Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Irak tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontgaan en ontwijken van belasting; Bagdad, 1 juli 2019
35 324 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Irak tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontgaan en ontwijken van belasting; Bagdad, 1 juli 2019
Nr. 3
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 november 2019
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 29 oktober 2019 over het Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Irak tot het vermijden van dubbele
belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het
ontgaan en ontwijken van belasting; Bagdad, 1 juli 2019 (Kamerstuk 35 324, nr. 1).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 november 2019 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 25 november 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Republiek Irak tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontgaan en ontwijken van
belasting (hierna: het Verdrag). Zij hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris hoe het Verdrag zich verhoudt
met het internationale verdragenbeleid.
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of bekend is met welke andere
EU-lidstaten Irak een belastingverdrag heeft gesloten en of deze belastingverdragen
reeds in werking zijn getreden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel van de circa 90 belastingverdragen ook
van toepassing zijn op het Caribische gedeelte van het Koninkrijk der Nederlanden.
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten of het Verdrag
overeenkomt met de gemaakte keuzes in het Multilateraal Instrument (MLI). Zijn er
verschillen en zo ja welke?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie lezen in de Nota van Toelichting bij het Verdrag dat de
import vanuit Irak hoofdzakelijk uit ruwe olie bestaat. Heeft de inbreng van het bedrijfsleven
zoals dat plaatsvond bij de totstandkoming van dit Verdrag zich op deze import gericht?
Zo ja, wat was de inbreng van deze bedrijven, wat is veranderd naar aanleiding van
deze inbreng en waarom is hier zo nadrukkelijk gehoor aan gegeven? De leden van de
SP-fractie vragen daarnaast of het initiatief tot onderhandelen door Nederland of
door Irak is genomen. Welke rol heeft de voormalige Nederlandse Minister van Defensie
en huidig VN-gezant gespeeld bij de onderhandelingen, de afronding daarvan en de ondertekening
van het Verdrag?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij nadrukkelijk mensenrechtenorganisaties
heeft betrokken bij de totstandkoming van het Verdrag, gelet op de voortdurende onrust
in Irak en de mogelijkheid dat handelsrelaties, zeker als deze oliewinning betreffen,
een negatieve invloed kunnen hebben op mensenrechten. Zij wijzen hierbij bijvoorbeeld
op de situatie in Bodo en vragen de Staatssecretaris wat is gedaan om een dergelijke
situatie te voorkomen. De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris welke
export hij verwacht onder dit Verdrag en of hierbij sprake zal zijn van wapenhandel.
Zij vragen daarnaast of met dit Verdrag meer hoogwaardige producten uit Irak zullen
worden geïmporteerd, iets dat naar de mening van deze leden de Irakese bevolking meer
ten goede zal komen dan enkel de import van grondstoffen.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris welke technische aanpassingen
zijn gemaakt en welke gevolgen deze hebben voor de werking van het Verdrag. Tevens
vragen deze leden of deze wijzigingen tot stand zijn gekomen op basis van de inbreng
van derden. Daarnaast vragen zij de regering waarom opnieuw is gekozen voor het OESO-modelverdrag
terwijl het VN-modelverdrag geschikter is voor de handelsrelaties met ontwikkelingslanden,
een status die Irak mede dankzij de door Nederland ondersteunde oorlog opnieuw heeft
bereikt.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris in hoeverre uitzonderingen bestaan
op de statutaire tarieven die Irak hanteert en of deze basis voor belastingontwijking
kunnen vormen zoals mogelijk blijkt bij de wet op een voorwaardelijke bronbelasting
die nu ter stemming ligt in de Kamer. Bestaat het risico dat bedrijven alsnog een
lager tarief dan 15% gaan betalen over inkomsten uit rente en royalty’s?
II Reactie van de Staatssecretaris
De vaste commissie voor Financiën heeft op 14 november 2019 een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 29 oktober 2019
(Kamerstuk 35 324, nr. 1) waarin de Minister van Buitenlandse Zaken het voorstel overlegt tot stilzwijgende
goedkeuring van het op 1 juli 2019 tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Republiek Irak tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontgaan en ontwijken van
belasting; Trb. 2019, nr. 103, hierna aangeduid als: «het Verdrag».
Ik wil de leden van de fracties van de VVD en de SP dankzeggen voor hun vragen en
opmerkingen. Met belangstelling is kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van
de leden van deze fracties.
Hieronder ga ik in op de vragen die zijn voorgelegd. Bij de beantwoording daarvan
volg ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het Verdrag met Irak zich verhoudt met
het internationale verdragenbeleid. De Nederlandse inzet bij het Verdrag was gebaseerd
op het verdragsbeleid zoals neergelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (hierna:
NFV 2011), waarbij voor het instrumentarium hoofdzakelijk is aangeknoopt bij de bepalingen
van het OESO-modelverdrag (volgens de tekstversie van 2010). In paragraaf I.7 van
de toelichtende nota is het Toetsschema Fiscaal Verdragsbeleid 2011 opgenomen waarin
per onderdeel is aangegeven of de inzet van de NFV 2011 is geconcretiseerd in het
Verdrag met Irak. Dit toetsschema vloeit voort uit de aangenomen motie van het lid
Van Vliet.2 Wat betreft de inzet om oneigenlijk gebruik en misbruik van het Verdrag tegen te
gaan, wordt voor een goed begrip opgemerkt dat de onderhandelingen over het Verdrag
deels hebben plaatsgevonden voor de publicatie van de aanbevelingen ter bestrijding
van verdragsmisbruik uit het zogenoemde G20/OESO Base Erosion & Profit Shifting (BEPS)-project1. Irak kon uiteindelijk instemmen met de zogenoemde BEPS-minimumstandaarden die betrekking
hebben op de titel en preambule van het verdrag en op het opnemen van een (algemene)
anti-misbruikbepaling. Deze minimumstandaarden zijn voorgesteld in het rapport van
Actiepunt 6 van het BEPS-project genaamd «Preventing the Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstances».
De leden van de fractie van de VVD vragen of bekend is met welke andere EU-lidstaten
Irak een belastingverdrag heeft gesloten en of deze belastingverdragen reeds in werking
zijn getreden. Irak heeft wat betreft andere EU-lidstaten tot nu alleen met Hongarije
een belastingverdrag gesloten (2016), maar dit verdrag is voor zover bekend nog niet
geratificeerd door Irak. Daarnaast gaf Irak bij de onderhandelingen met Nederland
aan met diverse andere landen in gesprek te zijn over het sluiten van een belastingverdrag.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel van de circa 90 belastingverdragen
ook van toepassing zijn op het Caribische gedeelte van het Koninkrijk der Nederlanden.
Met inachtneming van de op 10 oktober 2010 doorgevoerde staatkundige hervorming van
het Koninkrijk en de beleidsvoornemens, zoals die zijn verwoord in Bijlage III van
de NFV 2011, zijn de verdragen met Ethiopië (Trb. 2012, nr. 179 en Trb. 2014, nr. 178) en Zambia (Trb. 2015, nr. 113) ook van toepassing op het Caribische deel van Nederland. In het Verdrag met Irak
wordt bepaald dat, voor zover het inwoners van het Caribische deel van Nederland betreft,
het Verdrag alleen geldt voor natuurlijke personen die inwoner zijn van Bonaire, Sint
Eustatius of Saba. Een vergelijkbare bepaling voor natuurlijke inwoners van het Caribische
deel van Nederland is Nederland ook overeengekomen met China (Trb. 2013, nr. 104).
De leden van de fractie van de VVD vragen toe te lichten of het Verdrag overeenkomt
met de gemaakte keuzes in het Multilateraal Instrument (MLI). Allereerst zij hierover
opgemerkt dat Irak niet is aangesloten bij het Inclusive Framework dat werkt aan de
implementatie van de uitkomsten van het BEPS-project en ook geen partij is bij het
MLI. Wat betreft de Nederlandse positie bij het MLI wordt opgemerkt dat, op verzoek
van Nederland, de zogenoemde BEPS-minimumstandaarden die betrekking hebben op de titel
en preambule van het Verdrag en het opnemen van een algemene antimisbruikbepaling
zijn verwerkt in het Verdrag. Voorts kan worden gewezen op het opnemen in artikel
4, vierde lid, van een bepaling over het oplossen van situaties van dubbele woonplaatsen
van entiteiten via onderling overleg («map-tiebreaker»). Irak was echter niet genegen
ook andere aanbevelingen voortvloeiend uit het BEPS-project in het Verdrag op te nemen.
De leden van de fractie van de SP vragen wat de inbreng van het bedrijfsleven is geweest.
Daarnaast vragen de leden van de fractie van de SP naar de betrokkenheid van mensenrechtenorganisaties
bij de totstandkoming van het Verdrag. Het Ministerie van Financiën publiceert regelmatig
nieuwsberichten met aankondigingen van voorgenomen onderhandelingen over belastingverdragen.
Daarin wordt uitdrukkelijk opgeroepen het ministerie te informeren over aspecten die
bij die onderhandelingen van belang kunnen zijn. Ook voor de onderhandelingen met
Irak is via deze nieuwsberichten belanghebbenden verzocht de voor hen van belang zijnde
aangelegenheden kenbaar te maken. Daarop zijn echter geen reacties ontvangen van het
bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties (waaronder mensenrechtenorganisaties).
Wel is van de zijde van het Nederlands bedrijfsleven het belang bij de totstandkoming
van een belastingverdrag met Irak kenbaar gemaakt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt
dat zij geen rol hebben gespeeld bij de onderhandelingen, de afronding daarvan en
de ondertekening van het Verdrag en dat inzage in de teksten ten tijde van de onderhandelingen
door derden niet mogelijk is vanwege de vertrouwelijkheid tussen staten.
De leden van de fractie van de SP vragen of het initiatief tot onderhandelen door
Nederland of door Irak is genomen. De onderhandelingen over het Verdrag zijn gevoerd
op initiatief van Nederland. Zoals reeds in de toelichtende nota is aangegeven is
op 21 december 2011 een brief aan de Irakese Minister van Financiën gezonden. Het
Nederlandse voorstel voor het starten van onderhandelingen over een algemeen belastingverdrag
ging vergezeld van een verdragsontwerp dat voor Nederland uitgangspunt zou vormen
bij de besprekingen. In januari 2015 is door Irak met instemming gereageerd op het
Nederlandse initiatief.
De leden van de fractie van de SP vragen welke rol de voormalige Nederlandse Minister
van Defensie en huidig VN-gezant heeft gespeeld bij de onderhandelingen, de afronding
daarvan en de ondertekening van het Verdrag. De voormalige Nederlandse Minister van
Defensie en de huidig VN-gezant heeft geen rol gespeeld bij de onderhandelingen, de
afronding daarvan en de ondertekening van het Verdrag met Irak.
De leden van de fractie van de SP vragen welke export wordt verwacht onder dit Verdrag
en of hier sprake zal zijn van wapenhandel. Daarnaast vragen de leden van de fractie
van de SP of er met dit Verdrag meer hoogwaardige producten uit Irak zullen worden
geïmporteerd. Met het sluiten van een belastingverdrag wordt beoogd zowel eventuele
dubbele belasting als het ontgaan van belasting te voorkomen, een zo groot mogelijke
rechtszekerheid voor belastingplichtigen te bewerkstelligen, de administratieve lasten
te verminderen en een basis te bieden voor de wederzijdse bijstand tussen belastingadministraties.
Een belastingverdrag zorgt daarmee voor verbetering van de economische relatie tussen
de betrokken landen en versterkt de administratieve samenwerking. Een belastingverdrag
ziet niet op het bevorderen van specifieke handelsstromen, waaronder wapenhandel.
Wel kan met een belastingverdrag een mogelijke (fiscale) drempel voor ondernemers
en burgers uit beide landen worden weggenomen om economische activiteiten in het betreffende
andere land te ontplooien.
De leden van de fractie van de SP vragen welke technische aanpassingen zijn gemaakt
en welke gevolgen deze hebben voor de werking van het Verdrag. Daarnaast vragen de
leden of deze wijzigingen tot stand zijn gekomen op basis van de inbreng van derden.
In maart 2015 vond in Den Haag de eerste onderhandelingsronde plaats, waarna in februari
2016 een tweede ronde in Bagdad plaatsvond. Na deze tweede ronde was er overeenstemming
bereikt over de inhoud van het Verdrag. Enkele resterende technische punten van met
name redactionele aard, zoals de opname van de juiste verwijzingen in het Verdrag
en de Nederlandse en Arabische vertaling van het Verdrag zijn vervolgens schriftelijk
afgestemd. Ten tijde van de onderhandelingen is inzage in de teksten van het belastingverdrag
door derden niet mogelijk omdat deze onderhandelingen op vertrouwelijke basis geschieden
en openbaarmaking het vertrouwen van de verdragspartner zou schaden.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom is gekozen voor het OESO-modelverdrag
en niet voor het VN-modelverdrag. In paragraaf I.3.1. van de toelichtende nota is
opgemerkt dat de Nederlandse inzet gebaseerd was op het verdragsbeleid zoals neergelegd
in de NFV 2011, waarbij voor het instrumentarium hoofdzakelijk is aangeknoopt bij
de bepalingen van het OESO-modelverdrag (2010). In de NFV 2011 is aangegeven dat Nederland
in onderhandelingen met ontwikkelingslanden meer bereid is de uitgangspunten van het
VN-modelbelastingverdrag te hanteren, dat meer gericht is op de positie van ontwikkelingslanden.
Daarbij wordt als uitgangspunt aangesloten bij de categorisatie van het Development Assistance Committee van de OESO, en op basis daarvan behoort Irak tot de categorie Upper Middle Income Countries and Territories. Ten aanzien van deze categorie landen sluit Nederland in beginsel aan bij de reguliere
verdragsinzet. Dat neemt niet weg dat in het kader van de onderhandelingen ook elementen
van het VN-modelverdrag kunnen worden geaccepteerd. Specifiek wat betreft het met
Irak gesloten Verdrag kan worden gewezen op het in artikel 5 opgenomen ruimere vaste
inrichtingsbegrip (termijn bouwwerken van 6 maanden, uitbreiding naar toezichthoudende
activiteiten en naar dienstverlening) en het in artikel 12 opgenomen bronheffingsrecht
op royalty’s, verleende diensten).
De leden van de fractie van de SP vragen in hoeverre uitzonderingen bestaan op de
statutaire tarieven die Irak hanteert en of deze een basis kunnen vormen voor bijvoorbeeld
de Wet Bronbelasting. Daarnaast vragen de leden van de fractie van de SP of het risico
bestaat dat bedrijven alsnog een lager tarief dan 15% gaan betalen over inkomsten
uit rente en royalty’s. Met de Wet bronbelasting zal per 1 januari 2021 een conditionele
bronbelasting worden ingevoerd op rente- en royaltybetalingen aan lichamen gevestigd
in staten die zijn aangewezen als laagbelastend en/of niet-coöperatief. Laagbelastende
staten zijn staten zonder winstbelasting of met een statutair tarief van minder dan
9%. In Irak worden winsten van lichamen in de regel belast tegen een statutair tarief
van 15%. Voor winsten behaald met de olie- en gasproductie en aanverwante dienstverlening
geldt een tarief van 35%. Irak is daarom niet als laagbelastende staat aangewezen.[1] Ondanks een hoog statutair tarief, kan dit door bijvoorbeeld in combinatie met grondslagversmallers
of gebieden die Irak kent waar een vrijstelling of vermindering van belastingheffing
geldt (zogeheten free zones), resulteren in een laag effectief tarief. Idealiter zou
dan ook moeten worden gekeken naar een laag effectief tarief, maar met de vormgeving
van de Wet bronbelasting 2020 is rekening gehouden met de uitvoerbaarheid. Het is
namelijk uitermate complex om op basis van objectieve criteria een landenlijst samen
te stellen met landen met een laag effectief tarief. Bovendien is het effectieve tarief
van een individuele belastingplichtige afhankelijk van de feiten en omstandigheden
van het specifieke geval. Hierdoor leent een effectieftarieftoets zich niet voor een
benadering per land, maar meer voor een case-by-casebenadering. In zo’n benadering
dient per rente- en royaltybetaling te worden berekend wat het effectieve tarief is
van deze betaling bij de ontvanger. Oftewel bij iedere rente- en royaltybetaling aan
een gelieerd lichaam zou de betaler moeten nagaan of deze betaling in voldoende mate
wordt belast bij de ontvanger en zou de Belastingdienst op al deze betalingen toezicht
moeten houden.
Hiervoor zou veel en hooggekwalificeerde toezichtscapaciteit nodig zijn. In EU-verband
wordt beoordeeld of sprake is van landen met een preferentieel schadelijk belastingregime.
Omdat Irak ook niet op de EU-lijst van niet-cooperatieve rechtsgebieden wordt genoemd,
zal er met uitzondering van misbruiksituaties geen bronbelasting worden ingehouden
op rente- en royaltybetalingen aan lichamen gevestigd in Irak
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier