Nota van wijziging : Derde nota van wijziging
35 106 (R2115) Wijziging van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid in verband met enkele aanpassingen
Nr. 11 DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 20 februari 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel I, onderdeel Aa (nieuw), wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ab
Na artikel 5a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5b
Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, en artikel 10 van de Algemene verordening
gegevensbescherming kan de raad, voor zo ver dit noodzakelijk is voor de uitoefening
van de taak, bedoeld in artikel 3 van deze wet, bijzondere categorieën van persoonsgegevens
en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in de paragrafen 3.1 onderscheidenlijk
3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming verwerken evenals
nummers verwerken die dienen ter identificatie van personen die bij wet of algemene
maatregel van bestuur zijn voorgeschreven op grond van artikel 46 van de Uitvoeringswet
Algemene verordening gegevensbescherming.
B
Artikel I, onderdeel L, komt te luiden:
L
Artikel 57 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf
3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de betrokkene
uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor opname in het rapport van deze persoonsgegevens
of deze persoonsgegevens kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt;
2. Na het eerste lid, onderdeel d, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. nummers betreft die dienen ter identificatie van personen die bij wet of algemene
maatregel van bestuur zijn voorgeschreven op grond van artikel 46 van de Uitvoeringswet
Algemene verordening gegevensbescherming.
C
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel IIA
Indien het bij geleidende brief van 5 juli 2012 aanhangig gemaakte voorstel van wet
van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie
van publiek belang (Wet open overheid) (Kamerstukken 33 328) tot wet is of wordt verheven en artikel 5.1 van die wet in werking treedt of is
getreden, wordt de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid gewijzigd als volgt:
A
Artikel 57 komt te luiden:
Artikel 57
1. De raad neemt door hem vergaarde informatie niet in het rapport op voor zover dit:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de veiligheid van het Koninkrijk zou kunnen schaden;
c. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf
3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de betrokkene
uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor opname van deze persoonsgegevens in het
rapport of deze persoonsgegevens kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt;
d. nummers betreft die dienen ter identificatie van personen die bij wet of algemene
maatregel van bestuur zijn voorgeschreven op grond van artikel 46 van de Uitvoeringswet
Algemene verordening gegevensbescherming.
2. De raad neemt eveneens door hem vergaarde informatie niet in het rapport op voor
zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van het Koninkrijk of de landen van het Koninkrijk met andere staten
of met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van het Koninkrijk, van de publiekrechtelijke
lichamen en bestuursorganen van de landen van het Koninkrijk, of van de in artikel 1a,
onderdeel c en d, van de Wet openbaarheid van bestuur bedoelde bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen van de landen van het Koninkrijk;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. bedrijfs- en fabricagegegevens die door natuurlijke personen of rechtspersonen
vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld, alsmede andere concurrentiegevoelige
bedrijfs- en fabricagegegevens;
g. de bescherming van het milieu waarop deze informatie betrekking heeft;
h. de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage;
i. het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen;
j. indien geen sprake is van milieu-informatie, de onevenredige benadeling van een
ander belang dan genoemd in het eerste of tweede lid.
3. Het tweede lid, aanhef en onderdeel b, is van toepassing op het opnemen in het
rapport van milieu-informatie, als bedoeld in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer,
voor zover deze handelingen betreft met een vertrouwelijk karakter.
4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op milieu-informatie die betrekking
heeft op emissies in het milieu.
5. Het derde lid is niet van toepassing op milieu-informatie die op Aruba, Curaçao,
Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba betrekking heeft.
B
In artikel 59, vierde lid, wordt «het bepaalde krachtens artikel 12 van de Wet openbaarheid
van bestuur» vervangen door «het bepaalde bij of krachtens artikel 8.6 van de Wet
open overheid».
Toelichting
Onderdelen A en B
Met dit voorstel wordt verduidelijkt dat de raad bij de uitoefening van zijn wettelijke
taak bijzondere categorieën van persoonsgegevens, persoonsgegevens van strafrechtelijke
aard en nummers ter identificatie (zoals het burgerservicenummer) als bedoeld in de
Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening
gegevensbescherming (UAVG) kan (blijven) verwerken.
Op grond van artikel 3 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid heeft de raad,
met het uitsluitende doel toekomstige voorvallen te voorkomen of de gevolgen daarvan
te beperken, tot taak te onderzoeken en vast te stellen wat de oorzaken of vermoedelijke
oorzaken van individuele of categorieën voorvallen en de omvang van hun gevolgen zijn
en daaraan zo nodig aanbevelingen te verbinden. Om deze taak adequaat te kunnen uitoefenen,
is het noodzakelijk dat de raad persoonsgegevens kan verwerken als bedoeld in artikel 1
van de UAVG, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens als bedoeld in
paragraaf 3.1 van de UAVG en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld
in paragraaf 3.2 van de UAVG. Het is immers van zwaarwegend algemeen belang dat de
raad over alle relevante informatie kan beschikken die nodig kan zijn bij het onderzoek
naar voorvallen, de oorzaken of vermoedelijke oorzaken van individuele of categorieën
voorvallen en de omvang van hun gevolgen zijn zodat daaraan zo nodig aanbevelingen
kunnen worden verbonden. Om dezelfde reden moet de raad ook nummers die ter identificatie
dienen van personen, zoals het burgerservicenummer (BSN) kunnen verwerken. Op grond
van artikel 46 van de UAVG wordt een nummer dat dient ter identificatie van een persoon
en bij wet is voorgeschreven, bij de verwerking van persoonsgegevens slechts gebruikt
ter uitvoering van de desbetreffende wet dan wel voor doeleinden bij de wet of algemene
maatregel van bestuur bepaald. De verwerking van persoonsgegevens in het kader van
de wettelijke taakuitoefening van de raad geschiedt op grond van artikel 6, eerste
lid, onderdeel e, en derde lid, van de AVG.
Aangezien artikel 9, eerste lid, van de AVG een verbod behelst om bijzondere categorieën
van persoonsgegevens te verwerken waarvan op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel
g, van de AVG bij nationaal recht kan worden afgeweken, en ook op grond van artikel 10
van de AVG het verwerken van persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen
en strafbare feiten of daarmee verband houdende veiligheidsmaatregelen alleen mogelijk
is onder toezicht van de overheid of indien dat is toegestaan bij Unierechtelijk of
in nationaal recht, is het voorstel om aan de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid
een nieuw artikel 5b toe te voegen waarin de uitzondering op de verwerkingsverboden
bedoeld in artikel 9, eerste lid, en artikel 10 van de AVG expliciet is opgenomen.
Dat de bedoeling van de wetgever van meet af aan is geweest dat de raad bijzondere
categorieën van persoonsgegevens, persoonsgegevens van strafrechtelijke aard en nummers
ter identificatie zou moeten kunnen verwerken, blijkt uit artikel 57, eerste lid,
onderdeel d, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid. Uit deze bepaling volgt
dat de raad bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2
van de Wet bescherming persoonsgegevens kan vergaren. In onderdeel L van het onderhavige
wetsvoorstel wordt deze bepaling geactualiseerd aan de AVG en de UAVG.
Om duidelijk te maken dat de raad de nummers ter identificatie van personen die bij
wet zijn voorgeschreven mag verwerken die op grond van artikel 46 van de UAVG bij
de verwerking van persoonsgegevens slechts gebruikt mogen worden ter uitvoering van
de desbetreffende wet dan wel voor doeleinden bij de wet of algemene maatregel van
bestuur bepaald, heeft het de voorkeur om een verwijzing naar artikel 46 van de UAVG
in plaats van naar artikel 87 van de AVG op te nemen.
De passende en specifieke maatregelen en waarborgen die op grond van artikel 9, tweede
lid, onderdeel g, en artikel 10 van de AVG tegelijkertijd met het creëren van een
uitzondering op het verbod van artikel 9, eerste lid, alsmede artikel 10 van de AVG
dienen te worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele
belangen van betrokkene, zijn in deze wet onder meer gelegen in de geheimhoudingsplichten.
Zo geldt op grond van artikel 72 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid een
geheimhoudingsplicht voor een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet
en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij vertrouwelijke karakter
kent of redelijkerwijs moet vermoeden. De geheimhoudingsplicht is met betrekking tot
stukken nader geconcretiseerd in artikel 49 (voor degenen die op het voorval betrekking
hebbende stukken kunnen inzien in aanloop naar een door de raad te houden zittingen
in artikel 56, eerste lid, (voor degenen die het concept-rapport mogen inzien met
het oog op het kunnen leveren van schriftelijk commentaar). Uit artikel 57, eerste
lid, onderdeel d, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid vloeit voort dat
de raad de door hem vergaarde informatie niet in het onderzoeksrapport opneemt voor
zover dit bijzondere persoonsgegevens betreft, tenzij de verstrekking kennelijk geen
inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. Naar aanleiding van het advies van de
AP wordt de formulering van artikel 57, eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet Onderzoeksraad
voor veiligheid duidelijkheidshalve in overeenstemming gebracht met de artikelen a
en e, van de AVG. In het voorgestelde artikel B, onderdeel 2, wordt geregeld dat nummers
die dienen ter identificatie van personen die bij wet of algemene maatregel van bestuur
zijn voorgeschreven op grond van artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene verordening
gegevensbescherming niet in het rapport worden opgenomen (zie ook de volgende paragraaf).
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit voorstel betrekking heeft op de taakuitoefening
van de raad, en derhalve ook de werkzaamheden omvat van een ieder die onder verantwoordelijkheid
van de raad meewerkt aan die taakuitoefening.
Onderdeel C
De artikelen 57 en 59 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid verwijzen naar
de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). In de Eerste Kamer is een initiatiefvoorstel
voor een Wet open overheid (hierna: Woo) aanhangig (Kamerstukken 33 328), waarvoor in de Tweede Kamer een novelle aanhangig is (Kamerstukken 35 112). Dit (gecombineerde) initiatiefvoorstel beoogt de Wob te vervangen. Het voorstel
voorziet in aanpassingswetgeving, maar de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid
is daarbij niet meegenomen, omdat deze wet een Rijkswet is. Ten behoeve van de mogelijke
inwerkingtreding van genoemde initiatiefwet wordt thans voorzien in een samenloopbepaling.
Artikel 57 bevat de gronden om bepaalde informatie niet in rapporten van de Onderzoeksraad
op te nemen. Deze gronden zijn ontleend aan artikel 10 van de Wob. Artikel 10 van
de Wob wordt vervangen door artikel 5.1 van de Woo. In onderdeel A zijn de uitzonderingsgronden
voor het opnemen van informatie in rapporten van de Onderzoeksraad in overeenstemming
gebracht met de in de Woo opgenomen gronden. De wijzigingen komen overeen met de wijziging
van vergelijkbare opsommingen van uitzonderingsgronden in de Wet op de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten 2017 en de Wet op de parlementaire enquête 2008.
In artikel 59 is bepaald dat voor afschriften van een rapport de kostenregeling uit
de Wob van toepassing is. De regeling uit de Wob wordt vervangen door de regeling
uit de Woo.
Advies Autoriteit Persoonsgegevens
Deze nota van wijziging is voor advies voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens
(hierna AP)1. De AP adviseert om het bestaande artikel 57 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor
veiligheid inzake de opname van gegevens in het onderzoeksrapport op twee punten tegen
het licht te houden. In de eerste plaats adviseert de AP om in het voorgestelde artikel I,
onderdeel L, van het onderhavige wetsvoorstel dat artikel 57 wijzigt, te schrappen
dat bijzondere persoonsgegevens in het rapport kunnen worden opgenomen in het geval
dit kennelijk geen inbreuk oplevert van de persoonlijke levenssfeer. Volgens de AP
is niet goed voor te stellen wanneer verstrekking van bijzondere persoonsgegevens
geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. De AP geeft aan dat slechts ruimte
is voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens zonder uitdrukkelijke toestemming
van betrokkene als daarmee een zwaarwegend algemeen belang is gediend. De aanwezigheid
daarvan is volgens de AP niet aannemelijk, omdat in de regel er wel sprake zal zijn
van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de bekendmaking van deze gegevens
volgens de bestaande wettekst juist achterwege moet worden gelaten.
De regering merkt op dat artikel 57 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid,
dat betrekking heeft op de opname van gegevens in het rapport dat openbaar wordt gemaakt,
is ontleend aan de regeling inzake de openbaarmaking van overheidsinformatie op grond
van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Voor de toepassing
en uitleg van artikel 57 wordt aangesloten bij de toepassing en uitleg van artikel 10
van de Wob. Artikel 57 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid en de Wob geven
invulling aan artikel 86 van de AVG. Artikel 86 van de AVG bepaalt dat persoonsgegevens
in officiële documenten die voor de uitvoering van een taak van algemeen belang in
het bezit zijn van een overheidsinstantie, een overheidsorgaan of een particulier
orgaan, door de instantie of het orgaan in kwestie mogen worden bekendgemaakt in overeenstemming
met het Unierecht of het lidstatelijk recht dat op de overheidsinstantie of het orgaan
van toepassing is, teneinde het recht van toegang van het publiek tot officiële documenten
in overeenstemming te brengen met het recht op bescherming van persoonsgegevens uit
hoofde van deze verordening.
Artikel 57, eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid,
waarop het eerste adviesonderdeel van de AP betrekking heeft, is gelijkluidend aan
de grond voor absolute weigering van openbaarmaking van bijzondere categorieën van
persoonsgegevens in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wob. Deze weigeringsgrond
is absoluut: van een afweging van belangen is hierbij geen sprake. Ook bij de toepassing
van artikel 57, eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid
is er geen sprake van een afweging.
Voor de toepassing van artikel 57, eerste lid, onderdeel d, is louter van belang of
opname in het rapport kennelijk geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer.
Volgens de parlementaire geschiedenis van artikel 10 van de Wob kunnen bijzondere
persoonsgegevens slechts op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, worden
verstrekt wanneer ondubbelzinnig vaststaat dat verstrekking geen inbreuk maakt op
de persoonlijke levenssfeer. Wanneer er ook maar geringe aanleiding bestaat om aan
te nemen dat er sprake is van een inbreuk, worden de desbetreffende gegevens niet
verstrekt. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 10 van de Wob blijkt dat
daarvan sprake is wanneer betrokkene toestemming heeft verleend, betrokkene geen bezwaar
heeft tegen verstrekking of wanneer uit zijn gedrag onmiskenbaar blijkt dat hij daartegen
geen bezwaar zal hebben of betrokkene de informatie zelf al openbaar heeft gemaakt.2 Artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wob en artikel 57, eerste lid, onderdeel
d, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid komen daarmee overeen met de uitzonderingsgronden
voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in artikel 9, tweede lid, onderdelen a
en e, van de AVG. Naar aanleiding van het advies van de AP wordt de formulering van
artikel 57, eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid
duidelijkheidshalve in overeenstemming gebracht met artikel 9, tweede lid, onderdelen a
en e, van de AVG. Daarmee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Tevens wordt naar
aanleiding van het advies in het voorgestelde artikel B, onderdeel 2, een nieuw onderdeel
e toegevoegd aan artikel 57, eerste lid, dat ertoe strekt dat identificatienummers,
zoals het burgerservicenummer, niet in het rapport wordt opgenomen. Ingevolge de Wet
algemene bepalingen burgerservicenummer worden dergelijke identificatienummers niet
openbaar gemaakt, ook niet met toestemming van betrokkene. Een aanpassing van artikel 10,
eerste lid, onderdeel d, van de Wob, van dezelfde strekking zal worden voorbereid.
In de tevens opgenomen samenloopbepaling met de Woo is deze wijziging wel vast doorgevoerd.
In de tweede plaats adviseert de AP ter zake van artikel 57, tweede lid, onderdeel
e, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, uiteen te zetten welke categorie
of categorieën gewone persoonsgegevens van degenen die niet zijn betrokken bij ongeval
of incident in de rapporten worden opgenomen en de noodzaak hiervan te motiveren.
Ook hierbij merkt de regering op dat artikel 57, tweede lid, onderdeel e, is ontleend
aan artikel 10, tweede lid, onderdeel e, van de Wob. Gelet op artikel 6, eerste lid,
onderdeel e, en het tweede lid, van de AVG zal de Onderzoeksraad bij de uitoefening
van zijn wettelijke taak, het opstellen van rapport daarbij inbegrepen, telkens de
afweging moeten maken of de verwerking in een concreet geval noodzakelijk is en aan
de rechtmatigheidseisen van de AVG voldoet. Ook aan artikel 10, eerste lid, onderdeel
e, van de Wob ligt ten grondslag dat de afweging in een concreet geval is voorbehouden
aan het bestuursorgaan dat over de verstrekking beslist.
Voor de specifieke vorm van verwerking, namelijk opname van persoonsgegevens in het
rapport, concretiseert artikel 57, tweede lid, onderdeel d, van de Rijkswet Onderzoeksraad
voor veiligheid deze afweging waar het gaat om opname in het rapport van informatie
waarbij het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het geding
kan zijn. Wanneer daarvan sprake is, is mede vanwege de onvoorspelbaarheid van voorvallen
en de omstandigheden waarin zich die voordoen, niet op voorhand vast te stellen. De
wetgever heeft over de naam, het adres en andere identificatiegegevens van gelijksoortige
aard ten aanzien van personen die zijn betrokken bij een ongeval of incident al bepaald
dat deze gegevens niet in het rapport worden opgenomen (artikel 55, derde lid). Gelet
op het voorgaande, is de regering van mening dat het niet noodzakelijk is om de verwerking
van niet-bijzondere persoonsgegevens over niet-betrokkenen verder te reguleren, omdat
artikel 57, tweede lid, onderdeel e, in overeenstemming is met de artikelen 86 en
6, eerste lid, onderdeel e, van de AVG, waarbij de afweging of de verwerking in een
concreet geval noodzakelijk is voor de uitoefening van de wettelijke taak – in aansluiting
op de systematiek van de Wob – bij de verwerkingsverantwoordelijke is neergelegd.
De afweging in een concreet geval zal telkens moeten beantwoorden aan de rechtmatigheidseisen
van de AVG.
De AP geeft voorts in overweging de met advisering over bescherming van persoonsgegevens
belaste autoriteiten in Caribisch Nederland en in de andere landen van het Koninkrijk
te betrekken. Deze nota van wijziging geeft uitvoering aan een verplichting uit de
AVG. De AVG is niet van toepassing in Caribisch Nederland en de andere landen van
het Koninkrijk. Voor zover de Onderzoeksraad onderzoek doet in Caribisch Nederland
is de Wet bescherming persoonsgegevens BES daarop van toepassing. Voor zover de Onderzoeksraad
op verzoek van de respectievelijke regeringen van Aruba, Curaçao of Sint Maarten onderzoek
doet, zijn de aldaar geldende regels inzake persoonsgegevensbescherming van toepassing.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.