Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over uitwerking tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 21 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 augustus 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
over de brief van 27 maart 2020 over uitwerking tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig
ondernemers (Kamerstuk 35 420, nr. 11).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 april 2020 aan de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 10 april 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Witzke
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
11
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie
11
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
14
II
Antwoord/ Reactie van de Staatssecretaris
14
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de uitwerking
van de tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Deze leden
zijn positief over de voortvarendheid waarmee de Staatssecretaris maatregelen neemt
om, in dit geval, zelfstandig ondernemers te helpen om in deze uitzonderlijke crisis
het hoofd boven water te kunnen houden. Deze leden hebben dan ook begrip voor het
– in deze zeer uitzonderlijke situatie – loslaten van onder andere de vermogenstoets
en de kostendelersnorm om de uitvoering te kunnen bespoedigen.
De leden van de VVD-fractie zijn verder blij te lezen dat de Staatssecretaris met
dertig (samenwerkingsverbanden van) gemeenten een monitor opzet om de ontwikkelingen
rond de uitvoering te volgen en vervolgens stap voor stap te verbeteren wanneer knelpunten
zich aandienen. Wel willen deze leden – wellicht ten overvloede – benadrukken dat
ook signalen van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en zzp-organisaties over
ervaren knelpunten constant betrokken moeten blijven worden bij de uitvoering en verbetering
van deze en andere regelingen en verzoeken de Staatssecretaris dit dan ook, net als
nu, voortvarend te blijven doen. Deze leden lezen ook dat de Staatssecretaris oog
heeft voor mogelijke grensgevallen, bijvoorbeeld als een zelfstandig ondernemer in
Nederland woont maar zijn bedrijf gevestigd heeft in Duitsland of andersom. Deze leden
vinden het belangrijk dat er een oplossing komt voor de groep grensoverschrijdende
zelfstandigen en dat deze groep niet tussen wal en schip raken. Kan de Staatssecretaris
aangeven op welke termijn er voor deze groep een oplossing is gevonden en hoe deze
oplossing eruit ziet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vinden het positief dat er een tegemoetkoming is voor
zelfstandig ondernemers die financieel getroffen worden door de effecten van de coronacrisis.
Dit zodat zij hun bedrijf kunnen voortzetten in deze uiterst moeilijke tijd. Wel hebben
deze leden nog enkele vragen
De leden van de PVV-fractie hebben sinds het bekend worden van het noodpakket vele
honderden reacties ontvangen van bezorgde zelfstandig ondernemers die door de coronacrisis
inkomensderving ondervinden of verwachten te ondervinden en door de huidige voorwaarden
niet in aanmerking komen voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19
(TOGS)1. Het gaat hier met name om ondernemers die veelal gebruik moeten maken van de zogenaamde
Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-code 9609 (overige dienstverlening), bedrijven waarbij
het adres tevens het woonadres is, bedrijven waarbij het werk door de (door de overheid
ingestelde) beperkingen onuitvoerbaar is geworden, zoals taxibedrijven. Maar ook schippers
en kermisondernemers (welke hun jaaromzet met name ophalen uit het voorjaar en zomerseizoen)
kunnen vaak geen aanspraak maken op de TOGS-regeling, omdat hun bedrijven zijn gevestigd
op het inschrijfadres, normaalgesproken het woonadres. Wat gaat de Staatssecretaris
doen om deze bedrijven en ondernemers alsnog tegemoet te komen? Is de Staatssecretaris
bereid ook deze bedrijven gebruik te laten maken van het noodpakket? Is de Staatssecretaris
tevens bereid nogmaals te kijken naar de impact van de coronacrisis op de verschillende,
nog niet opgenomen, branches en te bezien of uitbreiding van toegang gewenst en mogelijk
is? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Kamerbrief
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers d.d. 27 maart jongstleden.
Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Tozo-regeling het inkomen van zelfstandige
ondernemers aanvult tot het sociaal minimum. Voor alleenstaanden gaat het om een aanvulling
tot maximaal 1.050 euro netto en voor gehuwden/samenwonenden tot 1.500 euro netto.
Er vindt geen vermogens- en partnertoets plaats en de kostendelersnorm wordt niet
toegepast. Deze leden begrijpen de gedachte hierbij. Een eenvoudige regeling voor
een grote groep mensen, die snel kan worden ingevoerd. Toch hebben deze leden een
aantal vragen over wat dit betekent voor de hoogte van de uitkering, wanneer: 1. beide
partners (zelfstandig) ondernemer zijn en beiden een aanvraag doen; 2. een van beide
partners (zelfstandig) ondernemer is en een aanvraag doet; 3. een (zelfstandig) ondernemer
alleenstaand is, kinderen heeft en een aanvraag doet. Klopt het dat, ingevolge het
ontbreken van een partnertoets, in de scenario’s 1 en 2 maximaal 1.500 euro per huishouden
wordt uitgekeerd en in scenario 3 maximaal 1.050 euro?
De leden van de CDA-fractie lezen dat, om in aanmerking te komen voor de Tozo-regeling,
een urencriterium van 24 uur per week/1.225 uur per jaar geldt. Wat betekent dit voor
mensen die deels (zelfstandig) ondernemer zijn en die deels een dienstverband hebben
(en dus werknemer zijn)? Kunnen zij een beroep doen op de Tozo-regeling en/of andere
regelingen uit het Noodpakket banen en economie2? Op welke wijze wordt de hoogte van de uitkering vastgesteld? Overweegt de Staatssecretaris
voor deze ondernemers het urencriterium naar rato toe te passen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Tozo-regeling voor ondernemers vanaf 18 jaar
tot de pensioenleeftijd is. Betekent dit dat ondernemers die tevens een uitkering
hebben, bijvoorbeeld een uitkering uit de Algemene Ouderdomswet (AOW), er niet voor
in aanmerking komen? Indien deze ondernemers door de coronacrisis geen omzet meer
hebben en onder het sociaal minimum terechtkomen, op welke regeling(en) kunnen zij
een beroep doen? Overweegt de Staatssecretaris voor deze ondernemers het urencriterium
naar rato toe te passen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een Tozo-aanvraag ingediend kan worden tot 31 mei
2020, voor de maanden maart, april en mei. Als een (zelfstandig) ondernemer in de
maand maart nog voldoende omzet had, maar voor de maanden april, mei en juni geen
omzet meer verwacht, kan hij dan in april aanvragen voor drie maanden (april, mei,
juni)?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een voorwaarde voor de Tozo-regeling is dat
een ondernemer in Nederland woonachtig is en zijn bedrijf in Nederland is gevestigd.
Dit leidt onder andere in de grensregio’s tot problemen, wanneer een ondernemer in
Nederland woont maar zijn onderneming in Duitsland of België is gevestigd (en andersom).
Is voor deze groep reeds een voorziening getroffen, zodat zij ook voor de Tozo- of
een vergelijkbare regeling in aanmerking kunnen komen? Hoe (snel) gaat de Staatssecretaris
hierover naar deze ondernemers communiceren? Worden de Grensinfopunten hierbij betrokken?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de uitvoering van de Tozo-regeling is belegd
bij gemeenten. Is in alle gemeenten de aanvraagprocedure hetzelfde? Deze leden krijgen
signalen dat sommige gemeenten bij een aanvraag een recent uittreksel van de Kamer
van Koophandel (KvK) verlangen, wat een ondernemer geld en tijd kost. Of dat alsnog
vermogens- of partnergegevens worden gevraagd. Klopt dit en indien ja, kan dit wellicht
anders, dat wil zeggen goedkoper en sneller? Kan de uitvoering wellicht eenduidiger?
Klopt het dat sommige gemeenten werken met papieren aanvraagformulieren, terwijl de
afspraak is dat alles digitaal moet verlopen? En ondernemers die in 2020 vanuit een
uitkeringssituatie zijn gestart en als gevolg van de coronacrisis geen omzet hebben
en een gedeeltelijke uitkering, kunnen hun onderneming «on hold» zetten en voor een
bepaalde periode terugvallen op hun volledige bestaande uitkering. Werken uitkeringsinstanties
hieraan mee?
De leden van de CDA-fractie willen graag aandacht vragen voor de kwetsbare positie
van sekswerkers, van wie een groot aantal als gevolg van overheidsmaatregelen (zoals
het verbod op contactberoepen, noodgedwongen sluiting en de inperking van bijeenkomsten)
geen inkomen heeft. Zij komen niet in aanmerking voor de Tozo-regeling, omdat ze vaak
ofwel niet zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel ofwel, zo is deze leden uitgelegd,
staan ingeschreven onder de naam van persoonlijk dienstverlener. Is dat juist? Op
welke regelingen, binnen of buiten het Noodpakket banen en economie, kunnen deze mensen
een beroep doen? En wordt rekening gehouden met het feit dat zij meestal niet staan
ingeschreven op een woonadres in Nederland, maar teruggaan naar het land van herkomst
vanwege gesloten grenzen niet mogelijk is?
De leden van de CDA-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris kan bevestigen
dat ook de zogeheten «deelloonvissers» onder de reikwijdte van de Tozo-regeling vallen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de tijdelijke
overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers. Deze leden zijn verheugd dat de Staatssecretaris
maatregelen neemt om de gevolgen van de coronacrisis voor zelfstandigen te verzachten
en dat dit op deze korte termijn mogelijk is gebleken. De maatregelen die zijn genomen
om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan hebben grote impact op de economie
en vallen voor alle ondernemers buiten het reguliere ondernemersrisico. Deze leden
hebben nog enkele vragen over de uitwerking en de toepassing van deze regeling.
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat een ondernemer binnen een huishouden
waar een andere volwassene in loondienst is, aanspraak kan maken op een maximale uitkering
van 1.500 euro en dat dit bedrag gelijk is aan de situatie waar beide partners ondernemer
zijn zonder inkomen. Deze leden vragen waarom voor deze vormgeving is gekozen en of
er een wettelijke basis is om mogelijk huishoudens met twee partners die beiden ondernemer
zijn zonder inkomsten, een hogere uitkering toe te kennen dan een huishouden waarbij
een van de partners in loondienst is.
De leden van de D66-fractie vragen of er een inschatting kan worden gemaakt van de
inkomenseffecten van de Tozo. Wat is de verhouding tussen de hoogte van deze uitkering
en het reguliere netto inkomen van deze zelfstandigen van voor de coronacrisis?
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de toepassing van het urencriterium.
Deze leden vragen wat er bijvoorbeeld gebeurt als iemand als zzp’er minder dan 1.225 uur
werkt, maar de rest van de tijd op een fictief dienstverband werkzaamheden uitvoert,
wat bijvoorbeeld veel voorkomt in de cultuursector. Kan het voorkomen dat iemand in
dat geval geen aanspraak kan maken op de Werkloosheidswet (WW), bijvoorbeeld omdat
niet aan de referte-eis is voldaan, maar ook niet op de Tozo? Op welke manier wordt
omgegaan met gewerkte uren waarbij geen aanspraak kan worden gemaakt op een andere
inkomensverzekering?
De leden van de D66-fractie vragen welke mogelijkheden er zijn om ondernemers die
net over de grens wonen te ondersteunen, aangezien in de Kamerbrief is aangegeven
dat er op dit moment nog gekeken wordt naar de positie van zelfstandigen die actief
zijn in Nederland, maar net over de grens wonen. Deze leden vragen of het inderdaad
klopt dat de noodmaatregelen in Duitsland en België beiden gericht zijn op zelfstandigen
die belasting en premie betalen in die landen, waardoor zelfstandigen die belastingplichtig
zijn in Nederland in geen van de landen aanspraak kunnen maken op noodmaatregelen.
Deze leden vragen of het mogelijk is om ervoor te zorgen dat deze mensen toch in aanmerking
komen voor de Tozo.
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat ook ondernemers met een vennootschap
onder firma (vof) aanspraak kunnen maken op de Tozo. Daarnaast vragen zij op welke
manier wordt omgegaan met directeur-grootaandeelhouders (DGA’s) die ondernemingsvermogen
hebben in hun besloten vennootschap (bv) en op welke manier wordt getoetst of een
DGA voldoende middelen heeft om zichzelf een salaris uit te keren komende maanden.
De leden van de D66-fractie vragen of de voorwaarden voor de lening voor bedrijfskapitaal
vanuit de Tozo nader kunnen worden toegelicht. Moet de lening een bepaalde bestemming
hebben en kan deze lening ook dienen om een deel van de vaste lasten te voldoen?
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de insteek is dat de aanvraag
voor de Tozo in alle gemeenten op dezelfde wijze zal gaan plaatsvinden. Deze leden
vragen of het klopt dat in veel gemeenten op dit moment nog gebruik wordt gemaakt
van de reguliere aanvraagformulieren van de Bijstand voor zelfstandigen (Bbz) en of
daarbij niet allemaal informatie wordt uitgevraagd die op dit moment niet meer nodig
is voor het toekennen van de Tozo. Deze leden vragen wat de reden is dat er ook wordt
gevraagd naar het inkomen van de partner en vermogen, gezien het feit dat dit niet
meer van invloed is op de uitkering. Deze leden vragen wat de reden is dat er jaarcijfers
moeten worden aangeleverd, in een aantal gemeenten over de laatste drie jaar. Tot
slot vragen deze leden of de aanvragen allemaal digitaal worden afgehandeld of dat
in sommige gevallen toch een fysieke afspraak wordt gemaakt om de aanvraag af te ronden.
De leden van de D66-fractie vragen op basis van welke verdeelsleutel het voorschot
voor de uitvoering van de Tozo-regeling aan gemeenten is verstrekt. Is daarbij uitgegaan
van het aantal zelfstandigen per gemeente of is de verdeelsystematiek van de gebundelde
uitkering (BUIG) gehanteerd?
De leden van de D66-fractie vragen wat de huidige verwachting is van het aantal aanvragen
voor de Tozo-regeling en of de eerste cijfers van de monitoring al beschikbaar zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
maatregelen die de Staatssecretaris heeft genomen om de loonkosten voor werkgevers
te compenseren en zelfstandigen te ondersteunen. Deze leden waarderen de grote inzet
van de Staatssecretaris op dit punt en het enorm harde werk van de medewerkers van
het ministerie, Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten om
deze regelingen zo snel mogelijk op te zetten.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de groepen die alsnog tussen
de wal en het schip lijken te vallen, ondanks de ruime regelingen die zijn opgezet.
Kunnen mensen die korter dan vijf jaar legaal en onafgebroken in Nederland zijn, gebruik
maken van de Tozo-regeling zonder dat dit mogelijk negatieve gevolgen heeft voor hun
verblijfsrecht? Is de Staatssecretaris bereid om voor mensen met een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd, een uitkering op grond van de Tozo-regeling bij wijze van uitzondering
wél als zelfstandig middel van bestaan aan te merken, zodat dit geen bedreiging vormt
voor de eventuele verlenging van de verblijfsvergunning?
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen het dat de Staatssecretaris de mogelijkheden
onderzoekt voor zelfstandigen die een Nederlands bedrijf hebben, maar in het buitenland
wonen, of andersom. Kan de Staatssecretaris nader toelichten welke opties worden overwogen?
Wordt er nagedacht over een landelijk loket waar deze zelfstandigen terecht kunnen?
Wordt daarbij ook gekeken naar de groep die mogelijk geen aanspraak kan maken op sociale
bijstand in het buitenland, omdat zij nog maar kort daar wonen (in België is er bijvoorbeeld
pas recht op bijstand na vijf jaar verblijf)?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er ook een groep werkenden is die
deels in loondienst en deels als zelfstandige werken. Zij kunnen vanwege het urencriterium
geen aanspraak maken op de Tozo, maar hebben ook niet genoeg aan de loondoorbetaling
(als dat al gebeurt). Wat kan de Staatssecretaris doen voor deze groep? Kan de Staatssecretaris
nader toelichten waarom is gekozen voor een urencriterium?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat als groepen tussen wal en schip
vallen, zij een beroep moeten doen op de reguliere bijstand. Lang niet iedereen komt
hier echter voor in aanmerking, vanwege de strenge inkomens- en vermogenseisen. Deze
leden vragen de Staatssecretaris of er ook wordt nagedacht over verruiming van deze
eisen in de reguliere bijstand, zeker gezien het feit dat dit voor zelfstandigen al
wel wordt gedaan? Wanneer acht de Staatssecretaris een dergelijke verruiming gerechtvaardigd?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook hoe er nu wordt omgegaan met de sollicitatieplicht
in de Participatiewet. Hebben gemeenten de mogelijkheid om hier flexibel mee om te
gaan? Geldt hetzelfde voor de kostendelersnorm?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitwerking
van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandig ondernemers. Deze leden steunen
op hoofdlijnen het pakket aan noodmaatregelen van het kabinet dat als doel heeft de
economie zoveel als mogelijk draaiende te houden ten tijde van de coronacrisis. De
nadere uitwerking van die noodmaatregelen waaronder de Tozo, leiden echter wel tot
onderstaande vragen en zorgen.
De leden van de SP-fractie constateren dat vrijwel direct na het bekend worden van
deze nadere uitwerking van de Tozo, er veel ophef ontstaan is onder ondernemers en
zzp’ers die niet in aanmerking komen voor de regeling. De redenen waarom de ene ondernemer
wel en de andere niet in aanmerking komt, zijn ook voor deze leden niet altijd even
helder. In reactie op de ophef heeft de Staatssecretaris al binnen een dag in de media
aangekondigd met aanpassingen te komen. Wanneer kunnen deze leden deze aanpassingen
tegemoet zien? En hoe wordt voorkomen dat er ditmaal een niet uit te leggen onderscheid
komt tussen de ene beroepsgroep en de andere, terwijl zij beiden getroffen zijn door
deze crisis en de door de Staatssecretaris overigens terecht genomen maatregelen?
Deze leden pleiten voor een ruimhartige regeling, ook voor ondernemers en zzp’ers
die nu tussen wal en schip dreigen te belanden.
De leden van de SP-fractie onderschrijven dat snelheid van het grootste belang is
omdat bedrijven al op korte termijn failliet kunnen gaan. Deze leden constateren dat
op dit moment hard wordt gewerkt aan de uitwerking van deze regeling in een algemene
maatregel van bestuur (AMvB). Zij lezen ook dat het nog enkele weken kan duren voordat
deze AMvB van kracht is. Tot die tijd wordt van gemeenten verwacht dat zij op basis
van voorliggende brief alvast starten met de uitvoering. Deze leden vragen de Staatssecretaris
of gemeenten nu echt aan de slag kunnen en op wat voor termijn ondernemers en zzp’ers
hun geld (voorschot) tegemoet kunnen zien?
De leden van de SP-fractie merken op dat het urencriterium van 1.225 uur per jaar,
24 uur per week van kracht is op de regeling. Waarom is hiervoor gekozen? Deelt de
Staatssecretaris de vrees dat dit tot een grote groep zzp’ers gaat leiden die buiten
de boot vallen en alsnog in de problemen komen? Waarom is dit criterium van toepassing?
Deze leden hebben grote twijfels bij het urencriterium van 1.225 uur per jaar. Zzp’ers
kunnen allerlei redenen hebben om minder dan 24 uur te werken. Zij kunnen daarnaast
een parttime baan hebben, alleenstaand ouder zijn of nog een andere baan ernaast hebben.
Waarom is de Staatssecretaris van mening dat deze mensen geen recht op ondersteuning
hebben, terwijl zij evenzeer door deze crisis getroffen worden? Hoe verhoudt zich
dit tot de «20% omzetverlies» als criterium voor de werktijdverkortingsregeling? Heeft
de Staatssecretaris ook een lager aantal uren overwogen, bijvoorbeeld twaalf uur?
Deze leden vragen om een overzicht met daarin hoeveel zzp’ers werken voor acht, twaalf,
zestien, twintig of vierentwintig uur. Wat zijn de extra kosten van de regeling bij
een lager urencriterium? Deze leden vragen de Staatssecretaris de regeling ruimhartig
toe te passen en ook parttime zzp’ers tegemoet te komen. Is de Staatssecretaris daartoe
bereid?
De leden van de SP-fractie lezen ook dat de regeling uitsluitend geldt voor ondernemers
en zzp’ers die in Nederland woonachtig zijn en waarvan het bedrijf in Nederland is
gevestigd. Ondernemers die werken in Nederland maar wonen in België kunnen hierdoor
geen beroep doen op de regeling. Deze leden hebben andermaal de vraag waarom ook dit
criterium is toegepast? Deze leden willen voor deze groep niet afwachten wat andere
landen doen evenals de Staatssecretaris, maar pleiten voor maatregelen nu. Is de Staatssecretaris
daartoe bereid?
De leden van de SP-fractie betreuren het dat het inkomen van zzp’ers slechts aangevuld
wordt tot bijstandsniveau. Waarom is hiervoor gekozen door de Staatssecretaris? Deze
leden vinden dit in schril contrast staan met de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging
voor behoud van werkgelegenheid (NOW)3. Daarbij krijgen de veelal grote werkgevers 90% van de loonkosten vergoed voor inkomens
tot maar liefst 9.538,– euro per maand. Hoe verklaart de Staatssecretaris de ruimhartige
steun enerzijds voor de veelal grote bedrijven en de beperkte steun aan zzp’ers door
hen slechts te compenseren tot aan het bestaansminimum? Wat zouden de extra kosten
van de regeling zijn indien zzp’ers tot aan het minimumloon worden gecompenseerd?
De leden van de SP-fractie zijn blij te lezen dat de regeling geldt voor ondernemers
en zzp’ers die voor 17 maart jongstleden actief waren en dus niet voor 1 januari 2020
zoals eerder aangekondigd. Hierdoor dreigde een grote groep naast de regeling te grijpen,
wederom zonder dat daar een logische verklaring voor was. Waarom heeft de Staatssecretaris
deze grens niet meteen op 17 maart gesteld en eerst veel zzp’ers die na 1 januari
2020 zijn gestart schrik aangejaagd?
De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris aan gemeenten vraagt
om tijdelijk in strijd met de wet te handelen. Dit betreft onder andere het tijdelijk
niet toepassen van de kostendelersnorm. Ook een aantal bepalingen in de Participatiewet,
waaronder een verruiming van de mogelijkheden om jongeren tot 27 jaar binnen de voorgeschreven
zoekperiode van vier weken bijstand toe te kennen en een versoepeling van de wijze
waarop loonwaardebepaling voor het berekenen van loonkostensubsidie plaatsvindt. Deze
leden vinden de regeling om de zoektermijn voor jongeren te schrappen echter nog niet
ver genoeg gaan. Erkent de Staatssecretaris dat jongeren op deze manier aan de willekeur
van de gemeente zijn overgeleverd? Is de Staatssecretaris bereid de zoektermijn landelijk
op te heffen zodat jongeren overal gelijk behandeld worden?
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is om de tegenprestatie
op te schorten. Het is in tijden van corona weinig realistisch om deze nog toe te
passen. Wat vindt de Staatssecretaris ervan dat iemand wordt gekort op zijn of haar
uitkering omdat er geen tegenprestatie wordt geleverd, terwijl deze helemaal niet
voorhanden is? Heeft de Staatssecretaris ook overwogen om de partner- en vermogenstoets
voor een bredere doelgroep te schrappen? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen of
er ook mogelijkheden zijn om mensen die vanuit de Ziektewet of vanuit de WW de bijstand
instromen gedurende de coronacrisis, te ontheffen van de partner- en vermogenstoets?
Deze groep heeft nu immers weinig kans om een baan te vinden. Deze leden vragen de
Staatssecretaris of is overwogen om de kostendelersnorm voor de hele participatie-doelgroep
te schrappen gedurende de coronacrisis? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen de
Staatssecretaris of er anders geen sprake is van rechtsongelijkheid tussen de mensen
die nu wel ontheven worden van de kostendelersnorm en zij die dat niet worden? Wat
kost het per jaar om de totale kostendelersnorm te schrappen? Heeft de Staatssecretaris
inzicht in het aantal mensen dat vanwege persoonlijke omstandigheden door gemeenten
wordt vrijgesteld van de kostendelersnorm?
De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor mensen met een arbeidsbeperking die
werken op basis van een tijdelijke garantiebaan of proefplaatsing. Zij hebben vaak
zowel een kwetsbare gezondheid als een kwetsbare financiële positie en zouden daarom
in dienst moeten worden gehouden met de bijbehorende ondersteuning, aldus het advies
van de Stichting van de Arbeid. Op welke wijze geeft de Staatssecretaris hier vorm
aan? Op welke wijze kan de Staatssecretaris monitoren hoeveel mensen met een arbeidsbeperking
hun baan verliezen tijdens de coronacrisis? Wat gaat de Staatssecretaris doen om te
borgen dat mensen met een arbeidsbeperking en een tijdelijk contract, hun baan niet
verliezen? Mensen met een arbeidshandicap en een urenbeperking worden hard getroffen
door de coronacrisis, maar zij worden niet gecompenseerd indien zij door hun beperking
minder dan 24 uur werken als zzp’er. Is de Staatssecretaris bereid een uitzondering
op het urencriterium te maken voor tenminste mensen met een arbeidsbeperking?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de Uitwerking tijdelijke overbruggingsregeling
zelfstandig ondernemers. Deze leden vinden het van groot belang dat zelfstandigen
die door de coronacrisis opdrachten, en dus hun inkomen, zijn kwijtgeraakt, snel en
voldoende ondersteund moeten worden. Deze leden kunnen daarom instemmen met de Tozo.
Zij hebben echter nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie zien dat groepen zelfstandigen nu niet onder de Tozo
vallen. Vaak omdat zij bijvoorbeeld niet voldoen aan het urencriterium en geen inschrijving
hebben bij de KvK. Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij bekend is met het
feit dat platformwerkers bij bijvoorbeeld Temper, Deliveroo, UberEATS, maar ook thuiszorgmedewerkers
die werken via platforms (alfa-constructie nieuwe stijl) niet voldoen aan het urencriterium.
En is de Staatssecretaris er ook bekend mee dat platformbedrijven, zoals Deliveroo,
UberEATS en Temper, bewust hun platformwerkers ontraden om zich niet in te schrijven
bij de KvK bij de eerste tien opdrachten? Deelt de Staatssecretaris de mening dat
deze platformwerkers, zeker omdat zij weinig tot geen financiële buffers hebben, ook
bescherming verdienen? Om die reden vragen deze leden op welke manier de Staatssecretaris
deze platformwerkers ook kan ondersteunen. Is de Staatssecretaris bereid om deze platformwerkers,
ondanks dat zij niet aan het urencriterium of inschrijving KvK voldoen, ook onder
de Tozo te laten vallen?
De leden van de PvdA-fractie constateren verder dat ook in de culturele sector vele
mensen buiten de boot vallen bij de Tozo. Deze leden vragen de Staatssecretaris of
mensen die een hybride en atypische arbeidsrelatie hebben en niet kunnen voldoen aan
het urencriterium ook geholpen kunnen worden door de Tozo. Ook horen deze leden graag
of mensen met een gage-verklaring, freelancers die verloond worden via de fictieve
dienstbetrekking (de Artiestenregeling), makers met een onregelmatig inkomen vanwege
muziek- of filmopnames, waarbij hun inkomen volledig is weggevallen, ook onder de
Tozo vallen. Zo niet, op welke manier is de Staatssecretaris dan bereid om deze makers
te ondersteunen zodat zij zeker kunnen zijn van een inkomen?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris uiteen te zetten waarom er
onderscheid wordt gemaakt tussen een zelfstandige met partner en zonder partner. Wat
is de reden om aan dit onderscheid vast te houden? Deze leden hebben al eerder geconstateerd
dat de bijstandsuitkering, van 253 euro, voor (alleenstaande) jongeren tot en met
21 jaar al niet toereikend is om rond te kunnen komen. Is de Staatssecretaris bekend
met het feit dat, onder andere Humanitas, al eerder heeft aangegeven dat jongeren
hierdoor meer dan 650 euro per maand te kort komen voor bijvoorbeeld de huur en boodschappen?
Om welke reden denkt de Staatssecretaris dat jonge zelfstandigen, die al hun opdrachten
zijn kwijtgeraakt, hun huur en boodschappen te kunnen betalen met een uitkering van
253 euro? Is de Staatssecretaris bereid om jonge zelfstandigen recht te geven op dezelfde,
hogere, uitkering net zoals de rest van de zelfstandigen die gebruik maken van Tozo?
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het schrappen, vanwege eenvoud
en snelheid, van de vermogens- en partnertoets voor zelfstandigen bij de Tozo. Echter
constateren deze leden dat hier sprake is van een ongelijke situatie met betrekking
tot «gewone» bijstandsgerechtigden, waarbij nog wel sprake is van een vermogens- en
partnertoets. Deelt de Staatssecretaris de mening dat hier sprake is van meten met
twee maten? Vindt de Staatssecretaris dat we in deze lastige tijd alle kwetsbare mensen
dienen te beschermen? Is de Staatssecretaris daarom ook bereid om voor de duur van
de tijdelijke overbruggingsregeling ook voor nieuwe instroom in de bijstand de vermogens-
en partnertoets te versoepelen, te verruimen of ook te schrappen? Ook vragen deze
leden, vanwege de onmogelijkheid om te solliciteren, de daling van het aantal vacatures
en de enorme toename van het aantal bijstandsgerechtigden, de Staatssecretaris of
zij bereid is om de sollicitatieplicht in de bijstand tijdelijk te schrappen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris of zij zelfstandigen die recent,
met behoud van een gedeeltelijke uitkering, vanuit een uitkeringssituatie zijn gestart
met hun onderneming, en nu vanwege de coronacrisis geen omzet hebben, de mogelijkheid
krijgen om hun onderneming «on hold» te zetten en zodoende te kunnen terugvallen op
hun volledige bestaande uitkering? Zijn uitkeringsinstanties, zoals het UWV, bereid
om hier aan mee te werken? Ook vragen deze leden of zelfstandigen die deels een uitkering
(AOW, Wet arbeidsongeschiktheid (WAO), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
of WW) ontvangen ook recht hebben op de Tozo. Zo nee, waar kunnen deze zelfstandigen,
als zij onder het sociaal minimum zakken, dan terecht?
De leden van de PvdA-fractie krijgen signalen binnen dat er nog geen eenvoudige en
duidelijke regelgeving voor gemeenten is. Deelt de Staatssecretaris de mening dat
hierdoor gemeenten en zelfstandigen in de knel kunnen komen? Gaat de Staatssecretaris
zo snel mogelijk duidelijkheid geven over de regelgeving waarmee de gemeenten aan
de slag kunnen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen het dat de Staatssecretaris met de
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers perspectief biedt aan zzp’ers
die geraakt worden door de coronacrisis. Deze regeling biedt een vangnet en garandeert
een inkomen op het bestaansminimum. Genoemde leden realiseren zich dat hiermee niet
alle problemen zijn opgelost voor zzp’ers. Als een burger gewend is aan meer inkomsten
en daarop afgestemde vaste lasten hebt of een gezin moet onderhouden, dan zal dit
bedrag daarvoor in veel gevallen niet toereikend zijn. Daarmee wordt duidelijk dat
het bestaansminimum echt een minimum is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen
welke overige maatregelen de Staatssecretaris in overweging heeft om ondersteuning
te bieden aan zzp’ers die getroffen zijn door de gevolgen van de huidige crisis. Kunnen
bijvoorbeeld afspraken gemaakt worden met hypotheekverstrekkers en woningcorporaties
over uitstel van hypotheekbetalingen en huur? Of kunnen dergelijke afspraken gemaakt
worden voor andere vaste lasten?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor zelfstandig ondernemers
in de grensregio’s. Ondernemers die in Nederland een bedrijf hebben en wonen in Duitsland
of België of andersom kunnen geen gebruik maken van deze regeling. De Staatssecretaris
erkent deze problematiek, maar heeft vooralsnog nog geen oplossing gepresenteerd.
Deze leden vragen de Staatssecretaris om met spoed maatregelen te nemen op dit punt,
zodat rechtsongelijkheid wordt voorkomen en zzp’ers in de grensregio’s niet tussen
wal en schip vallen. Deze leden vragen of het loslaten van de woon- en/of vestigingseis
in deze specifieke situatie een maatwerkoplossing zou bieden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor degenen die tussen wal en
schip dreigen te vallen doordat ze niet in aanmerking komen voor de diverse regelingen
die de Staatssecretaris heeft geïntroduceerd. Bijvoorbeeld freelancers die (tot voor
kort) werden verloond, die daarmee hebben bijgedragen aan het systeem van sociale
zekerheid, maar die niet voldoen aan de wekeneis in de WW. Zij komen ook niet in aanmerking
voor de Tozo, aangezien het geen zzp’ers zijn of het urencriterium niet halen doordat
ze verloond werden. Hoe kijkt de Staatssecretaris naar deze situaties?
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie spreken hun grote waardering uit voor de inspanningen
van de Staatssecretaris, de ambtenaren van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa, sociale partners, en alle andere
betrokkenen om de Tozo-regeling tot stand te brengen.
De leden van de 50PLUS-fractie zijn van mening dat het zo veel mogelijk in stand houden
van de inkomens- en bestaanszekerheid van mensen cruciaal is. Zonder behoud van inkomens,
banen en bedrijvigheid is ons welvaartsniveau niet houdbaar. Dat geldt óók voor de
kwaliteit van onze gezondheidszorg. Deze leden vragen of gewaarborgd is dat gemeenten
steeds voldoende bevoorschot zullen worden, en via de specifieke uitkering vanuit
de rijksoverheid ruimhartig «gefinancierd» zullen worden, zodat zij de regeling goed
kunnen uitvoeren, en steeds kunnen voldoen aan optredende vraag van zelfstandig ondernemers.
Deze leden krijgen hierover graag een toelichting. Tevens vragen deze leden of spoedige
uitkering nu in principe gegarandeerd kan worden – ongeacht de gemeente waar men woont –
zodat betalingsproblemen van mensen zoveel mogelijk voorkomen worden, directe financiële
nood gelenigd kan worden, en uiteindelijk faillissementen voorkomen worden. Kan gegarandeerd
worden dat gemeenten de «tool-kit» van de regeling allemaal op dezelfde wijze gebruiken,
en dezelfde beknopte en gerichte uitvraag van gegevens doen aan zelfstandig ondernemers
die een beroep willen doen op de regeling? Kan hierbij gewaarborgd worden dat aanvragers
niet geconfronteerd worden met «administratieve rompslomp»? Deze leden ontvingen signalen
dat een «karrenvracht» aan gegevens en informatie wordt gevraagd door de gemeente,
voor het doen van een aanvraag. Veel van de noodmaatregelen van het kabinet nemen
de vorm aan van liquiditeitssteun in de vorm van leningen. Hoe kan – afgezien van
relatief gunstige leenvoorwaarden – voorkomen worden dat de steunmaatregelen van het
kabinet, op een later moment toch nog tot veel faillissementen gaat leiden? Doel van
ondersteuning van de Staatssecretaris is immers, bedrijven juist in betere tijden
en op langere termijn succesvol voort te zetten. Deze leden kunnen zich voorstellen
dat de markt niet direct hersteld is en daarnaast hebben de kredietverzekeraars al
gewaarschuwd voor een faillissementsgolf.
De leden van de 50PLUS-fractie hebben enkele vragen bij de duur, de reikwijdte van
de regeling, en de hoogte van de uitkering. Drie maanden lijkt een eerste goede stap.
Wanneer (op welke momenten), hoe, en op grond van welke criteria zal een vervolgbesluit
worden genomen over eventuele verlenging van de regeling? Zal dat in principe zijn
voor de duur van de coronacrisis? Deze leden hebben op zich begrip voor het feit dat
om de eerste nood te lenigen, een vangnet op het niveau van het sociaal minimum wordt
gevormd, maar hoe reëel is de verwachting dat dit zelfstandig ondernemers voldoende
in inkomens- en bestaanszekerheid zal bieden, en uiteindelijk faillissementen kan
voorkomen? Voor veel zzp’ers is immers een uitkering op bijstandsniveau zelfs onvoldoende
om vaste lasten, laat staan lopende vaste zakelijke kosten, op te vangen. De regeling
stelt dat de zelfstandige minimaal aan het urencriterium van circa 24 uur per week
moet voldoen. Welke steun kunnen zelfstandig ondernemers krijgen die (net) niet voldoen
aan dit urencriterium, en toch zwaar getroffen worden door de coronacrisis? Kunnen
we nog een wijziging verwachten wat betreft het urencriterium? Wat betreft de toegankelijkheid
van de regeling merken deze leden op dat zelfstandig ondernemers die AOW-gerechtigd
zijn géén aanspraak lijken te kunnen maken op de Tozo-regeling, óók niet op het lening-deel
van de regeling voor de onderneming. Is die indruk juist? En zo ja, vindt de Staatssecretaris
niet, dat levensvatbaar zelfstandig ondernemerschap juist nu gekoesterd moet worden,
ongeacht de leeftijd van de zelfstandig ondernemer? Zo nee, waarom niet? Deelt de
Staatssecretaris anders gezegd de mening dat het bij bescherming van zelfstandig ondernemerschap
niet mag uitmaken of een ondernemer 65-plusser of 65-minner is? Deze leden vragen
van de Staatssecretaris verder de garantie, dat AOW-gerechtigde zelfstandig ondernemers
niet, als gevolg van economische schade door de coronacrisis, met hun inkomen onder
het sociaal minimum raken. Dat is immers het doel van deze regeling, dit wordt expliciet
gemeld in de brief. Kan die garantie gegeven worden? Het is de Staatssecretaris toch
bekend dat er AOW-gerechtigden zijn, met een jongere partner, die moeten rondkomen
van 812 euro. Daardoor is het logisch dat zij doorwerken. De Staatssecretaris weet
toch ook dat er veel mensen zijn die geen volledige AOW hebben omdat zij niet 50 jaar
in Nederland gewoond hebben die door hun eigen bedrijf kunnen rondkomen? Nu dit wegvalt
zou het doel van deze regeling minimaal op sociaal minimum bereikt moeten worden door
een aanvulling op de AOW. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? Zo ja hoe? Zo niet,
waarom niet?
De leden van de 50PLUS-fractie wijzen verder op situaties waarbij het inkomen van
AOW-gerechtigde zelfstandig ondernemers op zichzelf beschouwd voldoende is om van
de leven, maar de onderneming door de coronacrisis in financiële problemen komt, en
bedrijfslasten ondragelijk worden voor de AOW-gerechtigde. Deelt de Staatssecretaris
de mening dat dan toegankelijkheid tot de Tozo-lening tegen gunstige voorwaarden nét
het verschil kan maken, en beslissend kan zijn voor voortzetting van het zelfstandig
ondernemerschap en het behoud van economische activiteit? Graag ontvangen deze leden
een reactie.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen de Staatssecretaris in te gaat op de kritiek
van bijvoorbeeld VNO-NCW, Midden en Kleinbedrijf (MKB) Nederland, Taxichauffeurs en
MKB brandstof op de toegankelijkheid en de vormgeving van de Tozo. Dit wordt ook gevraagd
voor ondernemers en branches, eenmanszaken en vof-bedrijven die nu buiten de regeling
(lijken te) vallen. Wordt er nog overwogen zelfstandig ondernemers die nu buiten de
regeling (lijken te) vallen, toegang te verlenen of de regeling op dit punt nog verder
te verduidelijken en/of aan te passen? Zo niet, waarom niet? Gaat de Staatssecretaris
er voor zorgen, dat zelfstandig ondernemers die tussen wal en schip (dreigen te) raken,
zo snel mogelijk horen waar zij terecht kunnen voor steun, om faillissementen te voorkomen?
Deze leden vinden dat alle zelfstandig ondernemers, met en zonder personeel, steun
moeten kunnen krijgen als hun economische activiteit zwaar getroffen wordt door de
coronacrisis. Deelt de Staatssecretaris deze mening? Wordt die garantie geboden door
de noodmaatregelen of gaat de Staatssecretaris daar voor zorgen? Kunnen ondernemers
die vanwege gezondheidsredenen – gerelateerd aan de coronacrisis – en zelf kiezen
hun werk niet voort te zetten een beroep doen op de regeling? Graag ontvangen deze
leden een beschouwing.
De leden van de 50PLUS-fractie begrijpen dat verantwoording over verkregen steun en
krediet achteraf plaatsvindt. Zij vinden dit zeker zeer gewenst. Er moet sprake zijn
van een doelmatige bestedingen van algemene middelen, zo zijn deze leden van mening.
Maar hoe kan voorkomen worden, dat eventuele majeure terugvordering van steun achteraf
moet plaatsvinden, en dat de zelfstandig ondernemer daardoor alsnog failliet gaat?
Ook vinden deze leden dat mogelijk oneigenlijk gebruik van de regeling niet op het
bord van het gemeenten mag komen. Wordt dit «ingecalculeerd» als risico, dat in principe
voor verantwoording van de rijksoverheid komt, en niet van gemeenten, of andere betrokken
uitvoerende instanties? Graag krijgen deze leden op dit punt een beschouwing van de
Staatssecretaris.
De leden van de 50PLUS-fractie vinden dat zelfstandig ondernemers die in Nederland
werken en in Duitsland en België wonen niet buiten de regeling zouden moeten vallen,
zeker als de regeling voor zelfstandig ondernemerschap in het buitenland niet gelijkwaardig
is. Het gaat immers om instandhouding van ondernemerschap in Nederland en behoud van
economische activiteit in Nederland. Deze leden vragen of voor grensarbeiders naar
een oplossing wordt gezocht, en of daar spoedig duidelijkheid over zal kunnen komen.
Wanneer krijgen grenswerkers duidelijkheid?
De leden van de 50PLUS-fractie ontvangen veel vragen van alleenstaande zelfstandig
ondernemers met de vraag of het waar is, dat gehuwden en samenwonenden, beiden zelfstandig
ondernemer, samen maximaal 1.500 euro netto aanvullende uitkering voor levensonderhoud
kunnen krijgen, en een zelfstandig ondernemer, gehuwd of samenwonend (met kinderen)
met een werknemer in loondienst ook 1.500 euro netto krijgt. Kan hierover duidelijkheid
gegeven worden? Zo ja, is dit niet onbillijk? Graag ontvangen deze leden een grondige
toelichting.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie zijn positief over de tijdelijke overbruggingsregeling
zelfstandig ondernemers. Hiermee kunnen op een generieke wijze zelfstandige ondernemers,
die hard getroffen zijn door de recente ontwikkelingen, ondersteund worden. Deze leden
zijn ook positief over het feit dat signalen van ondernemers meegenomen lijken te
zijn bij de uitwerking. Bijvoorbeeld aangaande de positie van DGA’s. Deze leden roepen
op om dit ook bij verdere uitwerking en uitvoering te blijven doen. Deze leden hebben
nog wel enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat er in de regeling waarborgen ingebouwd zijn
om misbruik tegen te gaan. Bestaat dit enkel uit een moreel appel, of zijn er andere,
meer dwingende waarborgen ingebouwd? Wordt er bijvoorbeeld naar gemeenten toe gecommuniceerd
om terughoudend om te gaan met aanvragen voor ondernemers die het materieel gezien
niet nodig hebben?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris een inschatting kan geven
van het bedrag dat terecht komt bij ondernemers die het materieel gezien niet nodig
hebben. Tevens vragen deze leden of de Staatssecretaris voornemens is, indien de regeling
na drie maanden verlengd wordt, de vermogens- en partnertoets te herintroduceren.
De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele vragen over het urencriterium. Wordt
hiervoor het urencriterium over geheel 2019 genomen? En wordt bij een ondernemer die
na 1 januari 2019 gestart is een evenredig deel daarvan genomen? Tevens vragen deze
leden welke maatregelen genomen worden voor ondernemers die net onder dit urencriterium
vallen. Daarnaast vragen deze leden wat de status is van ondernemers die geen inschrijving
hebben bij de KvK. Zij dreigen buiten alle regelingen te vallen. Welke mogelijkheden
voor ondersteuning zijn er voor deze groep en hoe wordt voorzien in meer duidelijkheid?
II Reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Hierbij bied ik u mijn reactie aan op het verslag van het schriftelijk overleg Kamerbrief
Tozo van 27 maart 2020.
Van de gelegenheid maak ik gebruik om u het volgende te melden, dit onder verwijzing
naar het antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie.
In de brief van 31 maart 20204 bent u geïnformeerd over de regeling Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud
van werkgelegenheid (NOW)5.
In deze regeling staat een verplichting voor werkgevers die loonkostensubsidie ontvangen
op grond van artikel 10d van de Participatiewet om de toekenning van subsidie op grond
van de NOW te melden aan de gemeente van wie zij de loonkostensubsidie ontvangen.
Deze verplichting was bedoeld om de gemeente de ruimte te geven om de loonkostensubsidie
lager vast te stellen om zodoende dubbele financiering van loonkosten voor deze doelgroep
te voorkomen.
Een nadere verkenning van de mogelijkheden bij gemeenten heeft mij doen inzien dat
verrekening van de subsidie op grond van de NOW met de loonkostensubsidie moeilijk
dan wel niet uitvoerbaar is. Om verrekening mogelijk te maken zijn zeer ingrijpende
aanpassingen in de uitvoeringssystemen bij gemeenten noodzakelijk.
Dit zou extra investeringen vergen. Alles afwegende heb ik besloten om geen verdere
stappen te zetten om verrekening mogelijk te maken, waarmee dubbele financiering van
loonkosten voor mensen met een arbeidsbeperking onder de huidige bijzondere omstandigheden
wordt geaccepteerd. De kosten hiervan zijn beperkt. Hiermee kan ook onrust worden
voorkomen bij werkgevers die mensen uit de doelgroep banenafspraak in dienst hebben.
De noodzaak voor een verplichting voor werkgevers die loonkostensubsidie ontvangen
om de toekenning van subsidie op grond van de NOW te melden aan de gemeente van wie
zij de loonkostensubsidie ontvangen komt hiermee te vervallen.
De ministeriële regeling NOW wordt in verband hiermee bij de eerstvolgende gelegenheid
aangepast.
Vragen en antwoorden
0
De leden van de VVD-fractie vragen om signalen van zelfstandigen zonder personeel
en zzp-organisaties over ervaren knelpunten constant te betrekken bij de uitvoering
en verbetering van deze regeling en dat voortvarend te blijven doen.
Ik onderschrijf het belang dat de VVD-fractie hecht aan goede betrokkenheid van vertegenwoordigers
van ondernemingsorganisaties bij de uitvoering en uitwerking van de regeling en hun
signalen daarbij mee te nemen. Om die reden heb ik een klankbordgroep ingericht waarin
deze vertegenwoordigers op regelmatige basis met mijn ministerie spreken.
1
De leden van de VVD-fractie vragen of ik kan aangeven op welke termijn een oplossing
is gevonden voor de groep grensoverschrijdende zelfstandigen en hoe deze oplossing
eruit ziet.
Op basis van het in de Participatiewet geregelde territorialiteitsbeginsel, en analoog
aan het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, was het aanvankelijk de bedoeling
om alleen de mogelijkheid tot bijstand te bieden voor de zelfstandige die in Nederland
woont en zijn bedrijf of zelfstandig beroep in Nederland uitoefent. Om te voorkomen
dat in grenssituaties de zelfstandige tussen wal en schip terechtkomt, zal erin voorzien
gaan worden dat de zelfstandige die in Nederland woont en buiten Nederland zijn bedrijf
heeft c.q. zijn zelfstandig beroep uitoefent, aanspraak kan maken op bijstand voor
levensonderhoud en andersom (wonen buiten Nederland maar bedrijf/beroep in Nederland)
aanspraak kan maken op bijstand voor bedrijfskapitaal. Op deze manier wordt ervoor
gezorgd dat zelfstandig ondernemers die in Nederland woonachtig zijn, óf hun bedrijf
in Nederland hebben gevestigd, op goede wijze ondersteund kunnen worden, wat bijdraagt
aan de doelstelling van de Tozo. Dit zal nader worden uitgewerkt in een ministeriële
regeling. De «reguliere» uitvoering van de Tozo wordt verzorgd door gemeenten. Met
hen zal ik bespreken op welke wijze de uitvoering van de Tozo in grenssituaties op
de beste wijze vorm kan worden gegeven.
2 + 3
De leden van de PVV-fractie vragen hoe bedrijven en ondernemers die inkomensderving
ondervinden of verwachten te ondervinden, maar onder de huidige voorwaarden niet in
aanmerking komen voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS)
van het Ministerie van EZK, tegemoet worden gekomen, en of deze ondernemers en bedrijven
gebruik kunnen maken van het noodpakket.
De TOGS-regeling is bedoeld als tegemoetkoming voor omvangrijke vaste lasten, anders
dan personeelslasten. Daarom richt de regeling zich op ondernemers die daadwerkelijk
beschikken over een fysieke vestiging of fysieke productiemiddelen, die los staan
van de eigen woning, die essentieel zijn voor de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten,
en zorgen voor omvangrijke, periodiek terugkerende vaste lasten. Voor ondernemers
die ingeschreven staan op het woonadres, maar wel voldoen aan de bovengenoemde vereisten,
zal een aanvullende verklaring worden gevraagd om hen ook aanspraak te kunnen laten
maken voor de tegemoetkoming. Daarnaast kunnen zelfstandigen een beroep doen op de
Tozo, als zij voldoen aan de voorwaarden van deze regeling.
4
De leden van de PVV-fractie vragen of er nogmaals gekeken kon worden naar de impact
van de coronacrisis op de verschillende, nog niet opgenomen branches, en te bezien
of uitbreiding van toegang gewenst en mogelijk is.
Het doel van de TOGS van het Ministerie van EZK is om ondernemers, die een dominant
effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct
gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van
hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. Het kabinet is op 28 maart 2020
tot het besluit gekomen om de non-food detail-en markthandel in aanmerking te laten
komen voor de TOGS. Aanvullend hierop zijn op 7 april jl. opnieuw sectoren toegevoegd,
waaronder taxibedrijven, tatoeageshops en food-retail.
5
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat, ingevolge het ontbreken van een
partnertoets, in de scenario’s 1 en 2 (van de partners is één resp. zijn twee van
hen (zelfstandig) ondernemer) maximaal 1.500 euro per huishouden wordt uitgekeerd
en in scenario 3 (een alleenstaande (zelfstandig) ondernemer met kinderen) maximaal
1.050 euro.
Dit klopt, met dien verstande dat het afgeronde bedragen zijn van de per 1 januari
2020 geldende bijstandsnormen, inclusief vakantietoeslag.
6
De leden van de CDA-fractie vragen wat het betekent voor mensen die deels (zelfstandig)
ondernemer zijn en die deels een dienstverband hebben (en dus werknemer zijn), dat
zij voor een beroep op de Tozo-regeling moeten voldoen aan een urencriterium van 24 uur
per week/1.225 uur per jaar.
Het urencriterium brengt tot uitdrukking dat de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig
beroep een reëel karakter met een substantieel tijdsbeslag dient te hebben. Om in
aanmerking te kunnen komen voor een uitkering op grond van de Tozo geldt dat moet
zijn voldaan aan het criterium dat de zelfstandige ten minste 1.225 uur per jaar (ofwel
gemiddeld 23,5 uur per week) ten behoeve van het bedrijf of zelfstandig beroep werkzaam
moet zijn geweest. Dit geldt ook voor degene die naast zijn zelfstandige activiteiten
werkzaamheden in dienstbetrekking verricht. Er geldt hiervoor geen afwijkende norm.
Indien een belanghebbende niet voldoet aan het urencriterium, wordt hij volgens de
definitie in de Tozo niet aangemerkt als zelfstandige en kan daarmee geen recht doen
gelden op een Tozo-uitkering. Wie niet aan het urencriterium voldoet, is aangewezen
op arbeid in dienstbetrekking, waarvoor zijn werkgever zo nodig een beroep kan doen
op de NOW, en kan eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet.
Indien degene die naast zijn zelfstandige activiteiten werkzaamheden in dienstbetrekking
verricht, wel voldoet aan het urencriterium en aan de overige voorwaarden om in aanmerking
te komen voor een Tozo-uitkering, dan wordt bij het vaststellen van het recht op en
hoogte van de algemene bijstand behalve het inkomen als zelfstandige ook het loon
uit de dienstbetrekking in aanmerking genomen. Er bestaat alleen recht op algemene
bijstand, als het totale inkomen de op de zelfstandige van toepassing zijnde bijstandsnorm
niet overstijgt.
7
De leden van de CDA-fractie vragen of zelfstandigen die deels zelfstandige en deels
werknemer met een dienstverband zijn, een beroep kunnen doen op de Tozo-regeling en/of
andere regelingen uit het Noodpakket banen en economie.
Voor het recht op Tozo voor personen die zowel zelfstandige activiteiten verrichten
als werkzaamheden in dienstbetrekking, verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Ondernemers (waaronder zelfstandigen) die voldoen aan de voorwaarden komen in aanmerking
voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) van het Ministerie
van EZK, een gift van € 4.000,– bedoeld om vaste lasten te kunnen betalen terwijl
omzet is weggevallen. Daarnaast ondersteunt het kabinet ondernemers (waaronder zelfstandigen)
fiscaal, door ondernemers de mogelijkheid te geven tot bijzonder uitstel van betaling
voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting (btw) en loonbelasting,
zonder dat een verzuimboete in rekening wordt gebracht. Ook geldt er tijdelijk een
lagere belasting- en invorderingsrente (0,01%), en kunnen ondernemers (waaronder zelfstandigen)
die een lagere winst verwachten dat aangeven bij de Belastingdienst, zodat zij direct
minder belasting gaan betalen.
Zie https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/ondernemers/content/c…. Het kabinet verruimt ook de leenmogelijkheden voor ondernemers. Met al deze maatregelen
helpen we ondernemers (waaronder zelfstandigen) om acute liquiditeitsproblemen op
te vangen. Als het gaat om werknemers ondersteunt het kabinet werkgevers (via een
beroep op de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud, de NOW) om personeel
gewoon door te betalen, zodat er geen ontslagen hoeven te vallen.
8
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de hoogte van de uitkering vastgesteld
wordt.
De bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo is een inkomensaanvulling tot
de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm. De hoogte van deze bijstand aan
de zelfstandige is gelijk aan de voor betrokkene geldende bijstandsnorm, verminderd
met het eventuele verwachte inkomen van de zelfstandige.
De hoogte van de voor de belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm wordt bepaald
aan de hand van de artikelen 20, 21 en 24 van de Participatiewet. Er bestaan verschillende
bijstandsnormen voor verschillende categorieën van bijstandsgerechtigden. Artikel 21
bevat de bijstandsnormen voor 21-jarigen tot de pensioengerechtigde leeftijd. Artikel 20
bevat de (lagere) bijstandsnormen voor 18- tot 21-jarige jongeren. In beide artikelen
wordt er onderscheid gemaakt tussen alleenstaande en gehuwden, waarbij de bijstandsnorm
voor een alleenstaande 70% bedraagt van de bijstandsnorm voor een paar.
Voor de zelfstandige die gehuwd is met een persoon die is uitgesloten van het recht
op bestand, geldt op grond van artikel 24 van de Participatiewet dat de bijstandsnorm
wordt gehalveerd. Uitgesloten van het recht op bijstand zijn bijvoorbeeld gedetineerden
en personen tot 27 jaar met studiefinanciering.
Het feit dat de kostendelersnorm op grond van de artikelen 19a en 22a van de Participatiewet
niet van toepassing is op de uitvoering van de Tozo, betekent dat de aanwezigheid
van kostendelers in de woning niet leidt tot een lagere bijstand.
9
De leden van de CDA-fractie vragen of ik overweeg het urencriterium naar rato toe
te passen voor mensen die deels (zelfstandig) ondernemer zijn en die deels een dienstverband
hebben.
Zoals ik reeds heb opgemerkt bij de beantwoording van vraag 6, wordt met het urencriterium
tot uitdrukking gebracht dat de uitoefening van het bedrijf of beroep een reëel karakter
met een substantieel tijdsbeslag moet hebben. Om die reden ben ik niet voornemens
het urencriterium aan te passen of naar rato toe te laten passen. Wie niet aan het
urencriterium voldoet is volgens de definitie van de Tozo geen zelfstandige. Met een
eenduidige toepassing van dit criterium wordt voor de uitvoeringspraktijk een duidelijke
afbakening bereikt. Wie niet aan het urencriterium voldoet, is aangewezen op arbeid
in dienstbetrekking en kan bij een inkomen onder de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm
eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet.
10
De leden van de CDA-fractie vragen of het feit dat de Tozo-regeling bestemd is voor
ondernemers vanaf 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd, betekent dat ondernemers
die tevens een uitkering hebben, bijvoorbeeld een uitkering uit de Algemene Ouderdomswet
(AOW), er niet voor in aanmerking komen.
De kring van rechthebbenden voor de Tozo bestaat inderdaad uit zelfstandigen vanaf
de leeftijd van 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Ondernemers met een AOW-uitkering
komen omdat zij de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, niet in aanmerking voor
bijstand op grond van de Tozo.
Voor zelfstandigen van 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd behoeft een uitkering
op grond van de sociale verzekeringen in beginsel een Tozo-uitkering niet in de weg
te staan. Uiteraard dient de zelfstandige wel te kunnen worden aangemerkt als zelfstandige
volgens de criteria van de Tozo, waaronder het urencriterium, en dient de zelfstandige
te worden geconfronteerd met een financieel probleem als gevolg van de coronacrisis.
11
De leden van de CDA-fractie vragen op welke regeling(en) deze ondernemers een beroep
kunnen doen indien zij door de coronacrisis geen omzet meer hebben en onder het sociaal
minimum terechtkomen.
Personen met een volledige AOW-uitkering kunnen nooit onder het sociaal minimum terechtkomen,
ook niet als hun inkomen daalt als gevolg van de coronacrisis. Die mogelijkheid bestaat
alleen voor personen met een onvolledige AOW-uitkering. Over het algemeen hebben personen
met een onvolledige AOW al een uitkering op grond van de aanvullende inkomensvoorziening
ouderen (AIO), waardoor zij een gegarandeerd inkomen hebben tot de voor AOW-gerechtigden
geldende, hogere bijstandsnorm. Indien de AOW-gerechtigde ondernemer een inkomen heeft
onder het sociaal minimum, al dan niet als gevolg van de coronacrisis, dan kan alsnog
een beroep worden gedaan op de AIO, die wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank.
12
De leden van de CDA-fractie vragen of ik overweeg voor deze ondernemers het urencriterium
naar rato toe te passen.
Ik verwijs hiervoor naar hetgeen ik aangeven heb bij het antwoord op vraag 9.
13
De leden van de CDA-fractie vragen of een (zelfstandig) ondernemer in april levensonderhoud
kan aanvragen voor drie maanden (april, mei, juni), indien hij in de maand maart nog
voldoende omzet had, maar voor de maanden april, mei en juni geen omzet meer verwacht.
Ja, dat is mogelijk.
14
De leden van de CDA-fractie vragen of voor de groep zelfstandigen in grenssituaties
reeds een voorziening is getroffen, zodat zij ook voor de Tozo- of een vergelijkbare
regeling in aanmerking kunnen komen.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, ben ik voornemens voor grenssituaties
een regeling te treffen.
15
De leden van de CDA-fractie vragen hoe (snel) ik hierover naar deze ondernemers ga
communiceren.
Het informeren zal zo snel mogelijk geschieden, maar zal pas kunnen plaatsvinden indien
met gemeenten is afgestemd over de beste wijze van uitvoering voor deze ondernemers.
16
Op de vraag van de leden van de CDA-fractie of de Grensinfopunten hierbij betrokken
worden, kan ik bevestigend beantwoorden.
17, 19 en 20
De leden van de CDA-fractie vragen of in alle gemeenten de aanvraagprocedure hetzelfde
is. Deze leden vragen ook of de uitvoering wellicht eenduidiger kan en of het klopt
dat sommige gemeenten werken met papieren aanvraagformulieren, terwijl de afspraak
volgens hen is dat alles digitaal moet verlopen.
Ik begrijp de roep om een eenduidige uitvoering van de Tozo en ondersteun die ook.
Samen met VNG, Divosa en gemeentelijke experts heb ik een toolkit ontwikkeld die bestaat
uit een modelaanvraagformulier, een handreiking Tozo, modelbeschikkingen en -brieven
en antwoorden op veel gestelde vragen. Deze producten zijn gepubliceerd op de websites
van VNG en Divosa en dienen ertoe gemeenten te ondersteunen bij het inrichten van
een snelle en efficiënte aanvraagprocedure en het toerusten van gemeentelijke ambtenaren
om de aanvragen te behandelen. Ik heb gemeenten geadviseerd om de aanvragen zoveel
mogelijk digitaal in te nemen en om een aanvraagformulier te hanteren dat gebaseerd
is op het modelaanvraagformulier.
De VNG staat in verbinding met de leveranciers van gemeentelijke ICT-uitkeringssystemen.
De VNG heeft met de leveranciers besproken dat zij een digitale aanvraagmogelijkheid
onder de aandacht brengen en belangeloos beschikbaar stellen voor bij hen aangesloten
gemeenten. Alle gemeenten hebben dit aanbod gekregen. Gemeenten kunnen zelf kiezen
of zij hiervan gebruik willen maken. Hoewel ik gemeenten adviseer om zoveel mogelijk
digitaal aanvragen in ontvangst te nemen en aan te sluiten op het modelaanvraagformulier,
kunnen gemeenten hierin hun eigen keuzes maken. Ik ga er wel vanuit dat de aanvraagprocedures
de komende tijd steeds meer gelijkenissen gaan vertonen door de uniformerende werking
van de producten uit de toolkit. Ik blijf de komende maanden met gemeenten in nauw
contact om hun behoefte aan ondersteuning bij de uitvoering van de Tozo in beeld te
houden en samen met VNG en Divosa de uitvoering zoveel mogelijk te ondersteunen.
18
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat sommige gemeenten bij een aanvraag
een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) verlangen, wat een ondernemer
geld en tijd kost, of dat alsnog vermogens- of partnergegevens worden gevraagd. Deze
leden vragen of dit wellicht anders kan, dat wil zeggen goedkoper en sneller.
Ik heb gehoord dat in de eerste weken nadat het kabinet de Tozo aankondigde sommige
gemeenten in hun aanvraagprocedure naar een uittreksel van de Kamer van Koophandel
vroegen en/of vragen naar vermogens- of partnergegevens stelden. Op 1 april 2020 heb
ik in samenwerking met VNG, Divosa en gemeentelijke experts een modelaanvraagformulier
gepubliceerd dat duidelijk maakt voor gemeenten welke vragen zij moeten stellen in
hun aanvraagformulier en welke bewijsstukken zij moeten opvragen om het recht op de
Tozo vast te stellen. Ik heb gemeenten geadviseerd om hun aanvraagformulieren aan
te passen op het modelaanvraagformulier. Onderdeel van dit modelaanvraagformulier
is de vraag naar een KvK-nummer van de onderneming van de aanvrager. Dit betekent
dat de ondernemer geen uittreksel van de KvK hoeft aan te leveren.
Het vermogen blijft buiten beschouwing bij het vaststellen van het recht op Tozo en
wordt dan ook niet via het modelaanvraagformulier uitgevraagd. Voor een aanvraag om
bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt de ondernemer wel
geacht om inzicht te geven in de liquide middelen, zodat aannemelijk wordt gemaakt
dat de onderneming een liquiditeitsprobleem heeft.
In het modelaanvraagformulier wordt alleen gevraagd naar gegevens over de partner
om te kunnen bepalen of voor de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand
de bijstandsnorm voor alleenstaanden of gehuwden van toepassing is. Het inkomen van
de partner blijft buiten beschouwing en wordt dan ook niet uitgevraagd in het modelaanvraagformulier.
21
De leden van de CDA-fractie vragen of uitkeringsinstanties eraan meewerken dat ondernemers
die in 2020 vanuit een uitkeringssituatie zijn gestart en als gevolg van de coronacrisis
geen omzet hebben en een gedeeltelijke uitkering, hun onderneming «on hold» kunnen
zetten en voor een bepaalde periode kunnen terugvallen op hun volledige bestaande
uitkering.
Uitkeringsgerechtigden die vanuit de Participatiewet met toestemming van de gemeente
als parttime ondernemer zijn begonnen, en nu vanwege de coronacrisis geen inkomsten
uit het beroep of bedrijf hebben, komen weer in aanmerking voor volledige bijstand,
afgestemd op de actuele situatie, hetgeen in ieder geval betekent zonder dat de weggevallen
inkomsten uit beroep of bedrijf verrekend hoeven te worden met de uitkering volgens
de regels van verrekening.
Ondernemers die naast de inkomsten uit hun onderneming een arbeidsongeschiktheidsuitkering
ontvangen, hebben te maken met inkomstenverrekening met de uitkering. Zij ontvangen
de arbeidsongeschiktheidsuitkering op voorschotbasis, gebaseerd op de te verwachten
inkomsten uit onderneming. Voor de definitieve vaststelling van het recht op uitkering
wordt, op het moment dat het definitieve jaarinkomen bekend is, dit jaarinkomen evenredig
toegerekend aan de kalendermaanden en verrekend met het verstrekte voorschot.
Het «on hold» zetten van een onderneming kan wel een verlagend effect hebben op het
jaarinkomen en op het te verrekenen bedrag per maand. De wet kent echter, anders dan
bij algehele beëindiging van de onderneming, geen mogelijkheid om met een onderbreking
van het kalenderjaar rekening te houden en het jaarinkomen te verdelen over minder
kalendermaanden.
Als een uitkeringsgerechtigde verwacht dat de inkomsten uit onderneming lager worden,
dan kan het voorschot op verzoek worden aangepast. Ook in dat geval vindt er later
een definitieve vaststelling van het recht op uitkering plaats op basis van het definitieve
totale jaarinkomen. Als de omzet zich later in het kalenderjaar herstelt, bestaat
er de mogelijkheid dat de uitkeringsgerechtigde een deel van het hogere voorschot
moet terugbetalen.
Vanuit de Werkloosheidswet kunnen WW-gerechtigden op twee manieren ondernemersactiviteiten
starten en/of verrichten. Dit kan vanuit de startersregeling of op basis van verrekening
van als zelfstandige gewerkte uren. Bij de startersregeling worden de inkomsten uit
zelfstandige arbeid forfaitair verrekend. De forfaitaire korting op de WW-uitkering
bedraagt 29% gedurende zes maanden. Onder meer vanuit het oogpunt van concurrentievervalsing
voorziet de wet niet in de mogelijkheid om tijdelijk te onderbreken. Bij de andere
manier, verrekening op basis van de als zelfstandige gewerkte uren, worden deze uren
via een wettelijke verdeelsleutel blijvend in mindering gebracht op de WW-uitkering.
Ook hierbij is niet voorzien in een tijdelijke onderbrekingsmogelijkheid, de uren
worden blijvend gekort.
Zelfstandigen die door de coronacrisis geraakt worden en onder het sociaal minimum
dreigen te raken, ook als zij nog gedeeltelijk een WW-uitkering ontvangen, kunnen
een beroep doen op de Tozo. Zelfstandigen die geheel stoppen met hun onderneming,
komen niet in aanmerking voor de Tozo (zie ook de beantwoording van vraag 136), maar
kunnen wel de korting op hun WW-uitkering laten stopzetten. De facto ontvangen zij
dan weer hun volledige uitkering, en kunnen zij niet meer opnieuw starten vanuit hetzelfde
«opgebouwde WW-recht».
22
De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat sekswerkers, van wie een groot
aantal als gevolg van overheidsmaatregelen (zoals het verbod op contactberoepen, noodgedwongen
sluiting en de inperking van bijeenkomsten) geen inkomen hebben, niet in aanmerking
voor de Tozo-regeling komen, omdat ze vaak ofwel niet zijn ingeschreven bij de Kamer
van Koophandel ofwel staan ingeschreven onder de naam van persoonlijk dienstverlener.
Om als zelfstandige in aanmerking te kunnen op een uitkering op grond van de Tozo
is een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel een wettelijke
vereiste. De omschrijving van de bedrijfsactiviteit, neergelegd in de zogenaamde SBI-code,
is daarbij irrelevant. Er zijn geen beroepsgroepen uitgezonderd van het recht op Tozo.
23
De leden van de CDA-fractie vragen op welke regelingen sekswerkers zonder inkomen
die niet aanmerking komen voor de Tozo een beroep kunnen doen.
Sekswerkers met een arbeidscontract komen in aanmerking voor de NOW (die hun werkgever
kan aanvragen), of voor reguliere WW in geval van werkloosheid. Veel sekswerkers zijn
echter zelfstandig. Deze groep komt in aanmerking voor de Tozo, voor zover zij aan
de voorwaarden voldoen. Mensen die in de prostitutie werken en rechtmatig in Nederland
verblijven, kunnen mogelijk aanspraak maken op reguliere bijstand, afhankelijk van
de duur van het verblijf in Nederland en de kans op werk.
Het aanvragen van algemene bijstand kan gevolgen hebben voor de verblijfstatus, zowel
voor mensen met een verblijfsvergunning als voor EU-burgers. De IND hanteert coulance
ten aanzien van personen van wie de verblijfsvergunning afloopt (en door wie geen
verlenging wordt aangevraagd) en voor EU-burgers die tijdelijk vanwege de huidige
situatie niet terug kunnen naar het land van herkomst. Dit betekent dat de periode
van «overstay» personen niet wordt aangerekend bij een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning
of visum of bij het uitreizen naar het land van herkomst na de coronacrisis. Personen
zonder geldige verblijfstatus kunnen geen beroep doen op algemene bijstand.
24
De leden van de CDA-fractie vragen of rekening wordt gehouden met het feit dat sekswerkers
meestal niet staan ingeschreven op een woonadres in Nederland, maar teruggaan naar
het land van herkomst vanwege gesloten grenzen niet mogelijk is.
Zie hiervoor het antwoord op vraag 23.
25
De leden van de CDA-fractie vragen of ik kan bevestigen dat ook de zogeheten «deelloonvissers»
onder de reikwijdte van de Tozo-regeling vallen.
Deelvissers die als lid van de bemanning van een vissersvaartuig aanspraak hebben
op een aandeel in de besomming en verzekerd zijn bij het Sociaal fonds maatschapsvisserij
of (mede-) exploitant zijn van het vaartuig kunnen een beroep doen op de Tozo, mits
zij voldoen aan de criteria.
Voor het geval zij daarnaast werkzaam zijn in een dienstbetrekking op grond waarvan
zij verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen wordt verwezen naar het antwoord
op vraag 29.
26
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat een ondernemer binnen een huishouden
waar een andere volwassene in loondienst is, aanspraak kan maken op een maximale uitkering
van 1.500 euro en dat dit bedrag gelijk is aan de situatie waar beide partners ondernemer
zijn zonder inkomen.
Ja, dat klopt, zie ook het antwoord op vraag 5.
27
De leden van de D66-fractie vragen waarom voor deze vormgeving is gekozen en of er
een wettelijke basis is om mogelijk huishoudens met twee partners die beiden ondernemer
zijn zonder inkomsten, een hogere uitkering toe te kennen dan een huishouden waarbij
een van de partners in loondienst is.
De eis van snelle uitvoerbaarheid heeft ertoe geleid dat in de Tozo een aantal voorwaarden
niet zijn opgenomen, die gewoonlijk wel aan bijstandsverlening worden gesteld, zoals
de toets op het inkomen van de partner. De wettelijke basis van de Tozo is artikel 78f
van de Participatie, op grond waarvan binnen de Tozo niet kan worden afgeweken van
de bijstandsnormen van de Participatiewet. In beide gevallen wordt het inkomen aangevuld
tot de bijstandsnorm voor gehuwden, waarbij het inkomen van de partner buiten beschouwing
blijft. In het geval van twee gehuwden die beide zelfstandigen zijn, kan het inkomen
van de meestverdienende zelfstandige buiten beschouwing blijven.
28
De leden van de D66-fractie vragen of er een inschatting kan worden gemaakt van de
inkomenseffecten van de Tozo, en wat de verhouding is tussen de hoogte van deze uitkering
en het reguliere netto inkomen van deze zelfstandigen van voor de coronacrisis.
Gezien de grote diversiteit onder zzp’ers is het lastig om uitspraken te doen over
de inkomenseffecten van de Tozo. Wel is bekend dat zelfstandig ondernemers een mediaan
besteedbaar inkomen hadden van € 30.400 in 2018.
29
De leden van de D66-fractie vragen wat er bijvoorbeeld gebeurt als iemand als zzp’er
minder dan 1.225 uur werkt, maar de rest van de tijd op een fictief dienstverband
werkzaamheden uitvoert, wat bijvoorbeeld veel voorkomt in de cultuursector.
Het urencriterium brengt tot uitdrukking dat de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig
beroep een reëel karakter met een substantieel tijdsbeslag dient te hebben. Om in
aanmerking te kunnen komen voor een uitkering op grond van de Tozo geldt dat moet
zijn voldaan aan het criterium dat de zelfstandige ten minste 1.225 uur per jaar (ofwel
gemiddeld 23,5 uur per week) ten behoeve van het bedrijf of zelfstandig beroep werkzaam
moet zijn geweest. Dit geldt ook voor degene die naast zijn zelfstandige activiteiten
werkzaamheden op basis van een fictief dienstverband verricht. Er geldt hiervoor geen
afwijkende norm. Indien een belanghebbende niet voldoet aan het urencriterium, wordt
hij volgens de definitie in de Tozo niet aangemerkt als zelfstandige volgens de definitie
in de Tozo en kan daarmee geen recht doen gelden op een Tozo-uitkering. Wie niet aan
het urencriterium voldoet, is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking en kan eventueel
een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet.
Indien degene die naast zijn zelfstandige activiteiten werkzaamheden op basis van
een fictief dienstverband verricht, wel voldoet aan het urencriterium en aan de overige
voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Tozo-uitkering, dan wordt bij het vaststellen
van het recht op en de hoogte van de algemene bijstand behalve het inkomen als zelfstandige
ook het inkomen uit het fictief dienstverband in aanmerking genomen. Er bestaat alleen
recht op algemene bijstand, als het totale inkomen de op de zelfstandige van toepassing
zijnde bijstandsnorm niet overstijgt.
30
De leden van de D66-fractie vragen of het kan voorkomen dat iemand in dat geval geen
aanspraak kan maken op de Werkloosheidswet (WW), bijvoorbeeld omdat niet aan de referte-eis
is voldaan, maar ook niet op de Tozo.
Die situatie kan inderdaad voorkomen. Met betrekking tot de WW voeg ik daaraan nog
het volgende toe. De referte-eis houdt in dat iemand die een WW-uitkering aanvraagt
ten minste 26 weken gewerkt moet hebben in de 36 weken voorafgaande aan de eerste
dag van werkloosheid. Het aantal uren dat gewerkt is in die weken doet voor de referte-eis
niet ter zake. Iemand met een klein baantje op basis van een fictieve dienstbetrekking
naast het ondernemerschap kan dus ook voldoen aan de referte-eis. Desalniettemin is
het mogelijk dat er niet aan de referte-eis wordt voldaan en dat er dus geen recht
bestaat op WW-uitkering. Daarbij moet worden aangetekend dat mijn beeld is dat het
merendeel van de mensen met een flexibel contract bij ontslag in aanmerking zou komen
voor WW. 69% van de mensen met een flexibel contract geeft zelf aan meer dan 6 maanden
bij de huidige werkgever te werken. Dit zou betekenen dat zij aan de referte-eis van
de WW voldoen. Van de resterende 31% zal een deel WW-recht opgebouwd hebben bij een
vorige werkgever, en dus nog steeds in aanmerking komen voor WW.
31
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier wordt omgegaan met gewerkte uren
waarbij geen aanspraak kan worden gemaakt op een andere inkomensverzekering.
Indien een betrokkene niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Tozo
en ook niet voor een andere inkomensvoorziening, dan vormt de algemene bijstand op
grond van de Participatiewet het laatste vangnet.
32
De leden van de D66-fractie vragen welke mogelijkheden er zijn om ondernemers die
net over de grens wonen te ondersteunen, aangezien in de Kamerbrief is aangegeven
dat er op dit moment nog gekeken wordt naar de positie van zelfstandigen die actief
zijn in Nederland, maar net over de grens wonen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1.
33
De leden van de D66-fractie vragen of het inderdaad klopt dat de noodmaatregelen in
Duitsland en België beiden gericht zijn op zelfstandigen die belasting en premie betalen
in die landen, waardoor zelfstandigen die belastingplichtig zijn in Nederland in geen
van de landen aanspraak kunnen maken op noodmaatregelen.
De noodmaatregelen die de verschillende lidstaten voor zelfstandigen in het leven
hebben geroepen zijn niet identiek. Dit betekent dat de gehanteerde criteria en kenmerken
van de voorzieningen per land verschillen.
Om in aanmerking te komen voor een Belgische tijdelijke uitkering moet de zelfstandige
een onderneming in België hebben, in België sociaal verzekerd zijn, en in België sociale
bijdragen in hoofdberoep hebben betaald aan zijn sociaalverzekeringsfonds. Zelfstandigen
met een vestiging in Vlaanderen, die in België sociaal verzekerd zijn, en in België
sociale bijdragen in hoofdberoep hebben betaald aan hun sociaalverzekeringsfonds,
kunnen aanspraak maken op een eenmalige compensatie als gevolg van gedwongen (tijdelijke)
sluiting of lagere omzet. Voor zover bekend, heeft België geen noodhulp in de vorm
van bedrijfskredieten ingericht.
Voor noodhulp in de vorm van bedrijfskredieten en/of compensatie voor sluiting of
lagere omzet toetst Duitsland onder andere of de zelfstandige bij een Duits belastingkantoor
geregistreerd staat. Het is nog niet duidelijk of Duitsland gaat toetsen op vestigingsplaats.
Duitsland heeft geen noodhulp in de vorm van een tijdelijke uitkering voor levensonderhoud
voor zelfstandigen ingericht.
Dit betekent echter niet dat zelfstandigen die in België of Duitsland wonen maar in
Nederland belasting en premies betalen, geen enkele aanspraak op noodmaatregelen kunnen
maken. Zelfstandigen die in Nederland belastingplichtig zijn, komen in aanmerking
voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS), een gift van
€ 4.000,–, als ze bij de Nederlandse Kamer van Koophandel geregistreerd staan, als
ze in een sector werken die als «getroffen» is aangemerkt en als het bedrijf buiten
de eigen woning is gevestigd (met uitzondering van horecagelegenheden).
34
De leden van de D66-fractie vragen of het mogelijk is om ervoor te zorgen dat deze
mensen toch in aanmerking komen voor de Tozo.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1.
35
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat ook ondernemers met een vennootschap
onder firma (vof) aanspraak kunnen maken op de Tozo.
Als zelfstandige wordt niet alleen aangemerkt degene met een eenpersoonsbedrijf of
-beroep, maar ook degene wiens positie in economisch opzicht daarmee overeenkomt en
die werkzaam is in een samenwerkingsverband of in een rechtspersoon. De zelfstandige
die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een vennootschap onder
firma, kan in aanmerking komen voor algemene bijstand en onder voorwaarden ook voor
bijstand in de voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.
36
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier wordt omgegaan met directeur-grootaandeelhouders
(DGA’s) die ondernemingsvermogen hebben in hun besloten vennootschap (bv) en op welke
manier wordt getoetst of een DGA voldoende middelen heeft om zichzelf een salaris
uit te keren komende maanden.
De DGA dient evenals andere zelfstandigen te voldoen aan de voorwaarden die in de
Tozo worden gesteld. Het ondernemingsvermogen wordt daarbij vrijgelaten in de Tozo.
De DGA die een beroep wil doen op de Tozo moet verklaren dat er als gevolg van de
coronacrisis inkomensdaling is waardoor zijn/haar inkomen tot onder sociaal bijstandsniveau
is gedaald. Specifiek van belang voor de DGA is bovendien dat de DGA moet verklaren
dat hij, alleen of samen met andere in de B.V. werkzame personen meer dan 50% van
de aandelen heeft. Daarnaast heeft de DGA evenals andere zelfstandigen die gebruik
maken van de Tozo de plicht om uit eigen beweging inlichtingen te verstrekken die
relevant zijn voor het recht op en de hoogte van de bijstand.
37
De leden van de D66-fractie vragen of de voorwaarden voor de lening voor bedrijfskapitaal
vanuit de Tozo nader kunnen worden toegelicht. Moet de lening een bepaalde bestemming
hebben en kan deze lening ook dienen om een deel van de vaste lasten te voldoen?
De zelfstandige die als gevolg van de coronacrisis wordt geconfronteerd met een liquiditeitsprobleem,
kan een beroep doen op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.
Een liquiditeitsprobleem is aan de orde als de zelfstandige over onvoldoende geldmiddelen
beschikt om aan de financiële verplichtingen verbonden aan diens bedrijf of zelfstandig
beroep te voldoen. De aanvrager dient dit aannemelijk te maken en te verklaren. Het
betreft een lening van ten hoogste € 10.157, met een maximale looptijd van drie jaar,
met 2 procent rente. De betaling van aflossing en rente wordt niet eerder verplicht
dan 1 januari 2021.
Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt niet verleend voor
zover dat leidt tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in de algemene
de-minimisverordening. Als eerder al staatssteun is verleend zonder dat het de-minimisplafond
is bereikt, kan tot aan het plafond verdere steun worden verleend. De staatssteun
betreft hier het voordeel dat ontstaat vanwege de lage, niet marktconforme rente,
van 2 procent.
38
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de insteek is dat de aanvraag
voor de Tozo in alle gemeenten op dezelfde wijze zal gaan plaatsvinden.
Ik begrijp de vraag over overeenkomstige aanvraagprocedures voor de Tozo in alle gemeenten.
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 17,
19 en 20.
39
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat in veel gemeenten op dit moment
nog gebruik wordt gemaakt van de reguliere aanvraagformulieren van de Bijstandverlening
voor zelfstandigen (Bbz) en of daarbij niet allemaal informatie wordt uitgevraagd
die op dit moment niet meer nodig is voor het toekennen van de Tozo.
Ik heb gehoord dat sommige gemeenten in de eerste weken nadat het kabinet de Tozo
aankondigde een aanvraagformulier gebruikten dat gebaseerd was op het aanvraagformulier
voor het Bbz. In deze aanvraagformulieren werden inderdaad soms gegevens uitgevraagd
die niet nodig zijn voor de beoordeling van het recht op de Tozo. Op 1 april 2020
heb ik in samenwerking met VNG en Divosa een modelaanvraagformulier beschikbaar gesteld
aan gemeenten. Ik heb gemeenten geadviseerd dit modelaanvraagformulier te gebruiken
dan wel het eigen aanvraagformulier aan te passen aan dit modelaanvraagformulier.
Ik hoor van verschillende gemeenten dat zij sinds 1 april hun aanvraagformulieren
zijn gaan aanpassen. De VNG roept gemeenten ook op geen gegevens meer uit te vragen
die niet nodig zijn. Daarbij merk ik op dat ik hoor dat sommige gemeenten bewust wel
extra gegevens blijven uitvragen omdat zij het recht op aanvullende voorzieningen,
zoals woonkostentoeslag, vast willen stellen. Deze gegevens hebben geen invloed op
het vaststellen van het recht op de Tozo.
40
De leden van de D66-fractie vragen wat de reden is dat er door gemeenten ook wordt
gevraagd naar het inkomen van de partner en vermogen, gezien het feit dat dit niet
meer van invloed is op de uitkering.
Op 1 april 2020 heb ik een modelaanvraagformulier gepubliceerd dat duidelijkheid schept
voor gemeenten over welke vragen zij moeten stellen in hun aanvraagformulier en welke
bewijsstukken zij moeten opvragen om het recht op de Tozo vast te stellen. In het
modelaanvraagformulier is voor de aanvraag uitkering levensonderhoud geen vraag opgenomen
over het vermogen van de ondernemer. Voor een aanvraag lening bedrijfskrediet wordt
de ondernemer wel geacht om inzicht te geven in zijn of haar vermogen. Ik vind het
namelijk belangrijk dat de ondernemer aannemelijk maakt dat de onderneming een liquiditeitsprobleem
heeft. Het ontbreken van de vermogenstoets geldt alleen voor de aanvraag uitkering
levensonderhoud. In het modelaanvraagformulier wordt tevens gevraagd naar partnergegevens,
omdat deze nodig zijn om vast te stellen of een ondernemer recht heeft op de norm
voor alleenstaanden of de partnernorm. Het inkomen van de partner wordt niet uitgevraagd
in het modelaanvraagformulier, omdat het inkomen van de partner niet meetelt bij het
vaststellen van de hoogte van de aanvulling van de uitkering levensonderhoud.
41
De leden van de D66-fractie vragen wat de reden is dat er jaarcijfers moeten worden
aangeleverd, in een aantal gemeenten over de laatste drie jaar.
Voor de Tozo is het geen vereiste om jaarcijfers aan te leveren. De laatste jaarcijfers
kunnen wel gebruikt worden bij het aantonen dat de financiële problemen als gevolg
van de coronacrisis zijn ontstaan en/of om de behoefte aan bedrijfskapitaal te onderbouwen.
42
De leden van de D66-fractie vragen of de aanvragen allemaal digitaal worden afgehandeld
of dat in sommige gevallen toch een fysieke afspraak wordt gemaakt om de aanvraag
af te ronden.
Samen met de VNG en Divosa adviseer ik gemeenten om de aanvragen zoveel mogelijk digitaal
in te nemen omdat dat bijdraagt aan een efficiënt werkproces. Ik weet dat sommige
gemeenten ervoor kiezen om een aanvraagformulier handmatig in te laten vullen door
de ondernemer en via mail of post in te dienen. Het aangeboden modelaanvraagformulier,
de handreiking Tozo en de modelbeschikkingen en -brieven zijn er allemaal op gericht
dat de gemeente geen fysieke afspraak hoeft te maken met de ondernemer. Ik adviseer
gemeenten om dit niet van ondernemers te vragen, aangezien het niet nodig is op basis
van de regeling en het niet past bij de door het kabinet genomen maatregelen tegen
het coronavirus.
43
De leden van de D66-fractie vragen op basis van welke verdeelsleutel het voorschot
voor de uitvoering van de Tozo-regeling aan gemeenten is verstrekt.
De gehanteerde verdeelsleutel is het aantal zelfstandigen per gemeente. De definitie
van deze verdeelsleutel is: een persoon wiens voornaamste inkomen voortkomt uit arbeid
voor eigen rekening of risico: in een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer),
of als directeur-grootaandeelhouder (dga), of in het bedrijf of de praktijk van een
gezinslid (meewerkend gezinslid), of als overige zelfstandige (bijvoorbeeld in een
zelfstandig uitgeoefend beroep).
44
De leden van de D66-fractie vragen wat de huidige verwachting is van het aantal aanvragen
voor de Tozo-regeling en of de eerste cijfers van de monitoring al beschikbaar zijn.
We verwachten dat het aantal toekenningen voor levensonderhoud op gaat lopen tot 300.000
en dat het aantal toekenningen voor bedrijfskapitaal op gaat lopen tot 200.000. Samen
met een aantal gemeenten monitort SZW de ontwikkeling van het aantal aanvragen. We
streven naar een wekelijkse actualisatie op basis waarvan we een landelijk beeld kunnen
geven. We hebben de eerste cijfers van een aantal gemeenten ontvangen, maar we zijn
nog aan het werk om de geografische spreiding te verbeteren.
Indien het percentage zelfstandigen dat een beroep doet op de Tozo-regeling binnen
de gemeenten die wij in beeld hebben (totaal 133) indicatief is voor alle gemeenten,
staat het landelijke totaal op dit moment op ongeveer 240.000 aanvragen (aanvragen
voor ondersteuning levensonderhoud of lening bedrijfskapitaal). We werken hierbij
verder aan een nog betere indicatie voor het landelijke beeld.
45
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of mensen die korter dan vijf jaar legaal
en onafgebroken in Nederland zijn, gebruik kunnen maken van de Tozo-regeling zonder
dat dit mogelijk negatieve gevolgen heeft voor hun verblijfsrecht.
In Nederland rechtmatig verblijvende personen kunnen als zij aan de criteria van de
regeling voldoen, aanspraak maken op de Tozo-regeling, WW of algemene bijstand. Van
personen met een verblijfsvergunning die aanspraak maken op de Tozo-regeling hoeft
door de gemeente geen melding te worden gemaakt bij de IND. Het aanvragen van algemene
bijstand kan gevolgen hebben voor de verblijfstatus, zowel voor mensen met een verblijfsvergunning
als voor EU-burgers. De IND hanteert coulance ten aanzien van personen van wie de
verblijfsvergunning afloopt (en door wie geen verlenging wordt aangevraagd) en voor
EU-burgers die tijdelijk vanwege de huidige situatie niet terug kunnen naar het land
van herkomst. Dit betekent dat de periode van «overstay» personen niet wordt aangerekend
bij een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning of visum of bij het uitreizen naar
het land van herkomst na de coronacrisis. Personen zonder geldige verblijfstatus kunnen
geen beroep doen op algemene bijstand.
46
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik bereid ben om voor mensen met een
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, een uitkering op grond van de Tozo-regeling
bij wijze van uitzondering wél als zelfstandig middel van bestaan aan te merken, zodat
dit geen bedreiging vormt voor de eventuele verlenging van de verblijfsvergunning.
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 45. Daarmee hoeft de Tozo-regeling
niet bij wijze van uitzondering als zelfstandig middel van bestaan te worden aangemerkt.
47
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik nader kan toelichten welke opties
worden overwogen voor zelfstandigen die een Nederlands bedrijf hebben, maar in het
buitenland wonen, of andersom.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1.
48
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of wordt nagedacht over een landelijk loket
waar deze zelfstandigen terecht kunnen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1.
49
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of daarbij ook wordt gekeken naar de groep
die mogelijk geen aanspraak kan maken op sociale bijstand in het buitenland, omdat
zij nog maar kort daar wonen (in België is er bijvoorbeeld pas recht op bijstand na
vijf jaar verblijf).
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1.
50
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat ik kan doen voor deze groep werkenden
die deels in loondienst en deels als zelfstandige werken en die, vanwege het urencriterium
geen aanspraak kan maken op de Tozo, maar ook niet genoeg hebben aan de loondoorbetaling
(als dat al gebeurt).
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van de vragen 6 en 22.
51
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik nader kan toelichten waarom is gekozen
voor een urencriterium.
Het urencriterium brengt tot uitdrukking dat de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig
beroep een reëel karakter dient te hebben, met een substantieel tijdsbeslag. Het urencriterium
betekent dat een ieder die in aanmerking wil komen voor een Tozo-uitkering ten minste
1.225 uur per jaar (ofwel gemiddeld 23,5 uur per week) werkzaam moet zijn geweest
ten behoeve van het bedrijf of zelfstandig beroep. Wie niet aan het urencriterium
voldoet, is geen zelfstandige naar de definitie in de Tozo, en is aangewezen op arbeid
in dienstbetrekking en kan bij een inkomen onder de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm
eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet.
52
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er ook wordt nagedacht over verruiming
van de eisen in de reguliere bijstand.
Ik hecht er allereerst aan te benadrukken dat de Tozo zich expliciet onderscheidt
van de reguliere bijstand. De Tozo betreft een (zeer) tijdelijke noodmaatregel die
erop is gericht om de door de coronacrisis zwaarst getroffen doelgroep snel en adequaat
te ondersteunen. Het belang van de regeling is niet enkel gelegen in het bieden van
inkomenszekerheid van de zelfstandige tot aan het sociaal minimum, maar tevens in
het ondervangen van liquiditeitsproblemen van de onderneming. Beoogd wordt dat zoveel
mogelijk zelfstandigen – na afloop van de coronacrisis – hun bedrijf kunnen voortzetten.
De reguliere bijstand, op grond van de Participatiewet, vormt het sluitstuk van onze
sociale zekerheid. Het garandeert – waar nodig – voor eenieder een adequaat vangnet,
op het niveau van het sociaal minimum. De vraag of iemand over de middelen beschikt
om in de «noodzakelijke kosten van het bestaan» te kunnen voorzien staat daarbij centraal.
Verruiming van de (toegangs-) eisen die de Participatiewet aan het bijstandsrecht
verbindt, is in strijd met het vangnetkarakter van de wet en acht ik in dat licht
onwenselijk.
53
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer een dergelijke verruiming gerechtvaardigd
is.
Het toepassen van een dergelijke verruiming bij de reguliere bijstand tast de fundamenten
van de Participatiewet aan. Ik vind dit niet gerechtvaardigd. De Participatiewet vormt
in zijn huidige vorm een adequaat sociaal vangnet.
54
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe er nu wordt omgegaan met de sollicitatieplicht
in de Participatiewet en of de colleges de mogelijkheid hebben om hier flexibel mee
om te gaan.
In iedere crisis nemen de baankansen voor alle werkzoekenden af, dus ook voor mensen
met een bijstandsuitkering. In sommige bedrijven is echter wel degelijk nog vraag
naar personeel. Zowel nu als na afloop van de coronacrisis. Uiteraard worden sollicitatieprocedures
nu ook aangepast, zodat men zich kan houden aan de coronamaatregelen, bijvoorbeeld
een sollicitatiegesprek via een beeldverbinding. In dit verband is het van belang
dat de colleges binnen de kaders van de Participatiewet uitdrukkelijk de ruimte hebben
om de in de Participatiewet omschreven algemene verplichting tot arbeidsinschakeling
af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Het is daarom
niet nodig en bovendien niet wenselijk om de verplichtingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling
categoriaal voor alle bijstandsgerechtigden tijdelijk op te schorten.
55
De leden van de fractie van Groen Links vragen hoe er nu wordt omgegaan met de kostendelersnorm
en of gemeenten de mogelijkheid hebben om hier flexibel mee om te gaan.
Het behoort nu al tot de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de gemeente om
al dan niet in specifieke situaties een uitzondering te maken en de kostendelersnorm
niet van toepassing te verklaren. Hierbij gaat het uitdrukkelijk om mensen in een
crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken. De gemeente dient
vast te stellen dat het gaat om tijdelijk verblijf. Het is daarom niet nodig om de
kostendelersnorm aan te passen gedurende de coronacrisis.
56
De leden van de SP-fractie vragen wanneer zij de aanpassingen in de TOGS tegemoet
kunnen zien.
Op 7 april jl. heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over nieuwe sectoren die aanspraak
maken op de TOGS (Kamerstuk 35 420, nr. 16). De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland streeft ernaar om aanvragen van aanvullende
sectoren vanaf woensdag 15 april 2020 mogelijk te maken.
57
De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat er ditmaal een niet uit
te leggen onderscheid komt tussen de ene beroepsgroep en de andere, terwijl zij beiden
getroffen zijn door deze crisis en de door de Staatssecretaris overigens terecht genomen
maatregelen.
Bij de samenstelling van de lijst van sectoren die voor de TOGS-regeling in aanmerking
komen heeft het Kabinet zich in eerste instantie gericht op de sectoren die het hardst
direct getroffen worden door de kabinetsmaatregelen ter bestrijding van COVID-19,
zoals kappers en drink- en eetgelegenheden. Naast deze doelgroep worden meer sectoren
direct of indirect getroffen door (nieuwe) gezondheidsmaatregelen van de rijksoverheid
en lokale overheden. Dit heeft geleid tot de toevoeging van nieuwe sectoren op 28 maart
jl. en 7 april jl.
58
De leden van de SP-fractie vragen of gemeenten nu echt aan de slag kunnen en op wat
voor termijn ondernemers en zzp’ers hun geld (voorschot) tegemoet kunnen zien.
Ik deel het belang van een vlotte start van de uitvoering van de Tozo. Daarom heb
ik direct contact met VNG, Divosa en gemeenten opgenomen en zijn we in afstemming
met elkaar gestart de regeling vorm te geven en de uitvoering hierop in te richten.
Na de aankondiging van de Tozo is een aantal gemeenten gestart met het verstrekken
van voorschotten. Woensdag 1 april is het model aanvraagformulier gedeeld en donderdag
2 april is de handreiking beschikbaar gesteld. Tezamen met de brief aan uw Kamer van
27 maart jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 11) zijn daarmee de hoofdlijnen van de Tozo duidelijk en kunnen alle gemeenten voorschotten
verstrekken op de algemene bijstand in lijn met de voorwaarden van de regeling. De
zelfstandigen dienen in ieder geval binnen vier weken een voorschot te krijgen.
59 en 61
De leden van de SP-fractie vragen waarom gekozen is voor het urencriterium van 1.225 uur
per jaar, 24 uur per week.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 51.
60
De leden van de SP-fractie vragen of ik de vrees deel dat dit tot een grote groep
zzp’ers gaat leiden die buiten de boot vallen en alsnog in de problemen komen.
Het is evident dat mensen door de coronacrisis in de problemen kunnen komen. Hoewel
getracht wordt dat zoveel als mogelijk te voorkomen door een breed pakket van maatregelen,
kan niet worden uitgesloten dat zelfs bij hulp via de Tozo faillissementen aan de
orde kunnen zijn. Mensen die financiële problemen hebben maar niet in aanmerking komen
voor Tozo, kunnen, afhankelijk van de individuele omstandigheden, mogelijk een beroep
doen op algemene bijstand op grond van de Participatiewet.
62
De leden van de SP-fractie vragen waarom ik van mening ben dat deze mensen geen recht
op ondersteuning hebben, terwijl zij evenzeer door deze crisis getroffen worden.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van de vragen 6, 9 en 51.
63
De leden van de SP-fractie vragen zich hoe dit met het urencriterium verhoudt tot
de «20% omzetverlies» als criterium voor de werktijdverkortingsregeling.
In het kader van de Tozo is niet omzetverlies een criterium, maar een financieel probleem
bij de zelfstandige als gevolg van coronacrisis. De zelfstandige van wie het inkomen
als gevolg van de coronacrisis is gedaald tot onder het sociaal minimum kan een beroep
doen op bijstand voor levensonderhoud. De zelfstandige die als gevolg van de coronacrisis
wordt geconfronteerd met een liquiditeitsprobleem, kan een beroep doen op bijstand
ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Om snelle uitvoerbaarheid mogelijk
te maken is voor zover mogelijk aangesloten bij bestaande systemen, zoals in dit geval
de Bbz.
64
De leden van de SP-fractie vragen of ik ook een lager aantal uren heb overwogen, bijvoorbeeld
twaalf uur.
Een lager aantal uren doet afbreuk aan het beginsel dat de uitoefening van het bedrijf
of beroep een reëel karakter met een substantieel tijdsbeslag dient te hebben. Om
die reden heb ik een lager aantal uren niet overwogen.
65
De leden van de SP-fractie vragen om een overzicht met daarin hoeveel zzp’ers werken
voor acht, twaalf, zestien, twintig of vierentwintig uur.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal zelfstandigen met en zonder
personeel naar arbeidsduur op basis van de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) uitgevoerd
door TNO en CBS in 2019.
Arbeidsduur in uren per week
Aantal
%
Minder dan 8 uur
73.990
7%
9 tot 12 uur
41.125
4%
13 tot 16 uur
24.213
2%
17 tot 20 uur
51.103
5%
21 tot 24 uur
32.198
3%
Meer dan 25 uur
871.870
80%
Totaal1
1.094.499
100%
X Noot
1
Het totaal aantal wijkt af van de totale zelfstandigen in Nederland, want 7% van de
respondenten heeft de vraag over arbeidsduur niet beantwoord.
66
De leden van de SP-fractie vragen naar de extra kosten van de regeling bij een lager
urencriterium.
Er zijn geen volledige data beschikbaar over het aantal uren dat zelfstandigen in
hun onderneming werken. CBS heeft alleen gegevens over het aantal uren dat zelfstandigen
werken indien hun voornaamste inkomen uit de onderneming komt. Op basis van deze gegevens
is een grove inschatting gemaakt dat het ruim € 600 miljoen zou kosten om het urencriterium
te laten vervallen. Er is dan geen rekening gehouden met zelfstandigen waarvan het
voornaamste inkomen niet uit hun onderneming komt. Extra instroom van deze groep gaat
gepaard met budgettaire gevolgen, bovenop de eerdergenoemde € 600 miljoen.
67
De leden van de SP-fractie vragen of ik bereid ben om de regeling ruimhartig toe te
passen en ook parttime zzp’ers tegemoet te komen.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een uitkering op grond van de Tozo geldt dat
moet zijn voldaan aan het criterium dat de zelfstandige ten minste 1.225 uur per jaar
(ofwel gemiddeld 23,5 uur per week) ten behoeve van het bedrijf of zelfstandig beroep
werkzaam moet zijn geweest. Ik vind dat geen onredelijk hoge eis. Door dit criterium
te hanteren kunnen veel parttime zzp’ers al in aanmerking komen voor de regeling.
De Tozo-regeling op zich is al ruimhartig. In het bijzonder omdat gebruikelijke toetsen
met betrekking tot vermogen, inkomen partner en kostendelersnorm achterwege blijven.
Onder verwijzing naar de beantwoording van vraag 64 is er geen aanleiding om ook het
urencriterium ruimhartig toe te passen, nog afgezien van de omstandigheden dat een
dergelijke ruimhartigheid de uitvoering kan compliceren en willekeur in de hand kan
werken.
68
De leden van de SP-fractie vragen waarom de regeling uitsluitend geldt voor ondernemers
en zzp’ers die in Nederland woonachtig zijn en waarvan het bedrijf in Nederland is
gevestigd.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1.
69
De leden van de SP-fractie vragen of ik nu maatregelen wil treffen voor de groep zelfstandigen
in grenssituaties en niet afwachten wat andere landen doen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1.
70
De leden van de SP-fractie vragen waarom ik ervoor heb gekozen om het inkomen van
zzp’ers slechts aan te vullen tot bijstandsniveau.
Om een snelle, werkbare en adequate regeling te realiseren is aangesloten bij de Participatiewet
en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Hieruit volgt onder meer de toepassing
van de bijstandsnormen als bedoeld in artikelen 20, 21 en 24 van de Participatiewet.
Zoals vermeld bij de beantwoording van vraag 27, vindt de vormgeving van de Tozo plaats
op grond van artikel 78f van de Participatiewet. Daarbij kunnen afwijkende bepalingen
worden opgenomen, maar niet van de bedoelde artikelen 20, 21 en 24 van de Participatiewet.
Overigens deel ik niet de opvatting dat sprake is van «slechts» een aanvulling op
bijstandsniveau. Met gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheden wordt geregeld dat
geen toetsen plaatsvinden op vermogen, inkomen van de partner en kostendelers. Het
gezinsinkomen kan hierdoor feitelijk boven bijstandsniveau liggen. En naast levensonderhoud
kan de betrokkene onder gunstige voorwaarden in aanmerking komen voor een lening voor
bedrijfskapitaal.
Op deze manier worden zelfstandig ondernemers ondersteund om deze moeilijke tijden
door te komen en hun onderneming zo veel mogelijk voort te kunnen zetten. Daarbij
is ook relevant dat de Tozo onderdeel is van een breed pakket aan maatregelen. Zelfstandig
ondernemers kunnen ook in aanmerking komen voor andere onderdelen van dit pakket.
71
De leden van de SP-fractie vragen naar een verklaring voor de ruimhartige steun enerzijds
voor de veelal grote bedrijven via de NOW en de beperkte steun aan zzp’ers door hen
slechts te compenseren tot aan het bestaansminimum. Daarnaast vragen deze leden wat
de extra kosten zouden zijn van de regeling indien zzp’ers tot aan het minimumloon
worden gecompenseerd.
Het kabinet doet er alles aan om bedrijven en banen overeind te houden. Bedrijven
ontvangen via de NOW een tegemoetkoming in de loonkosten die uitsluitend ten goede
komt aan werknemers, en die bedoeld is om ontslagen te voorkomen. Bedrijven dragen
hier bovendien zelf ook aan bij (10%). Dat er verschillen bestaan tussen de regelingen
voor werknemers en zelfstandigen, komt doordat werknemers verzekerd zijn tegen werkloosheid
en daar ook premie voor afdragen (WW), dit in tegenstelling tot zelfstandigen. Daarom
heeft het kabinet een vangnet gemaakt om zelfstandigen die onder het sociaal minimum
komen te zitten te ondersteunen. Bij deze regeling geldt geen vermogens- en partnertoets,
in tegenstelling tot de reguliere bijstand voor zelfstandigen. De regeling vindt zijn
juridische grondslag in de Participatiewet. Dat betekent dat niet zomaar afgeweken
kan worden van de geldende bijstandsnormen. Indien zelfstandigen tot aan het minimumloon
zouden worden gecompenseerd zou het, volgens de huidige inzichten om extra uitgaven
van grofweg 250 miljoen euro kunnen gaan voor een periode van 3 maanden. Deze inschatting
is sterk afhankelijk van het aantal mensen dat een beroep op de Tozo kan doen.
Zoals in andere antwoorden is aangegeven is het mogelijk dat zelfstandig ondernemers
op meerdere regelingen uit het brede pakket van maatregelen een beroep kunnen doen.
72
De leden van de SP-fractie vragen waarom ik de peildatum waarop de aanvrager werkzaam
moest zijn als zelfstandige niet meteen op 17 maart heb gesteld en eerst veel zzp’ers
die na 1 januari 2020 zijn gestart schrik heb aangejaagd.
Dit is een kwestie van voortschrijdend inzicht, gebaseerd op signalen van gemeenten
en (vertegenwoordigers van) ondernemers. Waar het aanvankelijk voor de hand liggend
leek om 1 januari 2020 als peildatum aan te houden, is bij nader inzien gekozen voor
17 maart 2020.
73
De leden van de SP-fractie vragen of ik erken dat jongeren op deze manier aan de willekeur
van gemeenten zijn overgeleverd.
Ik heb gemeenten de ruimte gegeven om in de periode 1 maart tot 1 juni 2020 af te
wijken van regels rond de verplichte zoektermijn van vier weken. Daardoor kunnen zij
individueel maatwerk toepassen bij het hanteren van de vier weken zoektermijn.
Financiële problemen bij jongeren die plotseling zonder werk en inkomsten komen te
zitten als gevolg van de coronacrisis kunnen daarmee voorkomen worden omdat bijstandstoekenning
direct mogelijk is. In sommige bedrijven is echter wel degelijk nog vraag naar personeel
en ook het onderwijs is niet volledig stilgevallen. Het landelijk loslaten van de
vier weken termijn is dan ook niet aan de orde. Ik vertrouw erop dat de colleges een
zorgvuldige afweging maken die recht doet aan de lokale omstandigheden en de situatie
waarin de jongere verkeert.
74
De leden van de SP-fractie vragen of ik bereid ben de zoektermijn van vier weken die
geldt voor jongeren tot 27 jaar alvorens zij een aanvraag voor bijstand kunnen doen
landelijk op te heffen.
Ik verwijs hiervoor naar het voorgaande antwoord.
75
De leden van de SP-fractie vragen of ik bereid ben om de tegenprestatie op te schorten
omdat het in tijden van corona weinig realistisch is om deze nog toe te passen.
De coronamaatregelen leggen ook restricties op aan de tegenprestatie die nu aan belanghebbenden
gevraagd kunnen worden. Ik vraag van gemeenten niet het onmogelijke. Maar er zijn
ook vormen van tegenprestatie die nog wel goed uitgevoerd kunnen worden. Ik vertrouw
in deze moeilijke tijden dat de colleges hierin de goede afwegingen maken.
76
De leden van de SP-fractie vragen wat de ik ervan vind dat iemand wordt gekort op
zijn of haar uitkering omdat er geen tegenprestatie wordt geleverd, terwijl deze helemaal
niet voorhanden is.
Zoals in antwoord 75 aangegeven, leggen de coronamaatregelen restricties op aan de
tegenprestatie die nu aan belanghebbenden gevraagd kunnen worden. Maar er zijn ook
vormen van tegenprestatie die nog wel goed uitgevoerd kunnen worden. Ik vertrouw in
deze moeilijke tijden dat de colleges hierin de goede afwegingen maken. Dit geldt
in dit verband ook ten aanzien van het al dan niet opleggen van maatregelen.
77
De leden van de SP-fractie vragen of overwogen is om de partner- en vermogenstoets
voor een bredere doelgroep te schrappen.
De Tozo betreft een (zeer) tijdelijke noodmaatregel die erop is gericht om de door
coronacrisis zwaarst getroffen doelgroep snel en adequaat te ondersteunen. Het belang
van de regeling is niet enkel gelegen in het bieden van inkomenszekerheid van de zelfstandige,
maar tevens in het ondervangen van liquiditeitsproblemen van de onderneming.
Beoogd wordt dat zoveel mogelijk zelfstandigen – na afloop van de coronacrisis – hun
bedrijf kunnen voortzetten.
De reguliere bijstand, op grond van de Participatiewet, vormt het sluitstuk van onze
sociale zekerheid. Het garandeert – waar nodig – voor eenieder een adequaat vangnet,
op het niveau van het sociaal minimum. De vraag of iemand over de middelen beschikt
om in de «noodzakelijke kosten van het bestaan» te kunnen voorzien staat daarbij centraal.
Verruiming van de (toegangs-) eisen die de Participatiewet aan het bijstandsrecht
verbindt, is in strijd met het vangnetkarakter van de wet en acht ik in dat licht
onwenselijk.
78
De leden van de SP-fractie vragen of er ook mogelijkheden zijn om mensen die vanuit
de Ziektewet of vanuit de WW de bijstand instromen gedurende de coronacrisis, te ontheffen
van de partner- en vermogenstoets.
In dit verband moet benadrukt worden dat de baankansen voor de personen die vanuit
de Ziektewet of de WW doorstromen naar de bijstand, niet anders zijn dan de baankansen
voor de personen die momenteel al bijstand ontvangen. Ik zie dan ook geen aanleiding
om de toegangseisen voor specifiek deze groep te verruimen. Een verruiming voor de
gehele bijstandspopulatie leidt tot een grootschalige uitbreiding van de kring van
rechthebbenden. Dit is onwenselijk. Bovendien is dit in strijd met het vangnetprincipe
van de Participatiewet.
79
De leden van de fractie van de SP vragen of is overwogen om de kostendelersnorm voor
de hele participatie-doelgroep te schrappen gedurende de coronacrisis en zo nee, waarom
niet.
Bij de vormgeving van Tozo is vanwege de uitzonderlijke omstandigheden gekozen voor
het tijdelijk niet toepassen van de kostendelersnorm op grond van de artikelen 19a
en 22a van de Participatiewet. Alleen zo kunnen gemeenten in staat worden gesteld
om het inmiddels al ongekend hoge aantal aanvragen snel en efficiënt af te handelen.
Het is niet nodig om de kostendelersnorm generiek te schrappen voor de gehele «participatie-doelgroep»
gedurende de coronacrisis. Het behoort nu al tot de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid
van de gemeente om al dan niet in specifieke situaties een uitzondering te maken en
de kostendelersnorm niet van toepassing te verklaren. Hierbij gaat het uitdrukkelijk
om mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken.
De gemeente dient vast te stellen dat het gaat om tijdelijk verblijf.
80
De leden van de fractie van de SP vragen of er anders geen sprake is van rechtsongelijkheid
tussen de mensen die nu wel ontheven worden van de kostendelersnorm en zij die dat
niet worden.
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 79.
81
De leden van de SP-fractie vragen wat het kost per jaar om de totale kostendelersnorm
te schrappen.
In 2019 waren er ongeveer 55.000 huishoudens waarbij de kostendelersnorm van toepassing
was. Op basis van realisatiegegevens over 2019 zouden de budgettaire gevolgen van
het afschaffen van de kostendelersnorm op ruim € 325 miljoen komen.
82
De leden van de SP-fractie vragen of ik inzicht heb in het aantal mensen dat vanwege
persoonlijke omstandigheden door gemeenten wordt vrijgesteld van de kostendelersnorm.
In opdracht van het Ministerie van SZW heeft het CBS in 2017 een kwalitatief onderzoek
uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de mate waarin gemeenten maatwerk leveren
bij het toepassen van de kostendelersnorm en om na te gaan of hierover kwantitatieve
gegevens zouden kunnen worden verzameld door het CBS. Gegevens over het toepassen
van maatwerk in het kader van de kostendelersnorm worden zelden vastgelegd in het
gemeentelijke registratiesysteem. Daardoor is het niet mogelijk om deze informatie
op te nemen in de Bijstandsuitkeringenstatistiek. Ook ligt het niet voor de hand om
middels een extra uitvraag informatie te verzamelen, omdat daarvoor dossiers handmatig
doorgenomen zouden moeten worden en gemeenten betwijfelen of dat betrouwbare informatie
zou opleveren.
83 en 85
De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor mensen uit de doelgroep banenafspraak
die werken op basis van een tijdelijke baan of via een proefplaatsing. Zij zouden
in dienst moeten worden gehouden met de bijbehorende ondersteuning. Deze leden willen
weten hoe ik hieraan vorm geef.
Ook willen de leden weten wat ik ga doen om te borgen dat mensen met een arbeidsbeperking
die op een tijdelijk contract werken, hun baan niet verliezen.
Op 31 maart is de Kamer geïnformeerd over de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) (Kamerstuk 35 420, nr. 11). Bij de aanvraag voor de NOW committeert de werkgever zich vooraf aan de verplichting
géén ontslag op grond van bedrijfseconomische redenen aan te vragen voor zijn werknemers
gedurende de periode waarover de tegemoetkoming ontvangen wordt. Werkgevers betalen
het loon aan betrokken werknemers volledig door. De regeling voorziet in ondersteuning
in de vorm van tegemoetkoming in de loonkosten van vaste werknemers en werknemers
met een flexibel contract, voor zover zij in dienst blijven gedurende de aanvraagperiode.
Werkgevers kunnen dus ook werknemers met flexibele contracten met behulp van de tegemoetkoming
in de loonkosten in dienst houden. Het kabinet roept werkgevers dan ook op om werknemers
zoveel mogelijk in dienst te houden voor de uren die zij werkten. De NOW is dus ook
van toepassing op de mensen uit de doelgroep banenafspraak die vaak met loonkostensubsidie
op grond van de Participatiewet op een baan voor de banenafspraak werken. Ook zij
worden door de NOW beschermd. Ik heb gemeenten gevraagd de loonkostensubsidie door
te laten lopen. Dit met het oog op het belang van baanbehoud in deze bijzondere situatie.
Vanwege uitvoeringstechnische bezwaren tegen verrekening (via verlaging van de loonkostensubsidie
met NOW) wordt dubbele financiering vanwege de huidige bijzondere omstandigheden geaccepteerd.
Verder is het van belang te vermelden dat werkgevers, als zij gebruik maken van de
NOW, aanspraak houden op de extra voorzieningen die samenhangen met de indienstneming
van mensen uit de doelgroep banenafspraak, zoals de no-riskpolis en het loonkostenvoordeel
banenafspraak. Het is vanwege de mogelijke extra kwetsbare positie van deze werknemers
belangrijk dat de ondersteunende maatregelen, bijvoorbeeld van een jobcoach, ook in
deze periode door kunnen blijven lopen. Mensen met een arbeidsbeperking kunnen bij
UWV en gemeenten een beroep blijven doen op de begeleiding en ondersteuning die zij
hebben. Dit gebeurt op basis van de huidige wet- en regelgeving. Als ervoor de begeleiding
meer uren voor ondersteuning nodig zijn, dan is dat in overleg met gemeente of UWV
mogelijk.
84
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze kan worden gemonitord hoeveel mensen
met een arbeidsbeperking hun baan verliezen tijdens de coronacrisis.
UWV publiceert elk kwartaal de trendrapportages banenafspraak. Deze trendrapportages
monitoren per kwartaal hoeveel mensen uit de doelgroep banenafspraak een baan vinden
of verliezen. De trendrapportage over het eerste kwartaal van 2020, met als meetmoment
eind maart 2020, verschijnt in juli 2020. De eerste impact van de coronacrises zal
zichtbaar zijn in deze trendrapportage.
86
Mensen met een arbeidshandicap en een urenbeperking worden hard getroffen door de
coronacrisis, maar zij worden niet gecompenseerd indien zij door hun beperking minder
dan 24 uur werken als zzp’er, zo stellen de leden van de SP-fractie. Deze leden vragen
of ik bereid ben een uitzondering op het urencriterium te maken voor ten minste mensen
met een arbeidsbeperking.
Over het algemeen beschikken ondernemers met een arbeidshandicap en een urenbeperking
naast hun inkomen uit zelfstandige arbeid over een aanvullende uitkering vanuit de
WAO, WIA of Wajong. Op dit moment onderzoek ik de noodzaak en mogelijkheden om deze
ondernemers financieel te ondersteunen. Ik zal de Kamer op een later moment informeren
over mijn besluit hierover.
87, 88, 89 en 90
De leden van de PvdA-fractie vragen of ik bekend was met het feit dat platformwerkers
bij bijvoorbeeld Temper, Deliveroo, UberEATS, maar ook thuiszorgmedewerkers die werken
via platforms (alfa-constructie nieuwe stijl) niet voldoen aan het urencriterium.
Deze leden vragen ook of ik ermee bekend was dat voornoemde platformbedrijven hun
platformwerkers bewust ontraden om zich niet in te schrijven bij de KvK bij de eerste
tien opdrachten. Daarnaast vragen deze leden of ik de mening deel dat deze platformwerkers,
zeker omdat zij weinig tot geen financiële buffers hebben, ook bescherming verdienen,
en op welke manier platformwerkers kunnen worden ondersteund.
Ik ben inderdaad bekend met de positie van platformwerkers. Platformwerkers kunnen
aanspraak maken op de Tozo indien zij aan de voorwaarden daarvoor voldoen. Een van
de voorwaarden is dat zij 1.225 uur bedrijfsmatig actief moeten zijn (gemiddeld circa
23, 5 uur per week). Deze eis komt overeen met de eis uit het Bbz en is bedoeld om
het vangnet toe te spitsen op mensen die door verlies van inkomen uit hun bedrijf
een substantiële inkomensdaling ervaren. De keuze om waar mogelijk aan te sluiten
bij bestaande systemen is gemaakt om ervoor te zorgen dat de regeling snel open kon
worden gesteld en dat bedragen snel konden worden uitgekeerd. Platformwerkers die
hierdoor niet in aanmerking komen voor de Tozo komen in aanmerking voor reguliere
bijstand, indien zij aan de voorwaarden daarvoor voldoen.
91
De leden van de PvdA-fractie vragen of ik bereid ben om deze platformwerkers, ondanks
dat zij niet aan het urencriterium of inschrijving KvK voldoen, ook onder de Tozo
te laten vallen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 22.
92
De leden van de PvdA-fractie vragen of mensen die een hybride en atypische arbeidsrelatie
hebben en niet kunnen voldoen aan het urencriterium ook geholpen kunnen worden door
de Tozo.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 22.
93
De leden van de PvdA-fractie vragen of mensen met een gageverklaring, freelancers
die verloond worden via de fictieve dienstbetrekking (de Artiestenregeling), makers
met een onregelmatig inkomen vanwege muziek- of filmopnames, waarbij hun inkomen volledig
is weggevallen, ook onder de Tozo vallen, en zo niet, op welke manier deze makers
kunnen worden ondersteund zodat zij zeker kunnen zijn van een inkomen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 22.
94 en 95
De leden van de PvdA-fractie vragen om een uiteenzetting waarom er onderscheid wordt
gemaakt tussen een zelfstandige met partner en zonder partner en wat de reden is om
aan dit onderscheid vast te houden.
Het onderscheid heeft alleen betrekking op de hoogte van de bijstandsnormen, die voor
echtparen zijn afgestemd op 100% van het netto referentieminimumloon en voor alleenstaanden
70% daarvan. Zie ook de beantwoording van vraag 8.
96, 97 en 98
De leden van de PvdA-fractie vragen of ik bekend ben met het feit dat, onder andere
Humanitas, al eerder heeft aangegeven dat jongeren hierdoor meer dan 650 euro per
maand tekort komen voor bijvoorbeeld de huur en boodschappen. Ook vragen deze leden
om welke reden ik denk dat jonge zelfstandigen, die al hun opdrachten zijn kwijtgeraakt,
hun huur en boodschappen kunnen betalen met een uitkering van 253 euro. Tot slot vragen
de leden van de PvdA-fractie of ik bereid ben om jonge zelfstandigen recht te geven
op dezelfde, hogere, uitkering net zoals de rest van de zelfstandigen die gebruik
maken van Tozo.
De bijstand voor levensonderhoud is een inkomensaanvulling tot de voor belanghebbende
geldende bijstandsnorm. De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de leeftijd.
Dit betekent dat voor personen van 18 tot 21 jaar lagere jongerennormen gelden. Op
grond van het Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben ouders onderhoudsplicht jegens
hun kinderen jonger dan 21 jaar. Om deze reden hoeft de bijstandsnorm voor personen
van 18 tot 21 jaar niet volledig de noodzakelijke kosten van bestaan te dekken. Gelet
op het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd om bij de bepaling van
de hoogte van de norm rekening te houden met deze onderhoudsplicht.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de jongerennorm in de Participatiewet
niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien omdat het voor jongeren niet
mogelijk is de ouderlijke onderhoudsplicht te gelde te maken (bijvoorbeeld omdat er
geen ouders in beeld zijn of als de ouders onvoldoende draagkrachtig zijn). De Participatiewet
biedt gemeenten dan de mogelijkheid om op basis van maatwerk de norm aan te vullen.
Hiermee kan voorzien worden in een inkomen dat voldoende is om van te leven. Deze
mogelijkheid in de Participatiewet kunnen gemeenten ook toepassen als jonge ondernemers
van 18 tot 21 jaar de onderhoudsplicht van hun ouders niet te gelde kunnen maken.
99
De leden van de PvdA-fractie vragen of er sprake is van het meten met twee maten,
door de vermogens- en partnertoets voor zelfstandigen bij de Tozo te schrappen, maar
deze overeind te houden bij de «gewone» bijstandsgerechtigden.
Ik hecht eraan te benadrukken dat de Tozo zich expliciet onderscheidt van de regulier
bijstand. De Tozo betreft een (zeer) tijdelijke noodmaatregel die erop is gericht
om de door de coronacrisis zwaarst getroffen doelgroep snel en adequaat te ondersteunen.
Het belang van de regeling is niet enkel gelegen in het bieden van inkomenszekerheid
van de zelfstandige tot aan het sociaal minimum, maar tevens in het ondervangen van
liquiditeitsproblemen van de onderneming. Beoogd wordt dat zoveel mogelijk zelfstandigen
– na afloop van de coronacrisis – hun bedrijf kunnen voortzetten. Daarnaast heeft
het schrappen van de vermogens- en partnertoets te maken van de uitvoerbaarheid van
de Tozo op zeer korte termijn.
De reguliere bijstand, op grond van de Participatiewet, vormt het sluitstuk van onze
sociale zekerheid. Het garandeert – waar nodig – voor eenieder een adequaat vangnet,
op het niveau van het sociaal minimum. Het schrappen van de vermogens- en partnertoets
bij de reguliere bijstand is in strijd met het vangnetkarakter van de Participatiewet.
Dit valt niet te rechtvaardigen.
100 en 101
De leden van de PvdA-fractie vragen of ik van mening ben dat in deze lastige tijd
alle kwetsbare mensen dienen te worden beschermd en vragen naar de bereidheid om voor
de duur van de tijdelijke overbruggingsregeling ook voor nieuwe instroom in de bijstand
de vermogens- en partnertoets te versoepelen, te verruimen of ook te schrappen.
Ik onderschrijf dat in deze lastige tijd zeker kwetsbare mensen bescherming verdienen.
Ik wijs er echter ook op dat versoepeling, verruiming of het schrappen van (toegangs-)eisen
niet past bij het vangnetprincipe van de Participatiewet. Versoepeling of verruiming
van de Participatiewet is ook niet nodig om alle kwetsbare mensen passende bescherming
en ondersteuning te kunnen bieden. De bijstand, op grond van de Participatiewet, vormt
waar nodig voor eenieder een adequaat sociaal vangnet. Naast de algemene bijstand
op het niveau van het sociaal minimum, kent de Participatiewet namelijk ook een wettelijk
instrumentarium waarmee gemeenten zo nodig, ongeacht de aard van het inkomen, aanvullende
inkomensondersteuning kunnen bieden. Samen met andere inkomensondersteuningen vanuit
het rijk, zoals toeslagen, wordt hiermee een toereikend systeem geboden, waarmee burgers
– van alle leeftijden – kunnen voorzien in noodzakelijke kosten van het bestaan zodat
zij niet onder het sociaal minimum hoeven te leven.
102
De leden van de SP-fractie vragen of ik bereid ben om de sollicitatieplicht in de
bijstand tijdelijk te schrappen, vanwege de onmogelijkheid om te solliciteren, de
daling van het aantal vacatures en de enorme toename van het aantal bijstandsgerechtigden.
Zoals ik in het antwoord op vraag 54 van de leden van de GroenLinks heb aangegeven,
nemen in iedere crisis de baankansen voor alle werkzoekenden af, dus ook voor mensen
met een bijstandsuitkering. In sommige bedrijven is echter wel degelijk nog vraag
naar personeel. Zowel nu als na afloop van de coronacrisis. In dit verband is het
van belang dat de colleges binnen de kaders van de Participatiewet uitdrukkelijk de
ruimte hebben om de in de Participatiewet omschreven algemene verplichting tot arbeidsinschakeling
af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Het is daarom
niet nodig en bovendien niet wenselijk om de verplichtingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling
categoriaal voor alle bijstandsgerechtigden tijdelijk te schrappen.
103
De leden van de PvdA-fractie vragen of ik zelfstandigen die recent, met behoud van
een gedeeltelijke uitkering, vanuit een uitkeringssituatie zijn gestart met hun onderneming,
en nu vanwege de coronacrisis geen omzet hebben, de mogelijkheid krijgen om hun onderneming
«on hold» te zetten en zodoende te kunnen terugvallen op hun volledige bestaande uitkering.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 21.
104
De leden van de PvdA-fractie vragen of uitkeringsinstanties, zoals het UWV, bereid
zijn om hieraan mee te werken.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 21.
105
De leden van de PvdA-fractie vragen of zelfstandigen die deels een uitkering (AOW,
Wet arbeidsongeschiktheid (WAO), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of
WW) ontvangen ook recht hebben op de Tozo en zo nee, waar kunnen deze zelfstandigen,
als zij onder het sociaal minimum zakken, dan terecht?
Voor zelfstandigen met een AOW-uitkering, die dus de pensioengerechtigde leeftijd
hebben bereikt, verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 10 en 11.
Voor de overige groepen geldt dat wanneer zij voldoen aan alle vereisten voor een
Tozo-uitkering, een gedeeltelijke uitkering op grond van de WAO, WIA of WW geen juridisch
beletsel vormt.
106
De leden van de PvdA-fractie vragen naar aanleiding van signalen dat er nog geen eenvoudige
en duidelijke regelgeving is of ik de mening deel dat hierdoor gemeenten en zelfstandigen
in de knel kunnen komen.
Met de leden van de PvdA-fractie vind ik het van belang te voorkomen dat gemeenten
en zelfstandigen in de knel komen. Daarom heb ik vroegtijdig naar gemeenten gecommuniceerd
dat zij voorschotten kunnen verstrekken op basis van art 4:95 van de Awb in verwijzing
naar artikel 52 van de Participatiewet. Verder heb ik gemeenten laten weten dat zij
volledig gecompenseerd zullen worden voor de uitvoering van Tozo. Op 27 maart jl.
is er reeds een eerste € 250 miljoen aan gemeenten overgemaakt. Van dit geld kunnen
gemeenten voorschotten uitkeren aan de zelfstandigen.
107
De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer er duidelijkheid over de regelgeving is
waarmee de gemeenten aan de slag kunnen.
Zoals ook in antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie aangegeven
deel ik het belang van een vlotte start van de uitvoering van de Tozo. Daarom heb
ik direct contact met VNG, Divosa en gemeenten opgenomen en zijn we in afstemming
met elkaar gestart de regeling vorm te geven en de uitvoering hierop in te richten.
Na de aankondiging van de Tozo zijn een aantal gemeenten gestart met het verstrekken
van voorschotten. Woensdag 1 april is het model aanvraagformulier gedeeld en donderdag
2 april is de handreiking beschikbaar gesteld. Tezamen met de brief aan uw Kamer van
27 maart jl. zijn daarmee de hoofdlijnen van de Tozo duidelijk en kunnen alle gemeenten
voorschotten verstrekken in lijn met de voorwaarden van de regeling. De zelfstandigen
dienen in ieder geval binnen vier weken een voorschot te krijgen.
108
De leden van de CU-fractie vragen welke overige maatregelen – naast Tozo – worden
overwogen om ondersteuning te bieden aan zzp’ers die getroffen zijn door de gevolgen
van de huidige crisis.
Het kabinet heeft al veel maatregelen aangekondigd waar zelfstandigen, waaronder zzp’ers,
een beroep op kunnen doen, zoals de Tozo, de TOGS («noodloket» Ministerie van EZK),
fiscale maatregelen en ruimere mogelijkheden voor kredietverlening (zie ook antwoord
op vraag 7). Het kabinet monitort voortdurend de ontwikkelingen om te bezien of de
maatregelen adequaat zijn of zo nodig aanpassing behoeven.
109 en 110
De leden van de CU-fractie vragen of er bijvoorbeeld afspraken gemaakt kunnen worden
met hypotheekverstrekkers en woningcorporaties over uitstel van hypotheekbetalingen
en huur, en of er dergelijke afspraken gemaakt kunnen worden voor vaste lasten.
Het kabinet vindt dat we ervoor moeten zorgen dat mensen die het financieel moeilijk
hebben niet, als gevolg van de coronacrisis, nog verder in de (financiële) problemen
terechtkomen. Tegelijkertijd zijn er mensen en bedrijven die wachten op hun geld.
Het is belangrijk om beide posities in ogenschouw te hebben en te houden. Hypotheekverstrekkers,
woningcorporaties en andere partijen kunnen rekening houden met financieel kwetsbare
mensen door bij het incasseren rekening te houden met de bijzondere en individuele
omstandigheden. Ze kunnen ruimhartig omgaan met het treffen van betalingsregelingen
– en indien nodig even een pas op te plaats maken – en terughoudend omgaan met de
inzet van dwangmaatregelen. Het kabinet roept alle betrokken partijen op om zich coulant
op te stellen en begrip en bereidheid te tonen om in deze moeilijke periode gezamenlijk
tot een oplossing te komen.
111
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om met spoed maatregelen te nemen voor
de groep zelfstandigen in grenssituaties, zodat rechtsongelijkheid wordt voorkomen
en zzp’ers in de grensregio’s niet tussen wal en schip vallen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1.
112
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het loslaten van de woon- en/of vestigingseis
in deze specifieke situatie een maatwerkoplossing zou bieden.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1.
113
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe ik aankijk tegen situaties waarin
mensen tussen wal en schip vallen.
Het kabinet heeft een historisch steunpakket samengesteld dat ervoor zorgt dat zo
veel mogelijk mensen hun baan kunnen behouden en zo veel mogelijk bedrijven overeind
kunnen blijven. Tegelijkertijd moeten we ook eerlijk zijn: we gaan niet in staat zijn
om elke baan te behouden en elk bedrijf te redden. Deze crisis gaat pijn doen. Het
kabinet blijft uiteraard kijken naar de effectiviteit van de maatregelen, en maakt
daarbij ook een afweging tussen enerzijds de snelheid en uitvoerbaarheid van de verschillende
regelingen en anderzijds de mate waarin in maatwerk kan worden voorzien. In sommige
gevallen kan dat betekenen dat regelingen (licht) worden aangepast; in andere gevallen
kan het voorkomen dat sommige groepen aanspraak moeten maken op het reguliere sociale
vangnet.
114
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of gemeenten steeds voldoende bevoorschot worden
en via de specifieke uitkering vanuit de rijksoverheid ruimhartig «gefinancierd» zullen
worden zodat zij de regeling goed kunnen uitvoeren.
Gemeenten worden volledig financieel gecompenseerd voor het beroep op de Tozo. Gemeenten
ontvangen een vergoeding voor 100 procent van de uitgaven voor aanvullende bijstand
en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Daarnaast ontvangen
de gemeenten een vergoeding voor de uitvoeringskosten afhankelijk van het aantal besluiten
op aanvragen. Voor de vergoeding van de uitvoeringskosten geldt een vast bedrag per
besluit op een aanvraag. Dit bedrag wordt nog nader vastgesteld. Op de SZW-begroting
is in totaal € 3,8 miljard gereserveerd voor de kosten van de Tozo inclusief de uitvoeringskosten.
Een eerste voorschot is al aan gemeenten uitgekeerd. Het kabinet monitort het aantal
aanvragen en op basis hiervan en de signalen van gemeenten wordt telkens bezien in
welke mate verdere bevoorschotting noodzakelijk is.
115
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of een spoedige uitkering nu in principe gegarandeerd
kan worden om daarmee betalingsproblemen zoveel mogelijk te voorkomen.
Zoals ook in antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie is
aangegeven deel ik het belang van een vlotte start van de uitvoering van de Tozo.
Daarom heb ik direct contact met VNG, Divosa en gemeenten opgenomen en zijn we in
afstemming met elkaar gestart de regeling vorm te geven en de uitvoering hierop in
te richten. Na de aankondiging van de Tozo zijn een aantal gemeenten gestart met het
verstrekken van voorschotten. Woensdag 1 april is het model aanvraagformulier gedeeld
en donderdag 2 april is de handreiking beschikbaar gesteld. Tezamen met de brief aan
uw Kamer van 27 maart jl. zijn daarmee de hoofdlijnen van de Tozo duidelijk en kunnen
alle gemeenten voorschotten verstrekken in lijn met de voorwaarden van de regeling.
De zelfstandigen dienen in ieder geval binnen vier weken een voorschot op de algemene
bijstand te krijgen.
116
De leden van de 50PLUS-fractrie vragen of gegarandeerd kan worden dat gemeenten de
«tool-kit» van de regeling allemaal op dezelfde wijze gebruiken, en dezelfde beknopte
en gerichte uitvraag van gegevens doen aan zelfstandig ondernemers die een beroep
willen doen op de regeling.
Ik begrijp de roep om een uniforme uitvoering van de Tozo. Voor mijn antwoord op deze
vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 17, 19 en 20.
117
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of gewaarborgd kan worden dat aanvragers niet
geconfronteerd worden met «administratieve rompslomp».
Ik heb in samenwerking met Divosa en VNG een modelaanvraagformulier ontwikkeld dat
gemeenten kunnen gebruiken bij het behandelen van aanvragen voor de Tozo. Met dit
modelaanvraagformulier beoog ik snelle en efficiënte afhandeling van aanvragen door
gemeenten, met zo min mogelijk rompslomp. Gemeenten kunnen op onderdelen van de aanvraag
afgaan van de verklaring van de ondernemer dat informatie naar waarheid is verstrekt.
Het is voor die onderdelen dus niet nodig om onderliggende bewijsstukken op te vragen.
Door het werken met een verklaring wordt het voor het college gemakkelijker gemaakt
om snel tot bijstandsverlening te kunnen overgaan.
Ik verwacht wel van ondernemers dat zij een aanvraag volledig en onderbouwd indienen.
Daarbij merk ik op dat de gemeente extra bewijsstukken mag opvragen als zij vermoedens
heeft van misbruik van de Tozo of oordeelt dat de ondernemer de noodzaak voor een
lening bedrijfskrediet niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
118
De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe – afgezien van relatief gunstige leenvoorwaarden –
kan worden voorkomen dat de steunmaatregelen van het kabinet, op een later moment
toch nog tot veel faillissementen gaan leiden.
Het brede pakket aan steunmaatregelen van het kabinet is bedoeld om ondernemers en
bedrijven gedurende de coronacrisis te ondersteunen, zodat faillissementen zo veel
mogelijk kunnen worden voorkomen, en zodat ondernemers en bedrijven snel weer aan
de slag kunnen zodra de contactbeperkingen worden afgeschaald of opgeheven. Tegelijkertijd
moeten we ook eerlijk zijn: we gaan niet in staat zijn om elke baan te behouden en
elk bedrijf te redden. Deze crisis gaat pijn doen. Het kabinet blijft uiteraard wel
kritisch kijken naar de effectiviteit van de getroffen maatregelen.
119
De leden van de 50PLUS-fractie vragen wanneer (op welke momenten), hoe, en op grond
van welke criteria een vervolgbesluit genomen zal worden over eventuele verlenging
van de regeling.
Dat kan ik nu nog niet precies aangeven. Die beoordeling is afhankelijk van verloop
crisis en daarmee samenhangende maatregelen. Omdat de aanvraagmogelijkheden voor de
huidige regeling per 1 juni 2020 aflopen, is de verwachting gerechtvaardigd dat de
beoordeling of verlenging van de regeling gewenst is, en zo ja voor welke termijn,
voor die datum zal plaatsvinden. In de Tozo wordt voorzien in de mogelijkheid om verlenging
en zo nodig aanpassing van de ondersteuning vanuit de Tozo, te regelen op het niveau
van een ministeriële regeling.
120
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of dat in principe voor de duur van de coronacrisis
zal zijn.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 119.
121
De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe reëel de verwachting is dat een vangnet
op het niveau van het sociaal minimum zelfstandig ondernemers voldoende inkomens-
en bestaanszekerheid zal bieden, en uiteindelijk faillissementen kan voorkomen.
Binnen de kaders van artikel 78f van de Participatiewet biedt de Tozo een maximaal
mogelijke ondersteuning aan zelfstandigen die als gevolg van coronacrisis financiële
problemen kennen. Zoals bij meerdere antwoorden hierboven is aangegeven is de Tozo
onderdeel van een breed pakket aan maatregelen waarop een beroep kan worden gedaan.
Of dit pakket adequaat is wordt voortdurend bezien.
122
De leden van de 50PLUS-fractie vragen welke steun zelfstandig ondernemers kunnen krijgen
die (net) niet voldoen aan dit urencriterium, en toch zwaar getroffen worden door
de coronacrisis.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 6.
123
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of nog een wijziging verwacht kan worden wat
betreft het urencriterium.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 9.
124
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of hun indruk juist is dat zelfstandig ondernemers
die AOW-gerechtigd zijn géén aanspraak lijken te kunnen maken op de Tozo-regeling,
óók niet op het lening-deel van de regeling voor de onderneming.
Dit klopt. Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 10.
125
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of ik vind dat levensvatbaar zelfstandig ondernemerschap
juist nu gekoesterd moet worden, ongeacht de leeftijd van de zelfstandig ondernemer.
Ik heb veel waardering voor mensen die het heft in eigen handen nemen en op ondernemende
wijze geld (erbij) verdienen, ongeacht hun leeftijd. Dit laat onverlet dat in ons
sociaal zekerheidsstelsel voorzieningen zoals de Tozo zich niet uitstrekken tot personen
die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Voor hen is reeds geborgd dat zij
van voldoende middelen van bestaan worden voorzien.
126
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of ik de mening deel dat het bij bescherming
van zelfstandig ondernemerschap niet mag uitmaken of een ondernemer 65-plusser of
65-minner is.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 125.
127
De leden van de 50PLUS-fractie vragen de garantie, dat AOW-gerechtigde zelfstandig
ondernemers niet, als gevolg van economische schade door de coronacrisis, met hun
inkomen onder het sociaal minimum raken. Dat is immers het doel van deze regeling,
dit wordt expliciet gemeld in de brief. Kan die garantie gegeven worden.
Onder verwijzing naar de beantwoording van vraag 11, kan gesteld worden dat die garantie
wettelijk is verankerd is in de Participatiewet.
128
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of ik bereid ben zelfstandig ondernemers die
AOW-gerechtigd zijn ook toe te laten tot de Tozo.
Ik zie daartoe geen aanleiding. Zoals in het antwoord op vraag 125 aangegeven is geborgd
dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken.
129
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of ik de mening deel dat dan toegankelijkheid
tot de Tozo-lening tegen gunstige voorwaarden nét het verschil kan maken, en beslissend
kan zijn voor voortzetting van het zelfstandig ondernemerschap en het behoud van economische
activiteit.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 70.
130
De leden van de 50PLUS-fractie vragen in te gaat op de kritiek van bijvoorbeeld VNO-NCW,
Midden en Kleinbedrijf (MKB) Nederland, Taxichauffeurs en MKB brandstof op de toegankelijkheid
en de vormgeving van de Tozo.
De Tozo is een generieke regeling. Er worden geen sectoren of beroepsgroepen uitgesloten.
Dus ook genoemde groepen kunnen aanspraak maken op de Tozo, als zij voldoen aan de
criteria.
131
De leden van de 50PLUS-fractie vragen dit ook voor ondernemers en branches, eenmanszaken
en vof-bedrijven die nu buiten de regeling (lijken te) vallen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 130.
132
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of nog wordt overwogen zelfstandig ondernemers
die nu buiten de regeling (lijken te) vallen, toegang te verlenen of de regeling op
dit punt nog verder te verduidelijken en/of aan te passen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1 voor wat betreft «grenssituaties».
Op dit moment wordt geen verdere uitbreiding overwogen.
133
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of ik ervoor ga zorgen dat zelfstandig ondernemers
die tussen wal en schip (dreigen te) raken, zo snel mogelijk horen waar zij terecht
kunnen voor steun, om faillissementen te voorkomen.
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 113.
134
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of ik vind dat alle zelfstandig ondernemers
(met of zonder personeel) steun moeten kunnen krijgen als hun economische activiteit
zwaar getroffen wordt door de coronacrisis.
Het kabinet vindt dat zelfstandig ondernemers steun moet krijgen nu zij getroffen
worden door de coronamaatregelen. Daarom heeft het kabinet een historisch noodpakket
opgetuigd, waarin ook een aantal regelingen is opgenomen waar zelfstandig ondernemers
een beroep op kunnen doen als dat nodig is (zie ook antwoord 7). Tegelijkertijd moeten
we ook eerlijk zijn: we gaan niet in staat zijn om elke baan te behouden en elk bedrijf
te redden. Deze crisis gaat pijn doen. Het kabinet blijft uiteraard kijken naar de
effectiviteit van de maatregelen, en maakt daarbij ook een afweging tussen enerzijds
de snelheid en uitvoerbaarheid van de verschillende regelingen en anderzijds de mate
waarin in maatwerk kan worden voorzien.
135
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de noodmaatregelen de garantie bieden dat
alle zelfstandig ondernemers (met of zonder personeel) steun krijgen als hun economische
activiteit zwaar wordt getroffen door de coronacrisis, dan wel of ik daarvoor ga zorgen.
Deze garantie kan het kabinet niet bieden. Zoals eerder is aangegeven is sprake van
een breed pakket van maatregelen om ondernemers te ondersteunen. Dit pakket sluit
aan bij de noden van ondernemers. De Tozo voorziet in een aanvulling tot het sociaal
minimum voor zelfstandig ondernemers die hard getroffen zijn door de coronacrisis,
die voldoen aan de criteria. Ondernemers kunnen mogelijk aanspraak maken op de TOGS-regeling,
indien zij aan de voorwaarden daarvoor voldoen. Daarnaast zijn er maatregelen genomen
in de fiscale sfeer en op het terrein van kredietverstrekking.
136
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of ondernemers die vanwege gezondheidsredenen
– gerelateerd aan de coronacrisis – er zelf voor kiezen hun werk niet voort te zetten
een beroep kunnen doen op de regeling.
Deze groep kan een beroep doen op de Tozo als het de intentie is de onderneming voort
te zetten en voldaan wordt aan de criteria. Personen die ervoor kiezen om hun bedrijf
of zelfstandig beroep echt te beëindigen, al dan niet als gevolg van de coronacrisis,
komen niet in aanmerking voor de Tozo, omdat zij niet meer voldoen aan het criterium
zelfstandige, waarvoor het vereist is dat de belanghebbende voor de voorziening in
het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep. De Tozo
is bedoeld om zelfstandigen in financieel opzicht in staat te stellen de komende periode
zo goed mogelijk door te komen en om te bevorderen dat zij weer volledig zelfstandig
in hun bestaan te voorzien.
137
De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe voorkomen kan worden dat eventuele majeure
terugvordering van steun achteraf moet plaatsvinden, en dat de zelfstandig ondernemer
daardoor alsnog failliet gaat.
De regeling is in nauw overleg met VNG, Divosa en experts van gemeenten uitgewerkt.
Het kabinet streeft in het licht van de huidige crisissituatie naar een goede balans
tussen snelheid en zorgvuldigheid. De snelheid waarmee de noodmaatregel tot stand
is gekomen impliceert dat meer risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik moeten
worden aanvaard dan bij reguliere omstandigheden gebruikelijk zou zijn. Echter, slechts
de doelgroep waarvoor de Tozo bedoeld is, mag hiervan gebruik maken. In de regeling
is daarom een reeks waarborgen ingebouwd om misbruik tegen te gaan. Hiervoor verwijs
ik ook naar mijn antwoord op vraag 141.
Ik zet in op heldere voorlichting richting zelfstandig ondernemers, zodat zij weten
aan welke voorwaarden zij moeten voldoen en welke verklaringen zij moeten geven om
in aanmerking te komen voor de Tozo. Vervolgens moet erop vertrouwd kunnen worden
dat zelfstandigen die een beroep doen op de Tozo, naar waarheid hun schriftelijke
verklaring afgeven en zich houden aan de in artikel 17 van de Participatiewet geregelde
inlichtingenverplichting. Om te voorkomen dat de voorziening ten onrechte of voor
een te hoog bedrag wordt verstrekt, heeft de zelfstandig ondernemer de verplichting
om op verzoek van de gemeente of uit eigen beweging melding te doen indien iets in
zijn situatie gewijzigd is dat gevolgen kan hebben voor (de hoogte van) de voorziening.
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om wijzigingen in de inkomenssituatie van de zelfstandige.
In het gepubliceerde modelaanvraagformulier en in de modelbeschikking die ik binnenkort
ga publiceren, besteed ik aandacht aan het belang van die inlichtingenplicht. Ik adviseer
gemeenten om deze producten uit de Toolkit Tozo te gebruiken en daarmee ondernemers
zo goed mogelijk te informeren. Uit het karakter van de Tozo volgt dat terugvordering
aan de orde zal zijn bij het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.
138
De leden van de 50PLUS-fractie vragen om een beschouwing dat het «ingecalculeerd»
risico van ondoelmatig bestedingen van algemene middelen, in principe voor verantwoording
van de rijksoverheid komt, en niet van gemeenten, of andere betrokken uitvoerende
instanties.
De Tozo wordt uitgevoerd door gemeenten. Het Rijk vergoedt de door de gemeenten gemaakte
kosten van algemene bijstand, voor zover niet verstrekt als voorschot, en bijstand
ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, volledig. Daarnaast zal het Rijk
een vergoeding verstrekken per besluit op een aanvraag om algemene bijstand en bijstand
ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. De gemeente loopt alleen een
risico indien zij in zodanige omvang steken laat vallen bij de rechtmatige uitvoering
van de regeling, dat de accountant genoodzaakt is de fouten en onzekerheden te rapporteren
bij de jaarverantwoording. De mogelijkheid van foute of onzekere bestedingen neemt
af naarmate een regeling eenvoudiger en eenduidiger is en heldere, meetbare criteria
bevat.
139
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of voor grensarbeiders naar een oplossing wordt
gezocht, en of wanneer daar spoedig duidelijkheid over zal kunnen komen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van de vragen 1 en 15.
140
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of duidelijkheid gegeven kan worden ten aanzien
van de vraag of het waar is, dat gehuwden en samenwonenden, beiden zelfstandig ondernemer,
samen maximaal 1.500 euro netto aanvullende uitkering voor levensonderhoud kunnen
krijgen, en een zelfstandig ondernemer, gehuwd of samenwonend (met kinderen) met een
werknemer in loondienst ook 1.500 euro netto krijgt. Als dit klopt, dan willen de
leden van de 50PLUS-fracte weten of dit niet onbillijk is.
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 5
en 26.
Van onbillijkheid is geen sprake. Immers, als in de eerst genoemde situatie (gehuwden
en samenwonenden, beiden zelfstandig ondernemer) de als zelfstandige werkende partner
van de aanvrager nog wel inkomen heeft, blijft ook dat inkomen buiten beschouwing.
141
De leden van de SGP-fractie vragen of de waarborgen om misbruik tegen te gaan enkel
bestaan uit een moreel appel, of dat er andere, meer dwingende waarborgen zijn ingebouwd.
De regeling is in nauw overleg met VNG, Divosa en experts van gemeenten uitgewerkt.
Het kabinet streeft in het licht van de huidige crisissituatie naar een goede balans
tussen snelheid en zorgvuldigheid. De snelheid waarmee de noodmaatregel tot stand
is gekomen impliceert dat meer risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik moeten
worden aanvaard dan bij reguliere omstandigheden gebruikelijk zou zijn. Echter, slechts
de doelgroep waarvoor de Tozo bedoeld is, mag hiervan gebruik maken. In de regeling
is daarom een reeks waarborgen ingebouwd om misbruik tegen te gaan. Er is aandacht
besteed aan duidelijke definities, heldere afbakening van de doelgroep en duidelijke
voorwaarden. Specifiek is aandacht besteed aan de samenloop met andere regelingen,
zoals de TOGS. Ook is aandacht besteed aan hoe gegevens geverifieerd kunnen worden
om een rechtmatige toekenning te bevorderen. Om te voorkomen dat de voorziening ten
onrechte of voor een te hoog bedrag wordt verstrekt, heeft de zelfstandig ondernemer
de verplichting om op verzoek van de gemeente of uit eigen beweging melding te doen
indien iets in zijn situatie gewijzigd is dat gevolgen kan hebben voor (de hoogte
van) de voorziening. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om wijzigingen in de inkomenssituatie
van de zelfstandige. Achteraf worden controles uitgevoerd op het werkelijke inkomen.
Ook bezien we de mogelijkheden van bestandskoppeling, onder andere met het handelsregister
van de Kamer van Koophandel. Indien niet aan de inlichtingverplichting is voldaan
en dus sprake is van misbruik, dan zal de gemeente de uitkering terugvorderen en een
boete opleggen. In plaats van een boete kan onder omstandigheden ook strafvervolging
plaatsvinden.
142
De leden van de SGP-fractie vragen of bijvoorbeeld naar gemeenten toe gecommuniceerd
wordt om terughoudend om te gaan met aanvragen voor ondernemers die het materieel
gezien niet nodig hebben.
Het moreel appel betreft de ondernemers. Zoals in de brief aan de Kamer van 27 maart
jl. is aangegeven doet het kabinet een nadrukkelijk appel op ondernemers om niet een
aanvraag voor de Tozo te doen als de extra ondersteuning niet nodig is. Ondernemers
die aan de criteria voldoen kunnen een aanvraag indienen. In dit verband vind ik ook
de oproep van de zelfstandigenorganisaties (ZZP-NL, ONL, FNV Zelfstandigen en PZO)
relevant om alleen steunmaatregelen aan te vragen als dat echt nodig is.
143
De leden van de SGP-fractie vragen of een inschatting kan worden gegeven van het bedrag
dat terecht komt bij ondernemers die het materieel gezien niet nodig hebben.
De noodmaatregelen doen een beroep op het moreel kompas van ondernemers bij hun afweging
om een aanvraag tot ondersteuning in te dienen. De inschatting of acute inkomensondersteuning
materieel gezien nodig is, ligt in eerste aanleg bij de ondernemer zelf. Ik kan derhalve
geen inschatting geven van het bedrag dat mogelijk terecht komt bij ondernemers die
dit minder hard nodig hebben.
Uit de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA, 2019) blijkt dat 6% van de zelfstandige
ondernemers inschat in het geval van volledig wegvallen van het inkomen uit onderneming,
deze situatie minder dan een maand te kunnen doorkomen. Zo’n 14% geeft in 2019 aan
zich tussen een en drie maanden te redden. 24% tussen drie maanden en een jaar en
40% denkt een periode langer dan een jaar zonder inkomen uit onderneming te kunnen
overbruggen. 16% van de totale groep kan hiervan in 2019 geen inschatting geven.
144
De leden van de SGP-fractie vragen of ik voornemens ben, indien de regeling na drie
maanden verlengd wordt, de vermogens- en partnertoets te herintroduceren.
Op dit moment is nog ongewis of de regeling verlengd zal worden; zie hiervoor de beantwoording
van de vragen 119 en 120. Zoals vermeld bij de beantwoording van vraag 67 bestaat
het voornemen om in de Tozo een delegatiebepaling op te nemen, op grond waarvan bij
ministeriële regeling niet alleen de doelgroep kan worden uitgebreid, maar ook de
voorwaarden kunnen worden aangepast.
145
De leden van de SGP-fractie vragen of voor de Tozo het urencriterium over geheel 2019
wordt genomen.
Als de zelfstandige het gehele kalenderjaar 2019 als ondernemer werkzaam is geweest,
kan aan de hand van zijn recht op zelfstandigenaftrek in het jaar voorafgaand aan
de aanvraag worden vastgesteld dat aan het urencriterium is voldaan. Dit laat overigens
onverlet dat de aanvrager ook op het moment van aanvraag nog zelfstandige moet zijn.
Als de zelfstandige na 1 januari 2019 als ondernemer is gestart, en dus niet het gehele
jaar 2019 als zelfstandige werkzaam is geweest, mag in het kader van deze regeling
de 1.225 uren per jaar worden herrekend naar de periode waarover de zelfstandige ondernemer
is geweest. De zelfstandige dient dan te voldoen aan het (uren)criterium dat de zelfstandige
gemiddeld ten minste 23,5 uur per week dient te hebben besteed aan het bedrijf of
het zelfstandig beroep.
146
De leden van de SGP-fractie vragen of bij een ondernemer die na 1 januari 2019 gestart
is een evenredig deel daarvan genomen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van de vorige vraag.
147
De leden van de SGP-fractie vragen welke maatregelen genomen worden voor ondernemers
die net onder dit urencriterium vallen.
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 9.
148
De leden van de SGP-fractie vragen wat de status is van ondernemers die geen inschrijving
hebben bij e KvK. Zij dreigen buiten alle regelingen te vallen.
Om als zelfstandige in aanmerking te kunnen op een uitkering op grond van de Tozo
is een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel een wettelijke
vereiste.
149
De leden van de SGP-fractie vragen welke mogelijkheden voor ondersteuning er zijn
voor deze groep en hoe voorzien wordt in meer duidelijkheid.
Bij een inkomen onder de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm kan eventueel
een beroep worden gedaan op bijstand op grond van de Participatiewet. Getracht wordt
de zelfstandigen zo goed mogelijk te informeren via de websites van de VNG, Divosa
en het Rijk.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier