Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het nader verslag
35 354 Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen).
Nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
Ontvangen 18 mei 2020
Ontvangen
De regering dankt de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de
nadere schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet
op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging
van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de
scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen).
De regering reageert daarop in deze nota naar aanleiding van het nader verslag. Waar
het de leesbaarheid van deze nota ten goede komt, is er voor gekozen om bij de beantwoording
een aantal vragen samen te voegen.
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
1
2.
Brief Zeeuwse vo-schoolbesturen
2
3.
Brede scholengemeenschappen
5
4.
Scholen in krimpgebieden
6
5.
Overig
8
1. Inleiding
Zoals op 22 april jl. aan uw Kamer is gemeld, is de beoogde inwerkingtreding van het
vereenvoudigde bekostigingsmodel uitgesteld tot 1 januari 2022.1 Het is echter van onverminderd groot belang om per 1 januari 2022 een eenvoudig,
voorspelbaar en neutraal bekostigingssysteem voor het voortgezet onderwijs in te voeren.
De regering hoopt daarom zo snel mogelijk met uw Kamer over het wetsvoorstel vereenvoudiging
grondslagen bekostiging vo-scholen te spreken.
Er volgt binnenkort nog een nota van wijziging op het wetsvoorstel. Met deze nota
van wijziging worden enkele kleine redactionele en wetstechnische verbeteringen in
het wetsvoorstel aangebracht.
In het nader verslag zijn nadere vragen gesteld door de leden van de CDA-fractie,
de D66-fractie en de SGP-fractie. Voordat de regering ingaat op de gestelde vragen
informeert zij u over het voornemen om een aanpassing te doen in de regeling voor
geïsoleerde vo-scholen. Dit wordt gedaan naar aanleiding van een signaal van het Pieter
Zeeman in Zierikzee (onderdeel van Pontes SG). Het Pieter Zeeman is in de praktijk
vergelijkbaar met het Zwin College in Oostburg, maar zou in de voorgestelde regeling
een ander budget krijgen. Dit komt omdat het Pieter Zeeman een nevenvestiging is van
een grote school uit Goes (Pontes SG) en het Zwin College een zelfstandige school
is. Voor vestigingen als Pieter Zeeman gold een lager bedrag. Beide scholen zijn echter
op zichzelf staande geïsoleerde brede scholengemeenschapen, waar leerlingen op alle
niveaus in alle leerjaren hun schoolloopbaan kunnen doorlopen. De regeling voor geïsoleerde
vo-scholen zal daarom zodanig worden aangepast dat het Zwin College en Pieter Zeeman
op hetzelfde bedrag aanspraak maken. In de huidige situatie heeft dit alleen (positieve)
gevolgen voor Pieter Zeeman.
2. Brief Zeeuwse vo-schoolbesturen
De leden van de fracties van het CDA, D66 en de SGP vragen om een reactie op de brief
van de Zeeuwse vo-schoolbesturen.2 Allereerst wordt een algemene reactie gegeven op deze brief. Vervolgens wordt ingegaan
op de specifieke vragen van de leden van deze fracties, voor zover deze niet door
de algemene reactie zijn beantwoord.
In onderstaande tabel is per Zeeuws schoolbestuur het indicatieve herverdeeleffect
(HVE) weergegeven na de eerder in deze nota geschetste aanpassing in het regeling
voor geïsoleerde vo-scholen:
Bestuur
% HVE in het huidige totaalpakket
HVE totaalpakket na aanpassing regeling geïsoleerde vo-scholen
HVE € basis
Regeling geïsoleerde scholen
HVE € totaalpakket
HVE % totaalpakket
VO Zeeuws Vlaanderen
1,7%
– 655.102
1.231.356
576.254
1,7%
Pontes SG
0,8%
– 227.297
820.904
593.607
2,6%
Calvijn
– 0,4%
– 296.630
205.226
– 91.404
– 0,4%
Mondia SG
– 2,4%
– 588.356
– 588.356
– 2,4%
CSW
– 1,6%
– 262.728
– 262.728
– 1,6%
Ostrea
– 1,4%
– 194.043
– 194.043
– 1,4%
Respont
8,2%
117.610
205.226
322.836
8,2%
Totaal
0,0%
– 2.106.547
2.462.712
356.165
0,3%
Uit bovenstaande tabel blijkt het volgende:
• Vier van de zeven Zeeuwse vo-schoolbesturen hebben in de huidige gegevens een licht
negatief herverdeeleffect. Drie hebben een positief herverdeeleffect.
• De besturen met een positief herverdeeleffect zijn Respont (een school voor praktijkonderwijs),
Pontes SG en het schoolbestuur uit Zeeuws-Vlaanderen. Deze besturen komen in aanmerking
voor de regeling voor geïsoleerde vo-scholen, omdat hun scholen geïsoleerd liggen.
• In het herverdeeleffect van Pontes SG is een verbetering zichtbaar, omdat de nevenvestiging
Pieter Zeeman in Zierikzee nu in aanmerking komt voor het aanvullende bedrag voor
kleine brede scholengemeenschappen (zoals eerder is toegelicht).
• De besturen met een licht negatief herverdeeleffect hebben scholen in de grotere steden
Middelburg, Vlissingen en Goes. Omdat er in deze steden meerdere scholen zijn, komen
zij niet in aanmerking voor de regeling voor geïsoleerde vo-scholen. Mocht het voor
deze scholen lastig zijn om het negatieve herverdeeleffect te absorberen, dan zijn
er partners waarmee samengewerkt kan worden in dezelfde stad.
De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden bevestigd dat de Zeeuwse scholen
als gevolg van een opeenstapeling van effecten, te weten de vereenvoudiging van de
bekostiging, de leerlingendaling en verevening vanuit passend onderwijs, relatief
zwaar getroffen worden. Daarbij vragen deze leden of er meer gebieden zijn in Nederland
waar de vereenvoudiging van de bekostiging door een cumulatie van factoren negatieve
gevolgen heeft die niet door de regeling voor geïsoleerde vo-scholen voldoende kan
worden opgevangen.
Zoals reeds eerder aan uw Kamer is gemeld, is spreiding van de herverdeeleffecten
over de provincies gelijkmatig.3 Dat de provincie Zeeland relatief zwaar wordt getroffen blijkt niet uit de vergelijking
van de gemiddelde herverdeeleffecten tussen de provincies. De verevening vanuit het
passend onderwijs is afkomstig uit 2014 en ziet op de middelen van de samenwerkingsverbanden,
niet op de reguliere bekostiging van vo-scholen. Alle regio’s in Zeeland, met uitzondering
van Tholen, hebben te maken gehad met een positieve verevening.4 Daarnaast hebben vrijwel alle vo-scholen in Nederland te maken met leerlingendaling.
Ook in regio’s als Limburg, de Achterhoek, Drenthe en het buitengebied van Groningen
is de leerlingendaling fors. In gebieden in Nederland waar sprake is van een geïsoleerd
onderwijsaanbod, helpt de regeling voor geïsoleerde vo-scholen om de gevolgen van
de leerlingendaling op te kunnen vangen.
Verder vragen voornoemde leden of de regering er rekening mee houdt dat vanwege de
geografische omstandigheden van de provincie scholen soms hemelsbreed niet ver van
elkaar vandaag liggen, maar door de waterwegen de reistijd best lang kan zijn en het
dus van groot belang is dat er breed scholenaanbod blijft bestaan in Zeeland.
In Zeeland is er geen school die door de aanwezigheid van waterwegen ten onrechte
niet als geïsoleerd wordt bestempeld. Er zijn ook geen signalen ontvangen dat er bij
de gehanteerde hemelsbrede afstand van 8 kilometer Zeeuwse vo-scholen zijn die net
niet geïsoleerd zijn. Dit is ook logisch, want de afstanden tussen de Zeeuwse vo-scholen,
zeker buiten de steden Middelburg, Goes en Vlissingen, zijn fors. Er kan in zijn algemeenheid een verschil bestaan tussen de hemelsbrede afstand aan de ene kant en de reisafstand
en/of reistijd aan de andere kant, onder meer vanwege de beschikbaarheid van wegen,
het openbaar vervoer en waterwegen. Dit is de reden dat voor de hemelsbrede afstand
van 8 kilometer is gekozen. De commissie-Dijkgraaf adviseert een afstand van 10 kilometer.
Een hemelsbrede afstand van 10 kilometer staat echter, om bovenstaande reden, niet
gelijk aan de reisafstand tussen vestigingen. Door de hemelsbrede afstand van 8 kilometer
te hanteren, wordt dat probleem ondervangen.
Voornoemde leden vragen tot slot te reageren op de suggesties van de Zeeuwse besturen
voor het hanteren van een hogere vergoeding voor vmbo-leerlingen en/of het opnemen
van een extra/hogere vaste voet voor brede scholen. Tevens vragen deze leden of het
ook nog mogelijk is om naast deze suggesties een andere extra variabele toe te voegen
om de genoemde negatieve gevolgen in Zeeland, maar ook voor de andere brede scholengemeenschappen
in Nederland, te compenseren.
In het vereenvoudigde bekostigingsmodel is reeds sprake van een hogere vergoeding
voor vbo-bovenbouw-leerlingen ten opzichte van leerlingen die algemeen vormend onderwijs
volgen (de gehele onderbouw en de bovenbouw van mavo, havo en vwo). Zoals in de Kamerbrief
bij de aanbieding van het wetsvoorstel is toegelicht, is de verhouding tussen deze
twee leerlingbedragen vergroot, om recht te doen aan de zorgen over de bekostiging
van het beroepsgericht vmbo.5 Uit een doorrekening van alternatieve scenario’s met een nog hogere vbo-prijs bleek
dat een nog hogere vbo-prijs dan nu voorgesteld niet leidt niet tot een verbetering
van de herverdeeleffecten. Dit komt omdat als gevolg hiervan het leerlingbedrag voor
het algemeen vormend onderwijs lager wordt. Daar hebben ook brede scholengemeenschappen
last van, omdat deze scholen veel algemeen vormend onderwijs aanbieden.
De regeling voor geïsoleerde vo-scholen bevat al een aanvullend bedrag voor de laatste
brede scholengemeenschap in een regio. Het Zwin College en de nevenvestiging Pieter
Zeeman van Pontes SG komen hiervoor in aanmerking. Zoals in de nota naar aanleiding
van het verslag is toegelicht; is het huidige bekostigingsvoordeel voor brede scholengemeenschappen
ongericht en daarmee onwenselijk; 207 van de 278 brede scholengemeenschappen (dus
ongeveer driekwart) hebben geen vestigingen waarop het volledige aanbod van vbo tot
en met vwo is georganiseerd. In totaal zijn er 75 vestigingen (behorend bij de resterende
71 brede scholengemeenschappen) waarop een breed onderwijsaanbod wordt aangeboden.
De leden van de SGP-fractie vragen of het wenselijk is dat twee vergelijkbare scholen
(het Zwin College en Pieter Zeeman) een uiteenlopend budget krijgen en of de regering
wil bijdragen aan een oplossing voor dit probleem.
Zoals eerder in deze nota naar aanleiding van het nader verslag is toegelicht, worden
deze twee scholen door de voorgestelde aanpassing in de regeling voor geïsoleerde
vo-scholen nu op dezelfde manier behandeld.
Daarnaast vragen voornoemde leden naar de situatie op Walcheren, waar twee scholen
samen € 850.000 moeten bezuinigen, waarbij geen aanvullende bekostiging beschikbaar
is. Deze leden vragen tot slot of de regering deze zorgen betrekt bij de bijzondere
besprekingen die gevoerd worden met de provincie Zeeland.
In de huidige doorrekeningen hebben de twee schoolbesturen op Walcheren (Mondia SG
en CSW) bij elkaar opgeteld inderdaad een negatief herverdeeleffect van ca. € 850.000.
Bij Mondia SG gaat het om een indicatief negatief herverdeeleffect van € 588.356 (-2,4
procent) en bij CSW om een indicatief negatief herverdeeleffect van € 262.728 (-1,6
procent). De invoering van de vereenvoudiging van de bekostiging gaat gepaard met
een algemene overgangsregeling van vier jaar. Dat houdt in dat de achteruitgang in
de bekostiging in vier jaar tijd stapsgewijs wordt doorberekend. Hierdoor hebben de
twee besturen in kwestie meerdere jaren de tijd om op de nieuwe hoogte van de bekostiging
in te spelen.
De regering erkent dat de genoemde negatieve herverdeeleffecten voor deze twee besturen
ondanks de overgangsregeling een opgave zijn. Tegelijkertijd is er in de steden Middelburg
en Vlissingen geen sprake van geïsoleerd aanbod. Er zijn meerdere scholen in de nabijheid,
verspreid over meerdere vestigingen. De scholen van deze twee besturen komen daarom
niet in aanmerking voor de regeling voor geïsoleerde vo-scholen. Op Walcheren zijn
er mogelijkheden tot samenwerking, bijvoorbeeld door het samenvoegen van aanbod en
het creëren van bestuurlijke synergie. Deze samenwerking is in het kader van leerlingendaling
sowieso al van belang. Omwille van een toekomstbestendig, toegankelijk en bereikbaar
onderwijsaanbod is het soms van belang dat vestigingen en scholen worden gesloten
of samengevoegd. Iedere regio vraagt om een eigen aanpak, gedreven door lokale afwegingen
en behoeften van leerlingen en ouders. Het Zeeuwse onderwijs is een belangrijk thema
in de gesprekken die met de provincie Zeeland worden gevoerd in het kader van de Regio
Deal. Het Ministerie van OCW neemt deel aan deze gesprekken.
3. Brede scholengemeenschappen
De leden van de D66-fractie vrezen een afname van brede scholengemeenschappen en brede
brugklassen, en vragen om een toelichting op de stelling dat er geen wijzigingen in
het onderwijsaanbod worden verwacht. Ook vragen deze leden om een reactie op het argument
dat categorale scholen door het gemiddeld positieve herverdeeleffect in staat worden
gesteld een betere kwaliteit en een rijker aanbod te waarborgen, wat meer leerlingen
zal aantrekken en zal leiden tot meer categorale scholen. Zij vragen ook een reactie
op de stelling dat een neutraal model beleidsmatige gevolgen heeft en financiële prikkels
de sterkste sturingsinstrumenten zijn. De voornoemde leden geven aan dat de vereenvoudiging
van de bekostiging voorbij gaat aan de afspraken en intenties uit het regeerakkoord
om brede brugklassen te stimuleren en een regionaal dekkend aanbod te creëren. Deze
leden vragen voorts om een reactie op de stelling dat de kosten per leerling voor
een brede scholengemeenschap met een brede brugklas hoger zijn dan op een categorale
school, omdat hier vergevorderde differentiatie nodig is. Tot slot vragen voornoemde
leden om in de basisbekostiging een maatregel op te nemen om segregatie tegen te gaan,
waarbij scholen die meer dan drie schoolsoorten aanbieden op dezelfde locatie financieel
worden gesteund.
Dat er geen wijzigingen in het onderwijsaanbod worden verwacht heeft een aantal redenen.
Ten eerste is het niet zo dat categorale scholen na vereenvoudiging meer bekostiging
krijgen dan brede scholengemeenschappen. Het is ook niet zo dat een brede scholengemeenschap
extra geld krijgt als zij zich smaller gaan organiseren. Sterker: juist in de huidige
systematiek kan de ene school voor hetzelfde aantal leerlingen een hogere bekostiging
krijgen dan de andere school. In het vereenvoudigde bekostigingsmodel krijgen alle
scholen een gelijke bekostiging voor gelijke leerlingen. Met de vereenvoudiging van
de bekostiging wordt juist een gelijk speelveld tussen scholen beoogd. Ten tweede
zijn er vele andere factoren die een rol spelen bij hoe het onderwijsaanbod op scholen
wordt vormgegeven, zoals het aantal leerlingen in de regio, de onderwijsbehoefte die
zij hebben en de huisvesting die door gemeenten beschikbaar wordt gesteld. Dat is
de sterkste financiële prikkel die er is, omdat het aantal leerlingen de hoogte van
de bekostiging grotendeels bepaalt. Tot slot zijn de herverdeeleffecten van de vereenvoudiging
van de bekostiging gematigd. Ongeveer 93 procent van de scholen heeft te maken met
een positief herverdeeleffect of een negatief herverdeeleffect dat kleiner is dan
drie procent.
In het regeerakkoord is afgesproken dat scholen de opdracht krijgen om op regionaal
niveau een zo dekkend mogelijk aanbod van verschillende typen brugklassen aan te bieden.6 Sommige kinderen gedijen het beste in een brede brugklas of dakpanbrugklas, waar
de uiteindelijke selectie nog even wordt uitgesteld, maar andere leerlingen zijn meer
op hun plek in een categorale brugklas. Er wordt dan ook expliciet over gesproken
dat er iets te kiezen moet zijn en niet dat de ene soort school of soort brugklas
(financieel) gestimuleerd moet worden boven de andere. Het regeringsbeleid richt zich,
in lijn met het regeerakkoord, op het waarborgen van een regionaal toereikend aanbod
van brugklassen waar leerlingen behoefte aan hebben, zowel heterogeen als homogeen.7 Om ouders en leerlingen goed te informeren, heeft DUO een dashboard opengesteld met
informatie over het aanbod van verschillende soorten brugklassen in heel Nederland.
Op 2 april jl. is een geactualiseerd dashboard beschikbaar gekomen.8
Brede brugklassen of dakpanbrugklassen zijn daarbij niet beperkt tot brede scholengemeenschappen,
maar kunnen bij alle scholen voorkomen die meer dan één schoolsoort aanbieden. Als
we het praktijkonderwijs buiten beschouwing laten, zien we dat op bijna 90 procent
van de vo-scholen meer dan één schoolsoort wordt gegeven. Op vrijwel elke school zitten
dus leerlingen van verschillende niveaus, maar ook binnen schoolsoorten is er sprake
van verschillen. Niet iedere leerling op het vmbo leert even snel en ook binnen het
havo heeft de ene leerling meer ondersteuning nodig dan de ander. Iedere vorm van
onderwijs vraagt om goed gekwalificeerde docenten, die in de klas kunnen differentiëren.
Deze vaardigheden en de noodzaak tot tijd en ruimte voor het docententeam zijn op
iedere school nodig, niet alleen op brede scholengemeenschappen.
Zoals is toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag is het tegengaan van
segregatie een groot maatschappelijk vraagstuk, dat om een brede en lokale beleidsaanpak
vraagt.9 Scholen en gemeenten voeren jaarlijks overleg over het voorkomen van segregatie en
het bestrijden van onderwijsachterstanden. De gemeente heeft hier een bepalende rol
in, ook omdat de gemeente invloed heeft op waar welke scholen binnen de gemeentegrenzen
worden geplaatst. Grote maatschappelijke vraagstukken als het tegengaan van segregatie
overstijgen het onderwijs en kunnen niet alleen worden opgelost door een eenvoudige
financiële stimulans.
4. Scholen in krimpgebieden
De leden van de SGP-fractie vragen in het kader van de regeling voor geïsoleerde vo-scholen
hoe scholen verzekerd kunnen zijn van het recht op aanvullende bekostiging, aangezien
zij anders niet in staat zijn aan hun behoeften te voldoen. Zij vragen dit tegen de
achtergrond van zorgen bij scholen dat aanvullende bekostiging als een gunst gezien
zou kunnen worden die op termijn zou kunnen worden ingetrokken.
De regeling voor geïsoleerde vo-scholen is structureel. Mogelijk hebben de termen
basisbekostiging en aanvullende bekostiging voor verwarring gezorgd als het gaat om
het structurele karakter van deze regeling. Het onderscheid zit in het feit dat basisbekostiging
voor alle scholen geldt, terwijl aanvullende bekostiging gekoppeld is aan een specifiek
beleidsdoel, dan wel bestemd voor een specifieke groep scholen. Tegen die achtergrond
worden regelingen als bijvoorbeeld het leerplusarrangement, de regeling voor geïsoleerde
vo-scholen en de aanvullende middelen voor de zes uitzonderingsscholen10 «aanvullend» genoemd. De term «aanvullend» zegt dus niets over het structurele dan
wel tijdelijke karakter van deze middelen. Zowel de basisbekostiging als de aanvullende
bekostiging voor geïsoleerde vo-scholen is structureel. Vanzelfsprekend kunnen veranderingen
in het onderwijsaanbod wel leiden tot veranderingen in het recht op aanvullende bekostiging.
Zo kan het oprichten of opheffen van een vestiging (of het herschikken van schoolsoorten
binnen vestigingen) er toe leiden dat een vestiging juist wel of juist niet meer geïsoleerd
is.
De voornoemde leden vragen verder op welke wijze de regering bij de bekostiging voor
geïsoleerde vo-scholen rekening houdt met de richting van het onderwijs en hoe het
wetsvoorstel zich verhoudt tot de aandacht voor de laatste school van een richting
in het kader van het wetsvoorstel inzake het stichten van nieuwe scholen.
De regeling voor geïsoleerde vo-scholen vloeit voort uit het rapport van de commissie-Dijkgraaf
over leerlingendaling in het vo. In het rapport wordt gepleit voor een beschikbaarheidsbijdrage
voor scholen die te maken hebben met forse krimp en die op bepaalde afstand liggen
van de volgende school, ongeacht het aanbod.11 Er is al een stap verder gegaan door in de uitwerking van de regeling het onderwijsaanbod
mee te laten wegen: voor een vmbo-leerling is een havo/vwo-school immers geen alternatief.
Er is geen rekening gehouden met de denominatie. Het doel van de regeling is om het
laatste onderwijsaanbod in een regio structureel extra te ondersteunen, ongeacht de
denominatie van de school in kwestie. De laatste school van een richting heeft alleen
betrekking op het primair onderwijs.12
Tot slot vragen voornoemde leden in het kader van de regeling voor geïsoleerde vo-scholen
of meer problematiek in de toekomst zal leiden tot een tegenvaller op de OCW-begroting
en dat deze problemen dus niet op alle scholen worden afgewenteld.
Dat klopt. Mocht er in de toekomst sprake zijn van meer problematiek dan geraamd is,
dat zal dit leiden tot een tegenvaller op de OCW-begroting. Deze tegenvaller kan gecompenseerd
worden door meevallers elders op de OCW-begroting, mits die er zijn.
5. Overig
De leden van de D66-fractie lezen dat de huidige bekostiging ondanks de lumpsumsystematiek
een onjuiste sturende werking heeft op de besteding van de bekostiging en vragen hoe
het komt dat er nog steeds onduidelijkheid over de vrijheid van besteding bestaat
in het onderwijs.
In zowel de huidige als de vereenvoudigde bekostiging hebben scholen de vrijheid om
de bekostiging naar eigen inzicht te besteden. De regering hecht aan de vrijheid voor
scholen om de bekostiging in te zetten op basis van lokale afwegingen en behoeften
van leerlingen. Wat wordt bedoeld met een onjuiste sturende werking, is dat de huidige
bekostiging onterecht normstellend kan overkomen. Dit wordt bijvoorbeeld veroorzaakt
door het huidige onderscheid in bekostiging voor personeel en bekostiging voor exploitatie.
Binnen de personele bekostiging wordt nu ook onderscheid gemaakt in bekostiging voor
onderwijsgevend personeel, onderwijsondersteunend personeel en directie. Door de parameters
in de bekostiging te reduceren wordt de sturing van OCW op de besteding van de bekostiging
verminderd. Met de vereenvoudiging van de bekostiging beoogt de regering een impuls
te geven aan het lokale gesprek tussen schoolbesturen, schoolleiders, medezeggenschapsraden,
toezichthouders en ouders over de wijze waarop de bekostiging wordt verdeeld en waar
deze aan wordt uitgegeven.
Voornoemde leden vragen verder wat er gebeurt met de extra middelen waarvan is afgesproken
dat ze na afloop van de afspraken terugvloeien in de lumpsum, zoals de prestatiebox
en de aanvullende bekostiging van het technisch vmbo. Deze leden vragen de regering
of deze middelen worden uitgesmeerd in de basisbekostiging of dat het aanvullende
regelingen blijven. Deze leden vragen tot slot om een toelichting of al deze aanvullende
regelingen en subsidies niet ten koste gaan van het doel om de financiering te vereenvoudigen.
Voor zowel de prestatiebox als de aanvullende bekostiging voor het technisch vmbo
geldt dat zij buiten de vereenvoudiging van de bekostiging blijven. Het gaat immers
om aanvullende regelingen, waar specifieke beleidsdoelen mee worden beoogd. Het is
nu nog niet duidelijk wat met de budgetten van deze regelingen gaat gebeuren. De toekomst
van de prestatieboxmiddelen is afhankelijk van de evaluatie van het sectorakkoord.
Uitsluitsel hierover volgt dit najaar. De aanvullende bekostiging voor het technisch
vmbo wordt tot en met 2023 via een subsidie verstrekt aan de scholen. Naderhand volgt
een evaluatie en wordt bekeken hoe deze middelen structureel zullen worden ingezet.
Het doel van de vereenvoudiging van de bekostiging is om schoolbesturen en schoolleiders
in staat te stellen aan de hand van een transparant en minder beleidsmatig sturend
bekostigingssysteem onderwijsinhoudelijke keuzes te maken die kwalitatief goed onderwijs
faciliteren. Dit doel wordt ook gehaald in de situatie dat de prestatiebox en de aanvullende
bekostiging van het technisch vmbo (nog) aanvullende regelingen zijn. De vereenvoudiging
van de bekostiging ziet alleen op de basisbekostiging. Dat is het overgrote deel van
de rijksbijdragen die scholen jaarlijks ontvangen.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media