Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 320 Wijziging van de verschillende wetten op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in verband met voornamelijk wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet OCW 20..)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 20 december 2019
I. Inleiding
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een verslag uitgebracht
over het bovengenoemde wetsvoorstel. De regering is de leden van de fracties van VVD
en CDA erkentelijk voor de belangstelling en de gestelde vragen. De volgorde van het
verslag is aangehouden en voor de goede leesbaarheid van de beantwoording zijn de
gestelde vragen cursief weergegeven en is een onderscheidend leesteken geplaatst voor
elk antwoord.
Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt gegeven mede namens de Minister voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Bij deze nota naar aanleiding van het verslag
gaat ook een kleine wetstechnische nota van wijziging.
II. Reactie op de gestelde vragen
1.1. Wetgeving in het vo – Uitzondering op verplichte lichamelijke opvoeding voor
sporttalenten en toptalenten dans en muziek
De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting wat het voorstel inzake
uitzondering op verplichte lichamelijke opvoeding voor sporttalenten en toptalenten
dans en muziek in de praktijk betekent voor deze leerlingen. Wat zijn de voorwaarden
om voortaan niet meer mee te hoeven doen aan de lessen lichamelijke opvoeding? Geldt
dit voortaan voor alle de hierboven genoemde groepen kinderen, of wordt het van geval
tot geval bekeken? In het geval het gaat om het eerste, hoe wordt dan voorkomen dat
een beroep op deze uitzondering wordt gemaakt, terwijl dit niet noodzakelijk is? Wordt
daarbij ook gekeken of de lessen lichamelijke opvoeding zo kunnen worden ingericht
voor deze kinderen dat het gevaar op overbelasting gering is? Moeten deze kinderen
in de plaats van de les lichamelijke opvoeding een andere les volgen, of wordt hun
rooster ingekort, zo vragen zij.
>> Reguliere scholen kunnen maatwerk bieden aan talenten. Daarnaast zijn er ook twee
specifieke beleidsregels op schoolniveau, bestemd voor de sport-, dans- en muziektalenten.
De uitzondering geldt dus niet voor alle leerlingen, maar alleen voor leerlingen die
op een aangewezen school zitten en voldoen aan de voorwaarden uit een van die beleidsregels.
Zo komen in het kader van de Beleidsregel verstrekking licentie Topsporttalentschool
VO (Loot) alleen leerlingen in aanmerking die volgens het Olympisch Netwerk of het
NOCNSF daartoe zijn aangemerkt. Voor talenten op het gebied van dans en muziek (Beleidsregel
verstrekking DAMU-licentie VO) gelden soortgelijke voorwaarden: leerlingen moeten
een verklaring hebben dat zij zijn toegelaten tot een hbo-voortraject. Hierdoor kan
een beperkt aantal talentvolle leerlingen gebruikmaken van de vrijstellingen.
Deze talenten moeten namelijk al op jonge leeftijd naast hun school veel trainingsuren
maken en dat vraagt om een goede afstemming tussen onderwijs en sport, dans of muziek.
Deze toptalenten krijgen op basis van deze beleidsregels extra ruimte om hun talent
te ontwikkelen op de Topsporttalentscholen en de DAMU-scholen met verlichting van
de studielast door de mogelijkheden om af te wijken van de voorgeschreven examenvakken
en door het kunnen doen van gespreid examen. Alleen als zij reeds op jonge leeftijd
de ruimte krijgen om hun talent te ontwikkelen, kan hun talent tot volle wasdom komen.
In beide beleidsregels staat beschreven dat het bevoegd gezag ontheffing mag verlenen
voor onderdelen van het onderwijsprogramma die betrekking hebben op de kerndoelen
bewegen en sport (onderbouw) en lichamelijke opvoeding (bovenbouw). Voor de dans-,
en muziekscholen geldt wel de voorwaarde dat de school zorgdraagt voor een alternatieve
begeleiding op het gebied van de gezondheidsaspecten van beweging en houding in relatie
tot het voortraject dansvakonderwijs of muziekvakonderwijs.
Ook krijgen deze toptalenten aparte begeleiding voor dans, muziek en sport in de vorm
van een coördinator. Zo zijn ze zeker van bepaalde ondersteuningsfaciliteiten, zoals
bijvoorbeeld een aangepast rooster. Gezien de vele trainingsuren die deze toptalenten
maken, vragen zij vrijstellingen aan, ook voor lichamelijke opvoeding, en kan er een
aangepast rooster worden aangeboden.
