Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19 (Kamerstukken 31288/25295-844)
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 848 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 juni 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 19 maart 2020 inzake het Besluit van ... tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit
WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging over het jaar 2021 in
verband met de uitbraak van COVID-191 (Kamerstuk 31 288, nr. 844).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 juni 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. Bij brief van 23 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het besluit van ... tot wijziging
van het uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging
over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19. Hoewel deze leden begrip
hebben dat het beleid door de coronacrisis niet op alle punten volledig door kan gaan,
maken de leden zich wel zorgen of de studievoorschotmiddelen door de verschillende
instellingen wel op een adequate wijze worden besteed. Daarom hebben zij over het
uitvoeringbesluit nog een aantal vragen.
Deze leden lezen in het uitvoeringsbesluit dat van 2018 tot 2020 de studievoorschotmiddelen
nog aan de regulier rijksbijdrage werden toegevoegd, maar dat vanaf 2021 deze middelen
de kwaliteitsbekostiging zouden gaan vormen. Kan de Minister deze systematiek nader
onderbouwen? Klopt het dat het specifieke bedrag dat een instelling krijgt niet afhangt
van of er een goedgekeurd plan is en dus in beide gevallen van gelijke hoogte is?
Waarom is hiervoor gekozen? Kan de Minister nogmaals ingaan op waarom er destijds
voor is gekozen om na twee jaar de bekostiging via de kwaliteitsbekostiging te laten
verlopen? Zat hierin niet de prikkel voor instellingen om met een gedegen plan te
komen om de vrijgekomen gelden door het studievoorschotstelsel te investeren in de
verbetering van het onderwijskwaliteit? Welke prikkel hebben deze instellingen om
dat alsnog te doen, aangezien ze wederom de studievoorschotmiddelen krijgen via de
reguliere rijksbijdrage? Is de Minister het met deze leden eens dat studenten recht
hebben op een adequate besteding van de studievoorschotmiddelen? Is de Minister eveneens
van mening dat het uitvoeren van de kwaliteitsafspraken de beste manier is om te voldoen
aan een adequate besteding van de studievoorschotmiddelen? Deelt de Minister de opvatting
van deze leden dat, uitgaande van de belangrijke kwaliteitsafspraken, op instellingen
zonder goedgekeurd plan de adequate besteding van de middelen aan kwaliteit valt te
betwijfelen. Hoe rechtvaardigt de Minister dit? Wat is het verhaal van de Minister
naar studenten en medezeggenschappers aan deze instellingen? Op welke manier wordt
voor de betreffende studenten op dit moment inzichtelijk gemaakt wat voor kwaliteit
deze studenten hadden mogen verwachten op instellingen met een afgekeurd plan en wat
daarvan nu, en nog een jaar langer, niet is waargemaakt?
Voornoemde leden lezen dat er sprake is van 19 instellingen die nog niet voldoen aan
de eis voor een positieve beoordeling van hun plan rondom de kwaliteitsafspraken.
Op rijksoverheid.nl1 staan echter maar tien instellingen die niet voldoen, een universiteit en negen hogescholen.
Kan de Minister een verduidelijking geven welke instellingen momenteel nog geen goedgekeurd
plan hebben rondom de kwaliteitsafspraken?
Deze leden hebben kennisgenomen dat bijna alle universiteiten in Nederland een positief
plan hebben ingeleverd over de kwaliteitsafspraken, behalve Tilburg University. Uit
het rapport van de NVAO2 blijkt dat Tilburg University op alle drie de criteria niet voldoet aan de eisen
die gesteld worden om op een adequate manier de gelden uit de studievoorschotmiddelen
te besteden. Staat de Minister nog steeds achter dit negatieve advies? Zo ja, waarom
is de Minister dan van mening dat het uitkeren van deze gelden gegrond is, aangezien
er niet gecontroleerd kan worden wat Tilburg University met dit geld gaat doen? Hoe
weten we achteraf dat dit geld daadwerkelijk besteed wordt aan het verbeteren van
de kwaliteit van het onderwijs?
De aan het woord zijnde leden zien dat het beeld bij de hogescholen heel anders is,
in tegenstelling tot de universiteiten. Hoe verklaart de Minister dit? Kan de Minister
toelichten hoeveel hogescholen nu in totaal niet aan de kwaliteitsafspraken voldoen?
Hoeveel hebben een afgekeurd plan? Hoeveel hebben er nog geen plan? Welke stappen
heeft de Minister richting deze laatste groep instellingen gezet om hen ook tijdig
tot een goedgekeurd plan aan te moedigen? Acht de Minister het aannemelijk dat deze
instellingen zonder COVID-19 wel tijdig een goedgekeurd plannen zouden hebben gehad?
Zo ja, waarop baseert zij dit? Zoals het nu lijkt voldoen er maar liefst negen hogescholen
niet aan de afspraken die gaan over het adequaat besteden van de studievoorschotmiddelen.
Dit betreft Hogeschool Utrecht, Gerrit Rietveld Academie, Hogeschool Viaa, Hogeschool
van Amsterdam, Hogeschool Rotterdam, Hotelschool The Hague, Hogeschool van Arnhem
en Nijmegen, Breda University of Applied Sciences en de Hogeschool van Hall Larenstein.
Klopt dit, of zijn er nog meer instellingen waar dit voor geldt? Wat betekent dit
concreet voor de studenten van deze instellingen? Profiteren zij momenteel dus nog
niet van de extra gelden die vrij zijn gekomen door het invoeren van het studievoorschot?
Betekent dit eveneens dat een student aan een hogeschool die wel een reeds goedgekeurd
plan heeft dus wel kan profiteren van deze gelden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld
een student aan de Hogeschool van Amsterdam? Hoe rechtvaardigt de Minister dat? Is
de Minister het met deze leden eens dat dit ook iets zegt over de geleverde kwaliteit
uit voorgaande jaren? Welke stappen zijn in dat kader mogelijk richting de instellingen
die de door hun ontvangen middelen onvoldoende kunnen linken aan een kwaliteitsverbetering?
Is de Minister tevreden met het feit dat maar liefst negen hogescholen nog niet voldoen
aan de eisen? Welke maatregelen gaat de Minister treffen om deze scholen zo snel mogelijk
een goedgekeurd plan te laten krijgen? Is de Minister het eens met deze leden dat
om de druk op de ketel te houden en de bestuurders van deze instellingen een incentive te geven om zo snel mogelijk met een goedgekeurd plan te komen, het uitkeren van
de gelden pas zou moeten plaatsvinden nadat zij over een goedgekeurd plan beschikken?
Zo nee, kan de Minister dit nader toelichten? Welke waarborgen voor kwaliteit bouwt
de Minister nu in?
Voornoemde leden lezen in het uitvoeringsbesluit dat de Minister stelt dat instellingen
momenteel door COVID-19 andere prioriteiten hebben, zoals het vormgeven van goed digitaal
onderwijs. De leden hebben begrip voor het feit dat ook van instellingen momenteel
veel wordt gevraagd. Is er een mogelijkheid om ook de studievoorschotmiddelen te gebruiken
om digitaal onderwijs op een goede manier vorm te geven zodat studenten het beste
onderwijs krijgen dat mogelijk is in de huidige omstandigheden, zo vragen de leden.
Deze leden lezen dat de oordeelvorming van de NVAO ook digitaal zal plaatsvinden.
Is door de huidige versoepeling ook weer locatiebezoek mogelijk? Zo ja, vindt de Minister
deze reden dan momenteel nog gegrond?
Deze leden lezen dat momenteel voor circa 150 miljoen euro bekostiging nog onduidelijkheid
is. Stel dat de Minister voor het aankomende jaar de bekostiging alsnog via de reguliere
bekostiging uitkeert, ook aan de instellingen die momenteel nog geen goedgekeurd kwaliteitsplan
hebben, op welke manier gaat de Minister dan het jaar daarop controleren of het geld
daadwerkelijk terecht is gekomen bij het verbeteren van het onderwijs? Stel dat bijvoorbeeld
Tilburg University ook in 2021 niet voldoet aan de kwaliteitsafspraken, kan de Minister
het geld over het jaar 2021 dan terugvorderen? Zo ja, gaat de Minister dat dan ook
doen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre krijgt een instelling ook in 2022 nog een jaar
respijt voor het alsnog goedgekeurd krijgen van een plan? Is de Minister het met deze
leden eens dat als achteraf blijkt dat instellingen het geld niet besteed hebben aan
het verbeteren van het onderwijs, dat zij hier dan ook helemaal geen recht op hebben
en dat het geld dan dient te worden teruggevorderd? Deze leden ontvangen graag een
uitleg.
Voornoemde leden vragen op welke manier de Minister dit uitvoeringsbesluit heeft geconsulteerd
bij instellingen en de VSNU3 en VH4? Hoe kijken de instellingen met een reeds goedgekeurd plan naar dit besluit? Zijn
die instellingen niet bang dat andere instellingen het geld niet op een adequate wijze
besteden?
Deze leden lezen onder kopje vier, gevolgen, dat de Minister van mening is dat met
het wijzigen van het besluit er geen ander effect verwacht wordt op de bestaande doestellingen
van de kwaliteitsbekostiging. De leden vinden dit een vreemde constatering, omdat
er nu nogmaals geld wordt uitgekeerd aan instellingen zonder een goedgekeurd plan.
Betekent dit dat het eigenlijk niet uitmaakt of een instelling een goedgekeurd plan
heeft of niet? Aangezien er dan toch wel voldaan wordt aan de «bestaande doelstellingen»?
Wat gebeurt er als instellingen desalniettemin niet voldoen aan de bestaande doelstellingen?
Wordt het geld dan alsnog teruggevorderd? Verworden de kwaliteitsafspraken zo niet
tot een bureaucratische exercitie zonder gevolgen, waarvan juist de goedwillende instellingen
de dupe zijn. Zouden we hen bijvoorbeeld dan financieel juist niet meer studievoorschotmiddelen
moeten uitkeren?
Deze leden onderstrepen nogmaals hun begrip voor de huidige situatie, zowel voor studenten,
instellingen als de NVAO. Toch vragen zij de Minister wat ze gaat doen als de huidige
instellingen zonder een goedgekeurd plan in 2021 alsnog niet over een goedgekeurd
plan beschikken. Is de Minister dan niet van mening dat het geld teruggevorderd moet
worden? Zo nee, kan de Minister dit uitleggen? Op welke manier gaat zij dan de studenten
van deze instellingen compenseren, aangezien zij niet hebben kunnen profiteren van
de vrijgekomen middelen door het studievoorschot, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het besluit
tot wijziging van het uitvoeringsbesluit WHW 2008 in verband met de uitbraak van COVID-19.
Voornoemde leden kunnen het voorstel van de Minister volgen vanwege de unieke omstandigheden
waarin onderwijsinstellingen zich bevinden. Deze leden hebben geen vragen naar aanleiding
van het besluit.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit tot wijziging van
het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging
over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19. Zij waarderen de wijze
waarop docenten en medewerkers op hogescholen en universiteiten alles in het werk
stellen om het onderwijs zoveel mogelijk doorgang te laten vinden. Zij hebben dan
ook begrip om de kwaliteitsbekostiging voor 2021 toe te kennen en gebruiken deze gelegenheid
om de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Deze leden constateren dat nu er uitstel van de planbeoordeling noodzakelijk is, er
voor een deel van de instellingen weinig tijd gaat zijn tussen de planbeoordeling
en de beoordeling van de realisatie in 2022. Deze leden hechten eraan te benadrukken
dat de kwaliteitsafspraken een ander doel en andere opzet hebben dan de prestatieafspraken.
Kan de Minister toelichten wat zij met de beoordeling van de realisatie beoogt te
bereiken? Zijn er, indien dat nodig blijkt te zijn, alternatieven voor de beoordeling
van de realisatie in 2022 om die doelstellingen te bereiken?
Voornoemde leden constateren dat aanvankelijk was afgesproken dat de NVAO in 2020
een «onafhankelijk landelijk beeld» zou opstellen van de keuzes die in de sector zijn
gemaakt en hoe het proces in de instellingen is verlopen. Deze leden vragen de Minister
op welke termijn zij verwacht een landelijk beeld aan de Kamer aan te bieden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vernemen dat de Minister voornemens is om de gelden
uit de studievoorschotmiddelen wederom aan de reguliere rijksbijdrage toe te voegen.
Hoewel deze leden erkennen dat het COVID-19 virus processen kan vertragen, betreuren
voornoemde leden dat de Minister zich noodzakelijk ziet dit besluit te nemen. Deze
leden benadrukken dat onderwijsinstellingen de plannen voor de studievoorschotmiddelen
al gereed zouden moeten hebben en vragen of de Minister in hoofdlijnen met de Kamer
kan delen wat de oorzaken zijn van de negatieve beoordelingen door de NVAO van zeventien
instellingen.
De Minister beargumenteert dit besluit mede door te stellen dat onderwijsinstellingen
geconfronteerd worden door «financiële onzekerheden». Kan de Minister deze financiële
onzekerheden met de Kamer delen en toelichten welke maatregelen de Minister neemt
om deze onzekerheden te verzachten, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit tot wijziging van
het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging
over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19. De leden hebben begrip
voor het besluit om de kwaliteitsbekostiging over het jaar 2021 toe te kennen gezien
de situatie. Zij hebben hierover nog wel twee vragen.
Nog niet alle beoordelingen van de plannen voor de kwaliteitsafspraken zijn afgerond.
Dit geeft financiële onzekerheid voor instellingen. Deze leden staan achter het besluit
om de bedragen in 2021 toe te kennen, maar zouden graag zien dat instellingen hun
kwaliteitsplan herzien in het geval deze nog niet is goedgekeurd. Tevens vinden deze
leden het belangrijk dat de medezeggenschap op correcte wijze wordt meegenomen in
het herzien van de plannen en het monitoren van de kwaliteitsgelden. Op welke wijze
gaat de Minister hiervoor zorg dragen?
Voornoemde leden wijzen erop dat instellingen in de jaren 2020 en 2021 hoogstwaarschijnlijk
extra kosten zullen maken vanwege noodzakelijke aanpassingen aan de onderwijswerkelijkheid
door COVID-19, bijvoorbeeld door les te geven in kleinere groepen. De leden vragen
hoe voorkomen kan worden dat de middelen voor kwaliteitsverbeteringen in deze periode
worden gebruikt om financiële gaten te vullen die ontstaan door COVID-19.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het besluit van ... tot wijziging
van het uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging
over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19. Hoewel deze leden begrip
hebben dat het beleid door de coronacrisis niet op alle punten volledig door kan gaan,
maken de leden zich wel zorgen of de studievoorschotmiddelen door de verschillende
instellingen wel op een adequate wijze worden besteed. Daarom hebben zij over het
uitvoeringbesluit nog een aantal vragen.
Deze leden lezen in het uitvoeringsbesluit dat van 2018 tot 2020 de studievoorschotmiddelen
nog aan de regulier rijksbijdrage werden toegevoegd, maar dat vanaf 2021 deze middelen
de kwaliteitsbekostiging zouden gaan vormen. Kan de Minister deze systematiek nader
onderbouwen?
In april 2018 heb ik met de VSNU, VH en studentenorganisaties het akkoord «Investeren
in onderwijskwaliteit – kwaliteitsafspraken 2019–2024» gesloten over de vormgeving
van de kwaliteitsafspraken in het hoger onderwijs.5 In het akkoord is afgesproken dat elke instelling een plan maakt voor de periode
2019 tot en met 2024 waarin zij beschrijft welke kwaliteitsverbetering van het onderwijs
zij met de studievoorschotmiddelen wil bereiken in 2024. In het akkoord is tevens
afgesproken dat de instelling in haar plan formuleert welke voortgang zij in 2021
wil hebben geboekt met de verwezenlijking van haar voornemens. De plannen hebben dus
een looptijd van 2019 tot en met 2024. Over deze plannen adviseert de NVAO en besluit
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Voor het opstellen en beoordelen
van de plannen is tijd nodig. Daarbij is er om verzwaring van toezichtslasten in het
hoger onderwijs zo veel mogelijk te beperken gekozen voor aansluiting bij de beoordelingscyclus
van de instellingstoets kwaliteitszorg (ITK), waardoor de beoordeling van de plannen
is uitgesmeerd over de periode 2019–2020. Omdat alle universiteiten en hogescholen
het akkoord voor de kwaliteitsafspraken hebben onderschreven, en dus de intentie hebben
om goede plannen te maken, en wetende dat de beoordeling tijd kost, hebben universiteiten
en hogescholen de studievoorschotmiddelen in 2019 en 2020 ontvangen zonder voorwaarden.
Vanaf 2021 zouden de studievoorschotmiddelen in de vorm van kwaliteitsbekostiging
worden uitgekeerd op basis van de goedgekeurde plannen.
Klopt het dat het specifieke bedrag dat een instelling krijgt niet afhangt van of
er een goedgekeurd plan is en dus in beide gevallen van gelijke hoogte is? Waarom
is hiervoor gekozen?
De berekeningssystematiek voor de verdeling van de studievoorschotmiddelen is in goed
overleg met de koepels VH en VSNU en de studentenbonden vastgesteld in de Sectorakkoorden
en is in de jaren 2019 tot en met 2024 gelijk. Bij de hogescholen worden de middelen
verdeeld naar rato van het aandeel van een hogeschool in de studentgebonden financiering
en de onderwijsopslag in percentages in een jaar. Voor universiteiten worden de middelen
verdeeld naar rato van het aandeel van een universiteit in de studentgebonden financiering
in een jaar. Het specifieke bedrag dat een instelling krijgt voor de jaren 2019, 2020
en 2021 is dus inderdaad niet afhankelijk van of er een goedgekeurd plan is.
Kan de Minister nogmaals ingaan op waarom er destijds voor is gekozen om na twee jaar
de bekostiging via de kwaliteitsbekostiging te laten verlopen?
Het akkoord over de kwaliteitsafspraken is door alle hogescholen en universiteiten
onderschreven. Dit gaf het vertrouwen dat alle instellingen een plan zouden maken
dat voldoet aan de afgesproken vereisten. Daarom is afgesproken dat gedurende het
proces van beoordeling van de plannen in 2019 en 2020, de studievoorschotmiddelen
werden toegevoegd aan de reguliere rijksbijdrage. Die investeringen in 2019 en 2020
in het verbeteren van de kwaliteit van het hoger onderwijs worden ook beoordeeld door
de NVAO bij de aanvraag en bij de beoordeling van de planrealisatie.
Zat hierin niet de prikkel voor instellingen om met een gedegen plan te komen om de
vrijgekomen gelden door het studievoorschotstelsel te investeren in de verbetering
van het onderwijskwaliteit? Welke prikkel hebben deze instellingen om dat alsnog te
doen, aangezien ze wederom de studievoorschotmiddelen krijgen via de reguliere rijksbijdrage?
Een eerste belangrijk uitgangspunt bij kwaliteitsafspraken in het hoger onderwijs
is het vertrouwen in de universiteiten en hogescholen, dat zij op basis van de afspraken
die in april 2018 zijn gemaakt tot goede plannen komen. Bij het maken van deze afspraken
waren ook het ISO en de LSVb partij. De kwaliteitsafspraken gaan uit van eigen keuzes
van individuele instellingen op basis van een horizontale dialoog tussen het bestuur,
docenten, studenten en externe belanghebbenden. Hierin hebben de medezeggenschap en
de Raad van Toezicht een belangrijke rol. Tevens zijn externe waarborgen ingebouwd
zodat de beoordeling van de plannen, herstelbeoordelingen en realisatiebeoordelingen
onafhankelijk plaats kunnen vinden.
Met voorliggende wijziging zijn de kwaliteitsafspraken nog altijd niet vrijblijvend.
Wanneer instellingen bij zowel de plan- als de herstelbeoordeling een onvoldoende
resultaat halen, is er ook na wijziging van de algemene maatregel van bestuur (hierna:
amvb) een financiële consequentie. Deze instellingen ontvangen bij een negatief besluit
op het plan geen studievoorschotmiddelen over 2022, 2023 en 2024. Instellingen die
eind 2021 onvoldoende voortgang op hun voornemens hebben gerealiseerd, ontvangen de
oploop in studievoorschotmiddelen tussen 2023 en 2024 niet. Instellingen nemen de
kwaliteitsafspraken serieus, zij zijn immers ook gedreven om de kwaliteit van het
hoger onderwijs verder te verbeteren. Het gaat daarnaast voor instellingen om veel
geld, dat zij vaak al vastgelegd hebben door het doen van voorinvesteringen en investeringen
met de studievoorschotmiddelen in 2019 en 2020.
Is de Minister het met deze leden eens dat studenten recht hebben op een adequate
besteding van de studievoorschotmiddelen? Is de Minister eveneens van mening dat het
uitvoeren van de kwaliteitsafspraken de beste manier is om te voldoen aan een adequate
besteding van de studievoorschotmiddelen?
Ja, studenten hebben rechten op een adequate besteding van de studievoorschotmiddelen.
Deze adequate besteding van de studievoorschotmiddelen is geborgd door de kwaliteitsafspraken.
De universiteiten en hogescholen nemen de kwaliteitsafspraken serieus en de plannen
en de realisatie van deze plannen worden gedegen beoordeeld. Het ISO en de LSVb zijn
ook nu betrokken geweest bij het nemen van deze maatregel. De medezeggenschap dient
goed betrokken te worden bij het opstellen van de plannen. Dat is ook iets wat tot
op heden serieus door alle partijen is opgepakt. Ook bij de herstelbeoordelingen zal
de NVAO hier op toetsen.
Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat, uitgaande van de belangrijke kwaliteitsafspraken,
op instellingen zonder goedgekeurd plan de adequate besteding van de middelen aan
kwaliteit valt te betwijfelen. Hoe rechtvaardigt de Minister dit?
Nee, deze opvatting deel ik niet. De beoordelingen en herstelbeoordelingen zijn nog
gaande. Er zijn dan ook nog geen plannen definitief afgewezen. Instellingen met een
negatief besluit in de eerste ronde weten waar de verbeterpunten liggen voor hun plannen.
Uit de gesprekken die ik met instellingen heb gevoerd, blijkt ook dat instellingen
deze verbeterpunten serieus ter hand nemen.
Wat is het verhaal van de Minister naar studenten en medezeggenschappers aan deze
instellingen? Op welke manier wordt voor de betreffende studenten op dit moment inzichtelijk
gemaakt wat voor kwaliteit deze studenten hadden mogen verwachten op instellingen
met een afgekeurd plan en wat daarvan nu, en nog een jaar langer, niet is waargemaakt?
De betrokkenheid van de medezeggenschap en studenten is een belangrijk aspect van
het van de kwaliteitsafspraken. Niets voor niets zijn bij de totstandkoming van de
kwaliteitsafspraken, maar ook bij voorliggende wijziging studentenorganisaties ISO
en LSVb betrokken geweest. In de uitwerking van de plannen van hogescholen en universiteiten
dient de medezeggenschap betrokken te worden, de medezeggenschap krijgt ook instemmingsrecht
op de plannen. Jaarlijks heeft de medezeggenschap instemmingsrecht op de besteding
van de studievoorschotmiddelen, omdat de middelen onderdeel zijn van de hoofdlijnen
van de begroting. Tegen studenten en medezeggenschappers op instellingen waar de plannen
nog niet voldoende zijn bevonden zeg ik dat zij een belangrijke rol hebben in dit
proces. De instellingen zullen hun herstelde plan opnieuw voorleggen aan de medezeggenschap.
Dat een plan (deels) is afgewezen betekent overigens niet dat de instellingen nog
niet gestart zijn met het verbeteren van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Instellingen
dienen ook jaarlijks, al vanaf 2019, verantwoording af te leggen over de voortgang
van de realisatie van de plannen én het proces dat is gevolgd, waarbij afspraken met
de medezeggenschap over de besteding van de studievoorschotmiddelen terugkomen.6 De medezeggenschap wordt ook in de gelegenheid gesteld om jaarlijks te reflecteren
op de stand van zaken en het proces in een bijlage van het jaarverslag. De NVAO zal
bij de realisatiebeoordeling in 2022 zich ook mede baseren op deze reflectie voor
haar oordeel.
Voornoemde leden lezen dat er sprake is van 19 instellingen die nog niet voldoen aan
de eis voor een positieve beoordeling van hun plan rondom de kwaliteitsafspraken.
Op rijksoverheid.nl7 staan echter maar tien instellingen die niet voldoen, een universiteit en negen hogescholen.
Kan de Minister een verduidelijking geven welke instellingen momenteel nog geen goedgekeurd
plan hebben rondom de kwaliteitsafspraken?
Op rijksoverheid.nl zijn de besluiten over de planbeoordelingen gepubliceerd waarbij
de bezwaartermijn is verstreken. De overige besluiten zijn nog niet definitief en
worden gepubliceerd zodra deze besluiten wel definitief zijn. Hieronder volgt een
actueel overzicht over de status van de besluiten over de planbeoordelingen.
Besluiten
Aantal
Positief
35
Negatief
14
Bezwaar- en beroepstermijn loopt, nog geen publicatie
3
Nog geen besluit Minister, wel advies NVAO
2
Totaal
54
Deze leden hebben kennisgenomen dat bijna alle universiteiten in Nederland een positief
plan hebben ingeleverd over de kwaliteitsafspraken, behalve Tilburg University. Uit
het rapport van de NVAO8 blijkt dat Tilburg University op alle drie de criteria niet voldoet aan de eisen
die gesteld worden om op een adequate manier de gelden uit de studievoorschotmiddelen
te besteden. Staat de Minister nog steeds achter dit negatieve advies? Zo ja, waarom
is de Minister dan van mening dat het uitkeren van deze gelden gegrond is, aangezien
er niet gecontroleerd kan worden wat Tilburg University met dit geld gaat doen? Hoe
weten we achteraf dat dit geld daadwerkelijk besteed wordt aan het verbeteren van
de kwaliteit van het onderwijs?
Voor de vragen van de VVD over de werking van het systeem van kwaliteitsafspraken,
het uitkeren van de middelen in 2019 en 2020 zonder voorwaarden, en de verantwoording
over de kwaliteitsafspraken, verwijs ik naar de hiervoor gegeven antwoorden. In de
casus Tilburg University sta ik achter het besluit dat ik heb genomen. Deze universiteit
heeft net als andere instellingen de mogelijkheid om een plan in te dienen voor een
herstelbeoordeling. Voor alle instellingen geldt – ook met voorliggende wijziging
om de kwaliteitsbekostiging één jaar later in te voeren – nog altijd een grote financiële
consequentie indien het plan niet wordt goedgekeurd. Zoals beschreven in de nota van
toelichting bij de onderhavige amvb is ervoor gekozen om de studievoorschotmiddelen
over het jaar 2021 via de reguliere rijksbijdrage toe te kennen om instellingen in
deze crisisperiode meer financiële zekerheid te bieden, zodat zij kunnen blijven investeren
in de verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Wanneer het plan wordt
afgekeurd ontvangt een instelling de middelen in 2022, 2023 en 2024 niet. Dit gaat
alsnog om grote bedragen voor instellingen. Instellingen nemen deze tweede kans dan
ook serieus, de instellingen die een negatief besluit hebben ontvangen, hebben zich
aangemeld voor een herstelbeoordeling. In 2022 wordt ook zoals gepland beoordeeld
in hoeverre de instellingen voortgang hebben gemaakt en of zij de oploop in studievoorschotmiddelen
tussen 2023 en 2024 ontvangen.
De aan het woord zijnde leden zien dat het beeld bij de hogescholen heel anders is,
in tegenstelling tot de universiteiten. Hoe verklaart de Minister dit? Kan de Minister
toelichten hoeveel hogescholen nu in totaal niet aan de kwaliteitsafspraken voldoen?
Hoeveel hebben een afgekeurd plan? Hoeveel hebben er nog geen plan? Welke stappen
heeft de Minister richting deze laatste groep instellingen gezet om hen ook tijdig
tot een goedgekeurd plan aan te moedigen?
Uit bovenstaand overzicht blijkt dat 19 instellingen nog geen besluit hebben ontvangen
op basis waarvan de financiële middelen voor de kwaliteitsbekostiging zijn toegekend.
De NVAO is inmiddels gestart met de herstelbeoordelingen. In de communicatie is aandacht
gevraagd om de aanbevelingen van het panel ter harte te nemen. Als de Raad van Toezicht
en de medezeggenschap hebben ingestemd met het aangepaste plan, dan kunnen de stukken
bij de NVAO worden ingediend. Inmiddels zijn de eerste herstelbeoordelingen in gang
gezet. Het verschil tussen de hogescholen en de universiteiten moet nader worden bekeken.
De verwachting is dat de NVAO hierop terugkomt in de schets van het landelijk beeld
dat zij eind 2020/begin 2021 opstelt.
Acht de Minister het aannemelijk dat deze instellingen zonder COVID-19 wel tijdig
een goedgekeurd plan zouden hebben gehad? Zo ja, waarop baseert zij dit?
Ja, ik acht het aannemelijk dat instellingen dan tijdig goedgekeurde plannen hadden
gehad. Door de coronacrisis hebben instellingen hun prioriteiten moeten leggen bij
het anders organiseren van het onderwijs. Daarnaast heeft ook de NVAO haar werkwijze
anders moeten inrichten. Samen met studenten, hogescholen en universiteiten hebben
we gekozen om in 2020 niet in te boeten aan de kwaliteit van de plannen van instellingen
en de beoordeling daarvan.
Zoals het nu lijkt voldoen er maar liefst negen hogescholen niet aan de afspraken
die gaan over het adequaat besteden van de studievoorschotmiddelen. Dit betreft Hogeschool
Utrecht, Gerrit Rietveld Academie, Hogeschool Viaa, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool
Rotterdam, Hotelschool The Hague, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Breda University
of Applied Sciences en de Hogeschool van Hall Larenstein. Klopt dit, of zijn er nog
meer instellingen waar dit voor geldt?
Nog niet alle besluiten over de planbeoordelingen zijn gepubliceerd omdat de bezwaartermijnen
die op deze besluiten rusten nog niet zijn verstreken. Er kunnen dan ook nog andere
instellingen volgen die een herstelbeoordeling dienen te doorlopen. Zie ook de tabel
hierboven.
Wat betekent dit concreet voor de studenten van deze instellingen? Profiteren zij
momenteel dus nog niet van de extra gelden die vrij zijn gekomen door het invoeren
van het studievoorschot? Betekent dit eveneens dat een student aan een hogeschool
die wel een reeds goedgekeurd plan heeft dus wel kan profiteren van deze gelden, in
tegenstelling tot bijvoorbeeld een student aan de Hogeschool van Amsterdam? Hoe rechtvaardigt
de Minister dat?
Door de onderhavige amvb waarmee de jaren waarin kwaliteitsbekostiging wordt verstrekt,
worden aangepast, ontvangen alle instellingen de studievoorschotmiddelen over 2021
via de reguliere rijksbijdrage. Alle instellingen – ongeacht of hun plan reeds is
goedgekeurd – zetten deze middelen in om de kwaliteit van het hoger onderwijs verder
te verbeteren. Die verbeteringen zijn ook opgenomen in de plannen voor de kwaliteitsbekostiging.
Door deze maatregelen kunnen dus alle studenten ook in het jaar 2021 profiteren van
de studievoorschotmiddelen en kan de inzet op alle instellingen worden gecontinueerd.
De NVAO blijft de plannen aan de voorkant beoordelen en zal tussentijds de voortgang
beoordelen. Deze systematiek van de kwaliteitsafspraken verandert met onderhavige
wijziging dan ook niet.
Is de Minister het met deze leden eens dat dit ook iets zegt over de geleverde kwaliteit
uit voorgaande jaren? Welke stappen zijn in dat kader mogelijk richting de instellingen
die de door hun ontvangen middelen onvoldoende kunnen linken aan een kwaliteitsverbetering?
Ik hecht er aan om nogmaals te benadrukken dat we deze afspraken zijn aangegaan op
basis van vertrouwen in de hogescholen en universiteiten dat zij in samenspraak met
interne en externe betrokken, en met instemming van de medezeggenschap en Raad van
Toezicht, tot goede plannen komen om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren.
Met de voorgestelde wijziging wordt niet aan dit uitgangspunt getornd. De NVAO beoordeelt
de plannen en de realisatie daarvan. Instellingen verantwoorden zich jaarlijks in
hun jaarverslagen. Als blijkt dat instellingen onvoldoende plannen hebben of onvoldoende
hun plannen hebben gerealiseerd, dan heeft dit gevolgen voor de bekostiging in de
resterende jaren.
Is de Minister tevreden met het feit dat maar liefst negen hogescholen nog niet voldoen
aan de eisen?
Alle partijen verbonden aan het akkoord over de kwaliteitsafspraken hadden graag gezien
dat de plannen in één keer goed waren. Tegelijkertijd hebben we ook met elkaar afgesproken
dat een scherpe beoordeling van de plannen noodzakelijk was, gezien de omvang van
het budget en de belofte aan studenten om met de opbrengsten van het leenstelsel te
investeren in de kwaliteit van het onderwijs. De mogelijkheid tot een herstelbeoordeling
biedt ook de mogelijkheid om in alle scherpte deze beoordeling te doen, en voor instellingen
om het plan aan te passen en het advies van de NVAO daarbij ter harte te nemen.
Welke maatregelen gaat de Minister treffen om deze scholen zo snel mogelijk een goedgekeurd
plan te laten krijgen?
In principe heeft de instelling een jaar na mijn besluit de tijd om een nieuw plan
in te dienen. De beoordeling van het initiële plan geeft de instelling concrete handvatten
hiervoor. De NVAO zal in overleg met de instelling een afspraak maken voor de herstelbeoordeling.
Afhankelijk van wanneer de instellingen hun plannen kunnen indienen en de NVAO deze
kan beoordelen, zullen de herstelbeoordelingen zo veel mogelijk nog in 2020 worden
uitgevoerd.
Is de Minister het eens met deze leden dat om de druk op de ketel te houden en de
bestuurders van deze instellingen een incentive te geven om zo snel mogelijk met een goedgekeurd plan te komen, het uitkeren van
de gelden pas zou moeten plaatsvinden nadat zij over een goedgekeurd plan beschikken?
Zo nee, kan de Minister dit nader toelichten?
Nee, met deze amvb wordt beoogd om de instellingen over het jaar 2021 meer financiële
zekerheid te bieden zodat zij kunnen blijven investeren in de verdere verbetering
van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Een extra «íncentive» om te komen tot een
goedgekeurd plan is niet nodig. Wanneer instellingen bij zowel de plan- als de herstelbeoordeling
een onvoldoende resultaat behalen, is er immers al een financiële consequentie. Deze
instellingen ontvangen dan namelijk niet langer de studievoorschotmiddelen over 2022,
2023 en 2024. Instellingen die eind 2021 onvoldoende voortgang op hun voornemens hebben
gerealiseerd, ontvangen de oploop in studievoorschotmiddelen tussen 2023 en 2024 niet.
Ik constateer dat de instellingen – net als ik – de kwaliteitsafspraken serieus nemen.
Zij zijn immers ook gedreven om de kwaliteit van het hoger onderwijs verder te verbeteren.
Ook hebben we in het systeem waarborgen ingebouwd voor de betrokkenheid van de medezeggenschap
en de Raad van Toezicht. Deze horizontale dialoog geeft ook een incentive om tot goede
plannen te komen. Het gaat daarnaast voor instellingen om veel geld, dat zij vaak
al vastgelegd hebben door het doen van voorinvesteringen en investeringen met de studievoorschotmiddelen
in 2019 en 2020.
Welke waarborgen voor kwaliteit bouwt de Minister nu in?
Zoals hiervoor uiteengezet dienen de instellingen een goedgekeurd plan te hebben om
in aanmerking te komen voor de kwaliteitsbekostiging over de jaren 2022 tot en met
2024. Afhankelijk van wanneer de instelling het aangepaste plan kan indienen, streeft
de NVAO er naar om zo snel mogelijk de herstelbeoordelingen te doen. Voor 2022 is
er dan een definitief besluit over de plannen. Daarnaast wordt in 2022 getoetst of
de instelling haar voornemens in voldoende mate heeft gerealiseerd in de periode 2019
tot en met 2021. Daaraan is een financiële consequentie verbonden. Instellingen ontvangen
de oploop in studievoorschotmiddelen voor de jaren 2023 en 2024 alleen als zij in
2019 tot en met 2021 hun voornemens in voldoende mate hebben gerealiseerd.
Voornoemde leden lezen in het uitvoeringsbesluit dat de Minister stelt dat instellingen
momenteel door COVID-19 andere prioriteiten hebben, zoals het vormgeven van goed digitaal
onderwijs. De leden hebben begrip voor het feit dat ook van instellingen momenteel
veel wordt gevraagd. Is er een mogelijkheid om ook de studievoorschotmiddelen te gebruiken
om digitaal onderwijs op een goede manier vorm te geven zodat studenten het beste
onderwijs krijgen dat mogelijk is in de huidige omstandigheden, zo vragen de leden.
Onder het thema docentkwaliteit wordt onder meer de professionalisering van docenten
verstaan. Professionalisering kan bijvoorbeeld plaatsvinden op inhoudelijk terrein,
maar ook op didactisch en digitaal terrein. Ook het thema onderwijsfaciliteiten biedt
ruimte om te investeren in digitale onderwijsfaciliteiten. Ik kan me voorstellen dat
instellingen hier als gevolg van COVID-19 meer op inzetten. De instelling legt over
de inzet van de middelen en proces dat gevolgd is verantwoording af in het jaarverslag.
De medezeggenschap dient in de wijziging van de plannen meegenomen te worden.
Deze leden lezen dat de oordeelvorming van de NVAO ook digitaal zal plaatsvinden.
Is door de huidige versoepeling ook weer locatiebezoek mogelijk? Zo ja, vindt de Minister
deze reden dan momenteel nog gegrond?
Alle instellingen zijn voor de uitbraak van COVID-19 bezocht door een panel. Voor
de herstelbeoordelingen is het uitgangspunt dat de beoordeling door de NVAO digitaal
wordt uitgevoerd. Mocht de NVAO tot de conclusie komen dat er een locatiebezoek moet
plaatsvinden om tot een gedegen advies te komen, dan kan dit met inachtneming van
de richtlijnen van het RIVM plaatsvinden. Er worden dus geen concessies gedaan aan
de kwaliteit van de beoordeling.
Deze leden lezen dat momenteel voor circa 150 miljoen euro bekostiging nog onduidelijkheid
is. Stel dat de Minister voor het aankomende jaar de bekostiging alsnog via de reguliere
bekostiging uitkeert, ook aan de instellingen die momenteel nog geen goedgekeurd kwaliteitsplan
hebben, op welke manier gaat de Minister dan het jaar daarop controleren of het geld
daadwerkelijk terecht is gekomen bij het verbeteren van het onderwijs? Stel dat bijvoorbeeld
Tilburg University ook in 2021 niet voldoet aan de kwaliteitsafspraken, kan de Minister
het geld over het jaar 2021 dan terugvorderen? Zo ja, gaat de Minister dat dan ook
doen? Zo nee, waarom niet?
De studievoorschotmiddelen die over het jaar 2021 worden toegekend via de reguliere
rijksbekostiging zullen niet teruggevorderd worden als het plan van de instelling
uiteindelijk niet goedgekeurd wordt. Terugvordering van de gelden over het jaar 2021
staat namelijk haaks op het doel van deze amvb, namelijk het bieden van financiële
zekerheid over het jaar 2021 zodat instellingen kunnen blijven investeren in de kwaliteit
van het hoger onderwijs. De instellingen wiens plan niet goedgekeurd worden kunnen
geen aanspraak maken op kwaliteitsbekostiging in 2022 tot en met 2024. Daarnaast hecht
ik er aan om nogmaals te benadrukken dat de afspraken op basis van vertrouwen zijn
gemaakt en ik er het volste vertrouwen in heb dat instellingen zich uitermate inspannen
om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren.
In hoeverre krijgt een instelling ook in 2022 nog een jaar respijt voor het alsnog
goedgekeurd krijgen van een plan?
Voor 2022 zullen de planbeoordelingen en herstelbeoordelingen van alle instellingen
zijn afgerond, van respijt zal over 2022 dan ook op basis van deze amvb geen sprake
zijn.
Is de Minister het met deze leden eens dat als achteraf blijkt dat instellingen het
geld niet besteed hebben aan het verbeteren van het onderwijs, dat zij hier dan ook
helemaal geen recht op hebben en dat het geld dan dient te worden teruggevorderd?
Deze leden ontvangen graag een uitleg.
Terugvordering van de studievoorschotmiddelen maakt geen onderdeel uit van de kwaliteitsafspraken.
Er is niet gekozen voor een systeem van terugvorderen, omdat instellingen dan voorzichtiger
worden in hun bestedingen en middelen zullen reserveren om mogelijk inkomstenverlies
te kunnen dekken. Met de kwaliteitsafspraken is juist beoogd dat instellingen de middelen
werkelijk investeren in de kwaliteit van het onderwijs.
Indien het plan van een instelling niet wordt goedgekeurd ontvangen zij over de jaren
2022 tot en met 2024 geen kwaliteitsbekostiging. Wanneer een plan in 2022 onvoldoende
gerealiseerd is, ontvangt de instelling de oploop tussen 2023 en 2024 niet.
Voornoemde leden vragen op welke manier de Minister dit uitvoeringsbesluit heeft geconsulteerd
bij instellingen en de VSNU9 en VH10?
Al bij de totstandkoming van het eerste servicedocument hoger onderwijs is deze wijziging
van de kwaliteitsbekostiging afgestemd met de VH, VSNU en studentenorganisaties. De
Tweede Kamer heb ik hierover op 19 maart 2020 geïnformeerd en een afschrift toegestuurd
van het servicedocument.11 De onderhavige amvb is een uitwerking van de in het servicedocument beschreven aanpassing
van de kwaliteitsbekostiging.
Hoe kijken de instellingen met een reeds goedgekeurd plan naar dit besluit? Zijn die
instellingen niet bang dat andere instellingen het geld niet op een adequate wijze
besteden?
Er zijn geen signalen waaruit blijkt dat instellingen bang zijn dat instellingen zonder
goedgekeurd plan de studievoorschotmiddelen niet adequaat besteden.
Deze leden lezen onder kopje vier, gevolgen, dat de Minister van mening is dat met
het wijzigen van het besluit er geen ander effect verwacht wordt op de bestaande doelstellingen
van de kwaliteitsbekostiging. De leden vinden dit een vreemde constatering, omdat
er nu nogmaals geld wordt uitgekeerd aan instellingen zonder een goedgekeurd plan.
Betekent dit dat het eigenlijk niet uitmaakt of een instelling een goedgekeurd plan
heeft of niet? Aangezien er dan toch wel voldaan wordt aan de «bestaande doelstellingen»?
Het enige dat wordt gewijzigd met de onderhavige amvb is dat over jaar 2021 de studievoorschotmiddelen
worden uitgekeerd via de reguliere rijksbekostiging. De kwaliteitsbekostiging wijzigt
verder inhoudelijk niet.
Wat gebeurt er als instellingen desalniettemin niet voldoen aan de bestaande doelstellingen?
Wordt het geld dan alsnog teruggevorderd?
Verworden de kwaliteitsafspraken zo niet tot een bureaucratische exercitie zonder
gevolgen, waarvan juist de goedwillende instellingen de dupe zijn. Zouden we hen bijvoorbeeld
dan financieel juist niet meer studievoorschotmiddelen moeten uitkeren?
Deze leden onderstrepen nogmaals hun begrip voor de huidige situatie, zowel voor studenten,
instellingen als de NVAO. Toch vragen zij de Minister wat ze gaat doen als de huidige
instellingen zonder een goedgekeurd plan in 2021 alsnog niet over een goedgekeurd
plan beschikken. Is de Minister dan niet van mening dat het geld teruggevorderd moet
worden? Zo nee, kan de Minister dit uitleggen?
Zoals gezegd maakt terugvordering van de studievoorschotmiddelen geen onderdeel uit
van de kwaliteitsafspraken. Indien het plan van een instelling niet wordt goedgekeurd
ontvangt zij over de jaren 2022 tot en met 2024 geen kwaliteitsbekostiging. De betreffende
middelen worden dan naar rato verdeeld over de andere hogescholen en universiteiten.
Daarnaast wordt in 2022 beoordeeld of de instellingen tot en met 2021 voldoende voortgang
hebben laten zien op de voornemens zoals die in de plannen zijn benoemd. Is dat niet
zo, en na een herkansing van een jaar alsnog niet, ontvangt de instelling de oploop
tussen 2023 en 2024 niet. De middelen worden in dat geval via het Comeniusprogramma
ter beschikking gesteld aan docenten van de betreffende instelling, die alsnog voorstellen
in kunnen dienen op het terrein van onderwijsvernieuwing en -verbetering. Zo komen
deze middelen alsnog ten goede aan de onderwijskwaliteit van die instelling.
Op welke manier gaat zij dan de studenten van deze instellingen compenseren, aangezien
zij niet hebben kunnen profiteren van de vrijgekomen middelen door het studievoorschot,
zo vragen deze leden.
De onderhavige amvb wijzigt niets aan het systeem zoals we dat met alle partijen zijn
overeengekomen en waarover de leden van de Tweede Kamer zijn geïnformeerd. Daarbij
heb ik er vertrouwen in dat instellingen die een negatief besluit hebben, op korte
termijn met aangepaste plannen komen waarin de aanbevelingen van de NVAO zijn verwerkt.
Compensatie zoals de VVD stelt is dan ook niet aan de orde.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het besluit
tot wijziging van het uitvoeringsbesluit WHW 2008 in verband met de uitbraak van COVID-19.
Voornoemde leden kunnen het voorstel van de Minister volgen vanwege de unieke omstandigheden
waarin onderwijsinstellingen zich bevinden. Deze leden hebben geen vragen naar aanleiding
van het besluit.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit tot wijziging van
het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging
over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19. Zij waarderen de wijze
waarop docenten en medewerkers op hogescholen en universiteiten alles in het werk
stellen om het onderwijs zoveel mogelijk doorgang te laten vinden. Zij hebben dan
ook begrip om de kwaliteitsbekostiging voor 2021 toe te kennen en gebruiken deze gelegenheid
om de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Deze leden constateren dat nu er uitstel van de planbeoordeling noodzakelijk is, er
voor een deel van de instellingen weinig tijd gaat zijn tussen de planbeoordeling
en de beoordeling van de realisatie in 2022. Deze leden hechten eraan te benadrukken
dat de kwaliteitsafspraken een ander doel en andere opzet hebben dan de prestatieafspraken.
Kan de Minister toelichten wat zij met de beoordeling van de realisatie beoogt te
bereiken? Zijn er, indien dat nodig blijkt te zijn, alternatieven voor de beoordeling
van de realisatie in 2022 om die doelstellingen te bereiken?
Het doel van de realisatiebeoordeling in 2022 wijzigt niet met de voorliggende wijziging.
De NVAO beoordeelt of de instellingen eind 2021 voldoende voortgang hebben behaald
op hun plannen.
Daarbij wordt rekening gehouden met eventuele gewijzigde omstandigheden en eventuele
gewijzigde plannen, als dat door de instelling wordt beschreven. Ook wordt de evaluatie
van de medezeggenschap van de realisatie en het proces betrokken bij de oordeelsvorming.
Er zijn daarom geen alternatieven nodig voor de realisatiebeoordeling in 2022.
Voornoemde leden constateren dat aanvankelijk was afgesproken dat de NVAO in 2020
een «onafhankelijk landelijk beeld» zou opstellen van de keuzes die in de sector zijn
gemaakt en hoe het proces in de instellingen is verlopen. Deze leden vragen de Minister
op welke termijn zij verwacht een landelijk beeld aan de Kamer aan te bieden.
De NVAO is nu nog druk bezig met de herstelbeoordelingen. Afhankelijk van wanneer
de plannen door de instellingen ingediend worden, zullen die herstelbeoordelingen
zo veel mogelijk dit jaar worden afgerond. De planning is om aan het eind van 2020
een eerste beeld te hebben van wat de plannen zijn van de instellingen in het kader
van de kwaliteitsafspraken.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vernemen dat de Minister voornemens is om de gelden
uit de studievoorschotmiddelen wederom aan de reguliere rijksbijdrage toe te voegen.
Hoewel deze leden erkennen dat het COVID-19 virus processen kan vertragen, betreuren
voornoemde leden dat de Minister zich noodzakelijk ziet dit besluit te nemen. Deze
leden benadrukken dat onderwijsinstellingen de plannen voor de studievoorschotmiddelen
al gereed zouden moeten hebben en vragen of de Minister in hoofdlijnen met de Kamer
kan delen wat de oorzaken zijn van de negatieve beoordelingen door de NVAO van zeventien
instellingen.
De oorzaken van de negatieve beoordelingen verschillen. Bij veel plannen betreft het
een negatief oordeel op het derde criterium: de in de aanvraag beschreven voornemens
zijn realistisch gelet op de voorgenomen middelen en gelet op de in de aanvraag beschreven
organisatie en processen binnen de instelling. Veelal is daarbij de meerjarige concrete
uitwerking onvoldoende.
De Minister beargumenteert dit besluit mede door te stellen dat onderwijsinstellingen
geconfronteerd worden door «financiële onzekerheden». Kan de Minister deze financiële
onzekerheden met de Kamer delen en toelichten welke maatregelen de Minister neemt
om deze onzekerheden te verzachten, zo vragen deze leden.
Als gevolg van de maatregelen die zijn genomen door de uitbraak van COVID-19 krijgen
instellingen mogelijk te maken met een lagere instroom aan (internationale) studenten
waardoor er minder inkomsten worden gegenereerd. Daarnaast maken de instellingen meer
kosten doordat er extra wordt ingezet op digitaal onderwijs. Naar verwachting zullen
er ook financiële middelen nodig zijn voor noodzakelijke aanpassingen van de gebouwen
van de instellingen. Deze ontwikkelingen zorgen voor financiële onzekerheid bij de
instellingen.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit tot wijziging van
het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging
over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19. De leden hebben begrip
voor het besluit om de kwaliteitsbekostiging over het jaar 2021 toe te kennen gezien
de situatie. Zij hebben hierover nog wel twee vragen.
Nog niet alle beoordelingen van de plannen voor de kwaliteitsafspraken zijn afgerond.
Dit geeft financiële onzekerheid voor instellingen. Deze leden staan achter het besluit
om de bedragen in 2021 toe te kennen, maar zouden graag zien dat instellingen hun
kwaliteitsplan herzien in het geval deze nog niet is goedgekeurd. Tevens vinden deze
leden het belangrijk dat de medezeggenschap op correcte wijze wordt meegenomen in
het herzien van de plannen en het monitoren van de kwaliteitsgelden. Op welke wijze
gaat de Minister hiervoor zorg dragen?
Indien het plan van de instelling in eerste instantie is afgewezen, dient deze instelling
een aangepast plan in te dienen voor de herstelbeoordeling. Dit aangepaste plan wordt
net als het eerste plan afgestemd met de medezeggenschap. Een van de criteria die
de NVAO hanteert om de plannen te beoordelen, ziet expliciet op het betrekken van
interne belanghebbenden bij het opstellen van het plan. De instelling moet zorgen
voor voldoende draagvlak voor het plan binnen de instelling. De voornemens voor de
kwaliteitsverbetering, zoals die in het (aangepaste) plan worden vastgelegd, komen
dan ook tot stand in samenspraak met, onder andere, de medezeggenschap.
Voornoemde leden wijzen erop dat instellingen in de jaren 2020 en 2021 hoogstwaarschijnlijk
extra kosten zullen maken vanwege noodzakelijke aanpassingen aan de onderwijswerkelijkheid
door COVID-19, bijvoorbeeld door les te geven in kleinere groepen. De leden vragen
hoe voorkomen kan worden dat de middelen voor kwaliteitsverbeteringen in deze periode
worden gebruikt om financiële gaten te vullen die ontstaan door COVID-19.
Instellingen dienen de studievoorschotmiddelen aan te wenden voor één of meer van
de in artikel 4.29 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 vastgelegde thema’s. Eén van
die thema’s in onderwijsintensiteit, hieronder valt de mate waarin kleinschalig onderwijs
wordt gerealiseerd. Een ander thema is onderwijsfaciliteiten, waaronder ook een digitale
onderwijsomgeving valt. De NVAO beoordeelt of de plannen gerelateerd zijn aan de thema’s
en beoordeelt in 2022 of de instelling voldoende voortgang heeft laten zien op de
voornemens over de thema’s. Indien nodig kunnen de plannen – in afstemming met de
medezeggenschap – worden bijgesteld binnen de thema’s. Door de externe toets van de
NVAO wordt voorkomen dat instellingen de middelen gebruiken om financiële gaten te
vullen.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier