Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het samenwerkingsverband ten behoeve van kinderen in vreemdelingrechtelijke procedures
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2678
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 19 november 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 10 maart 2020
inzake het samenwerkingsverband ten behoeve van kinderen in vreemdelingrechtelijke
procedures (Kamerstuk 19 637, nr. 2590).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 juni 2020. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Vraag 1
Zal, in aansluiting op uw voornemen binnen het vreemdelingenrecht meer aandacht te
besteden aan het belang van het kind, in het landenbeleid voortaan nauwlettender worden
gekeken naar het risico op kindspecifieke gevaren, zoals de prevalentie van kinderarbeid,
seksuele uitbuiting, genitale verminking of rekrutering tot kindsoldaat? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 1
Mijn brief heeft betrekking op afspraken die gemaakt zijn voor samenwerking tussen
IND, DT&V en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) in zaken waarin kinderen zijn
betrokken.
Voor uitbuiting, zowel in de arbeidssfeer als seksuele uitbuiting van kinderen, bestaan
reeds beleidskaders. Daarbij maakt de bescherming tegen genitale verminking deel uit
van het toelatingskader voor asiel en zijn hierover zo nodig ook beleidsregels opgenomen
in het land gebonden asielbeleid. Het beleid en de uitvoeringspraktijk bieden derhalve
voldoende waarborgen om dergelijke risico’s te ondervangen.
Vraag 2
Gaat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) ook een rol spelen bij het adviseren
over schrijnendheid, zoals beschreven in uw brief van 29 januari 2019? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, op welke manier en welke andere organisaties zijn hiervoor in beeld geweest?
Antwoord 2
De IND beoordeelt of er aanleiding is een verblijfsvergunning te verlenen op grond
van een samenstel van omstandigheden dat een zaak schrijnend maakt. Daarbij kan door
de IND bij de beoordeling van de omstandigheden, indien daartoe aanleiding bestaat,
een deskundigenadvies worden opgevraagd, bijvoorbeeld aan de Raad voor de Kinderbescherming.
De exacte rol van de Raad voor de Kinderbescherming komt hieronder bij vragen 12 en
26 aan de orde.
Vraag 3
Hoe staat het in dit kader met uw voornemen te bezien of er voor kinderen in de leeftijd
tussen 4 en 18 jaar, die verblijven op een gezinslocatie, activiteiten aangeboden
kunnen worden waarbij taal en cultuur van het land van herkomst centraal staan? (Kamerstuk
19 637, nr. 2541)
Antwoord 3
Het voornemen heeft invulling gekregen door gedurende de maanden oktober t/m december
van 2019 een pilotproject uit te voeren op de gezinslocatie in Burgum. COA en DT&V
hebben, in samenwerking met een vrijwilligster met onderwijsbevoegdheid, les in de
Arabische taal aangeboden. Deelname aan de taalles was vrijwillig en vond uiteraard
plaats met toestemming van de ouders. Op basis van een interne evaluatie van het project
en na versoepeling van de coronamaatregelen zal worden besloten of het project wordt
voortgezet en uitgerold op andere gezinslocaties.
Vraag 4
Hoeveel vreemdelingen hebben de afgelopen vijf jaar een verblijfsvergunning gekregen
op grond van het belang van het kind?
Antwoord 4
«Het belang van het kind» is geen verblijfsdoel dat kan worden aangevraagd en als
zodanig door de IND geregistreerd kan worden. In zowel de asielprocedure als reguliere
toelatingsprocedures is wel aandacht voor het belang van het kind. Dit komt tot uitdrukking
in verschillende beleidskaders en in de wijze waarop procedures zijn ingericht waarbij
kinderen betrokken zijn. Het belang van het kind wordt daarbij nadrukkelijk betrokken
bij de belangenafweging in het licht van artikel 8 EVRM.
Vraag 5
Hoeveel vreemdelingen hebben een verblijfsvergunning gekregen op grond van het Chavez-Vilchez
arrest?
Antwoord 5
In totaal hebben 7.170 vreemdelingen op of na 10 mei 2017, de datum van het arrest,
tot en met april 2020 een verblijfsvergunning gekregen op grond van het arrest Chavez-Vilchez.
Vraag 6
Hoeveel van de vreemdelingen die op grond van het Chavez-Vilchez arrest een verblijfsvergunning
hebben gekregen verbleven illegaal in Nederland ten tijde van de aanvraag van deze
verblijfsvergunning?
Antwoord 6
Deze vraag kan niet worden beantwoord. Uit het geautomatiseerde systeem van de IND
valt niet af te leiden of de vreemdeling illegaal in Nederland verbleef op het moment
van de aanvraag.
Vraag 7
Hoeveel van de vreemdelingen die op grond van het Chavez-Vilchez arrest een verblijfsvergunning
hebben gekregen hebben eerder verblijfsprocedures doorlopen en wat is de aard en de
hoeveelheid van deze procedures?
Antwoord 7
Van de 7.160 Personen die een vergunning op grond van het arrest Chavez-Vilchez een
verblijfsvergunning hebben verkregen, hebben er 4.360 al eerder een verblijfsprocedure
doorlopen. Zij hebben in totaal 1.260 aanvragen voor asiel en 6.030 aanvragen voor
een regulier verblijfsdoel doorlopen. Omdat één vreemdeling meerdere verblijfsprocedures
kan hebben doorlopen is het aantal verblijfsprocedures groter dan het aantal personen.
Het kleine verschil tussen het aantal personen met een vergunning op grond van Chavez
(7.160) en het antwoord op vraag 5 (7.170) kan worden verklaard doordat van een aantal
personen meer dan één aanvraag is ingewilligd.
Vraag 8
Wat zijn de vijf meest voorkomende nationaliteiten van de vreemdelingen die op grond
van het Chavez-Vilchez arrest een verblijfsvergunning hebben?
Antwoord 8
In de periode 10 mei 2017 tot en met 30 april 2020 waren de vijf meest voorkomende
nationaliteiten van vreemdelingen die op grond van het arrest Chavez-Vilchez een verblijfsvergunning
hebben gekregen Marokkaans, Surinaams, Turks, Ghanees en Irakees,
Vraag 9
Hoe weet de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) of iemand minderjarig is? Hoe
wordt dit feitelijk bewezen?
Antwoord 9
Het is in eerste instantie aan de vreemdeling om de gestelde minderjarigheid met authentieke
en identificerende documenten aan te tonen. Wanneer de vreemdeling hiertoe niet in
staat is, wordt een schouw uitgevoerd door drie medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenzaken
en Identificatie Mensenhandel (AVIM) van de politie (dan wel de Kmar) en de IND. De
AVIM/Kmar en de IND schouwen onafhankelijk en gescheiden van elkaar. De uitkomst van
de schouw maakt onderdeel uit van de leeftijdsbepaling door de IND.
Als de schouw uitwijst dat er sprake is van evidente minderjarigheid, gaat de IND
in beginsel uit van de opgegeven minderjarige leeftijd. Als de schouw uitwijst dat
er sprake is van evidente meerderjarigheid, dan merkt de IND de vreemdeling aan als
meerderjarige en wordt de vreemdeling als zodanig geregistreerd.
Wanneer er na de schouw door AVIM (dan wel de Kmar) en de IND twijfel bestaat over
de gestelde minderjarigheid, wordt overige informatie onderzocht. Dat kan de Eurodac
registratie in een andere lidstaat zijn. De bestaande twijfel wordt in dat geval –
in het nadeel van de asielzoeker – weggenomen als de vreemdeling in een andere lidstaat
als meerderjarige staat geregistreerd. Als deze informatie niet beschikbaar is, kan
de IND de mogelijkheid aanbieden van een medisch leeftijdsonderzoek. Als de resultaten
van dit leeftijdsonderzoek niet eenduidig zijn, krijgt de vreemdeling het voordeel
van de twijfel en wordt de gestelde minderjarigheid van de vreemdeling gevolgd.
Vraag 10
Kunt u het genoemde handelingsprotocol, de bouwsteen en de richtlijn met de Kamer
delen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Het Handelingsprotocol waarvan de richtlijn voor het delen van deskundigeninformatie
een onderdeel is kan ik met uw Kamer delen.
Voor wat betreft de «bouwsteen» wil ik opmerken dat die term wat ongelukkig is. Het
is veeleer een (intern en dus niet openbaar) hulpmiddel waarmee handvatten worden
gegeven aan IND beslissers en die inzicht geven welke omstandigheden relevant zijn
voor het maken van een goede belangenafweging als het gaat om het belang van het kind.
Ik wil daarbij benadrukken dat er geen sprake is van een limitatieve opsomming van
alle omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling. Het is een instrument in
beweging dat onderwerp blijft van overleg binnen de vreemdelingenketen waarbij de
RvdK wordt betrokken.
Het gaat enerzijds om een hulpmiddel voor het maken van een zorgvuldige en gemotiveerde
belangenafweging tussen het belang van het kind en dat van de Staat maar tegelijkertijd
biedt de «bouwsteen» ook inzicht welke omstandigheden bij de belangenafweging zijn
meegewogen en hoe dat is gebeurd. Het belang van het kind is een primaire overweging
waaraan alleen voorbij mag worden gegaan als goed gemotiveerd wordt waarom een ander
belang prevaleert. Het uitgangspunt daarbij is wel dat de ouders primair verantwoordelijk
zijn om de belangen van hun kinderen te beschermen. Er kunnen zich echter situaties
voordoen waarin dit (tijdelijk) niet mogelijk is, of niet zonder hulp. In zo’n geval
moet de Staat hiermee in de belangenafweging rekening houden. Een en ander komt tot
uitdrukking in deze «bouwsteen».
Er is onder andere aandacht voor factoren die zien op het kind zelf zoals de leeftijd
en sociaal-emotionele ontwikkeling die met die leeftijd verband houdt maar ook voor
de cognitieve ontwikkeling van het kind. Daarnaast wordt ook gekeken naar (de situatie
van) het gezin of de opvoeders. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de kwaliteit
van de ouder-kind relatie en de aard en frequentie van het contact (met niet verzorgende
ouder).
Vraag 11
Wordt de «bouwsteen» ontwikkeld voor het motiveren van beslissingen waarmee meer inzichtelijk
wordt hoe het belang van het kind in IND-beschikkingen wordt gewogen» een uitgebreider
gemotiveerde standaardoverweging om duidelijk te maken waarom het belang van het kind
niet van doorslaggevend belang wordt geacht? Moet er ook een bouwsteen komen voor
het motiveren van het omgekeerde? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Antwoord 11
Zoals ik u al bij de beantwoording op de vorige vraag heb geïnformeerd is de bouwsteen
ontwikkeld om te gebruiken als hulpmiddel voor een zorgvuldige en gemotiveerde belangenafweging.
De motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat
daaraan geen behoefte bestaat zoals bij inwilligende beschikkingen. Dat geldt niet
voor een afwijzende beschikking. Doordat er in de afwijzende beschikking meer aandacht
wordt besteed aan het belang van het kind wordt beter inzichtelijk hoe dit is meegewogen.
Dat de bouwsteen niet als motivering wordt gebruikt bij een inwilligende beschikking
betekent dus niet dat de bouwsteen dan niet is gebruikt als hulpmiddel voor een zorgvuldige
en gemotiveerde belangenafweging die heeft geleid tot een inwilligende beschikking.
De rechter toetst vervolgens of de IND zich voldoende rekenschap heeft gegeven van
de belangen van het kind en beoordeelt of de IND in de motivering van de beschikking
op kenbare wijze het belang van het kind heeft betrokken.
Vraag 12
Is de RvdK tevreden met de gemaakte afspraken?
Antwoord 12
De afspraken zijn in goede samenwerking tussen RvdK en de vreemdelingenketen opgesteld.
De RvdK heeft er vertrouwen in dat de afspraken de samenwerking bevorderen omdat er
nu goede afspraken liggen. Dat laat onverlet dat in deze samenwerking altijd van een
zeker spanningsveld sprake zal zijn gelet op de verschillende taakopdrachten en rechtsgebieden
die verschillend zijn en andersoortige belangen centraal stellen. Ook met goede afspraken
kan het in concrete situaties soms schuren.
Vraag 13
Wordt in alle Dublinprocedures het belang van het kind, overeenkomstig de Dublinverordening,
het Handvest en het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK), vastgesteld
en voorop gesteld?
Antwoord 13
Artikel 3 van het IVRK en artikel 24 van het Handvest hebben uitdrukking gevonden
in artikel 6 van de Dublinverordening. Het belang van het kind is dus verankerd in
de Dublinverordening. Dit is verder uitgewerkt in de openbare werkinstructie 2019/8
«het belang van het kind in de Dublinprocedure». Waar het gaat om niet begeleide minderjarige
vreemdelingen, is het uitgangspunt dat het in zijn/haar belang is om herenigd te worden
met zijn gezins- of familieleden. Wat concreet in het belang van het kind moet worden
geacht, zal per individuele zaak verschillen. Dit neemt niet weg dat artikel 6, derde
lid, Dublinverordening een viertal algemene factoren heeft benoemd waarmee in ieder
geval rekening gehouden wordt. Daarnaast kunnen diverse bijzondere individuele omstandigheden
een rol spelen.
Voorafgaand aan een claimlegging op de verantwoordelijke lidstaat, wordt het belang
van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling betrokken en weergegeven in de besluitvorming.
Ook bij procedures waarin een andere lidstaat een claim voor een niet-begeleide minderjarige
op Nederland legt, wordt aandacht besteed aan het belang van de betreffende minderjarige(n).
Vraag 14
Geeft de IND bij de besluiten daarbij bijzondere aandacht aan alle aspecten die de
Dublinverordening voorschrijft ten aanzien van de vaststelling van het belang van
het kind, namelijk de mogelijkheden van gezinshereniging, het welzijn, de sociale
ontwikkeling en de veiligheid van de minderjarige als ook de standpunten van de minderjarige
zelf, rekening houdend met diens leeftijd en maturiteit zie artikel 6, derde lid,
van de Dublinverordening? Zijn op dit punt de werkinstructie en bouwstenen voor besluiten
aangepast?
Antwoord 14
Bij de beoordeling van het belang van het kind weegt de IND in ieder geval de aspecten
mee zoals benoemd in artikel 6 van de Dublinverordening. De wijze waarop dit gebeurt
is uitgewerkt en toegelicht in de openbare Werkinstructie 2019/8 «Het belang van het
kind in de Dublinprocedure».
Waar het gaat om niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, is het uitgangspunt dat
het in diens belang is om herenigd te worden met zijn gezins- of familieleden. Bij
die beoordeling wordt (naast de bepalingen in artikel 6, derde lid, Dublinverordening)
de aanwezigheid van gezins- of familieleden, de band en historie met de aanwezige
gezins- en familieleden, en de leeftijd van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling
betrokken. Als de niet-begeleide minderjarige vreemdeling eerder in een andere lidstaat
heeft verbleven, dan kunnen de verblijfsduur en die ervaringen ook worden meegewogen.
Wanneer zowel het minderjarige kind als het gezins- of familielid in Nederland is,
weegt de IND bij uitgaande claimverzoeken de visie van NIDOS over de gezins- of familieband
ook mee.
Vraag 15
Is het huidige beleid, waarbij de IND geen bijzondere aandacht aan het belang van
het kind schenkt als het kind vergezeld wordt van een ouder of beide ouders, in overeenstemming
met de Dublinverordening?
Antwoord 15
Als een minderjarige vreemdeling vergezeld wordt door zijn of haar ouders, is het
uitgangspunt dat het in beginsel in het belang van de minderjarige vreemdeling is
om bij diens ouder(s) te blijven. Dit is in overeenstemming met de Dublinverordening,
zoals ook het HvJ heeft overwogen (arrest M.A., 23-01-2019; C-661/17). Ook voor minderjarigen
die begeleid worden door (een) ouder(s) gelden overigens de rechtsnormen en waarborgen
die de Dublinverordening stelt, waaronder aandacht voor medische problemen. Indien
bijzondere omstandigheden naar voren worden gebracht, worden die dus altijd meegewogen,
ook indien de minderjarige wordt vergezeld door (een) ouder(s). Wanneer daartoe in
zeer bijzondere gevallen aanleiding bestaat, wordt afgezien van een eventuele overdracht.
Er is dan ook geen reden hiervoor de werkinstructie aan te passen.
Vraag 16
Klopt het dat het vergezeld worden door een of beide ouders niet betekent dat het
kind geen hoger belang kan hebben waar in de Dublinprocedure bijzondere aandacht aan
moet worden besteed? Wordt op dit punt de werkinstructie aangepast?
Antwoord 16
Zie het antwoord op vraag 15.
Vraag 17
Worden de standpunten van minderjarigen, met name ook onbegeleide minderjarigen, overeenkomstig
leeftijd en maturiteit altijd in de besluiten betrokken?
Antwoord 17
In het geval van een niet-begeleide minderjarige wordt naar diens standpunten gevraagd
in het aanmeldgehoor. Daarnaast wordt informatie van NIDOS betrokken bij de beoordeling.
Dit laatste geldt ook als de minderjarige om wat voor reden dan ook niet gehoord kan
of mag worden. Indien de minderjarige is meegereisd met diens ouder(s) kunnen de ouder(s)
namens de minderjarige in het aanmeldgehoor diens standpunten naar voren brengen.
Dit geldt overigens niet alleen in de Dublinprocedure, maar voor de asielprocedures
in het algemeen. Het komt voor dat (alleenstaande) minderjarigen of hun ouders bij
een asielaanvraag, naast asielgronden, omstandigheden aanvoeren die zien op de persoonlijke
ontwikkeling (van de kinderen). Zoals aangegeven in mijn brief van 15 november 2019
betrekt de IND ook deze omstandigheden in haar beschikkingen, hoewel slechts aangevoerde
asielmotieven doorslaggevend zullen zijn in de beslissing om asielrechtelijke bescherming
te verlenen.
Vraag 18
Vraagt Nederland in Dublinprocedures de andere EU-lidstaat naar de standpunten van
de betrokken minderjarigen, met name ook onbegeleide minderjarigen en de eventuele
broertjes en zusjes van onbegeleide minderjarigen, teneinde het belang van het kind
te kunnen beoordelen?
Antwoord 18
Bij een inkomend claimverzoek is het in beginsel aan de verzoekende lidstaat om te
beoordelen of overdracht in het belang van het kind is. In voorkomende gevallen vergt
het vaststellen van het belang van kind samenwerking tussen de verzoekende en de aangezochte
lidstaat. Dit kan betekenen dat de verzoekende lidstaat aan Nederland informatie vraagt,
bijvoorbeeld over de vraag of de in Nederland verblijvende gezins- of familieleden
in staat zijn voor de minderjarige te zorgen. De IND kan aanvullende informatie opvragen
bij de verzoekende lidstaat en/of de Raad voor de Kinderbescherming verzoeken een
onderzoek op te starten. In geval van een uitgaand claimverzoek houdt de IND, zoals
reeds bij voorgaande vragen toegelicht, rekening met bepalingen in artikel 6, derde
lid, Dublinverordening en aanvullende elementen, die zijn uitgewerkt in Werkinstructie
2019/8. Ook kan de IND informatieverzoeken doen aan de aangezochte lidstaat.
Vraag 19
Kunt u aangeven in welke situaties aan het belang van het kind om met beide ouders
samen te zijn minder waarde wordt gehecht dan het belang van de staat om een asielaanvraag
niet in behandeling te hoeven nemen?
Antwoord 19
De IND weegt het belang van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling af ten opzichte
van het belang van de Staat. In zijn algemeenheid kan het belang van de Staat gelegen
zijn in, onder andere, de openbare orde en nationale veiligheid, het voorkomen van
wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of van de goede
zeden, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en het economisch welzijn
van het land. Zie hiervoor ook Werkinstructie 2019/11 Richtlijnen voor de toepassing
van artikel 8 EVRM. In het kader van de toepassing van de Dublinverordening is van
belang dat Nederland zich dient te houden aan gemaakte Europese afspraken, die onder
meer tot doel hebben om secundaire migratie binnen Europa tegen te gaan. De Dublinverordening
heeft niet tot doel om gezinshereniging te bewerkstelligen; hiervoor staan andere
regelingen open. Verder kan het belang van de staat zwaarder wegen wanneer een van
de ouders is veroordeeld voor een ernstig misdrijf, hij/zij een gevaar vormt voor
de Nederlandse openbare orde of van bescherming is uitgesloten o.g.v. artikel 1F van
het Vluchtelingenverdrag. Dit vergt altijd een individuele beoordeling.
Vraag 20
Zal de IND, wanneer een kind door de toepassing van de Dublinverordening wordt gescheiden
van één van zijn/haar ouders en Nederland vraagt de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag
te nemen, in deze gevallen vaststellen wat het betekent voor het kind om van de ouder
gescheiden te worden in samenhang met de verwachte duur van die scheiding? Zo nee,
is dit in overeenstemming met artikel 6 van de Dublinverordening?
Antwoord 20
Voorop wordt gesteld dat de Dublinverordening primair is bedoeld om de verantwoordelijke
lidstaat voor het behandelen van het asielverzoek te bepalen, en niet is bedoeld voor
gezinshereniging; hiervoor staan immers andere regelingen open. In het kader van de
Dublinverordening is de duur en de onzekerheid van de scheiding dan ook geen doorslaggevend
criterium. Dat neemt niet weg dat er bijzondere omstandigheden kunnen spelen waardoor
in het kader van een beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening (onverplicht)
van de overdracht kán worden afgezien. Het Europese Hof van Justitie heeft in het
arrest M.A. (C 661/17, ECLI:EU:C:2019:53) geoordeeld dat artikel 6, lid 1, van de
Dublin III-verordening aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat die volgens de
in deze verordening neergelegde criteria niet verantwoordelijk is voor de behandeling
van een verzoek om internationale bescherming, krachtens die bepaling niet verplicht
is om rekening te houden met het belang van het kind en om dat verzoek zelf te behandelen
op grond van artikel 17, lid 1, van die verordening. In elke zaak wordt de weging
van de belangen inzichtelijk gemaakt. Die belangenafweging kan vervolgens, indien
de betrokken vreemdelingen dat wensen, aan een rechter worden voorgelegd.
Vraag 21
Kunt u aangeven, in alle gevallen dat de duur van de scheiding onzeker is en er geen
garantie is dat het gezin op korte termijn wordt herenigd, of u het belang van het
kind om samen te zijn met beide ouders vooropstelt en de verantwoordelijkheid neemt
voor de asielaanvraag?
Antwoord 21
Zie het antwoord op vraag 20.
Vraag 22
Kunt u aangeven hoe vaak Nederland de afgelopen jaren de verantwoordelijkheid voor
een asielaanvraag naar zich toe heeft getrokken om te voorkomen dat ouder en kind
gescheiden zijn en hoe vaak Nederland dit heeft afgewezen?
Antwoord 22
Gezinsherenigingsverzoeken kunnen op grond van verschillende Dublinartikelen ingediend
worden, waaronder ook de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 Dublinverordening.
Dit zou betekenen dat een groot aantal zaken individueel bekeken moeten worden om
te achterhalen of hier sprake is van een herenigingsverzoek of niet. Dit is niet haalbaar.
Vraag 23
Wordt bij de Dublinprocedures ook rekening gehouden met het belang van het ongeboren
kind en bijvoorbeeld het belang om met beide ouders samen het gezinsleven uit te kunnen
oefenen?
Antwoord 23
Voorop wordt gesteld dat de Dublinverordening primair is bedoeld om de verantwoordelijke
lidstaat voor het behandelen van het asielverzoek te bepalen, en niet is bedoeld als
instrument voor gezinshereniging. Er wordt dus in beginsel geen bijzondere aandacht
besteed aan de belangen van het ongeboren kind, tenzij de bijzondere individuele omstandigheden
van die zaak en/of toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening hiertoe aanleiding
geeft.
Vraag 24
Kunt u de genoemde «bouwsteen» voor het wegen van het belang van het kind in verblijfszaken
aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 24
Zie de beantwoording van vraag 10.
Vraag 25
Kunt u de genoemde richtlijn met kwalitatieve voorwaarden voor deskundigenrapporten
van de RvdK aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 25
Ja. Het gaat hier om afspraken over de voorwaarden waaraan rapportages van de RvdK
moeten voldoen om in het bestuursrecht te kunnen worden gebruikt.
Vraag 26
Hoe ziet u voor u dat de RvdK kan rapporteren wat een kind nodig heeft om veilig op
te groeien, zonder hierbij in te gaan op de rol van het verblijfsrecht in Nederland?
Wat is uw beweegreden om deze bureaucratische beperking aan de RvdK op te leggen?
Antwoord 26
Zoals ik in mijn brief heb aangegeven is rolvastheid een belangrijk uitgangspunt in
de samenwerking. De RvdK beoordeelt op pedagogische gronden wat voor de ontwikkeling
van het betreffende kind de noodzakelijke voorwaarden zijn.
Het is niet de taak van de RvdK te beoordelen in welk land aan die noodzakelijke voorwaarden
moet worden voldaan. De RvdK kijkt naar de gezinssituatie. Is er bijvoorbeeld sprake
van een instabiele gezinssituatie en wordt het kind in zijn ontwikkeling bedreigd
dan zal de RvdK de kinderrechter adviseren om een kinderbeschermingsmaatregel op te
leggen. Is deze maatregel overdraagbaar, dan kan deze in het land van herkomst worden
uitgevoerd en behoeft er geen verblijf in Nederland te worden verleend.
De RvdK onderzoekt de mogelijke ontwikkelingsbedreigingen van het kind. Bij kwetsbare
kinderen kan een wisseling van verblijfsplaats schadelijk zijn. De RvdK gaat niet
over terugkeer en of het kind in Nederland moet blijven, maar kan wel aangeven, dat
een wisseling van verblijfsplaats schadelijk is voor de ontwikkeling van de betreffende
minderjarige. Veranderingen op het gebied van woonplaats, zorg, hulpverlening, school,
taal etc. kunnen een grote impact hebben op het kind. Wanneer er serieuze en objectiveerbare
indicaties zijn dat deze wisseling van verblijfsplaats schadelijk is voor de betreffende
minderjarige, dan zal de RvdK dit concreet beargumenteren en daarnaast een concrete
omschrijving geven over wat nodig is voor het kind om de ontwikkelingsbedreiging op
te heffen (waardoor het de verplaatsing, indien mogelijk, wel aan zou kunnen zonder
een al te groot risico op blijvende ontwikkelingsschade).
De taakverdeling heeft alles te maken met de algemene opdracht binnen de overheid
waarvoor de RvdK is opgericht en betreft dus niet een bureaucratische beperking die
ik zou hebben opgelegd.
Vraag 27
Kunt u verduidelijken wat u bedoelt met de opmerking dat de IND de deskundigenrapportage
van de RvdK betrekt bij de besluitvorming indien dit nodig is? Is vastgelegd in welke
gevallen dit «nodig» is, of is dit discretionaire ruimte voor de IND?
Antwoord 27
De IND is verantwoordelijk voor de vreemdelingrechtelijke aanvraag. De IND beoordeelt
daarbij per geval of het nodig is om, wanneer er een rapport van de RvdK is ingebracht
door de vreemdeling, dit te betrekken bij de besluitvorming. De RvdK kan enkel op
verzoek van de IND een deskundigenrapport uitbrengen in Chavez en Dublin zaken. De
RvdK heeft daar speciale rapportageformats voor ontwikkeld. De IND vraagt in dat geval
alleen om een deskundigenrapport indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een zorgvuldige
beoordeling van voor de besluitvorming in kwestie relevante aspecten. De advisering
in die twee situaties ziet niet op de vraag of wordt voldaan aan verblijfsrechtelijke
voorwaarden.
In het geval dat er kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd gebruikt de IND het raadsrapport
(aard maatregel, duur ondertoezichtstelling, omschrijving doelen en middelen, welke
zijn opgesteld om ontwikkelingsbedreiging af te wenden) om te beoordelen of verblijf
op grond van kinderbeschermingsmaatregel verkregen kan worden. Ook kan het raadsrapport
worden gebruikt bij toetsing van andere verblijfsaanvragen bijvoorbeeld artikel 8
EVRM. De DT&V gebruikt het raadsrapport voor de toets of de benodigde middelen om
de maatregel uit te voeren aanwezig zijn in het land van herkomst.
Vraag 28
Kan de RvdK op eigen initiatief een deskundigenrapportage uitbrengen ten behoeve van
een kind in een verblijfsrechtelijke procedure? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de
IND dan verplicht deze rapportage bij haar besluitvorming te betrekken?
Antwoord 28
Nee dat kan de RvdK niet omdat de RvdK niet tot taak heeft om in verblijfsrechtelijke
procedures rapportages uit te brengen m.b.t. de vraag of een kind al dan niet gebaat
zou zijn bij verblijf in Nederland. Zoals ik al in mijn brief heb opgemerkt is wederzijds
begrip voor elkaars taak, rolvastheid in combinatie met een goede samenwerking en
het delen van kennis belangrijk om te borgen dat het belang van het kind voldoende
aandacht krijgt. Zie verder het antwoord op vragen 26 en 27 m.b.t. de rol van de RvdK.
Vraag 29
Zullen, in aansluiting op uw voornemen binnen het vreemdelingenrecht meer aandacht
te besteden aan het belang van het kind, de eisen aan de kwaliteit van opvang voor
alleenstaande minderjarigen in het land van herkomst zwaarder worden gewogen bij besluiten
om kinderen uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 29
De eisen aan de kwaliteit van de opvang van alleenstaande minderjarigen in het land
van herkomst wegen altijd al zwaar mee in een terugkeerprocedure. Terugkeer is, met
het oog op het belang van het kind, alleen mogelijk als adequate opvang beschikbaar
is voor de minderjarige. De DT&V zet hierbij primair in op hereniging met de ouders.
Opvang bij ouders of familie tot in de vierde graad wordt in principe aangemerkt als
adequaat. Als dat niet mogelijk is, is opvang in een algemene opvangvoorziening mogelijk,
indien de omstandigheden daar adequaat zijn. Hierbij beoordeelt de DT&V of in de opvangvoorziening
onderdak tot het 18e jaar mogelijk is en voedsel, hygiëne, medische voorzieningen
en kleding naar lokale maatstaven voldoende beschikbaar zijn. Indien dat niet het
geval is, vindt terugkeer niet plaats.
Vraag 30
Wat houden de «kwalitatieve voorwaarden» over deskundigenrapporten van de RvdK in?
Antwoord 30
Ingevolge artikel 3:2 Algemene Wet Bestuursrecht moet het deskundigenbericht bij totstandkoming
zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent zijn. De kwalitatieve voorwaarden
zijn een vertaling daarvan aan de hand van de vreemdelingrechtelijke jurisprudentie
over deskundigenberichten.
Vraag 31
Welke veranderingen in de werkwijze van de RvdK worden bewerkstelligd door het vaststellen
van de richtlijnen voor deskundigenrapporten van de RvdK?
Antwoord 31
De RvdK heeft de werkwijze niet veranderd, wel geeft de RvdK de medewerkers mee dat
de rapportage naast de kinderrechter ook kan worden gebruikt door de IND/ bestuursrechter
en dat dit vraagt om nadere toelichting van bepaalde begrippen en een concretere duiding.
Dit betekent dat vaktermen moeten worden uitgelegd, verzameltermen vermeden en helder
moet zijn van welke informanten/deskundigen de informatie afkomstig is.
Vraag 32
Hoe dragen de kwalitatieve voorwaarden voor deskundigenrapporten bij aan de inzichtelijkheid
van het belang van het kind in de motiveringen van IND-beschikkingen?
Antwoord 32
Zoals ik in mijn vorige beantwoording al aangaf helpen de kwalitatieve voorwaarden
de RvdK om rapporten op een zodanige wijze op te stellen dat zij ook bruikbaar zijn
voor de IND en de bestuursrechter. Het rapport van de RvdK kan inzicht bieden in de
belangen van het kind in een concreet geval. Het belang van het kind is een eerste
overweging en moet worden afgewogen tegen andere belangen. Hoe de belangenafweging
uitvalt verschilt per concreet geval. De motivering in het besluit maakt deze afweging
inzichtelijk. Een uitgebreide en heldere toelichting is hierbij essentieel en toont
dat het belang van het kind voldoende is meegewogen.
Vraag 33
Bent u bereid het Handelingsprotocol, desnoods vertrouwelijk, met de Kamer te delen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 33
Ik zal u het protocol met bijlagen1 toezenden.
Vraag 34
Hoe wordt erop toegezien dat de weging van het belang van het kind in IND-beschikkingen
adequaat wordt overgebracht aan de vreemdeling in kwestie, zoals ook door de Commissie-Van
Zwol wordt aanbevolen?
Antwoord 34
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn reactie op het rapport Onderzoekscommissie
«Langdurig verblijvende vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht» van 15 november
2019.
Vraag 35
Op welke grond zijn de contactpersonen aangewezen? Hebben zij expertise met betrekking
tot deze doelgroep?
Antwoord 35
Alle contactpersonen die zijn aangewezen binnen de verschillende organisaties hebben
expertise met de doelgroep.
Tevens wordt op frequente basis een overleg georganiseerd waar de contactpersonen
van de verschillende organisaties aanwezig zijn om ontwikkelingen en actualiteiten
met elkaar te delen. Zo wordt expertise ook geborgd en vergroot.
Vraag 36
Op welke criteria en aspecten wordt gereflecteerd in de weging van het
belang van het kind in de motivering van IND-beschikkingen? Wat houdt de «bouwsteen»
in?
Antwoord 36
Zie het antwoord op vragen 10 en 11.
Vraag 37
Welke verschillende types persoonsgegevens worden gedeeld door middel van de ontworpen
AVG-tabel?
Antwoord 37
Ik verwijs u hiervoor naar de AVG-tabel die ik met u zal delen.
Vraag 38
Met welke instanties worden de persoonsgegeven van deze vreemdelingen gedeeld?
Antwoord 38
Ook hier verwijs u naar de AVG-tabel die ik met u zal delen.
Vraag 39
Hoe wordt gereflecteerd op de psychische gezondheid van de ouders in de motivering
van de weging van het belang van het kind in IND-beschikkingen, gezien het feit dat
de Commissie van Zwol constateert dat de psychische gezondheid van de ouders cruciaal
is voor de welzijn van het kind?
Antwoord 39
Alle zaken worden op hun individuele merites gewogen en de psychische gezondheid van
de ouders is één van de aspecten die mee kunnen wegen in de belangenafweging.
Vraag 40
In hoeverre wordt de RvdK betrokken bij de fysieke uitzetting van kinderen om het
welzijn van kinderen hierbij te beschermen?
Antwoord 40
De DT&V regisseert het vertrek van vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf
in Nederland. Het uitgangspunt is dat vreemdelingen zelfstandig vertrekken. Wanneer
een vreemdeling niet meewerkt aan zijn of haar vertrek kan worden overgegaan tot een
gedwongen vertrek. De RvdK wordt hier in principe niet bij betrokken.
De RvdK wordt enkel betrokken indien er ernstige zorgen zijn over de opgroei- en opvoedsituatie
van een kind en er een zorgmelding/verzoek tot onderzoek gedaan is bij de RvdK bv
door Veilig Thuis.
Vraag 41
In hoeverre is er nog een rol weggelegd voor Stichting Nidos bij de uitvoering van
het Handelingsprotocol?
Antwoord 41
Nidos vormt geen onderdeel van de samenwerking in het Handelingsprotocol. Nidos is
een van de GI’s die bij de uitvoering van het beleidskader worden betrokken.
Vraag 42
Hoe vindt besluitvorming plaats, indien de IND, Dienst Terugkeer &Vertrek en de RvdK
het op basis van het Handelingsprotocol niet eens worden over de te nemen (vervolg)stappen?
Antwoord 42
Er wordt in multi-disciplinair verband op verschillende niveaus overeenstemming gezocht.
Vraag 43
Is bij de totstandkoming van het Handelingsprotocol oog geweest voor de aanbeveling
van de Commissie van Zwol om in te zetten op preventie van psychische en psychosociale
problemen bij kinderen? Zo ja, hoe geeft het Handelingsprotocol hier uitvoering aan?
Antwoord 43
Het Handelingsprotocol bevat procesafspraken tussen de DT&V, IND en de RvdK. Het Handelingsprotocol
gaat om die reden niet in op preventie van problematiek bij kinderen. Het is daarvoor
ook niet het geschikte kader.
Vraag 44
Hoe bevordert het Handelingsprotocol het overbrengen van een eenduidige boodschap
aan vreemdelingen, zoals de Commissie van Zwol aanbeveelt? Is hierbij specifieke aandacht
voor de communicatie jegens alleenstaande minderjarigen vreemdelingen?
Antwoord 44
Het Handelingsprotocol bevat procesbeschrijvingen waaruit blijkt in welke gevallen
en op welke momenten er samenwerking tussen de betrokken organisaties plaatsvindt.
Goed afstemmen beoogt te voorkomen dat een vreemdeling tegenstrijdige signalen zou
kunnen krijgen of menen te krijgen. Het protocol voorziet niet in afspraken die specifiek
op alleenstaande minderjarigen zien.
Vraag 45
Hoe draagt de beoogde structurele samenwerking tussen de IND en de RvdK bij aan het
meer zelfstandig horen van kinderen in asielprocedures en de informatievoorziening
daarover, zoals de Commissie van Zwol aanbeveelt en u beoogt (Kamerstuk 19 637, nr.2541)? Hoe is dit meegenomen in het Handelingsprotocol?
Antwoord 45
De structurele samenwerking staat daar los van en hierover is dan ook niets opgenomen
in het Handelingsprotocol. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 15 november 2019
heb ik aangegeven dat ik de aanbeveling van de commissie Van Zwol om kinderen zoveel
mogelijk zelfstandig te horen overneem door de informatievoorziening aan kinderen
en hun ouders over het horen van kinderen te verbeteren. De verbeterde informatievoorziening
houdt in dat gezinnen met kinderen, zowel tijdens het aanmeldgehoor als schriftelijk,
geïnformeerd worden over de mogelijkheid voor kinderen tussen de 12 en 15 om zelfstandig
te worden gehoord over hun asielmotieven.
Vraag 46
Op welke manier biedt het Handelingsprotocol handvaten voor de omgang met complexe
zaken waarbij kinderen betrokken zijn?
Antwoord 46
Het Handelingsprotocol regelt de wijze waarop de afzonderlijke organisaties samenwerken
om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk deskundigheid wordt ingezet in een complexe
zaak.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier