Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het sponsorconvenant 2020-2022
35 300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020
Nr. 185
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 mei 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 11 februari 2020 over het sponsorconvenant 2020–2022 (Kamerstuk
35 300 VIII, nr. 148).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 maart 2020 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 15 mei 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de PvdD-fractie
3
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het sponsorconvenant
2020–2022 en hebben hierover nog enkele vragen.
Deze leden lezen dat bij ongeveer twee vijfde van scholen die sponsoring ontvangen
niet altijd de medezeggenschapsraad bij het sponsorbeleid wordt geraadpleegd, terwijl
ze wel instemmingsrecht hebben. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat dit voortaan
wel gebeurt?
In hoeverre zijn er bij het convenant restricties opgelegd op sponsoring uit onvrije
landen? Ziet de Minister mogelijkheden om dit nog extra te onderschrijven in het convenant?
Heeft de Minister signalen dat er sponsoring afkomstig is uit onvrije landen? Zo ja,
welke signalen zijn dit? Zo nee, op welke manier ziet de Minister hierop toe? Welke
landen typeert de Minister als onvrij?
Voornoemde leden vragen welke mogelijkheden de Minister of de Inspectie van het Onderwijs
heeft om specifieke sponsoring tegen te houden, bijvoorbeeld sponsoring uit onvrije
landen. Deze leden lezen dat de sponsoring dient bij te dragen aan een goede toekomst
van kinderen, kan de Minister hier meer uitleg over geven? Hoe wordt er getoetst dat
er sprake is dat bepaalde sponsoring bijdraagt aan «een goede toekomst van kinderen»?
Kan de Minister sponsoring verbieden van organisaties of bedrijven die ongelijkheid
tussen jongens en meisjes nastreven, die anti-LHBT zijn, die antidemocratisch of anti-integratief
handelen, of die een samenleving prediken waar mensen niet gelijk behandeld moeten
worden? Zo ja, hoe wordt hierop toegezien? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het sponsorconvenant 2020–2022.
Zij hebben daar nog enkele vragen over.
Deze leden vragen allereerst of de Minister van mening is dat ieder bedrijf of iedere
organisatie scholen zou mogen sponsoren voor welke tegenprestatie dan ook? Kan de
Minister zijn antwoord toelichten? Kan de Minister daarnaast een overzicht geven van
de bedrijven en organisaties die actief zijn als sponsoren in het onderwijs? Kan de
Minister tevens aangeven hoeveel euro er jaarlijks als sponsorgeld het onderwijs instroomt
in totaal en uitgesplitst naar bedrijf en organisatie? Zo niet, is de Minister bereid
hier onderzoek naar te doen en de resultaten met de Kamer te delen?
De Minister geeft in zijn brief aan dat sponsering veelal kleine, incidentele bedragen
betreft. Echter uit de Evaluatie sponsorconvenant 2015–20181 blijkt dat er ook scholen zijn die meer dan 10.000 euro aan sponsorgeld ontvangen,
namelijk 13 procent van de bevraagde scholen. Kan de Minister toelichten waar scholen
dit geld voor gebruiken, wie deze hoge bedragen sponsoren en welke tegenprestaties
daarvoor gevraagd worden?
Volgens de Minister maken recente technologische ontwikkelingen het aannemelijker
dat scholen in aanraking komen met bedrijven die data via digitale hulpmiddelen in
het onderwijs zouden kunnen vergaren. Vindt de Minister dat scholen en medezeggenschapsraden
voldoende kennis hebben over digitalisering en de mogelijke gevolgen daarvan? Hebben
scholen en medezeggenschapsraden bijvoorbeeld voldoende kennis over de manier waarop
(internationale) technologiebedrijven data kunnen vergaren via digitale hulpmiddelen
in het onderwijs en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn? Is de Minister het eens met
deze leden dat al deze technologiebedrijven die in het onderwijs te vinden zijn, het
privacy convenant zouden moeten tekenen? Mede zodat scholen en medezeggenschapsraden
weten dat deze bedrijven zich aan de gemaakte afspraken zullen houden.
Voornoemde leden vragen de Minister wie overkoepelend toezicht houdt op de communicatie
richting scholen op de logische momenten en of medezeggenschapsraden dan ook apart
worden benaderd. Is het, gezien de coronacrisis, nog steeds de planning om dit voorjaar
het convenant onder de aandacht van alle scholen te brengen? Zo niet, wanneer dan?
In de toelichting van het sponsorconvenant staat dat een tegenprestatie kan bestaan
uit vermelding van de naam van de sponsor in communicatiemiddelen, maar ook het gebruik
van bepaald lesmateriaal of het verplicht uitdragen van een boodschap namens de sponsor.
Hebben signalen de Minister bereikt dat er scholen zijn die uit financiële nood sponsorgeld
hebben aangenomen in ruil voor een van deze mogelijke tegenprestaties? Heeft de Minister
zicht op hoe vaak er een tegenprestatie door de school is afgesproken, maar dat de
medezeggenschapsraad hiervan niet op de hoogte was gedurende de looptijd van het vorige
sponsorconvenant, zo vragen deze leden.
Ten slotte vragen deze leden of ik kan toezeggen dat particuliere bijlesinstituten
worden uitgezonderd van de mogelijkheid tot sponsoring van scholen, zodat zij als
tegenprestatie niet kunnen eisen dat er bijvoorbeeld reclame gemaakt wordt op scholen,
naar aanleiding van de aangenomen moties van de leden Kwint/Westerveld2 en Westerveld/Kwint3 betreffende het terugdringen van particuliere bijlesinstituten op scholen.
Inbreng van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hierover
nog enkele kritische vragen en opmerkingen.
Deze leden vragen regelmatig aandacht voor vormen van ongewenste beïnvloeding van
het onderwijs4, bijvoorbeeld door bedrijven uit de fossiele industrie en bioindustrie, maar ook
door jagers. Door kinderen al op jonge leeftijd te beïnvloeden proberen bepaalde bedrijven
of organisaties zichzelf een positief imago aan te meten, terwijl daar in de werkelijkheid
soms veel op aan te merken valt. Het instrument om hier iets tegen te doen is het
sponsorconvenant. Het sponsorconvenant 2020–2022 heeft een reeks goede uitganspunten.
Zo mag de betreffende samenwerking de ontwikkeling van kinderen niet schaden en mag
de onderwijsinhoud niet worden beïnvloed. Deze leden ondersteunen dergelijke uitgangspunten,
maar wijzen er op dat het sponsorconvenant ook de nodige beperkingen bevat, waardoor
een deel van deze uitgangspunten in de praktijk in de knel kunnen komen. Die beperkingen
beginnen bij de keuze voor een convenant als instrument. «Bedrijven met kwade intenties»
trekken zich er tot nu toe weinig van aan. Bekende voorbeelden zijn Shell5, veevoergigant De Heus6 en de Jagersvereniging7 die allen het onderwijs lastigvallen met als lesmateriaal vermomde reclame voor zaken
die moreel zeer discutabel zijn en daarbij bovendien een veel rooskleurigere voorstelling
van zaken geven dan in de werkelijkheid het geval is.
Een «aanbeveling» van de Reclame Code Commissie is voor sommige bedrijven helaas geen
reden om te stoppen met het verspreiden van hun schadelijke boodschap. Neem bijvoorbeeld
Shell, dat recent werd teruggefloten vanwege hun misleidende boodschap over het fossiele
product GTL op «techniekfestival» Generation Discover8. In plaats van dat Shell haar fout erkende en een stevige rectificatie plaatste,
reageerde Shell doodleuk dat ze het fossiele product GTL de volgende keer wat beter
zal proberen uit te leggen9. Geen woord over de schadelijke effecten van het fossiele product waarvan Shell deed
alsof het een bijdrage zou leveren aan een goed milieu en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
van de VN.
Erkent de Minister dat sommige bedrijven zich niets aan wensen te trekken van vrijblijvende
afspraken? Erkent de Minister dat een convenant daarmee een relatief zwak instrument
is om bedrijven met kwade intenties af te schrikken? Zo nee, waarom niet? Wat vindt
de Minister van bedrijven die, ondanks een aanbeveling van de Reclame Code Commissie,
toch doorgaan met het verspreiden van hun misleidende boodschap? Is de Minister van
mening dat bij herhaaldelijke overtredingen de mogelijkheid zou moeten bestaan om
boetes uit te delen? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden ziet de Minister voor
het creëren of uitbreiden van deze mogelijkheid? Kan de Minister toelichten waaruit
blijkt dat het nieuwe sponsorconvenant 2020–2022 wel als gevolg zal hebben dat bedrijven
met kwade intenties afgeschrikt zullen worden?
De verantwoordelijkheid om misleidende kindermarketing te herkennen is voornamelijk
neergelegd bij de scholen. Wat gaat de Minister gaat doen om leraren, ouders, schooldirecties
en medezeggenschapsraden te helpen bij het herkennen van misleidend lesmateriaal Kan
de Minister al meer vertellen over de aangekondigde checklist? Deelt de Minister de
mening dat deze checklist ook een passsage dient te bevatten die duidelijk maakt dat
sponsoring van een bedrijf of organisatie geen boodschap zou moeten bevatten die niets
of verwaarloosbaar weinig te maken heeft met de daadwerkelijke activiteiten van het
betreffende bedrijf of organisatie om greenwashing of antireclame te voorkomen? Zo
nee, waarom niet?
Deelt de Minister de mening dat het misleidend is als er grote discrepanties bestaan
tussen het verdienmodel van het betreffende bedrijf en de inhoud van de aangeleverde
sponsoring? Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat het niet de bedoeling zou
moeten zijn dat een bepaalde vorm van misleidende kindermarketing door de ene school
wel en door de andere school niet geweerd zou worden? Hoe gaat de Minister in dat
kader voorkomen dat er grote verschillen ontstaan tussen scholen in de wijze waarop
zij omgaan met vergelijkbare vormen van kindermarketing? Hoe gaat de Minister stimuleren
dat scholen nog meer van elkaars ervaringen met ongewenste sponsoring kunnen leren?
In het stappenplan uit het sponsorconvenant 2020–2022 lijkt enige tegenstrijdigheid
te zitten.
In stap 1 staat onder andere de volgende opmerking: «Namen en logo’s in lesmateriaal
van een sponsor zijn ongewenst». In stap 2 wordt echter gesteld dat het voor de hand
ligt dat naam en logo van de sponsor worden getoond in de school of in communicatiemiddelen
van de school. Wat is hierop de zienswijze van de Minister? Kan de Minister meer toelichting
geven op donaties die in de afgelopen jaren werden gedaan door bedrijven aan scholen?
Kan de Minister voorbeelden geven van donaties die in de ogen van de Minister gewenst
en ongewenst waren? Kan de Minister toelichten hoe de controle is georganiseerd op
het mogelijk alsnog leveren van tegenprestaties, waardoor een donatie een vorm van
sponsoring wordt?
Het sponsorconvenant is momenteel nauwelijks bekend in het onderwijsveld, zo bleek
uit de recente evaluatie10. Kan de Minister uitgebreid toelichten hoe het onderwijsveld concreet geïnformeerd
zal worden over het sponsorconvenant 2020–2022? Kan de Minister al meer informatie
verschaffen over de gezamenlijke communicatiestrategie die zal worden ontwikkeld door
de ondertekenaars van het sponsorconvenant? Hoe gaat de Minister het onderwijsveld
wijzen op het algemene gevaar van als lesmateriaal vermomde kindermarketing, zeker
wanneer deze lesmaterialen zijn opgesteld door bedrijven met een verdienmodel dat
rechtstreeks in gaat tegen de belangen van kinderen, zoals bepaalde bedrijven uit
de fossiele industrie, bioindustrie en luchtvaart?
De aan het woord zijnde leden wijzen de Minister op het feit dat de klimaatcrisis
en biodiversiteitscrisis een grote impact zullen hebben op onder andere de levens
van kinderen en toekomstige generaties. Waarom wordt in het convenant niet gesproken
over sponsoring door bedrijven die nadrukkelijk hebben bijgedragen aan het veroorzaken
van de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis en nu hun markt proberen te verdedigen
door via het klaslokaal draagvlak en sympathie te creëren? Is de Minister bereid om
in kaart te brengen welke bedrijven en sectoren verdienmodellen hebben die in strijd
zijn met de belangen van kinderen? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister de mening
dat dergelijke bedrijven niets te zoeken hebben in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Kan de Minister reflecteren op bedrijven die bewust geld hebben uitgegeven aan klimaatontkenners,
met als expliciet doel om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van
de mens daarin?11 Deelt de Minister de mening dat dergelijke bedrijven niets te zoeken hebben in het
onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Misleidende sponsoring door bedrijven komt voor in allerlei vormen. Erkent de Minister
dat sponsoring een vorm is van marketing? Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister
dat sponsoring op scholen een vorm is van marketing? Zo nee, waarom niet? Wat is volgens
de Minister de definitie van «misleiding» in relatie tot lesmateriaal en sponsoring
op scholen? Erkent de Minister dat de kans op misleiding groot zou zijn als bijvoorbeeld
een fastfoodketen zoals McDonald’s voornamelijk lesmateriaal zou aanbieden over gezonde
voeding, of als een fossiel bedrijf lesmateriaal zou aanbieden over duurzame energie,
of als de bioindustrie lesmateriaal zou aanbieden over dierenwelzijn? Zo nee, waarom
niet?
De Inspectie van het Onderwijs heeft momenteel slechts een beperkte rol in het aanpakken
van ongewenste beïnvloeding door bedrijven. De Kamer nam recent echter een motie aan
van het lid Van Raan12, waarin de regering wordt verzocht om parallel aan de verkenning naar informele scholing,
te bezien of en hoe de Inspectie van het Onderwijs een toezichthoudende rol kan krijgen
op die elementen van het onderwijs die worden georganiseerd door bedrijven. Het verzet
tegen ongewenste beïnvloeding groeit! De uitvoering door de Minister van deze aangenomen
motie bleef echter ronduit ondermaats. In enkele korte alinea’s schreef de Minister
wat de Kamer al wist en bleef een serieuze verkenning van de mogelijkheden uit13. Wat gaat de Minister doen om deze motie alsnog uit te voeren? Kan de Minister toelichten
hoe de Inspectie van het Onderwijs op de hoogte wordt gehouden van ongewenste vormen
van sponsoring? Ziet de Minister aanleiding om deze informatiepositie nog verder te
verbeteren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister toelichten hoe de verschillende
klachten over sponsoring op scholen worden gemonitord? Is de Minister bereid om de
Kamer op regelmatige basis te informeren over de klachten die binnenkwamen? Zo nee,
waarom niet, zo vragen deze leden.
II. Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Reactie op de inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen hoe ik ervoor ga zorgen dat het percentage scholen
dat de medezeggenschapsraad raadpleegt bij sponsorovereenkomsten stijgt. Ik vind het
huidige percentage ook te laag. Alle scholen dienen zich aan de wet te houden en de
medezeggenschapsraad te raadplegen bij besluitvorming over sponsorovereenkomsten.
Als er signalen zijn dat dit niet gebeurt kan dit voor de Inspectie van het Onderwijs
(hierna: inspectie) aanleiding zijn om aan een bestuur vragen te stellen of onderzoek
te doen. Daarnaast zal ik samen met de convenantpartijen scholen op de verplichting
de medezeggenschapsraad te raadplegen wijzen via een gezamenlijke communicatieaanpak.
Dit zal een gecoördineerd moment, in september, zijn waarop het nieuwe sponsorconvenant
wordt «gelanceerd» onder scholen. Daarnaast komt er periodieke aandacht voor het sponsorconvenant
op momenten waarop het gesprek in scholen over sponsoring logischerwijs gevoerd wordt
ter voorbereiding van het nieuwe schooljaar. Dat doen de bij het sponsorconvenant
betrokken partijen steeds in dezelfde week met een zelfde boodschap richting scholen.
Dit wordt ondersteund door een toegankelijke factsheet en checklist die OCW ontwikkelt.
Daarnaast houden betrokken partijen contact met elkaar over logische momenten, zoals
actualiteiten, om het convenant (opnieuw) onder de aandacht te brengen. Ik zal nadat
de scholen weer open zijn en hun ritme terug hebben gevonden een factsheet en checklist
over het sponsorconvenant verspreiden waarin wordt aangegeven dat de medezeggenschapsraad
geconsulteerd moet worden bij sponsorovereenkomsten en hier instemmingsrecht op heeft.
Daarnaast vragen de leden mij of er vanuit het sponsorconvenant restricties zijn op
sponsoring uit onvrije landen en of deze eventueel uitgebreid kunnen worden. Aan het
sponsorconvenant is het criterium toegevoegd dat de bron van de sponsoring transparant
moet zijn. De aangepaste spelregels over transparantie door scholen bij sponsoring
door andere organisaties sluit goed aan bij het conceptwetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties van het Ministerie van Justitie en Veiligheid over transparantie bij donaties afkomstig
van landen buiten de EU/EER. Dit conceptwetsvoorstel ligt nu bij de Raad van State
(RvS) voor advies. Het is verder aan de medezeggenschapsraad en de verdere schoolgemeenschap
om te bepalen of het wenselijk is zich te laten sponsoren door (instanties van) andere
landen. Overigens is de bron van sponsoring in het overgrote deel van de gevallen
afkomstig van het Nederlandse mkb en komt sponsoring vanuit andere landen -al dan
niet «onvrij»- niet of vrijwel niet voor. De definitie van een «onvrij land» vind
ik overigens ingewikkeld. Een mogelijke definitie hiervan is onderdeel van een eventueel
wetsvoorstel, dat wellicht gaat volgen uit de informatieaanvraag van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die onlangs aan de RvS is gesteld om ongewenste
financiering uit onvrije landen te voorkomen. Er hebben mij vooralsnog geen signalen
bereikt van sponsoring van scholen door onvrije landen.
Verder vragen de leden mij wat de mogelijkheden van de inspectie zijn om bepaalde
vormen van sponsoring, bijvoorbeeld uit onvrije landen, tegen te houden. De inspectie
ziet toe op de naleving van de wettelijke bepalingen omtrent sponsoring. Elke sponsorovereenkomst
moet tot stand zijn gekomen met instemming van de medezeggenschapsraad en het sponsorbeleid,
waar de medezeggenschapsraad ook mee moet instemmen, moet zijn opgenomen in de schoolgids
en het schoolplan. De inspectie spreekt zich niet uit over specifieke gevallen van
sponsoring. Besturen zijn verantwoordelijk voor de keuzes op het terrein van sponsoring,
en zijn hier dus ook op aanspreekbaar. Besturen kunnen het sponsorconvenant gebruiken
om een afweging te maken van de wenselijkheid van een bepaalde vorm van sponsoring.
In het sponsorconvenant is bijvoorbeeld aangegeven dat de sponsoring de ontwikkeling
van leerlingen niet mag schaden en dat de inhoud van het lesmateriaal objectief moet
zijn.
Tenslotte vragen de leden mij hoe «een goede toekomst» wordt gedefinieerd. Die afweging
vindt plaats binnen de scholen in afstemming met de medezeggenschapsraad en daarmee
de gemeenschap van de school. Het sponsorconvenant dient als een handreiking waarmee
scholen deze afweging kunnen maken. Voor afwegingen over sponsoring gerelateerd aan
voeding kunnen zij bijvoorbeeld ook gebruik maken van de informatie van het Voedingscentrum,
en voor sponsoring gerelateerd aan ict en internet van de informatie van organisaties
die scholen adviseren op het gebied van digitale vraagstukken, zoals Kennisnet. Zo
zijn er ook andere kenniscentra waar scholen gebruik van kunnen maken bij het maken
van een afweging.
Met betrekking tot de laatste vraag wil ik opmerken dat het aan de schoolgemeenschap
is om te bepalen welke vormen van sponsoring al dan niet wenselijk zijn, maar dat
sponsoring evenmin als de rest van de (inhoudelijke) activiteiten van een school niet
in strijd mag zijn met de wetten van ons land. Daarnaast mag sponsoring geen schade
berokkenen aan de fysieke of mentale ontwikkeling van kinderen en jongeren. Scholen
dienen daar in hun onderwijs altijd al rekening mee te houden, dus ook als het gaat
om sponsoring.
Reactie op de inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen of ik van mening ben dat elk bedrijf aan sponsoring
mag doen voor welke tegenprestatie dan ook. In het sponsorconvenant is aangegeven
welke vormen van tegenprestatie niet wenselijk zijn en waar scholen verder voor zouden
moeten waken wanneer ze een sponsorovereenkomst aangaan. Tegenprestaties mogen hoe
dan ook niet in strijd zijn met wettelijke bepalingen. Het is uiteindelijk aan het
bevoegd gezag van de school in samenspraak met de medezeggenschapsraad om hier een
goede afweging in te maken. De inspectie ziet er op toe dat de medezeggenschapsraad
wordt geconsulteerd en dat het sponsorbeleid transparant is (o.a. voor ouders) door
vermelding ervan in de schoolgids en het schoolplan.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie om een overzicht van sponsorende bedrijven
en de bedragen die zij uitgeven aan sponsoring. Deze informatie heb ik niet. Wel is
mij op basis van de evaluatie van het vorige convenant bekend dat sponsoring voor
het grootste deel afkomstig is van bedrijven (65%), veelal actief in het mkb. Ik acht
een nader onderzoek onwenselijk en onnodig. Dit zou leiden tot een grote administratieve last voor
scholen en een overladenheid aan informatie dat weinig extra inzicht zou bieden ten
opzichte van wat nu al op basis de evaluatie bekend is. Scholen moeten volgens de
wet transparant zijn over sponsoring door vermelding van het sponsorbeleid in het
schoolplan en de schoolgids. Het sponsorconvenant geeft daarbij als richtlijn aan
dat er ook inzicht moet zijn in de bron van de sponsoring. De informatie is dus openbaar.
Als ouders, leerlingen of leraren op basis daarvan de conclusie trekken dat er sprake
is van onwenselijke afspraken over sponsoring kunnen zij dit via de vertegenwoordiging
in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Daarnaast kan een klacht
worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling. Indien er sprake is van
onwenselijke sponsoring kan dit dus in eerste instantie op schoolniveau bespreekbaar
en zo nodig aangepakt worden. Mij hebben geen signalen bereikt dat deze checks and
balances onvoldoende zouden werken. Het uitgangspunt is dat de samenwerking tussen
bedrijven en organisaties en het onderwijs positief is, zolang zorgvuldigheid en transparantie
in acht worden genomen. Daarom acht ik het niet nodig hier nader onderzoek naar te
doen.
Evenals de leden van de SP-fractie vind ik het opvallend dat sommige bedragen die
in de evaluatie worden genoemd erg hoog zijn, maar ik merk hierbij opmerk dat het
in deze gevallen vaak om donaties gaat en deze vaak van meerdere bronnen komen. Bronnen
van zulke donaties zijn vaak medeoverheden zoals gemeentes en provincies.
Verder vragen de leden mij of scholen voldoende kennis hebben van de impact van technologische
ontwikkelingen. Ik herken de invloed van technische ontwikkelingen op scholen. Dit
komt ook terug in de evaluatie van het sponsorconvenant door Regioplan. Het sponsorconvenant
is hierop aangescherpt en met een toetsingskader is verduidelijkt wat mogelijke gevolgen
zijn van sponsoring door bedrijven die opereren in het digitale domein. Verder kunnen
scholen die van mening zijn dat ze onvoldoende kennis hebben op dit gebied gebruik
maken van de ondersteuning van Kennisnet. Ik moedig partijen die digitale leermiddelen
aanbieden in de onderwijssector aan om zich aan te melden als deelnemer aan het privacyconvenant.
Tevens vragen de leden mij wie toezicht houdt op de communicatie over het sponsorconvenant
richting scholen en wanneer de communicatie, gezien de coronacrisis, opgestart zal
worden. Het Ministerie van OCW coördineert de communicatie richting scholen ten aanzien
van het sponsorconvenant. Via de vakbonden, LAKS en Ouders en Onderwijs worden ook
specifiek leden van medezeggenschapsraden benaderd. Gezien de coronacrisis is het
niet aannemelijk dat scholen en mr-leden op dit moment aan de slag gaan met het sponsorconvenant.
De communicatie over het sponsorconvenant zal daarom kort na de zomervakantie gestart
worden.
De leden vragen mij of er scholen zijn die sponsoring uit financiële nood hebben aangenomen.
Zulke signalen hebben mij niet bereikt. In het sponsorconvenant is opgenomen dat het
voortbestaan van de school niet afhankelijk mag zijn van sponsormiddelen en dat de
inhoud van het lesmateriaal objectief moet zijn (artikel 5 convenant).
Wat de relatie tussen sponsoring en de medezeggenschapsraad betreft kan ik melden
dat uit de evaluatie van het sponsorconvenant (Regioplan, 2019) blijkt dat 40% van
de scholen die sponsoring ontvangen het voorstel voor die sponsoring heeft voorgelegd
aan de medezeggenschapsraad. De overige 60% heeft dit niet gedaan of weet niet of
het is gebeurd. Het is mijn streven om via communicatie en signaalgestuurd toezicht
te zorgen dat alle scholen voorstellen tot sponsoring altijd voorleggen aan de medezeggenschapsraad.
Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie of bijlesinstituten uitgezonderd kunnen
worden van de mogelijkheid tot sponsoring. Dit is niet het geval op basis van dit
convenant. Het uitgangspunt van de huidige wetgeving over sponsoring en het convenant
is dat het aan scholen en de medezeggenschapsraad is om de wenselijkheid van bepaalde
vormen van sponsoring te bepalen, zolang dit besluit maar zorgvuldig en transparant
wordt genomen. Dat geldt voor alle mogelijke bronnen van sponsoring, dus ook van particuliere
bijlesinstituten.
Reactie op de inbreng van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie vragen mij of het sponsorconvenant niet te vrijblijvend
is om bepaalde bedrijven af te schrikken en hoe ervoor gezorgd kan worden dat het
sponsorconvenant bedrijven wel afschrikt. De intentie van het convenant is echter
niet om bedrijven af te schrikken, maar om de school en de schoolgemeenschap in positie
te brengen om een eigen, zorgvuldige, afweging te maken en een beslissing te nemen.
Via het sponsorconvenant hebben scholen een afwegingskader en worden de rollen en
verantwoordelijkheden verduidelijkt. Het convenant stelt als richtlijn (artikel 3)
dat «er geen schade mag worden berokkend aan de geestelijke of lichamelijke gesteldheid
en ontwikkeling van leerlingen». Dit houdt ook in dat scholen in de samenwerking met
de sponsor een gezonde leefstijl bevorderen en dat de samenwerking bijdraagt aan de
toekomst van de kinderen. Daarbij wordt in het sponsorconvenant bijvoorbeeld ook verwezen
naar de «Global goals». Scholen kunnen dankzij het sponsorconvenant hun verantwoordelijkheid
op het gebied van sponsoring nemen en zelf bepalen voor welke vormen van sponsoring
ruimte is binnen hun gemeenschap.
Daarnaast vragen de leden van de PvdD-fractie of bedrijven die een misleidende boodschap
verspreiden beboet zouden moeten worden. Alle bedrijven die adverteren op de Nederlandse
advertentiemarkt moeten zich aan de Nederlandse Reclame Code houden. De Reclame Code
Commissie (RCC) en het College van Beroep (CvB) worden binnen de reclamebranche als
gezaghebbend beschouwd, hetgeen onder meer blijkt uit het hoge percentage adverteerders
dat jaarlijks de aanbevelingen van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep
opvolgt, namelijk 96 à 97%. In geval van herhaalde of ernstige overtredingen kan de
Commissie een uitspraak verspreiden als Alert, wat betekent dat deze via een persbericht
aan een groot publiek onder de aandacht wordt gebracht. Sowieso worden alle uitspraken
in het kader van transparantie gepubliceerd in een openbare online database op de
website van de Stichting Reclame Code (SRC). Daarnaast beschikt de SRC over een zeker
machtsmiddel door een adverteerder als «non-compliant» aan te merken op haar website.
Wettelijke toezichthouders kunnen hiervan ook kennisnemen en zo nodig eigen maatregelen
treffen. Omdat de SRC een vorm van zelfregulering is, heeft de overheid geen mogelijkheid
om de bevoegdheden van de Reclame Code Commissie uit te breiden. Daar is overigens
ook geen reden toe. Uit het jaarverslag van de SRC blijkt dat 96–97% van de adverteerders
de aanbeveling opvolgt. Wel wordt onderzocht wat de effecten zouden zijn indien proactieve
opsporing mogelijk zou worden om de Nederlandse Reclame Code te kunnen handhaven.
Ik verwacht de Kamer hier voor de zomer over te kunnen informeren.
Daarnaast vragen de leden van de PvdD hoe scholen misleidende informatie kunnen herkennen.
Het is altijd aan scholen en leraren om verschillende informatiebronnen tegen elkaar
af te wegen en te bepalen welk lesmateriaal volgens hen de meeste kwaliteit biedt.
Dit doen scholen en leraren sinds jaar en dag en ik ben er daarom van overtuigd dat
zij hier ook in het kader van gesponsord materiaal toe in staat zijn. Ook leerlingen
leren in het kader van mediawijsheid om informatie op waarde te schatten en de betrouwbaarheid
ervan te beoordelen. Eventuele diversiteit tussen scholen in het gevoerde beleid ten
aanzien van het omgaan met informatie van derden is niet noodzakelijkerwijs onwenselijk,
zolang de keuzes transparant en zorgvuldig zijn en afgestemd zijn met de medezeggenschapsraad.
Het sponsorconvenant helpt hierbij door een aantal richtlijnen als uitgangspunt te
stellen. Zo is bijvoorbeeld opgenomen dat de samenwerking met de sponsor in het belang
van de ontwikkeling van de leerling moet zijn en dat scholen en sponsoren in de samenwerking
een gezonde leefstijl dienen te bevorderen (art. 3). Ik vind het niet wenselijk als
er een (grote) discrepantie bestaat tussen het verdienmodel en de boodschap van een
bedrijf. Ik zal in de eerder genoemde checklist opnemen dat het bevoegd gezag in overleg
met de medezeggenschapsraad de door een sponsor beoogde boodschap dient te beoordelen
op wenselijkheid. Ik zal de convenantpartijen vragen om goede voorbeelden op te nemen
in hun communicatie-uitingen die verduidelijken hoe scholen het beste om kunnen gaan
met (in hun ogen) onwenselijke vormen van sponsoring.
Verder vragen de leden hoe ik er tegen aan kijk dat er geen bedrijfslogo’s weergegeven
mogen worden in lesmateriaal, maar wel in communicatiematerialen van de school. Lesmateriaal
dient vrij te zijn van reclame, omdat het voor een leerling anders onduidelijk is
wat objectieve leerstof is en wat reclame. Andere vormen van reclame zijn wel toegestaan.
Bij een bedrijfsnaam op een T-shirt of een logo op een school is de sponsoring niet
direct verbonden met de lesstof en wordt het onderwijsproces niet inhoudelijk beïnvloed.
De leden vragen mij hoe ik ervoor zorg dat het voor alle betrokkenen duidelijk is
wanneer een donatie feitelijk sponsoring is. Het kernpunt hierbij is of er al dan
niet sprake is van een gevraagde tegenprestatie voor de ontvangen sponsoring. Het
huidige sponsorconvenant geeft nog duidelijker dan het vorige aan wanneer er sprake
is van een tegenprestatie. Indien als voorwaarde wordt gesteld dat de school een bepaalde
tegenprestatie levert om een donatie of sponsoring te ontvangen, is er sprake van
sponsoring. Dit is opgenomen in het toetsingskader dat is toegevoegd aan deze laatste
versie van het convenant. Ook is er in de toelichting meer aandacht aan de reikwijdte
van tegenprestaties besteed, er zijn er ook enkele voorbeelden opgenomen. Ook wordt
opgemerkt dat een school zich er voorafgaand aan de ontvangst van een donatie van
dient te vergewissen dat er geen tegenprestatie als bedoeld in het sponsorconvenant
wordt verlangd en dat dit ook niet op een later moment wordt gevraagd. De betrokkenen
bij de school, zoals de medezeggenschapsraad en de schoolleider, dienen het onderscheid
op te merken aan de hand van de informatie uit het sponsorconvenant en er op toe te
zien dat het sponsorconvenant gevolgd wordt indien er sprake lijkt te zijn van een
tegenprestatie. Op de wettelijke bepalingen over sponsoring houdt de inspectie signaalgestuurd
toezicht. De leden vragen mij om toe te lichten wanneer een donatie al dan niet wenselijk
is, maar dit is een afweging die door de school gemaakt dient te worden en waarop
ik dus niet in algemene zin kan antwoorden.
Ik zal het onderwijsveld informeren over het nieuwe sponsorconvenant door een nieuwsbericht,
factsheet en checklist te verspreiden onder de scholen. Dit zal ik doen via mijn eigen
communicatiekanalen en via die van de convenantpartijen. Op dit moment wordt de laatste
hand gelegd aan de factsheet en checklist. De convenantpartijen zullen hun eigen begeleidende
nieuwsberichten schrijven. Voor de verspreiding van de informatie zullen nieuwsbrieven,
websites en sociale media worden gebruikt. Gezien de coronacrisis zal de informatie
na de zomer worden verspreid.
De leden van de PvdD-fractie vragen mij hoe ik scholen ga wijzen op de risico’s van
als sponsoring vermomde kindermarketing. Het lesmateriaal dat onderdeel is van het
reguliere lesprogramma dient objectief te zijn en vrij van reclame (art 5). Het convenant
heeft als stelregel dat er geen schade mag worden berokkend aan de geestelijke of
lichamelijke gesteldheid en ontwikkeling van leerlingen. Dit houdt ook in dat scholen
in de samenwerking met de sponsor een gezonde leefstijl14 bevorderen en dat de samenwerking bijdraagt aan de toekomst van de kinderen15. Daarnaast wordt er in het nieuwe convenant verwezen naar de duurzaamheidsdoelstelling
van de «Global Goals».
Scholen dienen keer op keer afwegingen te maken met welke samenwerking zij het belang
van de leerlingen en de school dienen. Hierop wordt in het convenant nadrukkelijk
gewezen. Daarbij wordt gerefereerd aan het belang van de toekomst voor kinderen, onder
andere vanuit het perspectief van duurzaamheid. Scholen hebben de ruimte om dit zelf
te bepalen.
Gezien het belang van samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs, die
positieve uitkomsten kan hebben, vind ik marketing op scholen in de vorm van sponsoring
niet noodzakelijkerwijs onwenselijk. Daarnaast heb ik zelf geen definitie van misleiding,
maar als scholen twijfels hebben over misleidende reclame dan kunnen ze zich wenden
tot de SRC. De SRC heeft een klachtencommissie die beoordeelt of adverteerders en
anderen die verantwoordelijk zijn voor het maken van reclame, zich aan de Reclame
Code hebben gehouden. Ik acht scholen goed in staat om dit onderscheid te maken.
Het is een zeer subjectieve en daardoor ondoenlijke exercitie om te bepalen welke
bedrijven een voor kinderen schadelijke boodschap of een schadelijk verdienmodel hebben.
Ik zal een dergelijke inventarisatie dan ook niet in gang zetten. We hebben, via de
vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen
inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dat past bij de autonomie
van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken.
Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben
om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar zijn op de gemaakte keuzes en de omgang
met leermethoden. In plaats van bedrijven, organisaties of anderen vooraf aan te spreken
op het uiten van (subjectief) onwelgevallige boodschappen, gaan de wet- en regelgeving
en dus ook het sponsorconvenant ervan uit dat scholen en leraren professionele, integere
en transparante afwegingen maken over of, en zo ja: hoe, zij van dergelijke boodschappen
gebruik maken.
Verder vragen de leden van de PvdD of ik meer kan vertellen over de uitvoering van
de motie van het lid Van Raan (PvdD) met betrekking tot inspectietoezicht op onderwijs
dat georganiseerd wordt door het bedrijfsleven. Het onderzoek naar informele scholing
waar het lid Van Raan naar verwijst, is nog niet afgerond. Wanneer het onderzoek afgerond
is en openbaar gemaakt zal zijn, zal ik bekijken of naar aanleiding van dit onderzoek
stappen gezet dienen te worden op het gebied van informele scholing georganiseerd
door het bedrijfsleven. Ik kom hier dus op terug.
Daarnaast vragen de leden van de PvdD-fractie hoe de inspectie toezicht houdt op ongewenste
vormen van sponsoring. Zoals ik al aangaf ziet de inspectie toe op de naleving van
de wettelijke bepalingen ten aanzien van sponsoring. Die houden in dat sponsorovereenkomsten
tot stand moeten komen met instemming van de medezeggenschapsraad en dat het sponsorbeleid
opgenomen is in de schoolgids en het schoolplan. Via signalen kan de inspectie op
de hoogte raken van mogelijk ongewenste vormen van sponsoring. Daarover kan de inspectie
echter geen oordelen geven. Gezien de resultaten van de evaluatie, waaruit blijkt
dat scholen zeer weinig te maken hebben met incidenten rondom sponsoring, zie ik geen
reden om de informatiemogelijkheden van de inspectie uit te breiden, om de klachten
in het onderwijsveld te monitoren of om de Kamer te informeren over de klachten die
de inspectie signaleert.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier