Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voortgangsbrief drugspreventie
24 077 Drugbeleid
Nr. 462 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 april 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief 16 december 2019 over de voortgangsbrief drugspreventie (Kamerstuk
24 077, nr. 456).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 februari 2020 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 15 april 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Staatssecretaris
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsbrief
over drugspreventie. Deze leden vinden het beschermen van jongeren tegen de risico’s
van drugsgebruik een taak van de overheid. Dat begint in eerste instantie bij het
voorkomen van (het eerste) drugsgebruik. Het behelst echter ook het verkleinen van
gezondheidsrisico’s bij drugsgebruik en kwalitatief goede verslavingszorg. Vanuit
die gedachte hebben deze leden een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren allereerst dat de Staatssecretaris in zijn
brief schrijft dat het vooronderzoek van de ontwikkeling van een interventie gericht
op het voorkomen van het eerste drugsgebruik in de afrondende fase zit. Genoemde leden
vragen naar de richtingen van mogelijke interventies uit het vooronderzoek. Wat is
de verdere planning van de ontwikkeling van de interventies? Wanneer verwacht de Staatssecretaris
dat deze concept interventies gereed zijn voor toepassing? Tevens vragen deze leden
wie de interventie vervolgens, op welke plekken, zal toepassen.
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de Staatssecretaris een aantal acties
heeft ondernomen om de toegang naar de verslavingszorg te verbeteren. Of die acties
tot het gewenste effect hebben geleid, is onduidelijk door een probleem met de gegevens
van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS). Zonder deze gegevens
kunnen genoemde leden niet beoordelen of het ingezette beleid de toegang tot de verslavingszorg
inderdaad heeft verbeterd. Deze leden verwachten dat de Staatssecretaris de Kamer
informeert zodra het probleem is opgelost en de Kamer daarbij direct voorziet van
een duiding van de cijfers over de afgelopen jaren, inclusief een oordeel over de
toegang tot de verslavingszorg. De Staatssecretaris geeft verder aan de campagne «Hey,
het is oké» dit jaar te willen verbreden naar middelenstoornissen. In de afgelopen
jaren was de campagne gericht op angst- en stemmingsstoornissen. De leden van de VVD-fractie
vragen of de campagne daar de beoogde effecten heeft gehad. Waarom denkt de Staatssecretaris
dat een campagne met dezelfde insteek ook voor deze doelgroep geschikt is? Genoemde
leden vragen of het onderliggende probleem hetzelfde is. Tevens vragen zij of de doelgroep
vatbaar is voor een zelfde aanpak. Of wordt de campagne aangepast aan deze nieuwe
doelgroep, waarbij, zoals de Staatssecretaris zelf aangeeft, mensen worstelen met
schuldgevoel?
Tot slot, de wetgeving omtrent het verbieden van verschillende designer drugs (NPS)
heeft enige vertraging opgelopen. Kan de Staatssecretaris de leden van de VVD-fractie
voorzien van een planning van het verdere wetgevingstraject?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsbrief van de Staatssecretaris
met betrekking tot het drugspreventiebeleid. Deze leden delen de opvatting dat het
belangrijk is om de gedachte tegen te gaan dat drugsgebruik normaal is of bij iemands
leefstijl hoort. Te veel jongeren en zwakkeren in onze samenleving zijn slachtoffer
van de Nederlandse consumptiemaatschappij waarin het aanbod van drugs groot en divers
is, en drugs relatief goedkoop en gemakkelijk verkrijgbaar zijn. De leden van de CDA-fractie
vinden het niet normaal dat drugsgebruik een breed verspreid fenomeen is geworden
en leggen zich dan ook bijvoorbeeld niet neer bij de opvatting die bij een enkeling
leeft dat jongeren zonder schuldgevoel drugs moeten kunnen gebruiken. Deze leden steunen
dan ook de inzet van deze Staatssecretaris om het gemak waarmee drugs gebruikt worden
en hoe normaal dat onder sommige groepen wordt gevonden tegen te gaan.
Juist omdat de leden van de CDA-fractie de urgentie zien van een effectieve aanpak
van (de normalisering van) drugsgebruik hebben zij nog enkele vragen bij genoemde
voortgangsbrief.
Het door de Staatssecretaris aangekondigde Platform tegengaan stijging drugsgebruik
zal in een periode van een jaar, vier keer bijeenkomen met als eindresultaat een bondige
notitie met een concreet overzicht van waar nog kansen liggen om tot betere preventie
in het drugsdomein te komen. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer dit eindresultaat
gereed is en wanneer deze met bijbehorende handelingsperspectieven naar de Kamer gezonden
wordt.
De Staatssecretaris schrijft in zijn brief dat de implementatie van de persona’s uit
het persona onderzoek voor gebruik in verschillende settings plaatsvindt gedurende
2020. De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris uitgebreider kan aangeven
wie voor welke setting de persona’s gaat gebruiken. Deze leden vragen tevens welke
inzichten uit het persona onderzoek nu al door het Trimbos-instituut worden gebruikt.
Binnen het project om tot interventies te komen gericht op het voorkomen van het eerste
gebruik van drugs is er de mogelijkheid om zes concept-interventies te ontwikkelen
en te testen met als resultaat dat er uiteindelijk één interventie wordt opgeleverd.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom er hierbij wordt toegewerkt naar slechts
één interventie, als mogelijk meerdere interventies bewezen effectief kunnen zijn,
al dan niet in verschillende situaties.
De Staatssecretaris geeft aan dat het Trimbos-instituut zich zal blijven inzetten
om gemeenten te ondersteunen bij (het ontwikkelen van) een GHB-aanpak. De leden van
de CDA-fractie vragen hoe die blijvende ondersteuning er uitziet. Waar kunnen gemeenten
op rekenen als zij ondersteuning bij het ontwikkelen van een effectieve GHB-aanpak
nodig hebben?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris het XTC-gebruik in Nederland
en de ontwikkeling daarvan in de afgelopen jaren kan afzetten tegen het XTC-gebruik
in andere West-Europese landen. Deze leden vragen daarnaast welke concrete stappen
de Staatssecretaris tegen de (verdere) normalisering van XTC-gebruik zet.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de strategische verkenning van het Trimbos-instituut
naar cocaïne uitgevoerd wordt en wanneer hier mogelijk resultaten van te verwachten
zijn.
De Staatssecretaris geeft aan dat de campagne «Hey, het is oké» in 2020 voortgezet
en verbreed wordt naar alle psychische aandoeningen. Klopt het dat de leden van de
CDA-fractie hierin mogen lezen dat verslavingsproblematiek als psychische aandoening
een (zichtbaar) onderdeel van deze campagne wordt?
De leden van de CDA-fractie vragen wat het privacy-technische probleem is waardoor
vanaf het jaar 2016 geen gegevens uit het LADIS gehaald kunnen worden.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 danken de Staatssecretaris voor zijn brief. In deze
brief geeft de Staatssecretaris aan normalisering van drugsgebruik tegen te willen
gaan. Het valt op dat in het politieke debat en in uitingen van bewindspersonen regelmatig
over de «normalisering» van drugsgebruik wordt gesproken. Genoemde leden hebben daar
nog een behoorlijk aantal vragen over.
Welke wetenschappelijke definitie van «normalisering» van drugsgebruik gebruikt de
Staatssecretaris? Een wetenschappelijke definitie kan immers meetbaar maken of er
daadwerkelijk «normalisering» optreedt.
De Staatssecretaris noemt als gevolg van die «normalisering» drugsgebruik een breed
verspreid fenomeen, dat in verschillende vormen voorkomt binnen alle lagen van de
bevolking. Wat de leden van de D66-fractie weer doet vragen naar de gehanteerde definitie.
Als met «drugsgebruik» alleen middelen worden bedoeld op lijst 1 van de Opiumwet,
geldt dat de prevalenties nog steeds heel laag liggen. Nog geen 3% van de bevolking
heeft in het laatste jaar XTC gebruikt. De prevalenties voor cocaïne en amfetamine
liggen nog lager. Als naar het «breed verspreide fenomeen» wordt gekeken, gaat het
dus per definitie om de algemene bevolking, en daar is «drugsgebruik» praktisch afwezig
getuige de lage prevalenties. Al deze prevalenties zijn bovendien stabiel sinds er
degelijke kwaliteit data beschikbaar zijn (2015): er is dus geen sprake van een stijging
(of «normalisering», als dat gedefinieerd wordt als een toename in gebruik). Verder
constateren genoemde leden dat in dit kader de zogenaamde «ooit-prevalentie» vaak
wordt aangehaald als graadmeter: als de ooit-prevalentie stijgt, zou ook het gebruik
stijgen. Dat is een verkeerde redenering, immers: de ooit-prevalentie van sporten
onder de Nederlandse bevolking is bijna 100%, terwijl toch te weinig mensen sporten.
Graag ontvangen deze leden een reactie van de Staatssecretaris hierover.
De leden van de D66-fractie vragen welke drugs precies worden bedoeld, als de Staatssecretaris
de term normalisering van drugsgebruik gebruikt. Waar zijn de cijfers die zijn verhaal
onderbouwen?
De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat geschreven wordt: «Mijn begrip van
normalisering is dat in Nederland onder verschillende lagen van de bevolking drugsgebruik
steeds normaler wordt gevonden en een geaccepteerd onderdeel vormt van iemands leefstijl».
In welke feiten en cijfers ziet de Staatssecretaris hier bewijs voor? Er is geen meetinstrument
dat elk jaar in kaart brengt hoe «normaal» iets wordt gevonden, dus er kunnen geen
trends over tijd in kaart worden gebracht. Bovendien is uit psychologisch onderzoek
al decennia bekend dat de persoonlijke indrukken van mensen, zelfs van professionals,
vaak verstoord zijn en dus niet betrouwbaar om trends over de tijd te signaleren.
Verder geven data uit losse studies geen reden om aan te nemen dat er een verandering
optreedt. Hoe heeft de Staatssecretaris deze ontwikkeling dan waargenomen? Deze leden
ontvangen hierover graag een reactie.
De leden van de D66-fractie vragen welke definitie de Staatssecretaris gebruikt bij
het woord «leefstijl». Ziet de Staatssecretaris zo’n leefstijl dan als iets stabiels?
Dat is bij middelengebruik namelijk niet van toepassing; we weten dat de meeste mensen
die in Nederland lijst-1 drugs gebruiken dat doen in het uitgaansleven, en voor veel
mensen is dat een fase die ze ook weer verlaten (door toegenomen verantwoordelijkheid
zoals door kinderen of een baan). Hoe heeft de Staatssecretaris deze ontwikkeling
dan waargenomen? Deze leden ontvangen hierover graag een reactie.
Verder zien de leden van de D66-fractie in het betoog van de Staatssecretaris twee
botsende waarden. Hoe wil de Staatssecretaris het met elkaar verenigen dat men zich
enerzijds normatief opstelt (het gebruik van drugs mag geen geaccepteerd gedrag worden),
maar dat men anderzijds wil dat mensen de weg naar hulpverlening vinden?
Is de Staatssecretaris het met de leden van de D66-fractie eens dat daarom ook opgehouden
moet worden met het steeds meer stigmatiseren van mensen die drugs gebruiken? Volgens de Nederlandse wet is bezit, productie, vervoer en verkoop illegaal. Níet
het gebruik. Laten we de openheid die er (nog) rondom drugsgebruik bestaat waarderen.
Dit voorkomt ontwijking van behandeling en hulpverlening en maakt de hulpverlening
ook beter van kwaliteit (hulpverleners die uitgaan van «eigen schuld» blijken in de
praktijk minder goede hulp te verlenen). Als gebruik in openheid, verantwoord, weloverwogen
en goed geïnformeerd gebeurt, voorkomt dat ongelukken en slachtoffers. Deze leden
ontvangen hierover graag een reactie.
De leden van de D66-fractie vragen waarom de Staatssecretaris normalisering bij voorbaat
als iets negatiefs ziet. Hoe meer het gebruik van drugs geaccepteerd is, hoe minder
stigmatisering er is, en dus hoe minder schade voor de volksgezondheid. Bij stabiele
prevalentie, zoals op dit moment, is het totaalresultaat dus per saldo positief. Hij
geeft zelf aan dat het feit dat drugsgebruik in Nederland bespreekbaar is en realistische,
evidence-based informatie wordt gegeven, een van de belangrijkste verworvenheden is van het Nederlandse
voorlichtings- en preventiebeleid. De Opiumwet is primair gericht op bescherming van
de volksgezondheid. Productie, handel en bezit van drugs zijn strafbaar, het gebruik
van drugs is bewust buiten de werkingssfeer van de Opiumwet gelaten. Deze leden ontvangen
hierover graag een reactie.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang betreffende
drugspreventie van de Staatssecretaris. Genoemde leden zijn van mening dat goede voorlichting
essentieel is om problematisch drugsgebruik te voorkomen. Deze leden zijn van mening
dat wanneer het fout gaat goede laagdrempelige verslavingszorg essentieel is. Tegelijkertijd
merken deze leden op dat er nog geen integraal beleid wordt gevoerd als het gaat om
drugspreventie. De leden van de GroenLinks-fractie hebben eerder al om een kabinetsbrede
visie gevraagd. Hoe verhouden de plannen van de Staatssecretaris zich tot het beleid
van de Minister van Justitie en Veiligheid, zo vragen genoemde leden.
Evenementenvergunning
Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat in het te voeren beleid onderzocht
wordt of burgemeesters de evenementenvergunning beter kunnen inzetten bij de bestrijding
van harddrugs. Genoemde leden hebben hier ernstige vraagtekens bij. Op welke wijze
zou de evenementenvergunning kunnen worden ingezet? Wat voor capaciteit is hiervoor
nodig om dit te handhaven? Wat voor politie-inzet is hiervoor nodig? Deze leden wijzen
de Staatssecretaris erop dat juist zorgverleners binnen de geestelijke gezondheidszorg
en de GGD GHOR ervoor pleiten om niet drugs te criminaliseren maar drugs op dergelijke
evenementen te testen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris op de hoogte is van
de voordelen van drugstests op evenementen voor zowel de volksgezondheid als de gezondheid
van de gebruiker. Tevens vragen deze leden hoe lang de totale wachttijden in de geestelijke
gezondheidszorg zijn voor mensen met een alcohol- of drugsprobleem.
Onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tenslotte waarom het onderwijs geen belangrijke
rol lijkt te hebben in het preventiebeleid van deze Staatssecretaris. Genoemde leden
zijn van mening dat in veel gevallen jongeren voor het eerst in aanraking komen met
drugs op het schoolplein en de omgeving. Juist goede voorlichting op school over de
gezondheidsrisico’s van drugs kan wat betreft deze leden een wereld van verschil maken.
Ook ontvangen deze leden signalen dat op onderwijsinstellingen – met name op mbo-instellingen
en hogescholen – docenten en decanen niet altijd in staat zijn bij studenten problematisch
drugsgebruik te signaleren om hen vervolgens juist advies te geven. Zou dit niet veel
beter onder de aandacht gebracht moeten worden, zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsbrief
over drugspreventie. Deze leden hebben alvast onderstaande opmerkingen en vragen.
Wetenschappelijke onderbouwing normalisering
De leden van de SP-fractie lezen op pagina 2 van de brief dat in «de normaliseringsthese
uit de jaren »90 zou onder jongeren drugsgebruik de regel worden, en niet-gebruik
de uitzondering. Met andere woorden, normalisering zou leiden tot meer gebruik. Critici
vragen zich echter af of normalisering ook daadwerkelijk leidt tot hogere gebruiksincidentie».
In de brief wordt voorts aangegeven dat een consensus over deze stelling minder relevant
wordt geacht. Genoemde leden kunnen deze gedachtenlijn weliswaar enigszins volgen,
maar zij hebben toch behoefte aan meer informatie. Kan een nadere toelichting worden
gegeven op de voorspelling die door middel van de normaliseringsthese is gedaan? Deze
leden vragen of niet-gebruik inderdaad een uitzondering is geworden? Deze leden vragen
of het niet zo is dat nog steeds een minderheid van de bevolking drugs gebruikt. Tevens
ontvangen deze leden graag een nadere reflectie op de opgenomen vraag van critici
of normalisering al dan niet leidt tot een hogere gebruikersincidentie.
De leden van de SP-fractie delen de mening dat het een belangrijke verworvenheid is
dat er ruimte is voor een gesprek over drugsgebruik op basis van betrouwbare informatie,
inclusief preventie en (verslavings)zorg. Graag ontvangen genoemde leden een nadere
toelichting op de gesprekken, voorlichting- en/of preventieprojecten die op dit moment
lopen aangaande dit specifieke thema. Bij welke doelgroepen zijn die projecten bekend
en hoeveel geld stelt de Staatssecretaris hiervoor beschikbaar vanuit de begroting
van VWS?
Voortgang preventiemaatregelen
De leden van de SP-fractie begrijpen dat het vooronderzoek van het onderzoek naar
«interventie voorkomen eerste gebruik van drugs» nu in de afrondende fase zit. Wanneer
zal het gehele onderzoek naar verwachting afgerond worden? Het onderzoek richt zich
op jongvolwassenen, aangezien het om het voorkomen van eerste gebruik gaat. Deze leden
vragen of er ook over is nagedacht om adolescenten bij het vooronderzoek te betrekken.
Aanvullende acties
De leden van de SP-fractie vragen wanneer zij naar verwachting de resultaten van de
strategische verkenning van het Trimbos-instituut naar cocaïne kunnen verwachten.
Overige onderwerpen
De leden van de SP-fractie vinden het zeer belangrijk dat er aandacht is voor taboes
en stigma’s verbonden aan verslavingsproblematiek (en/of andere psychische stoornissen).
Genoemde leden begrijpen dat dit de komende tijd één van de onderwerpen wordt van
de campagne «Hey, het is oké». Kan nader worden toegelicht hoe dit uitgewerkt wordt?
Daarnaast begrijpen deze leden dat de stichting Samen Sterk zonder Stigma door de
Staatssecretaris is gesubsidieerd. Graag ontvangen deze leden meer informatie over
de resultaten van deze stichting. Op hoeveel scholen zijn zij bijvoorbeeld actief
geweest en hoeveel mensen hebben zij weten te bereiken? Kan ook meer informatie gegeven
worden over de kwalitatieve resultaten van de inzet van de stichting?
Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie of aangegeven kan worden wat precies het
privacy-technische probleem is aangaande het LADIS. Hoe kan het dat een dergelijk
probleem invloed heeft op de beschikbaarheid van de gegevens sinds 2016 tot op heden?
Welke oplossing is gevonden voor het privacy-technische probleem?
II. Reactie van de Staatssecretaris
Antwoord op de vragen van de VVD-fractie
1.1 De leden van de VVD-fractie vragen naar de status van het vooronderzoek naar een
interventie op het voorkomen van het eerste drugsgebruik.
Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Op basis van de uitkomsten is ervoor gekozen
om één of meer interventies in concept te ontwikkelen om de volgende doelstellingen
te bereiken. Het eerste doel is om de positieve houding van jongeren ten opzichte
van niet-gebruik van ecstasy, speed of cocaïne te creëren of te versterken. Het tweede
doel is het verhogen van het vermogen om eigen keuzes te maken rondom middelengebruik.
Uit het vooronderzoek blijkt, dat uitgaande jongeren veelvuldig worden blootgesteld
aan zogenaamde «pro-drugs cues», zoals het zien van vrienden die gebruiken of het
horen van positieve ervaringen van anderen. Een mogelijke interventie is hier gericht
op het motiveren van de doelgroep om zelf na te denken over middelengebruik. Het derde
doel is het versterken van de norm dat (uitgaans)vrienden iemands keuze voor het niet-gebruik
van uitgaansdrugs respecteren.
1.2 Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wat de verdere planning van de ontwikkeling
van de interventies is.
Over de planning kan ik u melden dat 2020 in het teken staat van de ontwikkeling en
het pre-testen van de maximaal zes concepten. De eerste twee concepten worden op dit
moment uitgewerkt in concrete uitingen. De verwachting is dat bij oplevering van het
project in voorjaar 2021 tenminste één kansrijk concept is uitgewerkt. Een concept
is kansrijk als uit de pre-test blijkt dat het qua uitingsvorm en inhoud aansluit
bij de doelgroep. Daarnaast moeten er aanwijzingen zijn dat het concept bij realisatie
bijdraagt aan de hierboven genoemde doelstellingen, zonder tegengestelde effecten.
Wanneer een concept kansrijk lijkt te zijn, dan wordt het concept opgeleverd met een
plan voor realisatie en opschaling. Het daadwerkelijk ontwikkelen van de interventie
valt buiten het huidige project.
1.3 De leden van de VVD-fractie constateren dat actuele gegevens over de verslavingszorg
ontbreken, waardoor toegang tot de zorg onduidelijk is, en vragen naar de stand van
zaken rond LADIS.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetswijziging om het verwerken van persoonsgegevens
in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) weer mogelijk te maken.
De verwachting is dat daarna ook de gegevens over de jaren 2016–2019 met terugwerkende
kracht beschikbaar komen. Ik zal u vervolgens zo spoedig mogelijk informeren over
de duiding van de cijfers over de afgelopen jaren, inclusief een oordeel over de toegang
tot de verslavingszorg.
1.4 De leden van de VVD-fractie vragen of de campagne «Hey, het is oké», gericht op
angst- en stemmingsstoornissen, de beoogde effecten heeft gehad.
De evaluatie van de najaarscampagne «Hey het is oké» is nog niet afgerond. Deze evaluatie
wordt jaarlijks tegelijk met de evaluatie van alle overheidscampagnes door het Ministerie
van Algemene Zaken gedeeld op rijksoverheid.nl. De effectmeting van de voorjaarscampagne
staat al wel online op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/06/01/eindrappor….
De resultaten op de doelstellingen zijn stabiel tijdens de looptijd van de eerste
campagne over angst- en paniekklachten. Zes op de tien mensen weten dat veel Nederlanders
last hebben van angst- en paniekklachten, en acht op de tien mensen vinden het belangrijk
om hierover te praten als zij zelf last zouden hebben van deze klachten, of als dit
een naaste betreft. Het aandeel dat zichzelf in staat acht om dit daadwerkelijk te
doen ligt lager. Zeven op de tien mensen denken in staat te zijn om met een naaste
te praten als zij zelf last zouden hebben van angst- en paniekklachten. De helft denkt
in staat te zijn hierover te praten als het een naaste treft.
1.5 De leden van de VVD-fractie vragen of de genoemde campagne ook geschikt is voor
mensen met problemen rond middelengebruik.
Dit jaar wordt de campagne verbreed naar alle psychische aandoeningen en niet gericht
op specifieke labels. Het doel van de campagne is om het taboe van psychische aandoeningen
te doorbreken en deze bespreekbaar te maken. In de ontwikkeling van de campagne wordt
samengewerkt met mensen met een psychische aandoening, met wetenschappelijk experts
en andere stakeholders, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en werkzame
elementen. Dit proces is nog in volle gang en dus is nog niet duidelijk hoe verslavingsproblematiek
vorm moet krijgen en of dat expliciet wordt in deze campagne.
1.6 Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie naar de planning van de wetswijziging
voor Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS).
Ten aanzien van dit punt kan ik u melden, dat het wetsvoorstel op 9 maart in internetconsultatie
is gegaan voor een periode van zes weken. Gedurende deze periode zullen de partijen
die belast zijn met de strafrechtelijke opsporing en handhaving de uitvoeringsconsequenties
in kaart brengen. Het streven is dat het wetsvoorstel in de tweede helft van dit jaar
aan uw Kamer wordt aangeboden.
Antwoord op de vragen van de CDA-fractie
2.1 De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de eindresultaten gereed zijn van het
Platform tegengaan stijging drugsgebruik.
De inzichten uit het Platform zullen naar verwachting najaar 2020 gereed zijn en met
bijbehorende handelingsperspectieven naar de Kamer worden gestuurd.
2.2 De leden van de CDA-fractie vragen wie voor welke setting de persona’s gaat gebruiken
en welke inzichten hieruit nu al door het Trimbos-instituut worden gebruikt.
De persona’s zijn ontwikkeld om gebruikt te worden in de setting van drugspreventie
in het algemeen. Ze zijn bedoeld voor iedereen die beroepsmatig te maken heeft met
jongeren die drugs gebruiken of gaan gebruiken, zowel bij het signaleren en bieden
van zorg, als bij het ontwikkelen/implementeren en uitvoeren van interventies en beleidsmaatregelen.
Praktisch gezien worden de inzichten uit het onderzoek nu beschikbaar gesteld voor
instellingen voor verslavingszorg en jeugdzorginstellingen, maar ook voor beleidsmakers
van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn, en Sport zelf en makers van interventies
zoals het Trimbos-instituut. De inzichten uit het persona’s onderzoek worden nu ook
al in verschillende trajecten van het Trimbos-instituut gebruikt. Zoals ik in de brief
van 16 december jl. schreef, heb ik het Trimbos-instituut de opdracht gegeven een
strategische verkenning naar cocaïne uit te voeren. Voor deze verkenning zijn de persona’s
gegevens behulpzaam om een beeld te schetsen van de motivaties, risico’s en preventiemogelijkheden
van de verschillende typen cocaïnegebruikers in Nederland.
2.3 De leden van de CDA-fractie vragen waarom slechts wordt toegewerkt naar de inzet
van één interventie, terwijl er meer mogelijk effectief zijn.
Binnen het project om tot interventies te komen gericht op het voorkomen van het eerste
gebruik van drugs is er de mogelijkheid om zes concept-interventies te ontwikkelen
en te testen met als resultaat dat er uiteindelijk één interventie wordt opgeleverd.
Wanneer uit de pre-test blijkt dat verschillende concepten kansrijk zijn dan zou voor
al deze concepten een plan gemaakt kunnen worden. Omwille van de capaciteit is er
nu voor gekozen in ieder geval één plan van aanpak voor een interventie te ontwikkelen.
2.4 De leden van de CDA-fractie vragen hoe de blijvende ondersteuning aan gemeenten
bij de GHB-aanpak er uitziet.
Het Trimbos-instituut heeft in februari een oproep geplaatst voor gemeenten met GHB-problematiek
om zich te melden voor ondersteuning. Dit doet het instituut door bijvoorbeeld de
gemeenten te adviseren in het bereiken en activeren van gebruikers en een training
te geven in het implementeren en uitvoeren van de gemeentelijke aanpak GHB-problematiek.
Hiernaast zal het instituut een korte inspiratiefilm maken over GHB-aanpak in gemeenten.
2.5 De leden van de CDA-fractie vragen hoe het XTC-gebruik in Nederland en de ontwikkeling
daarvan in de afgelopen jaren zich verhoudt tot het XTC-gebruik in andere West-Europese
landen. Daarnaast vragen de leden welke concrete stappen ik tegen de (verdere) normalisering
van XTC-gebruik zet.
In 2018 had van de algemene bevolking van 18 jaar en ouder 8,4% ooit ecstasy gebruikt;
dit percentage is significant hoger dan in 2015, toen ging het om 7,0%. Het gebruik
in het laatste jaar en de laatste maand bleef op hetzelfde niveau, met respectievelijk
2,8% en 1,1%. Internationale vergelijking van prevalentiecijfers is lastig door verschillen
in jaar van meting, meetmethoden en steekproeven. Het best vergelijkbaar zijn de cijfers
voor de leeftijdsgroep 15–64 jaar. In Europa is het ooit-gebruik van ecstasy het hoogst
in het Verenigd Koninkrijk (10,0%), gevolgd door Nederland (9,4%) en Ierland (9,2%).
Roemenië en Turkije scoren het laagst met 0,5 en 0,4%. Bij het laatste jaar gebruik
gaat Nederland aan kop met 3,3%, in Ierland is dit 2,1 en in het Verenigd Koninkrijk
(Engeland en Wales) 1,7%.
Het tegengaan van ecstasy-gebruik vormt onderdeel van mijn initiatieven om normalisering
van drugsgebruik in brede zin tegen te gaan. Dit onderwerp is onder meer punt van
bespreking van het Platform tegengaan stijging drugsgebruik en een kernvraag bij het
vooronderzoek van de ontwikkeling van een interventie gericht op het voorkomen van
het eerste drugsgebruik.
2.6 De leden van de CDA-fractie informeren wanneer de strategische verkenning van
het Trimbos-instituut naar cocaïne uitgevoerd wordt en wanneer hier mogelijk resultaten
van te verwachten zijn.
Deze strategische verkenning naar cocaïne wordt dit jaar uitgevoerd en in de eerste
helft van 2021 afgerond. De eerste resultaten verwacht ik eind dit jaar met uw Kamer
te kunnen delen.
2.7 De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat verslavingsproblematiek als
psychische aandoening een onderdeel van de campagne «Hey, het is oké» wordt.
Dit jaar wordt de «Hey, het is oké»-campagne verbreed naar alle psychische aandoeningen.
Het doel van de campagne is om het taboe van psychische aandoeningen te doorbreken
en deze bespreekbaar te maken. In de ontwikkeling van de campagne wordt samengewerkt
met mensen met een psychische aandoening, met wetenschappelijk experts en andere stakeholders,
om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en werkzame elementen. Dit proces
is nog in volle gang en dus is nog niet duidelijk hoe verslavingsproblematiek vorm
moet krijgen en of dat expliciet wordt in deze campagne.
2.8 De leden van de CDA-fractie vragen wat het privacy-technische probleem is waardoor
vanaf het jaar 2016 geen gegevens uit het LADIS gehaald kunnen worden.
Op dit moment voldoet LADIS niet aan dwingende vereisten van de AVG voor de verwerking
van gepseudonimiseerde persoonsgegevens. Hierdoor is een wettelijke grondslag vereist
voor het verzamelen en verwerken van data. Op dit moment wordt gewerkt aan een wijziging
van de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen in de Zorg in verband met het creëren
van een wettelijke grondslag voor het verwerken van de persoonsgegevens. Naar verwachting
wordt de wetswijziging deze zomer aangeboden aan het parlement en kan vervolgens in
2021 in werking treden.
Antwoord op de vragen van de D66-fractie
3.1 De leden van de D66-fractie stellen nadere vragen naar de door mij gehanteerde
definitie van normalisering, en of daarbij alleen lijst I middelen bedoeld worden.
Ook wijzen zij erop, dat het onjuist is om een stijging in het «ooit-gebruik» van
drugs te interpreteren als een stijging in het gebruik.
De zogenaamde «ooit-prevalentie» geldt als één van de indicatoren om de ervaring met
drugsgebruik onder de algemene bevolking of specifieke groepen te meten, evenals het
gebruik in het laatste jaar of in de laatste maand (voorafgaand aan het meetmoment).
Deze maten zijn door het Europees Waarnemings Centrum Drugs (EMCDDA) ontwikkeld om
de vergelijkbaarheid van trends in drugsgebruik tussen landen te verbeteren. Om inzicht
te krijgen in trends in drugsgebruik en gerelateerde problemen kijk ik niet alleen
naar de ontwikkeling in één indicator, maar naar een verscheidenheid van indicatoren,
zoals die onder meer beschreven zijn in de Nationale Drug Monitor.
In mijn brief heb ik een toelichting gegeven op wat ik versta onder normalisering
van drugsgebruik, namelijk dat het in Nederland onder verschillende lagen van de bevolking
steeds normaler wordt gevonden om drugs te gebruiken. Ongeacht of het om Lijst I of
II middelen gaat, of om middelen die daar (nog) niet onder vallen, zoals Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) en lachgas, of om het oneigenlijk gebruik van medicijnen als
recreatieve drug of om cognitieve prestaties te verbeteren. Ik constateer dat het
drugsaanbod een steeds grotere variëteit kent, dat de prevalenties van de diverse
middelen de laatste jaren zijn toegenomen en dat sommige drugs niet alleen substantieel
sterker zijn dan voorheen (XTC, cannabis), maar ook relatief goedkoop. Verder is het
aantal gezondheidsincidenten gegroeid, zoals blijkt uit cijfers van de Monitor Drugs
Incidenten (MDI) en is sprake van een toename van verkeersincidenten waarbij drugs
een rol spelen. De sterfte gerelateerd aan drugsgebruik ligt op een hoger niveau dan
enkele jaren geleden, al is nog niet goed duidelijk wat hiervoor de verklaring is.
Om hier meer zicht op te krijgen werken het Trimbos-instituut en de GGD Amsterdam
samen aan een model om drugsgerelateerde sterfgevallen nauwkeuriger en op lokaal/regionaal
niveau beter vergelijkbaar te registreren. Kortom, mijn gebruik van de term normalisering
is niet gebaseerd op een enkele indicator, maar op een brede samenstelling van factoren
die afzonderlijk goed meetbaar zijn.
3.2 De leden van D66-fractie vragen welke definitie ik hanteer bij het begrip «leefstijl».
Ik gebruik als definitie van leefstijl «manier van leven». Een leefstijl hoeft mijns
inziens zeker niet stabiel te zijn, maar kan veranderen, in positieve of negatieve
zin. Het is inderdaad bekend dat mensen op jongere leeftijd, bijvoorbeeld bij het
uitgaan, regelmatig drugs gebruiken, en daar vaak op oudere leeftijd, wanneer hun
persoonlijke situatie verandert, mee stoppen. Dat neemt niet weg dat aan het gebruik
van drugs op elke leeftijd risico’s verbonden zijn. Daarom vind ik het van belang
om drugsgebruik in de gehele bevolking, onder specifieke groepen en van specifieke
middelen tegen te gaan.
3.3 De leden van de D66-fractie vragen of het niet accepteren van drugsgebruik en
de wens dat mensen wel de hulpverlening opzoeken, niet met elkaar botsen.
Naar mijn opvatting botst dit streven naar het tegengaan van normalisering van drugsgebruik
niet met een open gesprek over drugs, een breed aanbod van betrouwbare informatie
over de risico’s van middelengebruik en het bieden van ruime mogelijkheden om de weg
naar hulpverlening te vinden als dat nodig is.
3.4 De leden van de D66 fractie vragen of niet opgehouden moet worden met het steeds
meer stigmatiseren van mensen die drugs gebruiken.
Ik ben het met de leden van D66 eens dat we mensen die drugs gebruiken niet moeten
stigmatiseren. Volgens de Nederlandse wet is het gebruik niet illegaal. De openheid
die er rondom drugsgebruik bestaat waardeer ik, zoals ook in mijn brief benoemd. Juist
om te voorkomen dat mensen die drugs gebruiken geen behandeling of hulpverlening zoeken
wanneer dat nodig is.
Antwoord op de vragen van de GroenLinks-fractie
4.1 De leden van de GroenLinks fractie vragen hoe mijn plannen zich verhouden tot
het beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid.
Als Staatssecretaris van VWS ben ik integraal verantwoordelijk voor het beleid op
het gebied van drugspreventie. Drugspreventie richt zich zowel op het beperken en
zo mogelijk voorkomen van gezondheidsschade bij drugsgebruikers, als op het ontmoedigen
van drugsgebruik bij huidige en toekomstige gebruikers. Met het ontmoedigen van drugsgebruik
zijn niet enkel het gezondheidsbelang van de individuele gebruiker en de volksgezondheid
gediend. Het gebruik van illegale drugs vormt een belangrijk verdienmodel voor de
georganiseerde ondermijnende criminaliteit. De aanpak van ondermijnende criminaliteit
is de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, en een prioriteit
van dit kabinet. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik werken daarom nauw samen
om de normalisering van drugsgebruik tegen te gaan, elk vanuit onze eigen verantwoordelijkheid.
4.2 De leden van de GroenLinks-fractie stellen vragen over de wijze waarop burgemeesters
de evenementenvergunning beter kunnen inzetten bij de bestrijding van harddrugs.
Op lokaal niveau worden diverse initiatieven ontplooid die een afname van het drugsgebruik
in het uitgaansleven beogen. In het bijzonder noem ik het project «Drugs, wat doet
dat met jou?» in Noord-Brabant, waarin 38 gemeenten samenwerken. Met de Minister van
Justitie en Veiligheid ondersteun ik dergelijke initiatieven. De Minister van Justitie
en Veiligheid vraagt in zijn gesprekken met burgemeesters ook regelmatig aandacht
voor de wijze waarop zij aan het tegengaan van de normalisering van drugs kunnen bijdragen
en brengt momenteel in kaart welke voorwaarden gemeenten hanteren bij het verstrekken
van evenementenvergunningen. Hierdoor ontstaat meer zicht op de wijze(n) waarop de
evenementenvergunning effectiever zou kunnen worden ingezet en welke eventuele gevolgen
voor de handhaving hieraan zijn verbonden. De Minister van Justitie en Veiligheid
zal uw Kamer hierover te zijner tijd nader informeren.
4.3 De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar mijn bekendheid met de standpunten
van voorstanders uit de kring van zorgverleners binnen de geestelijke gezondheidszorg
en de GGD GHOR om het testen van drugs op evenementen mogelijk te maken.
Ik ben bekend met deze standpunten. Er bestaan echter ook bezwaren tegen het testen
van drugs op evenementen, die mijns inziens groter zijn dan de voordelen. Ik vat ze
hier kort samen.
Bij de ingang tot festivals wordt bijvoorbeeld gecontroleerd op drugsbezit. Wanneer
er achter de entree alsnog een testmogelijkheid zou zijn, dan overtreden degenen die
testen en degenen die hun drugs aanbieden om te testen feitelijk het verbod op drugsbezit
en zou handhavend opgetreden moeten worden. Praktisch knelpunt is bovendien dat er
in ons land honderden festivals per jaar plaatsvinden, die dan allemaal zouden moeten
worden bezocht en een Opiumwet ontheffing zouden moeten krijgen. Eén van de grootste
nadelen van het testen op evenementen zou zijn, dat er nauwelijks mogelijkheden zijn
voor persoonlijk contact met de (potentiële) gebruiker. De persoonlijke omstandigheden
van de gebruiker – die mede de risico’s bepalen – en de testuitslag kunnen niet besproken
worden: er is te veel lawaai, een te grote tijdsdruk en de feestganger staat al op
het punt te gaan gebruiken of is mogelijk al onder invloed. Bovendien zijn de analysemogelijkheden
op feesten en evenementen veel beperkter dan bij een testlocatie (DIMS-locatie). Daarom
hecht ik aan het huidige systeem van drugsspreekuren bij de instellingen voor verslavingszorg,
waardoor in een rustige omgeving, en anoniem, voorlichting gegeven kan worden over
drugsgebruik en er een bedenktijd optreedt door de tijd tussen testen en het voornemen
om drugs te gebruiken.
4.4 De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe lang de totale wachttijden in de
geestelijke gezondheidszorg zijn voor mensen met een alcohol- of drugsprobleem.
In de geestelijke gezondheidszorg worden wachttijden in kaart gebracht voor hoofddiagnosegroepen.
Voor alcohol gebonden stoornissen bedroeg de totale (intake- en behandel)wachttijd
in de laatste rapportage d.d. september 2019 10 weken. Voor overige aan middelengebruik
gebonden stoornissen bedroeg dat 11 weken. Deze heb ik aan u gerapporteerd in december
20191.
4.5 De leden van de GroenLinks-fractie informeren waarom het onderwijs geen belangrijke
rol lijkt te hebben in het preventiebeleid.
In de drugspreventiebrief van 25 april 2019 is toegelicht op welke wijze voorlichting
via het onderwijs plaatsvindt. Onder andere via het programma Helder op School wordt
aandacht aan preventie op scholen besteed. Voor het HBO en universiteiten is door
het Trimbos-instituut een speciale aanpak ontwikkeld, omdat voor de doelgroep studenten
nog weinig interventies beschikbaar waren en het druggebruik onder deze groep relatief
hoog is. Relevante betrokkenen, zoals introductiecommissies, studentenverenigingen
en onderwijsinstellingen, vinden hierin interventiemogelijkheden om (de gevolgen van)
het (risicovol) gebruik van alcohol, tabak en drugs onder studenten terug te dringen.
Antwoord op de vragen van de SP-fractie
5.1 De leden van de SP vragen een nadere toelichting op de voorspelling van de zogenaamde
normaliseringshypothese.
Volgens deze hypothese, geformuleerd in de jaren »90, zou onder jongeren drugsgebruik
de regel worden en niet-gebruik de uitzondering. In mijn brief heb ik er op gewezen
dat over deze voorspelling geen consensus bestaat en dat ik dat voor mijn beleid ook
minder relevant vind. Inderdaad is in ons land het aandeel jongeren dat drugs gebruikt
nog altijd in de minderheid. Mijns inziens leidt normalisering tot een toename van
drugsgebruik: in veel jongerengroepen wordt het bijvoorbeeld normaal gevonden om drugs
te gebruiken tijdens het uitgaan, waarbij de jongeren die aanvankelijk niet de intentie
hadden om daaraan mee te doen toch de druk van de omgeving ervaren om die stap wél
te zetten. Dit aansluiten bij de groepsnorm en het voorkomen daarvan is één van de
onderwerpen van het onderzoek naar preventie eerste gebruik van uitgaansdrugs.
5.2 De leden van de SP vragen ook naar een nadere toelichting op voorlichtings- en
preventieactiviteiten.
Vanuit het Ministerie van VWS worden voornamelijk activiteiten via het Trimbos-instituut
gefinancierd die een landelijke functie hebben of die ontwikkeld zijn voor lokale
of regionale implementatie. Ik noem hierbij de Drugs Informatie Lijn (Druginfo.nl),
het project Helder op School (voorheen De Gezonde School en Genotmiddelen), de Nationale
Drug Monitor, het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) en interventies op
het gebied van veilig uitgaan. De diverse interventies zijn zodanig gekozen, dat verschillende
doelgroepen worden bereikt: jongeren zelf (nog niet of al wel gebruikend) en hun omgeving
(vrienden, ouders), professionals op scholen en in de zorg. Op lokaal/regionaal niveau
is het voorzien in voorlichting en preventie een taak voor de gemeentelijke overheden.
In de praktijk is er een ruim aanbod van interventies, in allerlei vormen, verzorgd
door de instellingen voor verslavingszorg en GGD-en. Er is een reguliere en nauwe
samenwerking tussen het Trimbos-instituut en de lokale/regionale instellingen, zoals
bij het DIMS, zodat de inhoud van voorlichting- en preventie van de diverse instellingen
vergelijkbaar is en goed onderbouwd.
5.3 De leden van de SP-fractie vragen hoeveel geld de Staatssecretaris beschikbaar
stelt voor voorlichtings- en preventieprojecten.
In totaal heeft het Ministerie van VWS een subsidiebudget voor het jaar 2020 gereserveerd
voor de preventie van schadelijk middelengebruik van ca. € 19 miljoen. Een onderverdeling
binnen het budget voor de thema’s alcohol, tabak of drugs is niet goed te maken, aangezien
we een aantal jaar geleden gekozen hebben voor een integrale aanpak. Dit komt onder
meer naar voren bij het onderzoeksprogramma van het Trimbos-instituut Veilige en Gezonde
Horeca en Evenementen waarbij aandacht is voor drugs- en alcoholgebruik en de voorlichtings-
en preventieprogramma’s in het onderwijs.
5.4 De leden van de SP vragen wanneer het onderzoek naar interventies om eerste gebruik
van drugs te voorkomen is afgerond, en of er over nagedacht is om adolescenten bij
het vooronderzoek te betrekken.
Het vooronderzoek naar de interventie om eerste gebruik van drugs te voorkomen is
afgerond. Het project richt zich nu op het pre-testen van concepten en doorontwikkeling.
Ik verwacht de eindrapportage voorjaar 2021. Op de vraag of ook adolescenten bij het
vooronderzoek betrokken zijn, kan ik u melden dat in het vooronderzoek interviews
zijn gehouden met jongeren tussen de 18 en 25 jaar. De onderzoekers hanteren deze
leeftijdsgrens, omdat zij geen interesse voor het gebruik van drugs willen opwekken
door het onderwerp drugs te bespreken met jongere personen die niet uitgaan of die
niet eerder met drugs in aanraking zijn gekomen.
5.5 De leden van de SP-fractie vragen wanneer zij naar verwachting de resultaten van
de strategische verkenning van het Trimbos-instituut naar cocaïne kunnen verwachten.
De strategische verkenning van het Trimbos-instituut naar cocaïne wordt dit jaar uitgevoerd
en in de eerste helft van 2021 afgerond. De eerste resultaten verwacht ik eind dit
jaar met uw Kamer te kunnen delen.
5.6 De leden van de SP-fractie vragen hoe het thema verslavingsproblematiek in de
campagne «Hey, het is oké» wordt uitgewerkt.
De campagne «Hey, het is oké» heeft zich tot nu toe gericht op depressie en angst-
en stemmingsstoornissen. Dit jaar wordt de campagne verbreed naar alle psychische
aandoeningen en niet gericht op specifieke labels. Het doel is om het taboe van psychische
aandoeningen te doorbreken en deze bespreekbaar te maken. Daarbij wordt samengewerkt
met mensen met een psychische aandoening, wetenschappelijk experts en andere stakeholders
om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en werkzame elementen. Dit proces
is nog in volle gang en dus is nog niet duidelijk hoe verslavingsproblematiek vorm
moet krijgen en of dat expliciet wordt in deze campagne.
5.7 De leden van de SP-fractie vragen naar de resultaten van de Stichting Samen Sterk
zonder Stigma.
Over de stichting Samen Sterk zonder Stigma laat ik u weten dat deze haar resultaten
heeft geëvalueerd en gepubliceerd in een rapport2. Het onderzoeksbureau Sinzer concludeert daarin dat de eerste stappen zijn gezet,
maar dat er meer actie nodig is. Voor meer kwantitatieve resultaten verwijs ik u graag
naar de jaarverslagen van de stichting, waarin u onder meer kunt vinden dat zij 404
ambassadeursoptredens in 2018 heeft gerealiseerd3.
5.8 De leden van de SP stellen de vraag wat het privacy-technische probleem is met
LADIS.
Het probleem komt voort uit de gewijzigde opvatting van de Autoriteit Persoonsgegevens
(AP) dat gepseudonimiseerde gegevens ook persoonsgegevens zijn. Om die reden voldoet
het Landelijk Informatie Systeem Alcohol en Drugs (LADIS) niet meer aan de vereisten
van de AVG. Daarmee ontbrak ook de wettelijke basis voor instellingen voor verslavingszorg
om registratiegegevens van cliënten en hun behandeling te laten opnemen in het LADIS.
Op dit moment wordt gewerkt aan een wijziging van de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen
in de Zorg in verband met het creëren van een wettelijke grondslag voor het verwerken
van de persoonsgegevens. Naar verwachting wordt de wetswijziging deze zomer aangeboden
aan het parlement en kan die vervolgens in 2021 in werking treden. Wanneer de wetswijziging
van kracht is, zullen met terugwerkende kracht de gegevens over de afgelopen jaren
worden aangeleverd.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier