Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 november 2019
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 469 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 november 2019
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de geannoteerde
agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 28 en 29 november 2019 (Kamerstuk
21 501-30, nr. 468), het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 26 en 27 september 2019 (Kamerstuk
21 501-30, nr. 467), het verslag van het schriftelijk overleg over onder andere de geannoteerde agenda
voor de Raad voor Concurrentievermogen op 26 en 27 september 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 466) en de Fiche: Herschikking verordening Europees Instituut voor Innovatie en Technologie
(EIT) met besluit Strategische Innovatie Agenda EIT 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 2821).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 november 2019 aan de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 27 november zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Nieuwerf
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 28 en 29 november 2019. Aan
de hand hiervan hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de RvC van 26 en 27 september
2019 dat met betrekking tot de EU Green Deal er ook enkele lidstaten waren die het
belang van geografische spreiding van financiële middelen naar voren brachten. Wat
is het standpunt van de Staatssecretaris met betrekking tot geografische spreiding
van middelen? Deze leden zijn voorstander van het belang van het stimuleren van projecten
die de grootste meerwaarde en het hoogste rendement per euro halen en dat geografische
spreiding geen doel op zich moet zijn. Is de Staatssecretaris dat met deze leden eens?
Is de Staatssecretaris het met de deze leden eens dat moet worden voorkomen dat geld
ondoelmatig wordt besteed?
Het kabinet is geen voorstander van het toekennen van middelen voor onderzoek en innovatie
op basis van geografische criteria in het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.
Voor het programma geldt dat excellentie en impact voorop moeten staan als selectiecriteria
voor het toekennen van Europese middelen aan onderzoeks- en innovatieprojecten. In
Horizon Europe zal dit conform de Nederlandse inzet, net als in het huidige kaderprogramma,
het geval zijn.1 Zo worden alleen de beste voorstellen in onderlinge competitie gehonoreerd en wordt
ondoelmatige besteding van overheidsmiddelen voorkomen. Voor de Europese Structuur-
en Investeringsfondsen geldt dat de middelen wel geografisch worden verdeeld. Voor
deze middelen geldt dat deze onder andere bijdragen aan het versterken van capaciteit
van landen met een lagere onderzoek- en innovatie-intensiteit. De inzet van het kabinet
is om het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling meer te richten op onderzoek
en innovatie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de RvC tijdens de vergadering ook spreekt over
het «Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende
representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten
en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG». Zij lezen dat deze richtlijn in het Nederlandse
systeem kan worden geïmplementeerd waarbij dit systeem vrijwel volledig in stand kan
blijven. Dat stemt deze leden positief.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de EU oneerlijke concurrentie en handelspraktijken
moet durven aanpakken. Aan de hand daarvan hebben zij nog enkele vragen. Wat kan Nederland
doen om ervoor te zorgen dat de Europese Commissie (hierna: de Commissie) overgaat
naar een meer gecoördineerd en vooruitstrevend gebruik van reeds bestaande instrumenten
zoals handelsbeschermingsinstrumenten, de screening van buitenlandse investeringen,
staatssteun regels, als ook de Europese aanbestedingsrichtlijn? Wanneer denkt Staatssecretaris
dat de herziening volgens artikel 92 van de aanbestedingsrichtlijn (2014/24/EU) zal
plaatsvinden, en is de Staatssecretaris van plan om de Commissie te bevragen over
de mogelijkheid om bijvoorbeeld staatssteun en -eigendom toe te voegen aan de uitsluitings-
en/of gunningscriteria van deze richtlijn? Ziet de Staatssecretaris een mogelijkheid
voor de extraterritoriale toepassing van de Europese regels voor staatssteun om op
die manier ook door de Chinese overheid ondersteunde bedrijven die actief zijn binnen
de Europese markt te kunnen beoordelen, en zo ja, is zij van plan om hierover met
de Commissie in te gesprek te gaan?
In lijn met zowel het Regeerakkoord, de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe
balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1) en de kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht» (Kamerstukken 30 821 en 21 501-20, nr. 73) is het belangrijk dat de EU haar marktmacht beter inzet om met nieuwe en bestaande
instrumenten een gelijk speelveld in de handel met derde landen af te dwingen en zo
de voordelen van een open markt volledig te kunnen benutten.
Om wederkerigheid op de markt voor overheidsopdrachten te bevorderen, zijn de onderhandelingen
hervat over het Commissievoorstel voor een Internationaal Aanbestedingsinstrument
(International Procurement Instrument; IPI). Dat voorstel heeft als doel om derde
landen ertoe te bewegen de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement
Agreement (GPA)) van de Wereldhandelsorganisatie WTO te ondertekenen of om een bilaterale
handelsovereenkomsten met de EU af te sluiten waarin afspraken over toegang tot de
markten voor overheidsopdrachten worden gemaakt. Ik zal u, samen met mijn collega
van BHOS, op korte termijn informeren over het Nederlandse standpunt over dit voorstel.
Daarnaast ziet het kabinet ruimte voor een non-discriminatoir instrument gericht op
het bevorderen van een gelijk speelveld op de interne markt. Het idee is om via aanpassing
van de Europese mededingingswetgeving handhavingsmaatregelen te kunnen treffen indien
een onderneming – ongeacht diens nationaliteit – de mededinging op de interne markt
verstoort of dreigt te verstoren door vormen van overheidsondersteuning die niet reeds
getroffen worden door de thans geldende EU-kaders op het gebied van staatssteun en
overheidsondernemingen. Uw Kamer wordt hier op korte termijn over geïnformeerd. Belangrijk
voordeel van een dergelijke aanpak is dat het kan werken tegen verschillende soorten
marktverstoringen, niet alleen bij aanbestedingen.
De Europese aanbestedingsrichtlijn biedt overigens al wel mogelijkheden om op te treden
tegen oneerlijke concurrentie op de markt voor overheidsopdrachten. Deze richtlijnen
zijn in Nederland geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012. Op basis van artikel
2.116 van deze wet moeten aanbestedende diensten bij een inschrijving die abnormaal
laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg
over hoe de prijs tot stand is gekomen. Wanneer een inschrijver het lage niveau van
de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende
dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht
het land van herkomst van de inschrijver. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld
voor ondernemers. Een andere manier om voor een gelijker speelveld te zorgen, is door
het stellen van kwalitatieve gunningscriteria, zoals milieucriteria. Bovendien hoeven
aanbestedende diensten geen inschrijvingen toe te laten uit landen die niet zijn aangesloten
bij de GPA onder de WTO, zoals China.
De Europese Commissie heeft de in artikel 92 van richtlijn 2014/24/EU bedoelde evaluatie
uitgesteld. Het is op dit moment niet bekend wanneer deze zal plaatsvinden. Ik zal
de Commissie daar naar vragen.
Het kabinet zet erop in om met dit geheel aan maatregelen oneerlijke concurrentie
aan te pakken. Het kabinet zal het gesprek met de Europese Commissie blijven voeren
over de effectiviteit van deze maatregelen en zo nodig aandringen op aanvullende actie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er naast de acht bestaande Kennis- en Innovatiegemeenschappen
(KIG’s) een nieuwe KIG wil starten op het thema Cultuur en Creatieve Sector. Hoe verhoudt
deze KIG zich tot artikel 6 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VwEU)? Namelijk dat de EU slechts ondersteunende bevoegdheden heeft. Hoe verhoudt
de KIG Cultuur en Creatieve Sector zich tot het feit dat excellentie en impact voor
Nederland de leidende punten zijn voor het toekennen van gelden voor Horizon Europe?
Hoe kan met betrekking tot cultuur en de creatieve sector worden bepaald wat de impact
is of dat deze excellent zijn? Kan de Staatssecretaris toelichten wat de toegevoegde
waarde is van de Europese KIG Cultuur en Creatieve Sector bovenop het Nederlandse
cultuurbeleid? Is er wat dit betreft een subsidiariteitstoets gedaan?
In het voorstel van de Commissie wordt voorgesteld om in 2021 een nieuwe Kennis- en
Innovatiegemeenschap (KIG) te starten op het thema Cultuur en Creatieve Sector. De
Commissie stelt dit thema voor na het uitvoeren van een impact assessment.2 Hierbij zijn verschillende prioriteitsgebieden geanalyseerd die in een eerder stadium
zijn voorgedragen door de Governing Board van het EIT.
Een KIG heeft tot doel thematisch de Europese samenwerking te bevorderen door de kennisdriehoek
van onderwijs, onderzoek en innovatief ondernemerschap bij elkaar te brengen. Daarmee
is een nieuwe KIG op dit thema van toegevoegde waarde voor het kennis- en innovatievermogen
van Nederland. Als één van de negen topsectoren richt Creatieve Industrie zich op
het versterken van de kennisbasis van de creatieve professionals door middel van onderzoek
en innovatie. De sector heeft flexibele denkkracht, is gewend om over domeinen heen
samen te werken en denkt buiten gebaande paden. Deze kenmerken zijn belangrijk om
tot antwoorden te komen op de grote maatschappelijke vraagstukken en kunnen een zinvolle
betekenis geven aan nieuwe technologische mogelijkheden. Daarom is Europese samenwerking
op dit thema van toegevoegde waarde. Zoals ook in het BNC-fiche is aangegeven, is
de beoordeling ten aanzien van de subsidiariteit voor de verordening en het besluit
positief.3 Europese middelen voor onderzoek en innovatie kunnen nationale inspanningen versterken
en bieden meerwaarde omdat ze voor bundeling op Europees niveau zorgen en grensoverschrijdende
samenwerking stimuleren. Dit geldt ook voor onderzoek en innovatie in de cultuursector.
De rechtsbasis van het EIT en de daaruit voortvloeiende bevoegdheden zijn bepaald
in Artikel 173, lid 3 van het Verdrag van de Werking van de EU. In het voorstel van
de Commissie wordt het EIT ondergebracht in de pijler «Innovative Europe» van Horizon
Europe. Het EIT kent echter een eigen verordening. In het akkoord op hoofdlijnen van
Horizon Europe is afgesproken dat impact en excellentie de leidende criteria blijven.4 Deze principes zijn breed toepasbaar op alle onderzoeksgebieden. Het kabinet zet
erop in dat ook binnen het EIT impact en excellentie de leidende criteria zijn. Dit
geldt dan ook voor een nieuw op te zetten KIG op het thema Cultuur en Creatieve Sector.
De leden van de VVD-fractie lezen met betrekking tot het Strategisch Plan voor de
uitvoering van Horizon Europe dat er voor elk van de missies een panel van vijftien
experts is opgezet om de missies vorm te geven. Hoe wordt dit panel van experts samengesteld?
Wie bepaalt welke experts in het panel mogen plaatsnemen en op basis van welke eisen
of criteria worden de experts aangesteld? Kan de Staatssecretaris met betrekking tot
Horizon Europe ook een appreciatie geven op het Strategisch Plan?
De leden van de vijf Mission Boards (één voor elk missiegebied) en de bijbehorende voorzitters zijn door de Europese
Commissie geselecteerd na een open call, die meer dan 2000 aanmeldingen opleverde.
De selectie vond plaats op basis van de criteria die in deze call benoemd stonden.
Het selectieproces hield met name rekening met een diverse samenstelling van de mission
boards, waarin experts vanuit een brede achtergrond bij elkaar komen, waaronder onderzoekers,
innovators, de industrie en eindgebruikers. Daarnaast was specifieke kennis van één
van de gedefinieerde missiegebieden een vereiste. Elke Mission Board bestaat uit 15 experts, waaronder de voorzitter. Vijf experts komen uit Nederland.
De genderbalans is 45% vrouw en 55% man.
5
De Mission Boards zullen gezamenlijk de missies identificeren voor de missiegebieden kanker; aanpassing
aan klimaatverandering, inclusief maatschappelijke hervormingen; gezonde oceanen,
zeeën, en kust- en binnenwateren; klimaatneutrale en slimme steden; en gezondheidstoestand
van de bodem en voedsel.
Momenteel werkt de Europese Commissie aan een oriëntatiedocument dat richtinggevend
is voor het Strategisch Plan. Dit document wordt opgesteld in een «co-design» proces,
met een hoge mate van betrokkenheid van belanghebbenden. Op basis van dit oriëntatiedocument
stelt de Europese Commissie begin 2020 het Strategisch Plan op. Lidstaten worden hier
nauw bij betrokken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de plaatsvervangend Permanent Vertegenwoordiger
de verschillende onderdelen van de RvC op 28 en 29 november zal bijwonen. Betekent
dit dat de Staatssecretaris en/of Minister verhinderd zijn? Met welke reden?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik zijn beiden verhinderd. Ik
neem deel aan de Ministeriële Conferentie SPACE 19+ van het Europese Ruimtevaartagentschap
(ESA) die op hetzelfde moment in Sevilla, Spanje plaatsvindt. De agenda van het onderzoeksdeel
van de Raad is beperkt en er wordt weinig discussie verwacht. Daarnaast heeft de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verplichtingen in Nederland. Als een bewindspersoon
niet deel kan nemen aan een Raad wordt deze vervangen door de (plaatsvervangend) Permanent
Vertegenwoordiger.
De verwachting is dat een algemene oriëntatie wordt aangenomen over de richtlijn representatieve
acties en over de richtlijn openbaarmaking van informatie over winstbelasting. Ten
aanzien van de richtlijn representatieve acties zijn de leden van de CDA-fractie blij
dat lidstaten hun eigen systeem van collectief verhaal parallel kunnen handhaven,
zolang er een systeem is dat voldoet aan de eisen van de richtlijn, en de inzet is
dat het Nederlandse systeem volledig in stand kan blijven. Ook de invoering van registers,
zodat voor consumenten inzichtelijk is welke collectieve vorderingen in Europa er
lopen, juichen zij toe. Zij vragen zich nog wel af hoe het Nederlandse bezwaar ten
aanzien van het doorkruisen van nationale systemen van collectief verhaal tot uiting
komt in de Raadspositie?
De Raad heeft het voorstel van de Commissie op veel onderdelen aangepast. De Commissie
ging uit van gedetailleerde regels die voorschreven op welke manier lidstaten hun
nationale systeem moesten inrichten. De Raad heeft het voorstel aangepast door meer
algemene uitgangspunten te formuleren op basis van minimumharmonisatie. Een voorbeeld
hiervan is artikel 10 van de richtlijn. Dit artikel bevatte aanvankelijk een verstrekkende
regeling, waarin een uitspraak van een rechtbank uit een lidstaat over een inbreuk
als onomstotelijk bewijs van het bestaan van deze inbreuk in andere lidstaten zou
moeten gelden. Dit verstrekkende voorstel is door de Raad geschrapt. Het geïntroduceerde
onderscheid tussen grensoverschrijdende en nationale zaken in de Raadspositie betekent
verder dat Nederland in of naast de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve
Actie (WAMCA, Stb. 2019, nr. 130) alleen een regeling hoeft treffen waardoor buitenlandse organisaties als zij voldoen
aan de eisen van de richtlijn ook in Nederland een WAMCA-procedure kunnen beginnen.
Voor Nederland is het van belang dat dit onderscheid ook in triloog overeind blijft,
zodat lidstaten vrijheid houden om voor interne procedures hun eigen, strengere, eisen
te stellen.
De leden van de CDA-fractie lezen over de richtlijn openbaarmaking van informatie
over winstbelasting dat er weinig steun bestaat voor de Nederlandse standpunten ten
aanzien van de informatie van derde landen en het schrappen van het beginsel van «pas
toe of leg uit». Verderop in de tekst lezen zij dat het de wens is om snel aan de
triloog met het Europees Parlement te beginnen. Betekent dit dat Nederland het voorstel
ook zonder de hiervoor genoemde punten kan dragen? Is wel geborgd dat in voorkomend
geval tenminste de informatie van de betreffende dochterondernemingen gevestigd in
de EU wordt gepubliceerd?
Daarnaast lezen deze leden over de discussie hoe dit voorstel te behandelen: als fiscaal
voorstel of als voorstel over financiële verslaglegging. Wat was/is hier de positie
van Nederland?
Nederland vindt het belangrijk dat het richtlijnvoorstel er komt, omdat internationale
initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages
kunnen bijdragen aan het tegengaan van agressieve fiscale planning. Dit belang van
het richtlijnvoorstel blijft overeind, ook zonder dat de twee Nederlandse standpunten
over de uitsplitsing van informatie over derde landen en het schrappen van het beginsel
van «pas toe of leg uit», zijn overgenomen. Nederland heeft zich daarvoor in de Raad
sterk gemaakt conform het standpunt van uw Kamer zoals verwoord in een tweetal moties
(Kamerstuk 21 501-07, nr. 1385 en Kamerstuk 25 087, nr. 147). De steun van andere lidstaten voor deze twee standpunten was zeer gering, waardoor
ze niet in de algemene oriëntatie zijn opgenomen. Indien de algemene oriëntatie wordt
aangenomen, kan de triloog met het Europees Parlement worden gestart. Het Europees
Parlement heeft overigens in zijn standpunt ook wereldwijd uitgesplitste fiscale informatie
opgenomen en niet de regeling van «pas toe of leg uit», wat aansluit bij het Nederlandse
standpunt.
De voorgestelde algemene oriëntatie verplicht in de EU gevestigde dochterondernemingen
om de fiscale informatie over hun eigen onderneming openbaar te maken. Dit geldt ongeacht
of ze daarnaast fiscale informatie over de rest van het concern van de niet in de
EU gevestigde uiteindelijke moederonderneming geven, of uitleggen waarom ze deze informatie
niet geven.
Nederland steunt ook de rechtsgrondslag van het richtlijnvoorstel. Het voorstel wijzigt
de EU-richtlijn op het gebied van de financiële verslaglegging en het betreft jaarlijkse
verslaggeving en daar past de rechtsgrondslag bij.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van een gezamenlijke Europese
aanpak bij het tegengaan van oneerlijke concurrentie en handelspraktijken.
Zij lezen dat onder de diversenpunten de versterking van digitalisering voor de toeristische
sector aan bod komt. Wat betreft dit precies? Zou dit ook voor Nederland relevant
kunnen zijn? Kan de Staatssecretaris een appreciatie geven van de eerste oriëntatie
voor het Strategisch Plan dat de Europese Commissie in oktober heeft gepresenteerd?
Het Fins voorzitterschap heeft aangekondigd de Voorzitterschapsnotitie over de versterking
van de digitalisering van de EU toeristische sector op de agenda te zetten.
Met de notitie wil het voorzitterschap een basis neerleggen voor de strategische prioriteiten
van de EU en de nieuwe Commissie op het gebied van digitalisering van de toeristische
sector.
Tijdens het Fins voorzitterschap is in de Raadswerkgroep Toerisme gesproken over het
belang van digitalisering voor de concurrentiepositie en de duurzame ontwikkeling
van het Europees toerisme. Lidstaten, ook Nederland, zijn het in grote lijnen eens
over het belang van data-delen, verbeteren van datamanagement, aansluiting van de
toeristische sector op digitale netwerken en het vergroten van digitale vaardigheden
en innovaties bij midden- en kleinbedrijven in de toeristische sector.
De leden van de CDA-fractie ondersteunen het pleidooi van Nederland dat hervorming
van de mededingingsregels dient plaats te vinden op basis van feiten.
Zij lezen dat een aantal lidstaten heeft verzocht om herziening van het beleid over
het midden- en kleinbedrijf (mkb) en stroomlijning van de verschillende Europese mkb-definities.
Die zouden leiden tot verwarring en problemen voor ondernemers en het mkb. Welke problemen
zijn zoal genoemd?
Tijdens de SME Envoy-bijeenkomst in juni heeft Tsjechïe het onderwerp Europese mkb-definitie
ter bespreking opgebracht. Tsjechië heeft aangegeven graag een herziening te zien,
aangezien de huidige Europese definitie in Tsjechië administratieve lasten zou veroorzaken
voor het mkb. De definitie zou kunnen leiden tot interpretatieverschillen die tot
rechtsonzekerheid leiden. Bovendien stelt de Tsjechië dat de complexiteit van de definitie
ertoe leidt dat een aantal mkb-bedrijven problemen ondervindt bij het aantonen dat
zij daadwerkelijk aan de mkb-definitiecriteria voldoen. De Europese Commissie evalueert
momenteel de mkb-definitie voor een mogelijke herziening. Hiertoe wordt een effectbeoordeling
en een open raadpleging uitgevoerd. Nederland onderstreept het belang van een enkele
Europese definitie voor het mkb. Zoals bij elke definitie zijn er altijd situaties
die meer complexiteit met zich meebrengen en moeilijk aan te pakken zijn binnen een
definitie. Echter, in de meerderheid van de gevallen werkt de huidige definitie naar
behoren.
Ten aanzien van de fiche «herschikking verordening Europees Instituut voor Innovatie
en
Technologie (EIT) met besluit Strategische Innovatie Agenda EIT 2021–2027» steunen
de leden van de CDA-fractie de inzet van Nederland, en benadrukken het belang van
toegankelijkheid van nieuwe partners, zoals het bedrijfsleven, NGO’s en burgers. Zij
roepen de Staatssecretaris regering op zich daarvoor te blijven inzetten.
De leden van de CDA-fractie zijn ook positief over een nieuwe KIG Cultuur en Creatieve
Sector. Zij lezen dat om de impact te vergroten de Commissie de toegankelijkheid van
de KIG’s wil bevorderen zodat meer partners deel kunnen nemen; zijn hier nog consequenties
aan verbonden, voor- en/of nadelen bij te benoemen? Het kabinet ziet in de evaluatie
voor het veertiende operationele jaar van de KIG of en hoe een KIG zelfstandig kan
blijven functioneren zonder EIT-financiering; is dat tijdig genoeg voor het veertiende
jaar?
Een KIG wordt gevormd door een consortium van partijen. Nieuwe partners in een consortium
kunnen innovatieve inzichten, kennis, vaardigheden en extra middelen bijdragen. Openheid
naar meer partners is dus belangrijk voor een zo groot mogelijke impact. Wel moet
er aandacht zijn voor de stabiliteit en effectiviteit van het consortium. Hiervoor
is het van belang dat nieuwe partners een toegevoegde waarde hebben.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de KIG’s tijdens hun looptijd voldoende economisch
zelfstandig worden. Daar moet dus blijvend aandacht voor zijn. In het voorstel van
de Commissie is opgenomen dat de financiële duurzaamheid van KIG’s doorlopend wordt
gemonitord. Tevens zal er voor het eindigen van het 7e operationele jaar en voor het eindigen van het 14e operationele jaar een evaluatie zijn afgerond over onder andere de financiële duurzaamheid,
daarmee zal er tijdig zicht zijn op de financiële situatie.
Tot slot vragen deze leden zich af hoe het krachtenveld in de Raad ten aanzien van
het EIT-voorstel eruit ziet?
In de onderhandelingen was veel aandacht voor de reikwijdte van het EIT-instrument
en de financiële duurzaamheid van KIG’s. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland,
twijfelen aan de aanname dat KIG’s na 15 jaar zelfstandig kunnen opereren zonder EIT-financiering,
omdat KIG’s ook niet-marktconforme activiteiten omvatten. Daarnaast willen lidstaten
die momenteel minder betrokken zijn bij het EIT-instrument graag meer toegang krijgen
tot het instrument. Zij zetten tijdens de onderhandelingen in op het vergroten van
de regionale reikwijdte van het instrument en het oormerken van budgetten voor minder
innovatieve regio’s. Ook over de nieuwe KIG Cultuur en Creatieve Sector is over enkele
specifieke punten nog discussie, vooral ten aanzien van de startdatum. Deze kwesties
staan nog open en zijn onderdeel van de onderhandelingen over de Strategische Innovatieagenda
(SIA).
Met betrekking tot de Herschikking Verordening EIT is het belangrijkste nog openstaande
punt de tijdsneutraliteit. Een aantal landen heeft er moeite mee dat er geen einddatum
is opgenomen voor het EIT en wil dat dit wordt opgenomen in de verordening. Het voorzitterschap
heeft een compromisvoorstel gedaan: in de tekst wordt nu verschillende keren verwezen
naar de Horizon Europe-verordening, die wel een duidelijk omschreven periode beslaat,
namelijk de periode voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. De verwachting
is dat overeenstemming bereikt zal worden en lidstaten met meerderheid kunnen instemmen
met de partiële algemene oriëntatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de RvC van 28 en 29 november 2019 en de overige onderliggende stukken.
Deze leden willen de Staatssecretaris enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie verwelkomen het voorstel van de richtlijn representatieve
acties en de Nederlandse inzet. Deze leden vragen de Staatssecretaris te verhelderen
of het gewijzigde voorstel van de richtlijn ook de mogelijkheid creëert om op Europees
niveau een collectieve zaak te kunnen starten of dat zaken alleen bij nationale rechtbanken
kunnen voorkomen. Tevens vragen deze leden naar het Nederlandse standpunt betreffende
een register van lopende zaken.
De richtlijn bevat een regeling om een collectieve procedure te starten bij de gerechten
in één van de lidstaten, maar geen specifieke Europese procedure. Representatieve
belangenorganisaties uit andere lidstaten krijgen de mogelijkheid om een procedure
in Nederland te starten. Dit is mogelijk indien de representatieve belangenorganisatie
voldoet aan de eisen uit de richtlijn en door de andere lidstaat op een lijst is geplaatst.
Wanneer deze representatieve belangenorganisatie vervolgens daadwerkelijk een procedure
start in Nederland, kan de Nederlandse rechter in beginsel toetsen of de organisatie
voldoet aan de eisen uit de richtlijn. Ook kan de rechter toetsen of de representatieve
organisaties in het specifieke geval geschikt is om een procedure te voeren voor de
groep gedupeerden voor wie zij in rechte optreedt.
Nederland krijgt door de inwerkingtreding van de WAMCA een centraal register voor
collectieve vorderingen. Daarin zullen ook grensoverschrijdende procedures worden
opgenomen. Er is nu niet voorzien in een Europees register en dit is ook geen onderdeel
geweest van het debat in de Raad. Een Europees register heeft slechts toegevoegde
waarde wanneer uit de registratie duidelijk is voor welke groepen de vordering is
ingesteld en of de vordering ook openstaat voor personen uit andere lidstaten en voor
welke personen de vordering openstaat (bijvoorbeeld, alleen consumenten die bepaald
product op bepaalde plaats in bepaalde periode hebben gekocht). Daarnaast spelen aspecten
van gegevensverwerking een rol, namelijk welke personen in het register toegang zouden
moeten hebben tot welke specifieke informatie.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stand van
zaken rondom het richtlijnvoorstel over openbaarmaking van informatie over winstbelasting.
Deze leden vragen de Staatssecretaris toe te lichten welke landen op dit moment negatief
tegenover het voorstel staan. Tevens vragen deze leden of de blokkerende landen naast
de grondslag van de richtlijn, nog meer inhoudelijke bezwaren aandragen.
Gelet op het vertrouwelijke karakter van de onderhandelingen staat het mij niet vrij
om informatie te verschaffen over de positie van afzonderlijke lidstaten. Overigens
steunden in de laatste voorbereidende Coreper-vergadering precies genoeg lidstaten
(namelijk 16) de algemene oriëntatie. Pas op de vergadering van de Raad zal blijken
of deze meerderheid standhoudt. Sommige van de blokkerende lidstaten hebben tevens
inhoudelijke bezwaren of willen niet op de inhoud ingaan, omdat deze vanwege de gekozen
rechtsbasis geen inhoudelijke discussie willen voeren.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat op nog twee onderdelen een akkoord lijkt
te worden bereikt over de Verordening Horizon Europe 2021–2027. Deze leden vragen
de Minister toe te lichten op welke onderdelen van de Verordening nog een akkoord
gesloten moet worden en of de onderhandelingen daarover reeds plaatsvinden. Tevens
vragen deze leden wanneer een akkoord over het geheel van het Kaderprogramma wordt
verwacht.
Er staan nog enkele artikelen open in de Verordening Horizon Europe 2021–2027 waarover
nog onderhandeld moet worden. Het gaat om artikelen over synergie met andere EU-programma’s
die budgettaire implicaties hebben, over artikelen die betrekking hebben op onderzoeks-
en innovatiesamenwerking met derde landen en over de verdeling van budgetten binnen
het programma. Er is nog niet planning bekend wanneer dit in de Raad zal worden behandeld.
Een definitief akkoord over Horizon Europe volgt op het MFK-akkoord.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen dat Eurocommissaris Moedas in antwoord
op schriftelijke vragen van het Europees Parlement heeft aangegeven dat een deel van
het «widening»-budget besteed moet worden aan de ontwikkeling van nieuwe excellente
Europese universiteiten. Heeft de Commissie het idee voor dit instrument eerder naar
voren gebracht en wat is de appreciatie van de Staatssecretaris?
Europese Universiteiten zijn transnationale samenwerkingsverbanden, gebaseerd op de
Europese waarden, die beogen de kwaliteit en het concurrentievermogen van het Europees
hoger onderwijs te bevorderen. Het Europese Universiteiten-initiatief is ontwikkeld
in samenwerking met onderwijsinstellingen, studentenorganisaties, lidstaten en de
Europese Commissie en is één van de vlaggenschipinitiatieven om een Europese onderwijsruimte
op te bouwen. Binnen Erasmus+ is er financiering beschikbaar gesteld voor het oprichten
van een aantal netwerken.
Het kabinet ziet een toegevoegde waarde in deze grensoverschrijdende samenwerking
en heeft zich in er Europees verband hard voor gemaakt dat deze netwerken bottom-up
tot stand komen en dat de initiatieven bijdragen aan versterking van hoger onderwijsinstellingen
door heel Europa.
In het Specifiek Programma voor Horizon Europe wordt benoemd dat Horizon Europe op
een complementaire manier het Europese Universiteiten-initiatief kan ondersteunen,
met de nadruk op de onderzoek- en innovatiedimensie. Dit kan als onderdeel van het
deel «Widening Participation and Strengthening the European Research Area». Dit deel bevat naast budget specifiek voor widening participation ook mogelijkheden voor financiering van initiatieven ter ondersteuning van de Europese
Onderzoeksruimte, zoals het Europese Universiteiten-initiatief. Hoe dit uitgewerkt
zal worden, en hoe groot het financiële aandeel zal zijn, is nog niet aan de orde
geweest. Het kabinet staat hier in principe positief tegenover en volgt de verdere
uitwerking met interesse.
De leden van de D66-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het compromisvoorstel
over het Europees Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 voor wetenschap en innovatie.
De volharding van de Nederlandse inzet op een lagere afdracht zou gecompenseerd worden
met een korting op de nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie. Deze leden
vragen de Minister om toe te lichten of dat voorstel op tafel heeft gelegen. Tevens
vragen deze leden of de Staatssecretaris het risico waarschijnlijk acht dat de volharding
van de Nederlandse inzet op een lagere afdracht kan leiden tot een verandering in
het politiek krachtenveld rondom Horizon Europe.
Tijdens de Raad Algemene Zaken (RAZ) van 15 oktober en de Europese Raad (ER) van 17-18 oktober
2019 is gesproken over het MFK 2021–2027 aan de hand van een discussienotitie van
het Finse EU-voorzitterschap.
6
Tijdens deze RAZ en de ER is onder meer de balans tussen de verschillende uitgavencategorieën
binnen het nieuwe MFK besproken. Het ging nog niet over voorstellen voor de specifieke
programma’s. Nederland heeft hier het belang van een moderne EU-begroting benadrukt
en onderstreept dat de doelstellingen van besparing en eerlijke lastenverdeling goed
samen gaan met modernisering van de EU-begroting als de juiste keuzes worden gemaakt,
zoals bij uw Kamer bekend is.
7
In aanloop naar de RAZ en ER van december zal het Finse EU-voorzitterschap een nieuwe
versie van het onderhandelingsdocument («negotiation box») met cijfers presenteren. Op dit moment is nog onduidelijk hoe het krachtenveld voor
Horizon Europe er in de eindfase van de MFK-onderhandelingen uit zal zien. Bekend
is wel dat een grote groep lidstaten zich verzet tegen bezuinigingen op landbouw-
en cohesiebeleid. Nederland zal zich blijven inzetten voor een robuust Kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie dat zorgt voor de ontwikkeling van wetenschappelijke excellentie,
concurrentiekracht van Europa en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Het
belang van Horizon Europe blijkt ook uit succesvolle deelname van Nederlandse onderzoekers
en bedrijven aan het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie: deelnemers uit Nederland
hebben gezamenlijk sinds de start van Horizon 2020 (1 januari 2014) een bedrag van
€ 3,7 mld. toegekend gekregen. Daarmee heeft Nederland een retourpercentage van 7,7%
(peildatum 3 september 2019).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L. Nieuwerf, adjunct-griffier