1.2. Vakinstellingen mbo die tevens scholengemeenschap zijn
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat het verschil is tussen het medezeggenschapsregime
van de WEB1 en de Wet medezeggenschap op scholen. Tevens willen deze leden graag weten hoeveel
vakinstellingen tevens scholengemeenschap zijn.
>> Van de huidige elf vakinstellingen vormen er vier een scholengemeenschap in de
zin van artikel 2.6 van de WEB.2 Op scholengemeenschappen die zowel een instelling voor beroepsonderwijs als een school
voor voortgezet onderwijs omvatten en op alle andere instellingen voor beroepsonderwijs,
is het medezeggenschapsregime van de WEB en, voor het personeel, de Wet op de ondernemingsraden
(WOR) van toepassing. Dit betekent dat de leerlingen en studenten van een scholengemeenschap
verenigd zijn in een studentenraad, het personeel dat valt onder de scholen van de
scholengemeenschap in een ondernemingsraad, en de ouders in een ouderraad.
Dit verschilt van de wijze waarop de medezeggenschap op grond van de Wet medezeggenschap
op scholen (WMS) is georganiseerd. De WMS kent namelijk één orgaan, de medezeggenschapsraad,
waarin het onderwijspersoneel, de ouders en de leerlingen gezamenlijk zitting hebben.
Een ander verschil tussen de WEB en de WMS is dat de bevoegdheden van de ouders in
het voortgezet onderwijs in de WMS zijn vastgelegd terwijl de bevoegdheden van de
ouderraad in het beroepsonderwijs grotendeels in een medezeggenschapsstatuut worden
neergelegd. Voor het personeel in de mbo-sector geldt naast de WOR ook nog het professioneel
statuut (artikel 4.1.3 van de WEB), waarin extra bevoegdheden zijn opgenomen voor
de ondernemingsraden. Zo heeft de ondernemingsraad een adviesbevoegdheid op het meerjarig
financieel beleid van de mbo-instelling en een instemmingsbevoegdheid op het formatiebeleid.
1.3. Schorsing van de terugbetaling bij toekenning of aflossing van levenlanglerenkrediet
De leden van de CDA-fractie willen graag weten welke knelpunten de grondslag vormen
voor onderhavig wetsvoorstel en welke situaties in een ministeriële regeling opgenomen
gaan worden om een uitzondering te kunnen maken. Tevens willen zij graag weten of
de nieuwe werkwijze op een andere terugbetalingsregeling gestoeld is (bijvoorbeeld
studiefinanciering) en zo ja, welke.
>> De schorsing van de terugbetalingsverplichtingen is gestoeld op de bestaande regels
rond terugbetaling van studiefinanciering. In het geval een oud-student met een studieschuld
weer gaat studeren, kan de terugbetaling van de studieschuld worden geschorst. Zo
is de student tijdelijk ontheven van zijn terugbetalingsverplichtingen. Als voor die
studie ook nog studiefinanciering toegekend kan worden, wordt bovendien voorkomen
dat met de ene hand wordt uitbetaald en met de andere hand geïnd.
Met de introductie van het levenlanglerenkrediet komen dit soort situaties vaker voor
en zijn er meerdere verschillende situaties ontstaan (zie tabel). Met de huidige formulering
van de Wet studiefinanciering 2000 zijn niet alle situaties uit de onderstaande tabel
gedekt, en vanwege de diversiteit aan situaties en techniekafhankelijkheid is er behoefte
aan delegatie naar het niveau van een ministeriële regeling. Voor de uitvoering dient
vastgelegd te worden hoe daarmee om te gaan, en of bijvoorbeeld ambtshalve tot schorsing
wordt besloten, of dat een student zelf een keuze moet maken en schorsing moet aanvragen.
Situatie
A. Persoon heeft alleen reguliere studieschuld
B. Persoon heeft alleen levenlanglerenkrediet-schuld
C. Persoon heeft reguliere studieschuld en een levenlanglerenkredietschuld
1. Persoon krijgt opnieuw reguliere studie-financiering
Schorsing bestaande reguliere studieschuld
(art. 6.5, derde lid en vierde lid)
Schorsing bestaande levenlanglerenkredietschuld
(art. 6.19b)
Schorsing bestaande reguliere studieschuld en levenlanglerenkredietschuld
(art. 6.19b)
2. Persoon doet opleiding waarvoor aanspraak bestaat op reguliere studie-financiering,
maar vraagt geen studie-financiering aan
Schorsing bestaande reguliere studieschuld
(art. 6.5, derde en vierde lid)
Schorsing bestaande levenlanglerenkredietschuld
(art. 6.19b)
Schorsing reguliere studieschuld en levenlanglerenkredietschuld
(art. 6.19b)
3. Persoon krijgt levenlang-lerenkrediet toegekend
Schorsing bestaande reguliere studieschuld
(art. 6.5, derde lid, onder c, en vierde lid, onder c)
Schorsing bestaande levenlanglerenkredietschuld
(art. 6.19b)
Schorsing bestaande reguliere studieschuld en levenlanglerenkredietschuld
(art. 6.19b)
1.4. Vrijwillig versneld aflossen van studieleningen
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de gevolgen in de praktijk zijn
zolang de juridische consequenties van een extra aflossing nog niet zijn geregeld.
>> De voorgestelde regeling voor versneld aflossen van studieleningen is in hoge mate
codificerend en heeft dus geen gevolgen voor de praktijk. Er wordt al veelvuldig versneld
afgelost, maar juridisch is thans niet bepaald of dat bijvoorbeeld gezien kan worden
als een onverschuldigde betaling naar burgerlijk recht.
Met het vernieuwde studiefinancieringssysteem hebben oud-studenten de mogelijkheid
om iedere maand per automatische incasso extra aflossingen te doen, een eenmalige
extra aflossing te doen (met iDeal), of ineens de volledige studieschuld af te lossen.
Ook kan een herberekening van het annuïtaire bedrag worden aangevraagd wanneer extra
is afgelost, zodat de maandlasten voor de jaren erna wijzigen.
Met de voorgestelde regeling wordt de mogelijkheid van versneld aflossen geëxpliciteerd
in de wet en kunnen er zo nodig regels aan worden verbonden in het belang van de uitvoerbaarheid.
1.5. Omzetting prestatiebeurs in gift eerder dan per 1 januari van het volgende jaar
De leden van de CDA-fractie willen graag weten in welke gevallen geregeld gaat worden
dat de prestatiebeurs eerder omgezet kan worden naar een gift en hoe dit ervoor zorgt
dat een student onnodig (teveel) terugbetaalt.
>> In de artikelsgewijze toelichting bij het wetsvoorstel zijn de hiernavolgende situaties
beschreven.3 Voor andere gevallen wordt de hoofdregel gehanteerd, dat de prestatiebeurs per 1 januari
van het jaar ná diplomering wordt omgezet in een gift. Omzetting in januari bij een
student die reeds in de aflosfase zit wanneer hij zijn diploma behaalt, heeft het
onwenselijk gevolg dat gedurende het jaar de student nog aflost op de lening die betrekking
heeft op de prestatiebeurs. Omdat deze lening in januari alsnog wordt omgezet in een
gift, lost de student onnodig af. In andere situaties kan omzetting gedurende het
jaar ervoor zorgen dat beter wordt aangesloten bij de belevingswereld van de student.
Zo is het voor studenten die hun diploma behalen wanneer de diplomatermijn op korte
termijn verstrijkt, logischer als de prestatiebeurs direct wordt omgezet.4 Dit geldt tevens voor de situatie waarin een student bijna begint met aflossen (tweede
jaar van de aanloopfase).5 Ook kan op verzoek van de student besloten worden dat de prestatiebeurs gedurende
het jaar al wordt omgezet in een gift.6
2. Consultatie en advies
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat het commentaar was van de burgers
die een inbreng hebben geleverd tijdens de internetconsultatie.
>> Beide reacties gingen over wetgevingskwaliteit in algemene zin, en niet zozeer
over het voorliggende wetsontwerp. De eerste reactie bepleitte om voor wetgevingskwaliteit
een beginsituatie vast te stellen. De tweede reactie bepleitte om onderliggende oorzaken
aan te pakken in plaats van de gevolgen. Voor de volledige reactie wordt verwezen
naar het (verslag van) de internetconsultatie.7
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap