigen, met name in de platformeconomie, is een onderwerp dat
                  breed in Europa speelt. Met het door de Europese Commissie aangekondigde Digital Services
                  Act Package, waarover tot 8 september 2020 een brede openbare consultatie plaatsvindt,
                  beoogt de Commissie een breed kader te scheppen voor de privacy, consumentenbescherming
                  en veiligheid in E-Commerce. De juridische positie van ZZP’ers en vergelijkbare werkers
                  in de platformeconomie maakt ook onderdeel uit van de consultatie. Daarbij gaat het
                  zowel om hun individuele arbeidsrelatie met opdrachtgevers, als de mogelijkheid om
                  als zelfstandigen collectief met die opdrachtgevers in onderhandeling te treden. De
                  Europese Commissie komt pas dit najaar met concrete voorstellen die op dat moment
                  door het kabinet op hun merites zullen worden beoordeeld. Voor het kabinet zal de
                  positie van zelfstandigen in de platformeconomie daarbij een belangrijk punt van aandacht
                  zijn.
               
Geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 17 juli 2020
8.
CDA: De leden van de CDA-fractie staan positief tegenover het agenderen van het thema
                        seizoensarbeid/mobiele werknemers. In dat kader vragen zij naar de uitvoering van
                        de motie van de leden Palland en Tielen, die de regering verzoekt:
• met voorstellen te komen om de registratieplicht van tijdelijke buitenlandse werknemers
                              in de gemeentelijke BRP aan te scherpen en sneller te laten ingaan, en de regels daaromtrent
                              te verduidelijken;
• in overleg met decentrale overheden te bezien op welke wijze(n) de knelpunten met
                              betrekking tot huisvesting van tijdelijke buitenlandse werknemers kunnen worden aangepakt,
                              en daarbij de suggestie te betrekken om het Stichting Normering Flexwonen keurmerk
                              en/of het Agrarisch Keurmerk Flexwonen-keurmerk via de gemeentelijke algemene plaatselijke
                              verordeningen verplicht te stellen.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn het kabinet de uitvoering van
                        deze motie oppakt.
Op 4 mei 2020 is het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten aangesteld onder leiding
                  van Emile Roemer. Het aanjaagteam heeft contact met verschillende regio’s om knelpunten
                  en mogelijke oplossingen te bespreken. Zij kwam op 11 juni jl. met de eerste aanbevelingen
                  aan het Kabinet (Bijlage bij Kamerstuk 29 861, nr. 51). Op 3 juli jl. is het kabinet met een reactie hierop gekomen (Kamerstuk 29 861, nr. 52). De kabinetsreactie behandelt ook de acties die betrekking hebben op uitvoering
                  van de motie Palland en Tielen.
               
Het eerste onderdeel van de motie Palland en Tielen over de registratie van tijdelijke
                  buitenlandse werknemers, heeft al langere tijd de aandacht van de Ministeries van
                  Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid
                  (SZW). De verplichting voor arbeidsmigranten om zich tijdig bij een gemeente in te
                  laten schrijven volgt uit de Wet Basisregistratie Personen (BRP). Zoals ook aangekondigd
                  in de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het aanjaagteam, gaat de Staatssecretaris
                  van BZK onderzoeken of en hoe de huidige termijnen in de wet BRP met betrekking tot
                  de aangifteplicht aangepast zouden kunnen worden (bijvoorbeeld door aan te sluiten
                  bij termijnen in andere (Europese) regelgeving) om deze eenvoudiger te maken en ook
                  de handhaving ervan te vereenvoudigen. De huidige termijn uit de Wet BRP (aangifteplicht
                  bij verblijf van naar verwachting langer dan vier maanden, binnen een periode van
                  zes maanden) levert onduidelijkheden op en maakt handhaving ingewikkeld. Dit punt
                  wordt meegenomen bij uitwerking van een plan van aanpak om de registratie van arbeidsmigranten
                  te verbeteren. Vanwege de urgentie worden op korte termijn (in het jaar 2020) daarin
                  al de eerste stappen gezet.
               
Het tweede onderdeel van de motie Palland en Tielen betreft knelpunten met betrekking
                  tot huisvesting van tijdelijke buitenlandse werknemers. Conform de kabinetsreactie,
                  worden medeoverheden en partijen gestimuleerd met het Rijk op zoek te gaan naar nieuwe
                  locaties voor arbeidsmigranten in de buurt van plekken waar zij in grote aantallen
                  werken. De adviezen van het aanjaagteam, waaronder die over de keurmerken en het gewenste
                  aantal mensen per kamer, worden daarbij betrokken. Voor het realiseren van nieuwe
                  locaties zijn al instrumenten beschikbaar (50 miljoen euro voor de huisvesting van
                  kwetsbare groepen waaronder arbeidsmigranten, een vrijstelling op de verhuurderheffing
                  voor flexwoningen en versnellingskamers i.h.k.v. flexwonen).
               
Er wordt gewerkt aan het koppelen van de in het kader van het doorbouwplan vrijgemaakte
                  50 miljoen voor de huisvesting van kwetsbare groepen aan regio’s waar de woonproblematiek
                  speelt. Voor zover het arbeidsmigranten betreft, gebeurt dat in afstemming met het
                  Aanjaagteam.
               
9.
CDA: Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of de Minister tijdens de
                        Raad ook het onderwerp grip op/regulering van (arbeids-)migratie aan de orde wil stellen,
                        waarvan de leden zich zouden kunnen voorstellen dat dit ook in andere lidstaten op
                        de politieke agenda staat?
Arbeidsmigratie staat inderdaad ook bij andere lidstaten op de politieke agenda. Besmettingen
                  met COVID-19 in de vleesindustrie en de fruithandel hebben niet alleen in Nederland,
                  maar ook in landen zoals Duitsland duidelijk gemaakt dat er maatregelen moeten worden
                  getroffen om arbeidsmigranten beter te beschermen. Tijdens de Raad zal een break-out
                  sessie plaatsvinden over het thema arbeidsmigratie. De focus van die sessie ligt op
                  een betere handhaving van de rechten van seizoenarbeiders en werknemers die in een
                  andere lidstaat werken. Ik verwacht dan ook dat er tijdens deze sessie aandacht zal
                  zijn voor de implementatie van de Europese regels voor grensoverschrijdende arbeid
                  en de Europese samenwerking daaromtrent. Ik zal inbrengen dat de recent opgerichte
                  Europese Arbeidsautoriteit ingezet moet worden om arbeidsmigratie in goede banen te
                  leiden.
               
10.
CDA: De leden van de CDA-fractie merken op dat uit een onderzoek van de Provincie
                        Noord-Brabant met VNO-NCW Brabant Zeeland en Flanders Investment & Trade, Ondernemen
                        over de grens, blijkt dat «zowel de Nederlandse als de Vlaamse ondernemers met name
                        aanlopen tegen problemen die te maken hebben met nationale wet- en regelgeving op
                        het gebied van arbeidsrecht en belastingen (verschillende tarieven en fiscale aftrekposten),
                        in het bijzonder problemen die zich voordoen bij grensarbeid». Gesteld wordt dat toegankelijke
                        en eenduidige informatie op het gebied van wet- en regelgeving en grensarbeid volgens
                        ondernemers lastig te verkrijgen is. Is de Minister bekend met dit onderzoek en herkent
                        de Minister de probleemanalyse?
Het onderzoek is bekend. Ik herken de probleemanalyse rondom de verschillen in nationale
                  wet- en regelgeving. Voor wat betreft het verkrijgen van toegankelijke en eenduidige
                  informatie op het gebied van wet- en regelgeving onderschrijf ik de aanbevelingen
                  uit het rapport: «Maak gebruik van organisaties die expertise hebben op dit terrein,
                  zoals BOM, FIT, (het SVB-)bureau Belgische Zaken, (de) Grensinfopunten, Interreg Nederland-Vlaanderen,
                  externe adviesbureaus, internet, overheden, en bezoek informatiebijeenkomsten».
               
11.
CDA: Hoe staat de Minister tegenover de voorgestelde oplossingen, waaronder een centraal
                        informatiepunt voor informatie over verschillen in wet- en regelgeving en praktische
                        consequenties, het aanwijzen experimenteer- of regelluwe regio’s in de grensregio,
                        (in-)formele ontmoetingsplekken voor ondernemers om kennis en ervaring over zakendoen
                        over de grens en in de grensregio uit te wisselen, en het (proactief) verstrekken
                        van (gratis) informatie over de buitenlandse markt en over subsidiemogelijkheden voor
                        grensoverschrijdend ondernemen (bijvoorbeeld via de Kamers van Koophandel of Regionale
                        ontwikkelingsmaatschappijen)? Kan de Minister aangeven wat er ten aanzien van deze
                        onderwerpen al wel gebeurt en wat nog niet?
De opgesomde oplossingen zijn vanuit de ondernemers bezien, begrijpelijk.
Veel gebeurt al. Het netwerk van GrensInfopunten, Interreg-kantoren, het Team Grensoverschrijdend
                     Werken en Ondernemen (GWO) van de Belastingdienst en het SVB-bureau voor Belgische
                     Zaken informeren op individueel niveau gratis over de verschillen in wet-, en regelgeving.
                     Daarnaast organiseerden ze (tot aan de coronacrisis) tegen kostprijs periodiek bijeenkomsten
                     voor ondernemers, soms met de focus op bepaalde branches. Deze bijeenkomsten zullen
                     zo snel mogelijk weer worden hervat. Daarnaast wordt bezien of dergelijke bijeenkomsten
                     in de toekomst ook online kunnen worden georganiseerd. De GrensInfopunten, Interreg-kantoren
                     bieden gratis informatie aan over de buitenlandse markt. Voor subsidiemogelijkheden
                     verwijzen zij door naar de bevoegde instanties. De Kamer van Koophandel verstrekt
                     informatie over internationaal ondernemen. Het team GWO is gespecialiseerd in de kennis van fiscale regelgeving
                     uit Nederland, België en Duitsland. Het SVB-bureau Belgische Zaken is gespecialiseerd
                     in informatie rondom de sociale zekerheid en sociale voorzieningen in Nederland en
                     België.
                  
12.
CDA: Net als het kabinet onderschrijven de leden van de CDA-fractie het belang van
                        gezond en veilig werken. Op 8 juli 2020 ontvingen zij van de Staatssecretaris een
                        brief over de voortgang om het juridisch mogelijk te maken onder stringente voorwaarden
                        alcohol- en drugstesten af te nemen, voor specifieke functies die cruciaal zijn voor
                        de veiligheid binnen de Besluit risico's zware ongevallen-bedrijven. De leden zouden
                        graag weten hoe in andere lidstaten van de Europese Unie over dergelijke testen wordt
                        gedacht, en of de Minister/Staatssecretaris voorbeelden kan delen van landen waar
                        deze testen reeds mogen worden afgenomen en tot welke resultaten dit heeft geleid?
In de brief van 16 januari 2020 (Kamerstuk 25 883, nr. 371) is aan de Kamer het voornemen gemeld om een wettelijke grondslag voor het afnemen
                  van alcohol- en drugstesten te realiseren voor bedrijven die vallen onder het Besluit
                  risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo). Voor deze bedrijven geldt dat zij op grond
                  van de Europese Seveso III-richtlijn verplicht zijn om verschillende (zware) veiligheidsmaatregelen
                  te nemen ter voorkoming van zware ongevallen waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen
                  aanwezig (kunnen) zijn. In het kader van het wetgevingstraject voor het creëren van
                  een wettelijke grondslag voor alcohol- en drugstesten voor andere bedrijven, wordt
                  bekeken of, en zo ja, welke criteria andere landen hanteren waar alcohol- en drugstesten
                  zijn toegestaan. In de toelichting op dat wetsvoorstel zal hiervan verslag worden
                  gedaan.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier