Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op het rapport ‘Tussen ambt en markt’ van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 607 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 juli 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief van 4 februari 2020
over het rapport «Tussen ambt en markt» van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen
gerechtsdeurwaarders (Kamerstukken 29 279 en 24 515, nr. 574).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 maart 2020 aan de Minister voor Rechtsbescherming
voorgelegd. Bij brief van 8 juli 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie waarderen uw reactie op het rapport «Tussen ambt en markt».
Zij spreken tevens waardering uit voor het verbieden van prijsafspraken tussen de
gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever die de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder
in gevaar brengen. Deze leden hebben dan ook slechts een enkele vraag. Wanneer verwacht
u de overgenomen aanbevelingen van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen
gerechtsdeurwaarders (Commissie Oskam) door te kunnen voeren?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie
op het rapport «Tussen ambt en markt» van de Commissie Oskam. Zij willen steun uitspreken
voor de maatregelen die u neemt ten aanzien van de gerechtsdeurwaarderssector. De
zogenaamde kickbackfees zijn een onbedoeld neveneffect van het huidige stelsel. Deze
vorm van prijsafspraken zorgen ervoor dat gerechtsdeurwaarders aangezet worden tot
het uiterste te gaan en laat de schuldeiser geen of zeer weinig kostenrisico lopen.
Deze leden achten dat onwenselijk en zijn daarom ook tevreden met de aangekondigde
maatregel op dit vlak. Deze leden hebben nog wel vragen over de kabinetsreactie.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd over het voornemen conform de aanbeveling
van de Commissie Oskam de wet- en regelgeving dusdanig aan te passen dat kickbackfees
verboden worden. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de motie van het lid Van Weyenberg
c.s. (Kamerstuk 24 515, nr. 508). Deze leden lezen dat u zo spoedig mogelijk in verder overleg treedt met de betrokken
stakeholders. Zij vragen wanneer dit overleg plaatsvindt en wanneer de noodzakelijke
wijzigingen in de wet- en regelgeving gereed zijn? Welk tijdpad hanteert u voor de
aanpassing van de wet- en regelgeving en bent u bereid de Kamer over de voortgang
daarvan te informeren?
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over het
rapport «Tussen ambt en markt» van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen
gerechtsdeurwaarders. Zij hebben over dit rapport en de kritiek van de toezichthouder
op dit rapport al eerder schriftelijke vragen gesteld, maar maken van deze mogelijkheid
graag gebruik om aanvullende vragen te stellen over het rapport en de kabinetsreactie
daarop. Voornoemde leden zijn verheugd te lezen dat u bereid bent de kickback fees
te verbieden. Deze leden vragen nog wel wanneer dit voornemen ook daadwerkelijk in
een algemene maatregel van bestuur zal zijn vervat. Kan dit zo snel mogelijk geregeld
worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
reactie op het rapport «Tussen ambt en markt» van de Commissie herijking tarieven
ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Genoemde leden hebben oog voor de ingewikkelde
situatie waarin mensen met schulden zich bevinden. Het niet onevenredig oplopen van
de schulden, is dan ook een belangrijk uitgangspunt bij de inning. Derhalve vragen
deze leden wat de geschetste maatregelen nu in de praktijk zullen gaan betekenen voor
schuldenaren? Hoe wordt geborgd dat de maximale incassokosten die in rekening mogen
worden gebracht, worden gehandhaafd en of het minimumbedrag omlaag kan, conform de
uitgangspunten van het regeerakkoord?
De aan het woord zijnde leden constateren dat de kabinetsreactie meer dan zes maanden
op zich heeft laten wachten, terwijl de intentie was in het najaar een reactie de
Kamer te doen toekomen. Wat is de reden van deze vertraging geweest? Deelt u de noodzaak
de geschetste maatregelen voortvarend ter hand te nemen? Kunt u daarom een overzicht
geven van de nu voorgestelde maatregelen met een bijbehorend tijdpad? In het bijzonder
vragen voorgenoemde leden dit waar het verbod op de kickback-fee betreft. Op welke
termijn wordt in overleg getreden met betrokken stakeholders? Welke uitgangspunten
hanteert de regering hierbij en wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoetzien?
2. Kostprijs en indexering
De leden van de CDA-fractie constateren dat u in lijn met het advies van de Commissie
Oskam aanpassingen zal doen aan de schuldenaarstarieven en het bezien van de indexeringsbepaling
in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). U geeft aan
dat het verhoogde schuldenaarstarief hoe dan ook een extra drempel is voor de schuldenaar.
Is dat voor u een goede reden het tarief dan maar te verhogen? Ook zijn deze leden
benieuwd naar de vorderingen op het terrein van de indexeringsbepaling in het Btag.
De leden van de SP-fractie zijn blij met het voornemen tot een herijking van de schuldenaarstarieven
te komen. Dit is hoognodig, na een jarenlange kaalslag door te lage indexering. Toch
begrijpen voornoemde leden dat deze herijking nog niet heeft plaatsgevonden. Wanneer
denkt u de tarieven daadwerkelijk aan te passen? Waarom zegt u niet toe periodiek
te tarieven tegen het licht te houden en zo nodig te herzien? Bent u alsnog bereid
deze toezegging te doen en bent u bereid opnieuw te kijken of alle door de deurwaarder
uitgevoerde werkzaamheden wel allemaal vergoed worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat wordt gesteld dat de tariefsverhoging
voor schuldenaren in nominale zin is te overzien. Terecht wordt daarbij opgemerkt
dat voor schuldenaren die al in de schulden zitten of om andere redenen moeite hebben
om de rekening te betalen, het verhogen van een schuldenaarstarief een extra drempel
betekent. Hoe ziet u de volgordelijkheid van de tariefsverhoging voor zich in relatie
tot maatregelen om perverse prijsafspraken te voorkomen?
3. Opleiding en Toekomstperspectief
De leden van de CDA-fractie lezen in het rapport van de Commissie Oskam dat in 2018
het aantal verrichte ambtshandelingen is gedaald met 35% ten opzichte van 2016. Deze
leden begrijpen dat een (groot) deel van deze daling het gevolg is van betere omgang
met schulden, eerder inzetten van schuldhulpverlening en betalingsregelingen en dat
daarmee er veel maatschappelijke kosten worden bespaard, iets dat gerechtsdeurwaarders
zelf ook ondersteunen. Deze leden vragen de hoe hiermee wordt omgegaan op de lange
termijn voor wat betreft de gerechtsdeurwaarders, naast de aanpassingen die beloofd
worden in de tarifering. Houdt u er rekening mee dat een krimpende markt ook tot gevolg
zal hebben dat het aantal actieve gerechtsdeurwaarders(kantoren) zal krimpen?
De leden van de SP-fractie vragen of inzicht kan worden gegeven in de aantallen deurwaarders
door de jaren heen. Klopt het dat op dit moment veel, ook jonge deurwaarders, het
vak verlaten? Klopt het dat de opleiding vrijwel opgedroogd is en dreigt te verdwijnen?
Kunt u uiteenzetten hoeveel mensen de opleiding tot gerechtsdeurwaarder volgen en
hoe zich dit afzet tegenover de afgelopen 20 jaar?
De aan het woord zijnde leden vragen of u inziet dat er de afgelopen jaren dusdanig
veel bezuinigd is, tarieven die niet zijn meegestegen met de kosten die gemaakt moeten
worden, op gerechtsdeurwaarders dat kantoren, die zelf ook al jaren bezuinigen op
uitgaven niet kunnen voorkomen dat er verliezen gedraaid worden? Waarom zouden mensen
volgens u op dit moment nog gerechtsdeurwaarder willen worden? Kunt u verduidelijken
wat het gevolg is van een dalend aantal gerechtsdeurwaarders? Wie gaat het werk uitvoeren
als het deurwaarderskorps gaandeweg verdwijnt?
4. Kritiek op marktwerking
De leden van de SP-fractie zouden graag eerst kort stil willen staan bij de situatie
vóór 2001, toen er nog geen marktwerking was en de contractuele relaties tussen crediteur
en debiteur en deurwaarder en crediteur duidelijk waren. De incasso- en proceskosten
werden voor rekening en risico van de crediteur gemaakt en op een juridische grond,
meestal ten titel van schade, gevorderd van de debiteur. De gerechtsdeurwaarder speelde
tussen die partijen een onafhankelijke rol. De gerechtsdeurwaarder declareerde immers
zijn kosten bij zijn opdrachtgever (de crediteur), los van de vraag of laatstgenoemde
die kosten ook daadwerkelijk van zijn debiteur kon terugvorderen. Het gevolg van 20
jaar marktwerking, zo concluderen de leden van de SP-fractie, is een directe en uiterst
ongewenste verschuiving van het kostenrisico van de crediteur naar de gerechtsdeurwaarder.
De gerechtsdeurwaarder, als openbaar ambtenaar belast met het uitoefenen van overheidsmacht,
heeft daarmee een onmiddellijk eigen belang gekregen bij de uitkomsten van het incassowerk
dat hij uitvoert. Acht u dit wenselijk? Hoe zou u het vinden als het loon van een
politieagent bepaald zou worden naarmate hij boetes uitdeelt? Dit is toch een uiterst
vreemde situatie? Graag een uitgebreide reactie.
Het gevolg van het verschuiven van het kostenrisico is dat schuldeisers, vooral de
grote en invloedrijke, dankzij de concurrentie hun financiële risico fors hebben weten
terug te dringen. In veel, zo niet de meeste gevallen is voor hen het incassowerk
gratis of zelfs lucratief. Acht u dat een wenselijke ontwikkeling? Kunt u stilstaan
bij de rol van de overheid als een van de grootste schuldeisers? Is de overheid niet
één van de grootste veroorzakers van de problemen bij deurwaarderskantoren door te
hoge garantierendementen te vragen? In antwoord op eerdergenoemde schriftelijke vragen
gaf u onomwonden aan dat de beslissing om van de gerechtsdeurwaarderssector begin
dit millennium een markt te maken, een principiële keuze was en dus niet eentje die
gestaafd werd door bewijs dat marktwerking de deurwaarders, de schuldeisers en de
schuldenaars ook daadwerkelijk ten goede zou komen. Kan worden verduidelijkt waarom
nu toch wordt vastgehouden aan de keuze de gerechtsdeurwaarderssector een markt te
laten zijn, terwijl kan worden geconstateerd dat de marktwerking heeft geleid tot
diverse perverse prikkels, zoals de zogenaamde kickback fee, maar ook het feit dat
het voor de deurwaarder gunstig is om veel kosten te maken die de schuldenaar moet
betalen, terwijl die schuldenaar daar niets over te zeggen heeft? Botsen de termen
«maatschappelijk verantwoord incasseren» en «marktwerking» niet altijd met elkaar?
De leden van de SP-fractie vragen of nieuw onderzoek naar de effecten van marktwerking
in de deurwaarderssector niet op zijn plaats is, omdat zelfs de commissie constateerde
dat zij op basis van de bestaande onderzoeken niet kan concluderen of marktwerking
wel of niet wenselijk is?
De aan het woord zijnde leden hebben onlangs een aanbestedingsdocument ingezien van
Coöperatie Parkeer Service U.A., een overheidscoöperatie ten aanzien van de naheffing
van parkeerbelastingen. Voor deze aanbesteding gold, zo staat in het document, het
gunningscriterium «Economisch Meest Voordelig Inschrijving». De partij die de laagste
totale jaarprijs biedt voor de invordering van naheffingsaanslagen krijgt de maximale
te behalen aantal punten. Nergens worden punten toegekend voor maatschappelijk verantwoord
incasseren. Voorts moet de gegunde partij maar liefst een rendement van 95% behalen,
binnen zes maanden. Doet zij dat niet, dan dient de gegunde partij zélf het verschil
tussen het behaalde rendement en die 95% te vergoeden. Deze leden horen heel graag
hoe een deurwaarder met dit eisenpakket nog maatschappelijk verantwoord zijn werk
kan doen. Vindt u het zelf nog te verantwoorden dat een overheidsinstantie zich tot
dergelijke eisen verlaagt, rekening houdend met de Rijksincassovisie en brede aanpak
van problematische schulden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen dit soort praktijken
nu een halt toe te roepen en in de toekomst te voorkomen?
5. Toezichthouder
De leden van de SP-fractie hebben inmiddels kunnen vernemen dat de bevindingen van
de commissie leidend zijn geweest in de te nemen maatregelen aangaande de gerechtsdeurwaarderssector
en dus niet de bevindingen van de onafhankelijke toezichthouder. Dit bevreemdt deze
leden. Wat is het nut van een toezichthouder als bijvoorbeeld de kritiek op de marktwerking
in de sector niet wordt overgenomen door de Minister?
6. Betalingsregeling overeenkomen
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat een deurwaarder voor een overeengekomen
betalingsregeling nadat een executoriale titel is verkregen géén vergoeding krijgt
voor haar bemiddelende rol bij die overeengekomen betalingsregeling? Als dat klopt,
waarom is dit dan zo? Van een deurwaarder mag toch verwacht worden dat hij maatschappelijk
verantwoord incasseert? Waarom wordt hij dan niet beloond als hij zich inzet tot een
verantwoorde betalingsregeling te komen, ook al is dat nadat een executoriale titel
is verkregen?
7. Vergoeding voor een beslag op roerende zaken
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat wanneer een deurwaarder een eerste
keer geen beslag kan leggen, de daarmee verband houdende inspanningen niet worden
gehonoreerd, en dat zo blijft als de actie niet wordt vervolgd, bijvoorbeeld omdat
de deurwaarder constateert dat een beslag niet zinvol is? Klopt het dat de deurwaarder
pas bij een volgende succesvolle beslagpoging wordt beloond voor het eerste bezoek?
Waarom acht u het rechtvaardig dat er dus een systeem is wat erop neerkomt dat er
of een vergeefse en onbetaalde eerste beslagpoging gedaan wordt óf een deurwaarder
dubbele werkzaamheden verricht tegen anderhalve vergoeding? Gaat hier geen perverse
prikkel van uit, doordat de werkzaamheden alleen vergoed worden bij maximale inspanningen
van de kant van de deurwaarder? Bent u bereid dit systeem te herzien? Zo nee, waarom
niet?
8. Vergoeding exploten onder toevoeging
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat in zaken waarin sprake is van een
toevoeging en het geïnde bedrag onvoldoende is om daaruit de kosten van de ambtshandeling
te betalen, de staat slechts 75% van het BTAG-tarief vergoed? Waarom vergoedt de staat
niet 100%? Kan dit uitgebreid worden gemotiveerd?
II. Reactie van de Minister voor Rechtsbescherming
1. Voortgang nadere uitwerking maatregelen inzake prijsafspraken en tarifering
Door de leden van VVD, D66, SP, ChristenUnie en CDA is gevraagd naar de voortgang
en het tijdpad behorend bij de nadere uitwerking van de maatregelen in wet -en regelgeving
inzake de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder, zoals aangekondigd in
de beleidsreactie van 4 februari 2020 op het rapport van de Commissie herijking tarieven
ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (hierna: de commissie).1 Daarbij wordt door diverse partijen het belang benadrukt om dit onderwerp voortvarend
op te pakken. Zoals blijkt uit mijn beleidsreactie op het rapport van de commissie
en de daaropvolgende beantwoording van vragen van uw Kamer van 21 april 2020 inzake
agressie en geweld tegen deurwaarders2, herken ik dat belang en werk ik daarom de benodigde regelgeving – een algemene maatregel
van bestuur – op dit moment nader uit. Inmiddels heb ik de Koninklijke Beroepsorganisatie
van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) op 10 februari 2020 mijn goedkeuring verleend op de
verordening grenzen tariefmodellen. Hoewel ik van mening ben dat het noodzakelijk
en gewenst is dat dergelijke regels over de positie van de gerechtsdeurwaarder bij
regels van de centrale overheid worden gesteld, kreeg ik een verordening voorgelegd
die inhoudelijk aansluit bij wat ik voor ogen heb ten aanzien van de onafhankelijke
positie van de gerechtsdeurwaarder.
Mijn verwachting is – en dat is ook het onderwerp van de gesprekken die ik voer met
de KBvG – dat inwerkingtreding van deze verordening echter niet, of slechts voor een
zeer korte periode ter overbrugging tot de inwerkingtreding van de algemene maatregel
van bestuur, nodig zal zijn aangezien op dat moment de algemene maatregel van bestuur
de kaders schept voor geoorloofde prijsafspraken om zodoende ongewenste prijsafspraken
tegen te gaan.
Door de samenloop tussen mijn eigen rol en de rol van de KBvG als publiekrechtelijke
beroepsorganisatie (PBO) hecht ik eraan de rolverdeling toe te lichten. Vooropgesteld
is het zo dat dat de systeemverantwoordelijkheid voor het totale stelsel berust bij
de Minister voor Rechtsbescherming. De kaders waarbinnen gerechtsdeurwaarders en de
KBvG taken verrichten zijn vastgelegd in de Gerechtsdeurwaarderswet. In deze wet wordt
de taak «tot de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en hun
vakbekwaamheid» aan de KBvG toegekend en kan men hiertoe binnen de kaders van de wet
bindende regels stellen. Het staat buiten kijf dat de goede beroepsuitoefening en
het borgen van de onafhankelijke positie van de deurwaarder nauw met elkaar samenvallen
en ultimo bijdragen aan de positie van zowel schuldenaar als schuldeiser. Zoals ik
heb aangegeven in de brief van 21 april jl. is de onafhankelijkheid die de gerechtsdeurwaarder
bij zijn ambtelijke taken in acht heeft te nemen, verankerd in artikel 12a van de
Gerechtsdeurwaarderswet. Daarbij is de bevoegdheid gegeven om bij algemene maatregel
van bestuur regels te stellen over die onafhankelijke positie.
Door de samenloop met een verordening en het belang van zorgvuldig handelen daarbij,
is het opstellen van de beleidsreactie een complexere opgave geworden dan vooraf was
voorzien. Daarmee is de beleidsreactie later aan uw Kamer aangeboden dan oorspronkelijk
beoogd. Ik benadruk daarbij dat de KBvG met het indienen van de verordening een eerste
stap heeft gezet om paal en perk te stellen aan tariefmodellen die de onafhankelijke
positie van de deurwaarder in het nauw kunnen brengen. Ik ben in de beantwoording
van 5 november 2019 van de onderwijl door uw Kamer gestelde schriftelijke vragen van
het lid Van Nispen reeds ingegaan op de eerste contouren van mijn beleidsreactie.3 En thans werk ik die reactie verder uit. Daarbij betrek ik ook de meest betrokken
stakeholders. Op deze wijze hoop ik dat in het najaar van 2020 een algemene maatregel
van bestuur in procedure kan worden gebracht zodat deze medio 2021 in werking kan
treden. Uw Kamer ontvangt de algemene maatregel van bestuur ook via de voorhangprocedure.
In antwoord op uw vraag over de volgordelijkheid, kan ik bevestigen dat de aanpassingen
aan het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag), gelijktijdig
met de regels over prijsafspraken van kracht worden om zo beiden integraal van toepassing
te laten zijn en daarmee het beoogde effect te bereiken. Ik wil deze trajecten in
samenhang met elkaar oppakken. In antwoord op uw vragen over het betrekken van stakeholders
laat ik u weten dat alvorens de algemene maatregel van bestuur wordt voorgelegd aan
uw Kamer, deze in consultatie zal worden gebracht. Zo krijgen stakeholders de gelegenheid
te reageren. In het licht hiervan is mij gevraagd om de toezegging te doen om de tarieven
periodiek tegen het licht te houden. Jaarlijks worden de tarieven bijgesteld aan ontwikkelingen
in loon- en prijspeil. Daarnaast ben ik voornemens nu eenmalig een herijking in de
tarieven door te voeren. Ik acht het dan ook niet nodig om daarnaast nog een andere
toezegging aangaande de tarieven te doen.
Tevens is door de leden van het CDA benadrukt dat de sector aan verandering onderhevig
is. Mij is gevraagd hoe ik daar op de langere termijn mee wil omgaan. Ik herken de
veranderingen en voor zover de daling van de volumes op bepaalde vlakken samenhangen
met bijvoorbeeld het treffen van vroegtijdige betalingsregelingen juich ik dat ook
toe. Naast de ontwikkelingen in de sector zelf, heeft onze maatschappij zich in korte
tijd moeten aanpassen aan veranderingen door de COVID-19-crisis. In het licht van
deze recente ontwikkelingen ben ik terughoudend om conclusies voor de komende jaren
te trekken, omdat de economische gevolgen lastig te overzien zijn. Ik zal echter in
nauw contact blijven met de sector over de ontwikkelingen en waar nodig met de sector
bezien welke maatregelen nodig zijn op de korte en middellange termijn. Dit vergt
nauw contact met zowel de toezichthouder als de KBvG om vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid
steeds op basis van de dialoog met de sector te komen tot de juiste prioriteiten en
waar nodig met de sector bezien welke maatregelen nodig zijn.
Door diverse partijen is ingegaan op de drempel die ontstaat voor schuldenaars door
middel van hogere tarieven. Het is inderdaad zo dat hogere tarieven de schuldenaar
raken. Echter, het is ook zo dat niet-betaalde vorderingen de schuldeiser raken. Het
is redelijk dat de schuldenaar aan de schuldeiser de kosten vergoedt die gemaakt worden
om de rekening (alsnog) betaald te krijgen. Daarnaast kan de dreiging die uitgaat
van extra kosten in het vervolgtraject, ook een prikkel vormen voor de schuldenaar
om te betalen. Deze prikkel zal de vroegtijdige betalingsbereidheid verhogen. Het
is in het belang van zowel schuldeiser en schuldenaar om binnen het stelsel in deze
verschillende waarden een goede balans te vinden. In de afweging tussen de belangen
van de schuldenaar en die van opdrachtgever is het redelijk dat de verhaalbare tarieven
de generieke kostenontwikkelingen volgen. Daarop zijn de aangekondigde tariefwijzigingen
in het Btag gestoeld. Dat dient ook het maatschappelijk belang, omdat gerechtsdeurwaarders
dan in principe een ordelijke kostendekking in het vooruitzicht wordt gesteld. Daarbij
heeft de gerechtsdeurwaarder een belangrijke en onafhankelijke rol. Hun opdrachtgevers
kunnen die kosten immers op grond van artikel 434a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
verhalen.
Daar komt bij dat met het verbod op ongewenste prijsafspraken dat zoals ik hiervoor
al aangaf tegelijkertijd met de tariefsverhoging zal worden geregeld, onnodige ambtshandelingen
worden voorkomen. Zoals de leden van de ChristenUnie aangeven is het niet onevenredig
oplopen van de schulden, dan ook een belangrijk uitgangspunt bij de inning. In antwoord
op de vraag van deze leden zal juist de combinatie van de maatregelen de door diverse
partijen geadresseerde drempel voor de schuldenaren verlagen. Naast deze maatregelen
bereid ik ook een wetsvoorstel voor dat de kwaliteit van de incassodienstverlening
zal vergroten. In dat wetsvoorstel wordt naast de introductie van een incassoregister
ook een maatregel voorgesteld die mogelijk negatieve aspecten die zich kunnen voordoen
bij de cumulatie van incassokosten tegengaan. Zie in dat verband ook de brief van
8 februari 2019 aan uw Kamer.4
2. Opleiding en toekomstperspectief
Door de leden van het CDA is mij gevraagd of ik er rekening mee houd dat het aantal
gerechtsdeurwaarderskantoren krimpt door de afname van de markt. Op dit onderwerp
heb ik gereflecteerd in mijn beantwoording van 21 april jl. op vragen van uw Kamer
inzake agressie en geweld tegen deurwaarders. Zoals de KBvG reeds in haar Jaarverslag
over 2019 aangaf beslaat de sector thans circa 730 gerechtsdeurwaarders en vertoont
het aantal ambtshandelingen een dalende trend. Uiteraard merk ik daarbij op dat dit
aantal de komende jaren door gewijzigde economische omstandigheden aan verandering
onderhevig kan zijn en dat tegelijkertijd in algemene zin de sector aan ontwikkelingen
onderhevig is. Hierbij denk ik aan digitalisering. Ik herhaal daarbij dat ik zie dat
de sector voldoende ondernemersgeest heeft om op deze gewijzigde omstandigheden in
te kunnen spelen en dat juist de efficiency de afgelopen jaren is toegenomen, waardoor
er ondanks een nog steeds hoge vraag (circa twee miljoen ambtshandelingen op jaarbasis)
minder behoefte is aan gerechtsdeurwaarders. De stellingname dat bezuinigingen niet
hebben kunnen voorkomen dat er verliezen worden gedraaid, herken ik dan ook niet.
In antwoord op de vragen van de SP, verwijs ik eveneens naar mijn beantwoording van
21 april jl. waarin ik heb aangegeven dat het een feit is dat de instroom is verminderd.
Er is daarbij geen sprake van het opdrogen van de instroom. Zo volgen thans 13 mensen
de beroepsstage (artikel 25) deurwaarder en bevinden 11 mensen zich in de fase van
de opleidingsstage (artikel 26). Dit afgezet tegen een beroepsgroep van circa 730
geeft mij geen aanleiding tot zorg. Het afzetten tegen de aantallen van de afgelopen
twintig jaar zou geen realistisch beeld geven, juist omdat de sector de afgelopen
twintig jaar efficiënter is gaan werken en dus een beperktere omvang kent. Het is
dan ook niet mijn beeld dat we naar de toekomst toe beschikken over tekorten waardoor
de taken van de deurwaarderij niet langer uitgevoerd kunnen worden. Dat neemt niet
weg dat ik over dit onderwerp in nauw contact sta met de KBvG en het opleidingsinstituut
over de in- en uitstroom om er vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor te zorgen
dat sprake is van een blijvend duurzame instroom in de beroepsgroep.
3. Marktwerking en toezicht
Door de leden van de SP-fractie is stilgestaan bij de effecten van marktwerking. Laat
ik, in lijn met mijn reactie op het rapport van de commissie, vooropstellen dat er
voor mij geen redenen zijn om de marktwerking ter discussie te stellen. Dat neemt
niet weg dat de aspecten van die marktwerking die een ongewenst effect kunnen hebben,
zoals bepaalde prijsafspraken tussen opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder, moeten
worden tegengegaan. Hiertoe heb ik de bovenstaand beschreven acties, die voortvloeien
uit mijn beleidsreactie op het rapport Oskam, reeds ingezet. Daarmee zie ik geen reden
tot aanvullend onderzoek naar de wenselijkheid van marktwerking. Eveneens hecht ik
eraan om te benadrukken dat de praktijk illustreert dat maatschappelijk verantwoord
incasseren en marktwerking wel degelijk samen kunnen gaan en elkaar kunnen versterken
doordat concurrentie kan bijdragen aan een verhoging van de kwaliteit.
Daarnaast wordt in de vragen ingegaan op de positie van de toezichthouder en kritieken
van de toezichthouder op marktwerking. Daarbij herhaal ik mijn antwoorden aan de leden
Van Nispen (SP) en Peters (CDA) van 2 maart jl. (Aanhangsel Handelingen II 2019/20,
nr. 1898), dat voor mij geldt dat een keuze voor marktwerking, zoals in het begin van dit
millennium gemaakt is, bij uitstek een keuze aan de politiek is. Daarbij hecht ik
eraan dat een toezichthouder op onafhankelijke wijze positie inneemt in het maatschappelijke
debat, zoals ook vertegenwoordigers van de beroepsgroep en de wetenschap dat doen.
Uiteindelijk heb ik het totale beeld aan adviezen en ingebrachte posities vanuit mijn
stelselverantwoordelijkheid gewogen en heb ik mijn integrale reactie daarop vervat
in de aan uw Kamer toegezonden beleidsreactie. Het is wat mij betreft dus zeker geen
zaak van het al dan niet overnemen van een advies van de toezichthouder of een andere
partij, maar een afgewogen beleidskeuze.
Ook is mij gevraagd nader in te gaan op verschuivingen in het kostenrisico van crediteur
naar de gerechtsdeurwaarder en om in te gaan op de geschetste vergelijking met prestatiebeloning
bij de politie. Deze vragen vallen voor mij samen omdat ze raken aan de positie van
de gerechtsdeurwaarder als ondernemer en uitvoerder van een publieke taak. Ik zie
parallellen en verschillen tussen het werk van de gerechtsdeurwaarder en de politie.
Wat mij betreft is een belangrijke parallel dat in beide gevallen sprake is van een
partij aan wie een belangrijke en unieke rol, inclusief bijbehorende bevoegdheden,
in het maatschappelijke verkeer is toegekend. Evenzo geldt voor beiden dat zij juist
in de uitvoering van hun taken te maken krijgen met zeer uiteenlopende situaties,
waarbij sprake is van maatwerk. Dat neemt echter niet weg dat het mogelijk is om afspraken
te maken over de te verwachten prestatie. Dat geldt zowel voor de afspraken die met
de Nationale Politie worden gemaakt alsmede voor contractuele relaties die worden
aangegaan tussen de overheid en een deurwaarderskantoor. Deze contractuele relatie
bestaat naast de relatie die de overheid als wetgever heeft ten aanzien van de gerechtsdeurwaarder.
Een belangrijk onderscheid daarbij is zoals aangegeven dat de gerechtsdeurwaarder
zowel ondernemer als publiek ambtenaar is. Dat geldt uiteraard niet voor de individuele
politieambtenaar waardoor het voor mij onmogelijk is deze twee en de bijbehorende
wijze van beloning met elkaar te vergelijken.
Ten aanzien van de verschuiving van het kostenrisico kan ik aangeven dat het wat mij
betreft juist in het licht van de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder
van belang is dat deze dusdanig beloond wordt dat hij invulling kan geven aan zijn
onafhankelijke rol. Zoals in de beantwoording ten aanzien van het Btag reeds geschetst,
wil ik daartoe de juiste kaders bieden. Uiteraard staat het de gerechtsdeurwaarder
als ondernemer vrij om, binnen de wettelijke mogelijkheden, een contractuele relatie
aan te gaan. Dat de Btag-tarieven de generieke kostenontwikkelingen volgen betekent
niet dat het Btag-tarief daarmee een vast beloningstarief voor de gerechtsdeurwaarder
is. De daadwerkelijke kosten die een gerechtsdeurwaarder moet maken om de afgesproken
prestatie en kwaliteit te leveren zijn niet voor iedere gerechtsdeurwaarder of kantoor
gelijk. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om deze factoren goed in beeld te hebben.
Voor het al dan niet aangaan van die contractuele relatie is de gerechtsdeurwaarder,
net als iedere andere ondernemer, zelf verantwoordelijk.
In dit kader is mij ook gevraagd naar de rol van de overheid als grote opdrachtgever
en de bijbehorende maatschappelijke verantwoordelijkheid. Deze rol wordt door de overheid
juist onderkend, waarbij overigens geen sprake is van garantierendementen. Maatschappelijk
verantwoord incasseren en kwaliteit zijn onderwerpen die in recente aanbestedingen
een prominente plek hebben gekregen. Bij de aanbestedingen wordt ook de Rijksincassovisie
gevolgd, waarin is opgenomen dat zoveel mogelijk vanuit één overheid, sociaal maatschappelijk
verantwoord wordt geïncasseerd.5 Vraag en aanbod komen hierbij bij elkaar in het al dan niet aangaan van contractuele
relaties en het is afhankelijk van de aard van het soort contract welk percentage
van de inning realistisch is.
Tot slot is mij gevraagd naar de aanbesteding van de coöperatie parkeerservice een
coöperatie die ten behoeve van leden, in dit geval lokale overheden, parkeerbelastingen
int. De Rijksincassovisie vraagt de verschillende instanties om binnen hun eigen kaders
invulling te geven aan de daarin genoemde uitgangspunten. Een invulling die past binnen
de eigen werkwijze en die is toegespitst op het eigen karakter van het vorderingenbestand.
Het is dan ook aan deze lokale overheden zelf om hun keuzes te maken over de wijze
waarop zij het parkeerbeleid uitvoeren. Ik kan daar niet in treden en acht het dan
ook niet passend om gedetailleerd in te gaan op door lokale overheden gemaakte keuzes
in individuele gevallen.
4. Overig
Door de leden van de fractie van de SP is mij gevraagd of het zo is dat gerechtsdeurwaarders
geen vergoeding ontvangen voor de bemiddeling bij een geslaagde betalingsovereenkomst
en of ik bereid ben de systematiek rond de vergoeding van beslaglegging te herzien.
Wat de vergoeding voor bemiddeling bij een betalingsregeling betreft, wordt gesteld
dat deze in lijn met de systematiek van het Btag door de schuldeiser moeten worden
gedragen, waarbij het redelijk is dat schuldeiser deze kosten kan verhalen op de schuldenaar.
Het voorstel van de commissie is om in het Btag een speciaal tarief op te nemen voor
een nieuw soort ambtshandeling, te weten het treffen van een betalingsregeling (en
eventuele werkzaamheden die daarmee gepaard gaan). Het Btag kent inderdaad nu geen
tarief voor het regelen van een betalingsregeling door een gerechtsdeurwaarder. Bemiddeling
door een gerechtsdeurwaarder valt als handeling op zichzelf niet onder de definitie
van ambtshandelingen op grond van artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Wel is
het zo dat dergelijke minnelijke werkzaamheden onlosmakelijk zijn verbonden aan de
uitoefening van bepaalde ambtshandelingen. Het is in beginsel aan de schuldeiser en
gerechtsdeurwaarder om deze kosten te betrekken in de contractonderhandelingen. Dat
betekent geenszins dat ik daarmee de wezenlijke bemiddelende rol die een gerechtsdeurwaarder
vervult in het kader van zijn ambtsuitoefening wil bagatelliseren. Juist in deze crisistijd
vanwege COVID-19 is meerdere malen in de communicatie met uw Kamer het belang van
het bereiken van onderlinge regelingen benadrukt. Gerechtsdeurwaarders hebben gehoor
gegeven aan de oproep om waar mogelijk beslaglegging en andere executiemaatregelen
te voorkomen en waar mogelijk regelingen te treffen. De KBvG heeft ter ondersteuning
hiervan een campagne gestart, te weten bellenisoplossen.nl. In mijn beleidsreactie
op het rapport van de commissie heb ik reeds aangeven dit voorstel nader te bezien
in afstemming met stakeholders.
Daarbij zal ik ook de vraag van de aan het woord zijnde leden betrekken of het nodig
is de systematiek rond de vergoeding van beslaglegging te herzien. Ik ga er vanuit
dat deze leden hierbij doelen op beslaglegging op roerende zaken. Vooralsnog zie ik
daar geen aanleiding toe. Als de gerechtsdeurwaarder een poging tot beslag heeft aangekondigd
en de schuldenaar thuis niet aantreft kan de ambtshandeling niet worden voltooid.
Indien de ambtshandeling op een later moment alsnog kan worden voltooid, dan brengt
de gerechtsdeurwaarder namens de schuldeiser anderhalve Btag-vergoeding in rekening.
Als de gerechtsdeurwaarder zelf de ambtshandeling staakt, bijvoorbeeld omdat de gerechtsdeurwaarder
in het kader van een verhaalsonderzoek constateert dat beslag ook niets gaat opleveren,
mag een half tarief in rekening worden gebracht. In het licht van het stelsel dat
uitgaat van een goede balans tussen marktwerking, een redelijke vergoeding voor de
gerechtsdeurwaarder en van maatschappelijk verantwoorde incasso ter bescherming van
schuldenaren acht ik dit systeem van beloning rechtvaardig. Al deze factoren weegt
de gerechtsdeurwaarder mee in de afspraken die de gerechtsdeurwaarder hierover maakt
met de schuldeiser, op basis van diens kostenplaatje. Zoals hiervoor al aangegeven
wil ik met de algemene maatregel van bestuur de kaders voor geoorloofde prijsafspraken
scheppen om zodoende ongewenste prijsafspraken tegen te gaan.
Tot slot hebben de leden van de SP mij verzocht uitgebreid in te gaan op de gevallen
waarbij de overheid tegemoetkomt in gemaakte kosten en waarom de tegemoetkoming niet
100% behelst, maar 75%. Zoals ik in mijn reactie op het rapport van de commissie al
heb aangegeven, onderzoek ik dit vraagstuk mede in verband met de wijzigingen die
plaatsvinden in het stelsel van rechtsbijstand. Vanwege de complexe materie die het
behelst, kan ik daar nu niet op vooruitlopen en kom ik daar later bij uw Kamer op
terug.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier