Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 250 Tijdelijke maatregelen inzake een publiekrechtelijke aanpak van de gevolgen van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg (Tijdelijke wet Groningen)
Nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 13 november 2019
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I.
ALGEMEEN
2
1.
Aanleiding
2
1.1
Een veilig Groningen met perspectief
7
2.
Doel van en maatregelen in het wetsvoorstel
12
3.1
Staat treedt in de plaats van de exploitant
16
3.2
Afhandeling van schade door de overheid
17
3.2.1
Bestuursrechtelijke vormgeving van de afhandeling van schade
18
3.2.2
Keuzevrijheid
19
3.3
Reikwijdte
20
3.4
Aansprakelijkheid van de exploitant
24
4.1
Taken en bevoegdheden van het Instituut
26
4.2
Procedure bij het Instituut en borging continuïteit
28
4.3
Bestuurlijke organisatie en inrichting van het zelfstandig bestuursorgaan
29
4.3.1
Financiële middelen
31
5.
Heffing ter bestrijding van de kosten van de afhandeling van schade
31
6.
Prejudiciële vragen
33
7.
Geografische verduidelijking reikwijdte bewijsvermoeden
35
8.1
Afhandeling van schade in plaats van de exploitant
35
8.2
Verhouding met Algemene Verordening Gegevensbescherming
35
8.3
Beslistermijnen
36
9.
Gevolgen voor magistratuur
37
10.
Adviezen en internetconsultatie
38
II.
ARTIKELEN
39
Artikel 2
39
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet
Groningen. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de PVV-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over het voorliggende
wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet
Groningen. Deze leden zijn ervan overtuigd dat het belangrijk is dat de schade publiekrechtelijk
wordt vormgegeven om inwoners met schade in Groningen snel en onafhankelijk te kunnen
helpen. Over het wetsvoorstel hebben deze leden nog vragen.
De leden van de D66-fractie verwelkomen deze tijdelijke wet Groningen. De leden hebben
nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Het overnemen van de schadeafhandeling van de mijnbouwschade in Groningen
door de overheid is een uitzonderlijke, maar terechte en broodnodige stap. Deze leden
hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke Wet
Groningen. Daarin lezen zij dat de schadeafhandeling rondom het Groningerveld en de
gasopslag te Norg afgehandeld gaat worden door het Instituut Mijnbouwschade Groningen.
Er zijn wel een aantal vragen gerezen bij deze leden.
De leden van de 50PLUS-fractie danken de regering voor het toezenden van de Tijdelijke
Wet Groningen. Deze leden hebben daarover nog wel enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Zij hebben nog een vraag.
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties
van de VVD, de PVV, het CDA, D66, GroenLinks, de SP, 50PLUS en de SGP over het bovengenoemde
wetsvoorstel in het verslag. Graag ga ik, mede namens de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Rechtsbescherming, op deze vragen
in.
1. Aanleiding
De leden van de VVD-fractie lezen dat zowel schadeafhandeling als de invulling en
uitvoering van de versterkingsoperatie zo spoedig wettelijk moeten worden geregeld.
Deze leden lezen dat de regering het niet wenselijk acht om te wachten met het wettelijk
regelen van de afhandeling van de schade totdat ook een voorstel voor het wettelijk
regelen van de uitwerking van de versterkingsopgave in procedure kan worden gebracht.
Zij steunen deze voortvarendheid, maar daarbij rijst de vraag of de regering de mening
van deze leden deelt dat het om beurten wettelijk regelen van schade-afhandeling en
versterking niet tot vertraging van de versterkingsoperatie moet leiden.
Het kabinet deelt deze mening. Het wetsvoorstel waarmee maatregelen voor de versterking
van gebouwen, door middel van een wijziging van het voorliggende wetsvoorstel, worden
opgenomen in de Tijdelijke wet Groningen bevindt zich echter in een ander stadium
van het wetgevingsproces. Dat wetsvoorstel wordt op korte termijn aangeboden voor
internetconsultatie. Wanneer schadeafhandeling en versterking tegelijkertijd wettelijk
zouden worden geregeld zou dit naar het oordeel van het kabinet leiden tot een onwenselijke
en onnodige vertraging in de wettelijke regeling van de afhandeling van alle vormen
van schade door het Instituut.
Ook willen zij weten of er met betrekking tot de versterkingsoperatie besluiten worden
genomen om dit proces te versnellen, zoals het hanteren van de typologiebenadering.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet, als verantwoordelijk
bewindspersoon voor de versterkingsmaatregelen samen met de regionale bestuurders
en de Nationaal coördinator Groningen (hierna: NCG) in op versnelling van het versterkingsproces.
Eén van die versnellingsmaatregelen is de typologie-aanpak. Er wordt op dit moment
hard gewerkt aan de uitwerking van de typologie-aanpak. Ook op grond van het wetsvoorstel
met betrekking tot het versterken van gebouwen zal het mogelijk zijn om de typologie-aanpak
die thans wordt uitgewerkt toe te passen.
Deze leden vragen op welke wijze de menselijke maat wordt geborgd.
In het Besluit mijnbouwschade Groningen en het bijbehorende schadeprotocol is voorzien
in een rechtvaardige en onafhankelijke schadeafhandeling waarbij oog is voor de menselijke
maat. Het voorliggend wetsvoorstel voorziet in de oprichting van een zelfstandig bestuursorgaan:
het Instituut mijnbouwschade Groningen (hierna: Instituut). Het Instituut is in wezen
een voortzetting van de Tijdelijke Commissie mijnbouwschade Groningen (hierna: Tijdelijke
Commissie), maar met een ruimere taak en in een permanente vorm. De Tijdelijke Commissie
zal opgaan in het Instituut. In het belang van de borging van de onafhankelijke positie
van het Instituut is het belangrijk dat deze zijn eigen werkwijze kan vaststellen.
Het Instituut zal de reeds opgedane ervaring bij de Tijdelijke Commissie meenemen
in het bepalen van deze werkwijze. Het ligt in de lijn der verwachting dat het Instituut
het bestaande protocol, inclusief de aandacht voor de ruimhartigheid en de menselijke
maat, tot uitgangspunt zal nemen bij het vaststellen van die werkwijze. De menselijke
maat wordt bijvoorbeeld geborgd in de vorm van een zaakbegeleider die bewoners helpt
gedurende het proces van de afhandeling van schade.
Hoe kijkt de regering aan tegen een vorm van adviesorgaan van bewoners richting het
Instituut Mijnbouwschade Groningen?
In het voorstel is afgezien van het instellen van een adviesorgaan van bewoners richting
het Instituut. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen voorziet bij de instelling
van zelfstandige bestuursorganen niet in andere wettelijk organen dan de Minister
en het zelfstandig bestuursorgaan. Dat ligt voor de hand gezien de primaire doelstelling
van die wet: een transparante verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden
tussen Minister en zelfstandig bestuursorgaan. Ieder extra wettelijk orgaan vermindert
die transparantie en dat mag alleen gebeuren indien daar een goede reden voor is (Kamerstukken
II, 2013/14, 25 268, nr. 83). Bovendien brengt het belang van onafhankelijke afhandeling van schade met zich
dat betrokken partijen, waaronder onder andere NAM, de Minister van Economische Zaken
en Klimaat en de betrokken decentrale overheden en maatschappelijke organisaties op
afstand worden geplaatst.
Daarnaast voorziet de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen in de betrokkenheid van
(vertegenwoordigers van) bewoners. Op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
is een zelfstandig bestuursorgaan verplicht om maatschappelijke verantwoording af
te leggen. Het Instituut is bijvoorbeeld verplicht om voorzieningen te treffen waardoor
personen en instellingen, die met hem in aanraking komen, in de gelegenheid worden
gesteld voorstellen tot verbeteringen van werkwijzen en procedures te doen (artikel
19, tweede lid, Kaderwet zelfstandige bestuursorganen). Dit betekent dat bewoners
de gelegenheid krijgen om te worden betrokken bij de wijze waarop het Instituut aanvragen
om schadevergoeding afhandelt. De Tijdelijke Commissie heeft nu ook veelvuldig contact
met de maatschappelijke organisaties. Deze werkwijze wordt naar verwachting voortgezet
door het Instituut. Daarnaast laat het Instituut zich, wanneer het bestuur dat nodig
acht, van specialistisch advies voorzien. Dat heeft de Tijdelijke Commissie ook gedaan,
bijvoorbeeld door een panel van deskundigen om advies te vragen over de toepassing
van het bewijsvermoeden (panel van deskundigen, Beantwoording vragen Tijdelijke Commissie
Mijnbouwschade Groningen, 22 januari 2019, beschikbaar via www.schadedoormijnbouw.nl.). Langs deze weg wordt aan bewoners de mogelijkheid geboden om betrokken te worden.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Minister van Economische Zaken
en Klimaat (EZK) van 17 mei 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 609) dat voor de invulling van de versterkingsoperatie de regionale en maatschappelijke
partijen, de Minister van EZK, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) op 11 maart 2019 tot afspraken gekomen
zijn over de aansturing en uitvoering van de versterkingsoperatie. Deze afspraken
zijn vooruitlopend op wetgeving uitgewerkt in het Besluit versterking gebouw Groningen.
Deze leden vragen wat de huidige stand van zaken is van het aangekondigde wetstraject
ten behoeve van onafhankelijke versterking. Wat is er sindsdien gebeurt om dit wetsvoorstel
vorm te geven en wordt consultatie nog verwacht in het vierde kwartaal? In hoeverre
wordt dit wetsvoorstel mede vormgegeven met de Minister van BZK, gezien zij verantwoordelijk
wordt voor de versterkingsoperatie.
Op korte termijn wordt een wetsvoorstel aangeboden voor internetconsultatie dat voorziet
in een wijziging van voorliggend wetsvoorstel waarmee maatregelen inzake de versterking
van gebouwen in verband met de gaswinning uit het Groningenveld worden opgenomen in
de Tijdelijke wet Groningen. Dit voorstel wordt samen met de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties voorbereid. Bij de voorbereiding zijn de regio, de maatschappelijke
organisaties en de NCG betrokken.
Deze leden vragen ook of de versterking (opname, beoordeling, uitvoering) onder het
Instituut Mijnbouwschade Groningen gaat komen te vallen in het komende wetsvoorstel
en of dan ook schadeafhandeling en versterking indien mogelijk gezamenlijk kan worden
behandeld.
Het Instituut wordt niet belast met maatregelen voor versterking. De uitvoering van
deze maatregelen wordt door de uitvoeringsorganisatie (NCG) namens de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, conform de prioritering en besluiten van
de gemeenten, ter hand genomen. Dit laat onverlet dat beide organisaties zich ten doel stellen om schadeafhandeling
en versterking waar mogelijk zoveel mogelijk gezamenlijk te behandelen en gedupeerden
waar mogelijk een integrale oplossing te bieden. Hier wordt nu reeds een begin mee
gemaakt door de NCG en de Tijdelijke Commissie. De NCG en de Tijdelijke Commissie
hebben op 11 september 2019 een convenant gesloten (beschikbaar via:https://schadedoormijnbouw.nl/sites/default/files/Samenwerkingsconvenan…). In dit convenant hebben de NCG en de Tijdelijke Commissie afgesproken de schadeafhandeling
en versterking stapsgewijs steeds meer gezamenlijk te doen.
Op basis van de eerste ervaringen wordt toegewerkt naar een verdergaande vorm van
samenwerking. Het gaat daarbij uiteindelijk om het waar mogelijk structureel aanbieden
van trajecten voor gezamenlijke afhandeling van schade en versterken. Dat kan ook
een gelijktijdige uitvoering van herstel en versterking inhouden. Zo zal er naar worden
gestreefd om bij combinatie-dossiers waarin nog een opname ten behoeve van de versterking
dient plaats te vinden, die opname te combineren met een opname ten behoeve van de
schadeafhandeling. Het doel is om de gedupeerde zo min mogelijk te belasten met die
opname en om een integrale oplossing als bedoeld in dit convenant mogelijk te maken.
Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat schadeafhandeling en versterken in de
praktijk niet altijd gezamenlijk uitgevoerd kunnen worden. Aanvragen om vergoeding
van schade worden zo snel mogelijk afgehandeld en zoveel mogelijk op volgorde van
binnenkomst opgepakt. Bij versterking wordt door de gemeente afgewogen welke gebouwen
die (mogelijk) versterkt moeten worden, als eerste worden opgenomen en beoordeeld,
en welke later. Hierbij wordt in beginsel het principe gehanteerd dat de meest onveilige
gebouwen als eerste in het versterkingsproces worden opgenomen.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken van de afhandeling van
schademeldingen door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) op dit
moment.
Op 28 oktober 2019 heeft de Tijdelijke Commissie sinds haar start 41.404 schademeldingen
ontvangen, waarvan 13.472 op de dag van de start, 19 maart 2018. In totaal zijn er
nu 23.806 schademeldingen afgehandeld en er zijn er nog 17.598 in behandeling, op
14.600 adressen. De actuele stand van zaken van de schadeafhandeling in cijfers en
grafieken is te vinden op de website van de Tijdelijke Commissie: https://www.schadedoormijnbouw.nl/over-de-tcmg/cijfers.
Deze leden vragen wat op dit moment de gemiddelde doorlooptijden van de afhandeling
van een schademelding zijn en of het aantal nog af te handelen meldingen nog toeneemt.
De cijfers en grafieken op de website van de Tijdelijke Commissie geven ook inzicht
in de doorlooptijden van schademeldingen. Recent zien we een sterke toename van het
aantal schademeldingen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is continu in
gesprek met de Tijdelijke Commissie over de maatregelen om de schademeldingen vlot
te behandelen. Zo wordt bijvoorbeeld de capaciteit van de door de Tijdelijke Commissie
ingezette deskundigen aanzienlijk verder vergroot. De Tijdelijke Commissie streeft
naar een gemiddelde doorlooptijd van zes maanden voor reguliere schadegevallen (Kamerstukken
II 2018–2019, 33 529, nr. 689).
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze het schadeprotocol dat nu wordt
gehanteerd door de TCMG ook gehanteerd gaat worden door het Instituut Mijnbouwschade
Groningen. Gaat het schadeprotocol vrijwillig gehanteerd worden door het Instituut
Mijnbouwschade Groningen of is het beter om het protocol nog te verankeren in de organisatie
of de wet?
In het belang van de borging van de onafhankelijke positie van het Instituut is het
belangrijk dat het zijn eigen werkwijze kan vaststellen. Het Instituut kan de reeds
opgedane ervaring bij de Tijdelijke Commissie meenemen in het bepalen van deze werkwijze.
Het ligt in de lijn der verwachting dat het Instituut het bestaande protocol tot uitgangspunt
zal nemen. Het is niet wenselijk om het schadeprotocol wettelijk te verankeren, omdat
de mogelijkheid behouden moet blijven voor het Instituut om zijn werkwijze aan de
praktijk aan te passen.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat er ook gas wordt gewonnen uit de omliggende
kleine velden. Deze leden vragen of er in dit wetsvoorstel ook een voorschot genomen
kan worden dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen ook (eventuele) schade door
gaswinning uit de omliggende gasvelden (bijvoorbeeld Warffum) kan afhandelen? Dan
zouden potentiele gedupeerden kunnen meeliften op opgedane ervaringen en procedures.
Het Instituut handelt op grond van het voorstel alleen aanvragen om vergoeding van
schade die is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld
en de gasopslag Norg af. Voor alle andere vormen van mijnbouwschade, zoals bijvoorbeeld
schade veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit omliggende gasvelden,
geldt dat deze worden beoordeeld door de nog op te richten Commissie Mijnbouwschade
(Kamerstukken II 2018/19, 32 849, nr. 188).
De maatregelen waarin het voorstel voorziet voor de afhandeling schade door bodembeweging
als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg zijn uitzonderlijk
en vergaand en behoeven een voldoende rechtvaardiging. In het effectgebied van het
Groningenveld en de gasopslag bij Norg worden deze maatregelen gerechtvaardigd door
de uitzonderlijke situatie die zich in dat gebied voortdoet. Voor een dergelijke uitzonderlijke
en vergaande stap voor afhandeling van schade door mijnbouwactiviteiten in de rest
van Nederland ontbreekt een voldoende rechtvaardiging. Het is om deze reden niet wenselijk
om in dit voorstel te voorzien in de afhandeling van schade door bodembeweging als
gevolg van gaswinning uit de omliggende gasvelden (zoals Warffum) door het Instituut.
Dit laat onverlet dat ook gedupeerden van schade door bodembeweging als gevolg van
mijnbouwactiviteiten in de rest van Nederland moeten worden ontzorgd. In de brief
van 8 juli 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 32 849, nr. 188) is ingegaan op de wijze waarop hier invulling aan gegeven zal worden.
1.1 Een veilig Groningen met perspectief
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat drie pijlers worden
gehanteerd in de wet. Deze leden vragen de regering waarom er voor gekozen is om ruimhartigheid
niet als één van de pijlers te hanteren.
Het Instituut continueert de werkzaamheden van de Tijdelijke Commissie en maakt daarbij
gebruik van de werkwijze die door de Tijdelijke Commissie is vastgesteld op grond
van het Besluit mijnbouwschade Groningen, waarin is voorzien in een ruimhartige, rechtvaardige
en onafhankelijke schade-afhandeling en er oog is voor de menselijke maat. Langs deze
weg krijgt ook ruimhartigheid een plek in de werkwijze van het Instituut.
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de versterking van gebouwen
voortvarend wordt opgepakt. Deze leden lezen in de wet dat de beslissingen over versterking
buiten de bevoegdheid van het Instituut Mijnbouwschade Groningen is gehouden. Zij
vragen of de regering de mening deelt dat schadevergoeding en versterking in sommige
gevallen lastig te onderscheiden zijn en daarmee dit onderscheid onnodig kunstmatig
is.
Op grond van het Burgerlijke Wetboek (artikel 6:184 BW en meer algemeen artikel 6:96,
tweede lid, BW) komen niet alleen de kosten van daadwerkelijk opgetreden schade in
aanmerking voor vergoeding, maar ook de redelijke kosten van redelijke maatregelen
ter voorkoming of beperking van schade (schadepreventie) en het verlies veroorzaakt
door zulke maatregelen. De kosten van versterkingsmaatregelen die kunnen worden genomen
op grond van de Mijnbouwwet kunnen dan ook worden aangemerkt als schade als gevolg
van maatregelen ter preventie van schade.
Het uitvoeren van de versterkingsoperatie en de belangen en partijen die moeten worden
betrokken bij de besluitvoering daaromtrent stellen echter andere eisen aan het besluitvormingsproces
en de uitvoeringsorganisatie dan de eisen die worden gesteld aan het besluitvormingsproces
en de uitvoeringsorganisatie voor het afhandelen van schade. Om deze reden is besloten
de afhandeling van schade en versterken bij verschillende organisaties te beleggen.
Dit brengt met zich dat het nodig is dat er een onderscheid wordt aangebracht tussen
schadeafhandeling en het uitvoeren van versterkingsmaatregelen. Dit laat onverlet
dat deze organisaties, zoals ook is aangegeven in reactie op de vraag van de leden
van de CDA-fractie, waar mogelijk en zoveel mogelijk samen zullen werken om de bewoner
waar mogelijk een integrale oplossing te bieden.
Overweegt de regering de beslissing tot versterking toch op te nemen in dit wetsvoorstel
en zo nee, waarom niet? Deze leden vragen de regering of zij bereid is om het wetsvoorstel
zo gereed te maken dat de afhandeling van versterking op een later moment ook toegevoegd
kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van één herstelloket waar een integrale oplossing
geboden kan worden.
Zoals ook is aangegeven in reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie, wordt
op korte termijn een aanvullend wetsvoorstel aangeboden voor internetconsultatie.
Dit aanvullende voorstel voorziet in een wijziging van voorliggend wetsvoorstel waarmee
maatregelen inzake de versterking van gebouwen in verband met de gaswinning uit het
Groningenveld worden opgenomen in de Tijdelijke wet Groningen. Hierin wordt, zoals
eveneens is aangegeven in reactie op de vragen van de CDA-fractie, ook aandacht besteed
aan de mogelijkheden om schade en versterken in samenhang te behandelen en gedupeerden
– waar mogelijk – een integrale oplossing te bieden.
De leden van de GroenLinks-fractie stellen vast dat het wetsvoorstel weinig synergie
heeft met de versterkingsaanpak. In paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting wordt
zelfs expliciet vermeld dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen geen preventieve
maatregelen kan nemen. Dit is een gemiste kans. Zo zou er bij de inspectie voor de
versterkingsopgave tegelijkertijd ook schade kunnen worden opgenomen. Ook zijn beslissingen
over schades en versterkingen soms met elkaar verweven en hebben gedupeerden te maken
met twee volstrekt gescheiden processen, terwijl dit voor de gedupeerde helemaal niet
logisch hoeft te zijn, onduidelijk is en voor meer overlast zorgt. Op dit moment zit
er weinig tot geen samenhang tussen het afhandelen van schades en de versterkingsaanpak
en is dit niet verwerkt in het wetsvoorstel. Waarom is hiervoor gekozen? In hoeverre
draagt dit wetsvoorstel bij aan het hebben van één loket voor de bewoner?
Het Instituut biedt straks één loket voor alle aanvragen om vergoeding van schade
veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en
de gasopslag Norg. De uitvoeringsorganisatie (thans NCG) wordt hét loket voor de versterkingsoperatie.
Deze organisaties gaan, zoals ook is aangegeven in reactie op de vraag van de leden
van de CDA en D66- fracties, zoveel mogelijk gezamenlijk opereren. De NCG en de Tijdelijke
Commissie hebben in dit kader een samenwerkingsconvenant gesloten waarin is afgesproken
dat de schadeafhandeling en versterking zoveel mogelijk gezamenlijk wordt uitgevoerd
met als doel gedupeerden waar mogelijk een integrale oplossing te bieden.
Kan de regering het wetsvoorstel dusdanig aanpassen dat deze zo optimaal mogelijk
kan worden uitgebreid met de reeds door de regering aangekondigde wetswijziging die
ook de versterkingsoperatie onder dit instituut brengt?
Het wetsvoorstel dat, zoals ook is aangegeven in reactie op de vragen van de leden
van de CDA en D66-fracties, op korte termijn wordt aangeboden voor internetconsultatie
voorziet in een wijziging van voorliggend wetsvoorstel waarmee maatregelen inzake
de versterking van gebouwen in verband met de gaswinning uit het Groningenveld worden
opgenomen in voorliggend wetsvoorstel. In lijn met de brief van 17 mei 2019 (Kamerstukken
II 2018/19, 33 529, nr. 609) zal dat wetsvoorstel de verantwoordelijkheden regelen van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. De uitvoeringsorganisatie zal de uitvoering van deze
maatregelen namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, conform
de prioritering en besluiten van de gemeenten, ter hand nemen. In het voorstel zal niet worden voorzien in de uitvoering van maatregelen voor versterking
door het Instituut.
Kan het recent gesloten convenant tussen TCMG en NCG hier nog handvaten voor bieden?
Het convenant dat is gesloten tussen de Tijdelijke Commissie en de NCG is een eerste
stap in de samenwerking op het gebied van het gezamenlijk aanpakken van versterking
en behandeling van aanvragen om schadevergoeding. De ervaringen die door de NCG en
de Tijdelijke Commissie thans op basis van het recent gesloten convenant worden opgedaan
worden, door zowel NCG en de Tijdelijke Commissie als de toekomstige uitvoeringsorganisatie
en het Instituut, gebruikt om toe te werken naar een verdergaande vorm van samenwerking.
Het convenant biedt hiermee goede handvaten voor optimale samenwerking tussen het
Instituut en de uitvoeringsorganisatie.
Klopt het dat de regering niet langer een Instituut Versterkingsoperatie wilt oprichten,
maar dit echt een tweede pijler van het Instituut Mijnbouwschade wil maken?
Het wetsvoorstel dat, zoals ook is aangegeven in reactie op de vragen van de leden
van de CDA en D66-fracties, op korte termijn wordt aangeboden voor internetconsultatie
zal niet voorzien in de uitvoering van maatregelen voor versterking door het Instituut.
In lijn met de brief van 17 mei 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 33 529, nr. 609) zal dat wetsvoorstel regelen dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
verantwoordelijk is voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. De uitvoeringsorganisatie
zal de uitvoering van deze maatregelen namens de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, conform de prioritering en besluiten van de gemeenten, ter hand
nemen.
Is de regering bereid om mee te werken aan het realiseren van een bedrijfsbureau teneinde
bewoners te ontzorgen bij de versterking, zoals voorgesteld door Bouwend Nederland?
De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties verkent, met het oog op
de versnelling van de uitvoering van de versterkingsoperatie, in het kader van een
te sluiten Bouwakkoord de mogelijkheid tot het inrichten van een bedrijfsbureau zoals
Bouwend Nederland voorstelt.
De leden van de SP-fractie lezen dat gegeven de ambitie van de regering, de Nederlandse
Aardolie Maatschappij (NAM) geen besluitvormende rol meer heeft bij de schadeafhandeling
en de versterking. Deze leden vragen welke besluitvormende rol de NAM nu nog heeft,
zodat helder wordt dat de NAM nu nog niet uit het systeem is, hoewel de indruk wel
wordt gewekt.
NAM heeft geen besluitvormende rol meer bij de afhandeling van schade die ingevolge
het Besluit Mijnbouwschade Groningen bij de Tijdelijke Commissie is belegd. Het voorstel
regelt dat ook alle andere vormen van schade veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld
en gasopslag Norg langs de publiekrechtelijke route kunnen worden vergoed. Voor NAM
resteert in het kader van deze wet enkel het vergoeden van de door het Ministerie
van Economische zaken en Klimaat gemaakte kosten voor schadeherstel.
Eind 2018 is besloten dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat in plaats van
de NAM verantwoordelijk is voor het treffen van maatregelen ter versterking van gebouwen,
om te voorkomen dat de veiligheid wordt geschaad door de gaswinning in Groningen.
Ten aanzien van versterken heeft NAM geen inhoudelijke betrokkenheid meer, omdat de
NCG het CVW operationeel aanstuurt. Op korte termijn wordt een wetsvoorstel aangeboden
voor internetconsultatie waarmee wordt voorzien in een wijziging van voorliggend wetsvoorstel
waarmee maatregelen voor versterking wettelijk worden geregeld.
Ten aanzien van de Commissie Bijzondere Situaties heeft de NAM formeel nog een besluitvormende
rol, maar geen inhoudelijke bemoeienis. Ook bij de nieuwbouwregeling heeft NAM formeel
nog een besluitvormende rol, maar de NCG vormt het loket. Daar waar NAM nog inhoudelijk
betrokken is, is de ambitie om NAM ook daar op afstand te plaatsen. De Kamer wordt
hier op een later moment afzonderlijk over geïnformeerd. De Commissie Bodemdaling
blijft ingevolge dit wetsvoorstel (artikel 22) bevoegd om verzoeken om vergoeding
van schade door bodemdaling van partijen die zijn toegetreden tot de bodemdalingsovereenkomsten
tussen NAM en de provincie Groningen respectievelijk het Rijk af te wikkelen.
Deze leden constateren verder dat het schadeprotocol uit 2018 niet verankerd is in
deze wet. Zij zien graag dat de positie van gedupeerden zoals die in het schadeprotocol
is beschreven, op zijn minst zo moet blijven. Is de regering bereid deze positie alsnog
in de wet op te nemen en wel zo dat deze minimaal beschermd is als in het schadeprotocol?
Het wetsvoorstel voorziet in de oprichting van een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan
(het Instituut) voor de afhandeling van aanvragen om vergoeding van schade. De Tijdelijke
Commissie gaat op in dit Instituut. Op grond van het voorstel is het Instituut bevoegd
om zelf haar werkwijze vast te stellen. Omdat met het voorstel wordt beoogd dat het
Instituut het werk van de Tijdelijke Commissie voortzet ligt het voor de hand dat
het Instituut de door de Tijdelijke Commissie vastgestelde tijdelijke werkwijze als
uitgangspunt zal nemen bij het vaststellen van zijn werkwijze. Daarbij is de verwachting
dat het Instituut het protocol dat thans onderdeel uitmaakt van het Besluit Mijnbouwschade
Groningen tot uitgangspunt zal nemen voor zijn werkwijze.
Het is evenwel niet wenselijk om het schadeprotocol wettelijk te verankeren. Het is
in het belang van de borging van de onafhankelijke positie van het Instituut dat het
Instituut zelfstandig bevoegd is om zijn eigen werkwijze vast te stellen. Het Instituut
moet bij de vaststelling of wijziging van zijn werkwijze bovendien rekening kunnen
houden met de (door de Tijdelijke Commissie of het Instituut) opgedane ervaringen
en de eisen die de afhandeling van specifieke vormen van schade, zoals bijvoorbeeld
schade aan cultureel erfgoed, immateriële schade en schade door waardedaling, kunnen
stellen aan de wijze waarop schade wordt afgehandeld. Om deze reden wordt in dit wetsvoorstel,
anders dan in het Besluit mijnbouwschade Groningen, slechts een beperkt aantal voorschriften
gegeven voor de procedure voor behandeling van aanvragen om vergoeding van schade
door het Instituut.
De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over het separaat uitvoeren van
het schadeafhandelingsproces. Deze leden zien dat er onnodig veel geld uitgegeven
wordt en dat er dan niet altijd sprake hoeft te zijn van een definitieve oplossing.
Zij vragen daarom wat de reden is dat het wettelijk proces van de afhandeling van
de schade en de wet versterking niet tegelijk verloopt.
Het voorliggend wetsvoorstel geeft invulling aan het eerste deel van de wettelijke
regeling: de afhandeling van alle vormen schade door de overheid. De Tijdelijke Commissie
kan nu alleen meldingen van fysieke schade aan gebouwen of werken en materiële gevolgschade
afhandelen. Het Instituut kan straks alle vormen van schade (waaronder bijvoorbeeld
ook schade door waardedaling en immateriële schade) afhandelen. Om mogelijk te maken
dat de afhandeling van aanvragen om vergoeding van deze vormen van schade zo snel
als mogelijk door de overheid ter hand kan worden, is er voor gekozen wetgeving voor
versterken vorm te geven als een apart wetsvoorstel dat het voorliggend wetsvoorstel
aanvult. De internetconsultatie van dit aanvullende wetsvoorstel zal op korte termijn
worden gestart.
Wat zijn precies de belemmerende factoren voor het beëindigen van enige invloed van
de NAM in het versterkingsproces?
Eind 2018 is in de Mijnbouwwet vastgelegd dat de Minister van Economische Zaken en
Klimaat in plaats van de NAM verantwoordelijk is voor het treffen van maatregelen,
om te voorkomen dat de veiligheid wordt geschaad door de gaswinning uit het Groningenveld.
Op dit moment is het publiekrechtelijke versterkingsproces tijdelijk vormgegeven in
het Besluit versterken gebouwen Groningen. Hiermee is NAM bij de maatregelen voor
versterking op afstand geplaatst. Het wetsvoorstel waarmee het de maatregelen voor
versterking wettelijk worden geregeld wordt door de Ministers van Economische Zaken
en Klimaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zoals ook is aangegeven in
reactie op de vragen van de leden van de CDA, D66 en Groen Links-fracties over dit
onderwerp, zo snel mogelijk ter consultatie gelegd.
Hoe gaat de regering er zorg voor dragen dat de afhandeling daadwerkelijk plaatsvindt
met de bewoner die centraal staat?
Bij de inrichting van de procedure voor de afhandeling van schade door de Tijdelijke
Commissie geldt als één van de uitgangspunten dat de bewoner daarbij centraal staat.
De in het Besluit mijnbouwschade Groningen vastgelegde procedure bevat een laagdrempelige,
voortvarende en met rechtswaarborgen omklede mogelijkheid voor gedupeerden om een
vergoeding te krijgen voor de door hen geleden schade. Aan iedere aanvrager wordt
een zaakbegeleider aangeboden die hem bijstaat in de procedure bij de Tijdelijke Commissie.
De zaakbegeleider verschaft bijvoorbeeld uitleg en informatie over het advies van
de deskundige, het besluit van de Tijdelijke Commissie en de procedurele mogelijkheden.
Ook in het Besluit versterking gebouwen Groningen en het wetsvoorstel waarin de versterkingsmaatregelen
wettelijk worden geregeld wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de eigenaar en bewoner
centraal staan. De uitvoeringsorganisatie (NCG) staat een eigenaar bijvoorbeeld –
indien gewenst – van begin tot eind bij in het proces rondom de versterking van zijn
gebouw. Ook is het mogelijk om naast versterkingsmaatregelen andere werkzaamheden
aan het gebouw tegelijkertijd uit te voeren.
Er staat in deze wet ook helemaal niets over schadepreventie. Is de regering bereid
hier nog in de wet iets over toe te voegen?
De belangrijkste maatregel in het kader van schadepreventie is het terugbrengen gaswinning.
Op 29 maart 2018 heeft het kabinet om de veiligheid en veiligheidsbeleving in Groningen
te garanderen besloten de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als verantwoord
is te beëindigen (Kamerstukken II 2018/19, 33 529, nr. 457). Op 10 september 2019 heeft het kabinet de Groningenproductie voor komende gasjaar
2019–2020 vastgesteld op 11,8 miljard Nm3 in een gemiddeld jaar (Kamerstukken II 2018/19,
33 529, nr. 678). Daarmee wordt al in het gasjaar 2019–2020 het door Staatstoezicht op de Mijnen
geadviseerde niveau van 12 miljard Nm3 bereikt. Uit de cijfers van Gasunie Transport
Services blijkt voorts dat vanaf medio 2022 de gaswinning in Groningen in een gemiddeld
jaar nihil kan zijn. Dit is jaren eerder dan werd gedacht bij het kabinetsbesluit
van 29 maart 2018 om de gaswinning te beëindigen. De mogelijkheden hiervoor zijn al
in de Mijnbouwwet geregeld. Het is daarom niet nodig om dit nogmaals in het voorliggende
wetsvoorstel te regelen.
Deze leden vragen ook of de wet Versterking in samenhang gaat zijn met de wet die
nu in behandeling is om het voor gedupeerden minder belastend te laten zijn, zodat
versterking integraal als oplossing bij schadeafhandeling aangeboden kan worden.
In het voorstel tot wijziging van voorliggend wetsvoorstel dat op korte termijn wordt
aangeboden voor internetconsultatie wordt, zoals ook is aangegeven in reactie op de
vragen over dit onderwerp van de leden van de fracties van CDA, D66 en Groen Links-fracties,
aandacht besteed aan de mogelijkheden om schade en versterken in samenhang te behandelen
en gedupeerden – waar mogelijk – een integrale oplossing te bieden. Hier wordt nu
reeds een begin mee gemaakt door de NCG en de Tijdelijke Commissie. De NCG en de Tijdelijke
Commissie hebben, zoals eveneens is aangegeven in reactie op de vragen van de leden
van de CDA, D66 en Groen Links-fracties, op 11 september 2019 een convenant gesloten
waarin is afgesproken de schadeafhandeling en versterking stapsgewijs steeds meer
gezamenlijk te doen.
De leden van de SP-fractie zien het als winst dat er één loket gaat komen waar inwoners
die rond het Groningerveld en de gasopslag bij Norg wonen terecht kunnen. Nog liever
hadden deze leden gezien dat er één loket zou komen waar iedereen in Nederland met
schade door mijnbouw terecht zou kunnen. Waarom blijft de regering er voor om Groningen
tegenover de rest van Nederland te zetten? Waarom gaat de regering niet uit van gelijke
behandeling voor iedereen?
De maatregelen waarin het voorstel voorziet voor de afhandeling van schade als gevolg
van bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag
bij Norg zijn uitzonderlijk en vergaand en behoeven een voldoende rechtvaardiging.
In het effectgebied van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg worden deze maatregelen
gerechtvaardigd door de uitzonderlijke situatie die zich in dat gebied voortdoet.
Zoals ook is aangegeven in reactie op de vragen van de leden van de CDA-fractie, ontbreekt
een voldoende rechtvaardiging voor het nemen van een dergelijke uitzonderlijke en
vergaande stap voor afhandeling van schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten
in de rest van Nederland. Het is om deze reden niet wenselijk om in dit voorstel te
voorzien in de afhandeling van schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning
uit de omliggende gasvelden (zoals Warffum) door het Instituut. Dit laat onverlet
dat ook gedupeerden van schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten
in de rest van Nederland moeten worden ontzorgd. In de brief van 8 juli 2019 (Kamerstukken
II 2018/19,
32 849, nr. 188
) is uiteengezet op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven.
2. Doel van en maatregelen in het wetsvoorstel
De leden van de PVV-fractie lezen dat deze wet een tijdelijk karakter heeft en dat
de wet ook een evaluatieverplichting heeft op grond waarvan periodiek wordt bezien
of het noodzakelijk is dat maatregelen blijven gelden. Om de hoeveel jaar wordt er
geëvalueerd?
In artikel 20 van het wetsvoorstel is voorzien dat de wet binnen drie jaar na inwerkingtreding
van de wet voor het eerst moet worden geëvalueerd. Op grond van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen (artikel 39, eerste lid) is de verantwoordelijke Minister verplicht
om elke vijf jaar een verslag aan beide Kamers te sturen ten behoeve van de beoordeling
van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van het zelfstandig
bestuursorgaan. In het licht van deze overlap ligt het voor de hand om deze evaluaties
te combineren. Dit betekent dat de wet voor het eerst binnen drie jaar na inwerkingtreding
wordt geëvalueerd en vervolgens (tenminste) iedere vijf jaar.
Op basis waarvan wordt beoordeeld of maatregelen blijvend noodzakelijk zijn (dit in
het licht van meerdere onderzoeken die hebben aangetoond dat, ook al staat de gaswinning
op nul, de aardbevingen (en dus de schade) niet direct ten einde zullen zijn)?
De uitzonderlijke maatregelen die zijn opgenomen in het wetsvoorstel zijn van toepassing
zolang de bijzondere situatie in Groningen dit rechtvaardigt. Naar verwachting zal
de bodembeweging als gevolg van de gaswinning, ook nadat de winning uit het Groningenveld
beëindigd, is nog enige tijd voortduren. Op dit moment kan derhalve niet goed worden
voorzien hoe lang de bijzondere situatie in Groningen na het beëindigen van de winningsactiviteiten
voortduurt en de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen rechtvaardigt. Om deze
reden is in het voorstel geen einddatum opgenomen. Aan de hand van de in artikel 20
van het voorstel opgenomen evaluatieverplichting wordt periodiek bezien of het noodzakelijk
is dat de maatregelen waarin deze wet voorziet, blijven gelden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe zij borgt dat publieke verantwoording
plaatsvindt. Waarom is er voor gekozen om geen raad van advies of soortgelijke instantie
in te stellen, welke het Instituut Mijnbouwschade Groningen van gevraagd en ongevraagd
advies kan voorzien?
In het voorstel is, zoals ook is aangegeven in reactie op de vraag van de leden van
de VVD-fractie, afgezien van het instellen van een raad van advies. In de borging
van de publieke verantwoording is voorzien doordat de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
zelfstandig bestuursorganen verplicht om maatschappelijke verantwoording af te leggen.
Het Instituut is bijvoorbeeld verplicht om voorzieningen te treffen waardoor personen
en instellingen, die met hem in aanraking komen, in de gelegenheid worden gesteld
voorstellen tot verbeteringen van werkwijzen en procedures te doen (artikel 19, tweede
lid, Kaderwet zelfstandige bestuursorganen). Dit betekent dat belanghebbenden, zoals
bewoners, de gelegenheid krijgen om te worden betrokken bij de wijze waarop het Instituut
aanvragen om schadevergoeding afhandelt. De Tijdelijke Commissie heeft bijvoorbeeld
veelvuldig contact met de maatschappelijke organisaties. De Tijdelijke Commissie rapporteert
voorts wekelijks over, onder meer, het aantal afgehandelde meldingen en de status
van meldingen in het proces. Ook deze rapportages maken deel uit van de maatschappelijke
verantwoording die wordt afgelegd. Het ligt in lijn der verwachting dat het Instituut
ook deze werkwijze voortzet. In aanvulling hierop is in artikel 9 van het voorstel
bepaald dat in het belang van de transparantie omtrent de taakuitoefening en het gevoerde
beleid bij algemene maatregel van bestuur nadere eisen worden gesteld aan het jaarverslag.
Ook vragen deze leden hoe oude schadegevallen die nog niet zijn afgehandeld, meegenomen
worden in deze tijdelijke wet.
Het voorstel voorziet, in lijn met de afspraken die met NAM en de regionale en maatschappelijke
partijen zijn gemaakt bij de instelling van de Tijdelijke Commissie, niet in de afhandeling
van schades gemeld voor 31 maart 2017 door het Instituut. Bij het overnemen van de
afhandeling van schade van NAM is met NAM afgesproken dat NAM zich zou inspannen om
alle schades die voor 31 maart 2017 bij haar zijn gemeld en nog niet zijn afgehandeld
af te wikkelen. NAM heeft hiertoe de betrokken gedupeerden een aanbod gedaan. Wanneer
gedupeerden zich niet konden verenigingen met het aanbod van NAM konden zij hun zaak
voor 1 september 2018 voorleggen aan de Raad van Arbiters Bodembeweging. De verwachting
is dat deze procedures voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn afgewikkeld.
Met NAM is afgesproken dat zij de uitspraken van de Raad van Arbiters zo spoedig mogelijk
uitvoert. Wanneer een gedupeerde zich niet kan vinden in de uitspraak van de Raad
van Arbiters Bodembeweging staat voor hem de weg naar de burgerlijk rechter open.
De commissaris van de Koning en de Minister van Economische Zaken en Klimaat houden
in de gaten hoe deze uitvoering verloopt. Het kabinet ziet geen aanleiding om voor
de afhandeling van deze gevallen de weg naar het Instituut open te stellen.
De leden van de SP-fractie verzoeken de regering een toelichting te geven op het doel
van de Tijdelijke Wet Groningen. Waarom is het een tijdelijke wet, hoe lang is in
dit verband tijdelijk?
Met dit wetsvoorstel wordt de afhandeling van schade die is ontstaan in een relatie
tussen twee private partijen door de overheid overgenomen en vindt de afhandeling
van deze schade plaats met behulp van het bestuursrecht. Dit is een uitzonderlijke
maatregel waarmee een uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt van het Nederlands
aansprakelijkheidsrecht, dat schade die is veroorzaakt door een private partij in
beginsel langs civielrechtelijke weg op die partij zelf wordt verhaald. Deze uitzonderlijke
maatregel wordt gerechtvaardigd door de bijzondere situatie rondom de gaswinning uit
het Groningenveld. Het is dan ook de bedoeling dat de maatregelen waarin de wet voorziet
slechts van toepassing
zijn zolang de bijzondere situatie in Groningen deze maatregelen rechtvaardigt. Om
dit tot uitdrukking te brengen is, in lijn met het advies van de Afdeling Advisering
van de Raad van State, voorzien in een tijdelijk karakter van de wet.
Op dit moment kan, zoals ook is aangegeven in reactie op de vragen van de leden van
de PVV-fractie, niet goed worden voorzien hoe lang de bijzondere situatie in Groningen
na het beëindigen van de winningsactiviteiten voortduurt en de in deze wet opgenomen
maatregelen rechtvaardigt. Om deze reden is in het voorstel geen einddatum opgenomen.
Aan de hand van de in artikel 20 van het voorstel opgenomen evaluatieverplichting
wordt periodiek bezien of het noodzakelijk is dat maatregelen waarin deze wet voorziet,
blijven gelden.
Welke zijn de tekortkomingen in de huidige wettelijke regelingen die deze nieuwe wet
nodig maken?
Om de snelle instelling van onafhankelijke schadeafhandeling door de overheid mogelijk
te maken is vooruitgelopen op een wettelijke regeling. Op dit moment is de bevoegdheid
van de Minister van Economische Zaken en Klimaat om te beslissen op verzoeken om vergoeding
van schade ontleend aan zijn bevoegdheid om onverplicht buitenwettelijk beleid vast
te leggen. Dit biedt voor de korte termijn een oplossing, maar om te voorzien in een
robuuste grondslag is het noodzakelijk dat zo snel mogelijk wordt voorzien in een
grondslag in een wet. De bevoegdheid om aanvragen om vergoeding van schade af te handelen
is voorts door de Minister van Economische Zaken en Klimaat op basis van mandaat,
machtiging en volmacht opgedragen aan de Tijdelijke Commissie. Ook hier is in het
belang van snelheid gekozen voor een tijdelijke oplossing. Een optimale borging van
de onafhankelijkheid van de Tijdelijke Commissie vereist echter een wettelijke regeling,
mede opdat het Instituut deze afhandeling op eigen naam kan doen. Tot slot voorziet
het Besluit mijnbouwschade Groningen niet in een eindsituatie en geeft niet aan alle
ambities die er zijn invulling. Zo kunnen gedupeerden niet voor schade aan alle objecten
en alle vormen van schade een beroep doen op de Tijdelijke Commissie. Dit wetsvoorstel
voorziet in een wettelijke regeling van maatregelen ten behoeve van een adequate en
onafhankelijke afhandeling van alle vormen van schade door de overheid en de financiering
daarvan.
Tevens zijn deze leden benieuwd naar de overgang van de huidige regelingen naar het
Instituut Mijnbouwschade Groningen, welke bestaande instanties gaan op in het nieuwe
instituut?
Alleen de Tijdelijke Commissie gaat op in het Instituut. Het voorstel heeft evenwel
bovendien gevolgen voor verschillende andere organisaties die thans een ondersteunende
rol spelen bij de schadeafhandeling door NAM. Het gaat daarbij om organisaties als
de Raad van Arbiters Bodembeweging, de Onafhankelijk Raadsman, de Commissie bijzondere
situaties, de Commissie bodemdaling en Stut en Steun. Deze organisaties maken geen
onderdeel uit van het proces van schadeafhandeling dat wordt voorzien door het wetvoorstel.
Dit betekent niet dat deze organisaties als gevolg van dit voorstel ophouden te bestaan:
– De Arbiter Bodembeweging zal, in overeenstemming met de gemaakte afspraken, geschillen
omtrent «oude schades» (schademeldingen die voor 31 maart 2017 zijn ingediend bij
NAM (of het Centrum Veilig Wonen) zijn ingediend) afwikkelen. De behandeling van deze
meldingen worden met dit voorstel niet overgenomen door het Instituut.
– De Onafhankelijk Raadsman blijft bevoegd om kennis te nemen van klachten omtrent de
uitvoering van de versterkingsoperatie en de afhandeling van «oude schades». Ten aanzien
van aanvragen om vergoeding van schade op grond van dit wetsvoorstel geldt evenwel
de klachtprocedure van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht en is er een
bevoegdheid voor de Nationale ombudsman. Voor schadeafhandeling op grond van deze
wet is derhalve geen rol weggelegd voor de onafhankelijk raadsman.
– De Commissie Bodemdaling blijft ingevolge dit wetsvoorstel (artikel 22) bevoegd om
verzoeken om vergoeding van schade door bodemdaling van partijen die zijn toegetreden
tot de bodemdalingsovereenkomsten tussen NAM en de provincie Groningen respectievelijk
het Rijk af te wikkelen.
Ten aanzien van de werkzaamheden van Stut en Steun en de Commissie bijzondere situaties
zal in overleg met deze organisaties worden bezien of en op welke wijze zij een rol
kunnen vervullen naast de procedure van schadeafhandeling die is voorzien in dit voorstel.
Hierover zal de Kamer apart worden geïnformeerd.
De leden van de 50PLUS-fractie lezen dat de maatregelen om de schade af te laten handelen
door de overheid, zoals omschreven in deze wet, tijdelijk van aard zijn en van toepassing
«zolang de situatie in Groningen dit rechtvaardigt». Dit wordt niet nader toegelicht.
Deze leden vragen derhalve de regering aan te geven wat zij hiermee bedoelt. Is dat
zolang er nog gas gewonnen wordt in Groningen? Of zolang er aardbevingen plaatsvinden?
De uitzonderlijke maatregelen die zijn opgenomen in het wetsvoorstel zijn, zoals ook
is aangegeven in reactie op de vragen van de leden van de PVV en SP-fracties, van
toepassing zolang de bijzondere situatie in Groningen dit rechtvaardigt. Naar verwachting
zal de bodembeweging als van gaswinning ook nadat de winning uit het Groningenveld
beëindigd is nog enige tijd voortduren. Op dit moment kan derhalve niet goed worden
voorzien hoe lang de bijzondere situatie in Groningen na het beëindigen van de winningsactiviteiten
voortduurt en de in deze wet opgenomen maatregelen rechtvaardigt. Om deze reden is
in het voorstel geen einddatum opgenomen. Aan de hand van de in artikel 20 van het
voorstel opgenomen evaluatieverplichting wordt periodiek wordt bezien of het noodzakelijk
is dat maatregelen waarin deze wet voorziet, blijven gelden.
3.1 Staat treedt in de plaats van de exploitant
De leden van de VVD-fractie lezen dat niet de exploitant verantwoordelijk is voor
de afhandeling van de schade, maar daarvoor in de plaats de Staat verantwoordelijk
wordt. Deze leden vinden dat een goede ontwikkeling. Zij vragen wat deze wijziging
betekent voor de tot op heden ingediende schadeafhandelingen.
De tot op heden ingediende schademeldingen kunnen worden ingedeeld in twee groepen.
De eerste groep betreft meldingen van fysieke schade aan gebouwen en werken die vanaf
31 maart 2017 zijn ingediend bij NAM of het CVW en meldingen die vanaf 19 maart 2018
zijn ingediend bij de Tijdelijke Commissie. De afhandeling van deze groep meldingen
wordt ingevolge artikel 21, tweede en derde lid, overgenomen door de Tijdelijke Commissie.
De tweede groep meldingen betreft de meldingen die vóór 31 maart 2017 bij NAM of het
CVW zijn ingediend. Deze meldingen worden, in lijn met de afspraken die met NAM en
de regionale en maatschappelijke partijen zijn gemaakt bij de instelling van de Tijdelijke
Commissie, door NAM afgewikkeld.
De leden van de PVV-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel de Staat moet worden aangesproken
voor een vergoeding van de schade. Daarmee neemt de Staat de kosten voor zijn rekening
neemt en zorgt er vervolgens voor dat deze verhaald worden op de exploitant. Hoe gaat
dat precies in zijn werk? Wordt iedere uitbetaling automatisch doorgestuurd naar de
NAM?
Op grond van dit wetsvoorstel neemt de Staat de verantwoordelijkheid voor de schadeafhandeling
op zich en wordt dit belegd bij het Instituut als zelfstandig bestuursorgaan. Het Instituut moet in het kader van die afhandeling – net als de
Tijdelijke Commissie dat nu moet – beoordelen of de aanvrager een aanspraak op vergoeding
van mijnbouwschade heeft. Als dat het geval is, vergoedt het Instituut de schade.
Als een dergelijke aanspraak niet of niet meer bestaat, bijvoorbeeld omdat de gemelde
schade niet door mijnbouw is ontstaan of de schade al is vergoed, wijst het Instituut
de aanvraag af.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat legt vervolgens aan de exploitant een
heffing op ter dekking van de kosten van afhandeling van schade door het Instituut.
In artikel 15, eerste lid, van het voorstel is bepaald dat deze heffing de volgende
kosten omvat:
– de kosten van door het Instituut uitgekeerde vergoedingen,
– de uitvoeringskosten van het Instituut, en
– het rentevoordeel van de exploitant.
De hoogte van de heffing wordt bij ministeriële regeling vastgesteld door de Minister
van EZK. Op basis van de begroting voor het komende jaar komt er eerst een voorlopige
heffing. Na afloop van een jaar komt een definitieve heffing die wordt vastgesteld
op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Het streven is om de voorlopige heffing
voor het volgende jaar en de definitieve heffing voor het voorgaande jaar gelijktijdig
op te leggen. Op deze wijze kunnen eventuele tekorten of overschotten met elkaar worden
verrekend in de heffing.
Wat gebeurt er indien de NAM niet wil of kan betalen?
De heffing wordt opgelegd door middel van een heffingsbesluit. Een heffingsbesluit
is een besluit waartegen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep
open staat. Hiermee wordt NAM in de gelegenheid gesteld om de heffing aan te vechten.
Als NAM besluit een heffingsbesluit niet aan te vechten of in de bezwaar en (hoger)
beroepsprocedure in het ongelijk wordt gesteld is NAM verplicht om de heffing te betalen.
Dit kan, indien noodzakelijk, met behulp van incassomaatregelen worden afgedwongen.
Om te voorkomen dat er een situatie ontstaat waarbij de NAM niet zou kunnen betalen
zijn er in het Akkoord op Hoofdlijnen met de aandeelhouders van NAM, Shell en ExxonMobil,
afspraken gemaakt over de financiële robuustheid van de NAM en hebben de aandeelhouders
zekerheden gesteld voor eventuele kosten met betrekking tot schade en versterken.
Hiermee is geborgd dat NAM haar financiële verplichtingen ten aanzien van schade en
versterken te allen tijden kan nakomen (Kamerstukken II 2017/18, 33 529, nr. 493).
3.2 Afhandeling van schade door de overheid
De leden van de CDA-fractie vragen of het denkbaar is om ook in de rest van Nederland
de schadeafhandeling bij mijnbouwschade publiek te regelen, gezien de Staat een grote
verantwoordelijkheid heeft bij mijnbouwactiviteiten bij de vergunningverlening en
een deel van de inkomsten ontvangt. Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in de reactie op de vragen van de leden van de CDA en de SP
fractie, zijn de maatregelen waarin het voorstel voorziet voor de afhandeling schade
als gevolg van bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en
de gasopslag bij Norg uitzonderlijk en vergaand. Deze maatregelen behoeven een voldoende
rechtvaardiging. In het effectgebied van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg
worden deze maatregelen gerechtvaardigd door de uitzonderlijke situatie die zich in
dat gebied voortdoet. Voor een dergelijke uitzonderlijke en vergaande stap voor afhandeling
van schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten in de rest van Nederland
ontbreekt een voldoende rechtvaardiging. Het is om deze reden niet wenselijk om in
dit voorstel te voorzien in de afhandeling van schade door bodembeweging als gevolg
van gaswinning uit de omliggende gasvelden (zoals Warffum) door het Instituut.
Dit laat onverlet dat ook gedupeerden van schade door bodembeweging als gevolg van
mijnbouwactiviteiten in de rest van Nederland moeten worden ontzorgd. De Minister
van Economische Zaken en Klimaat heeft de Kamer in zijn brief van 8 juli 2019 (Kamerstukken
II 2018/19, 32 849, nr. 188) geïnformeerd over de wijze waarop hij voornemens is hier invulling aan te geven.
Hoe wil de regering de publieke schadeafhandeling juridisch vormgegeven in het landelijk
schadeprotocol?
De manier waarop de landelijke afhandeling van mijnbouwschade zal worden vormgegeven
is uiteengezet in de brief aan de Kamer van 8 juli 2019 (Kamerstukken II 2018/19,
32 849, nr. 188). Er zal een Commissie Mijnbouwschade worden ingesteld. Aan deze commissie wordt
de taak opgedragen om onafhankelijk alle meldingen van schade door bodembeweging als
gevolg van de aanleg of exploitatie van mijnbouwwerken in Nederland te beoordelen,
uitgezonderd de schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld
en de gasopslag bij Norg. De commissie beoordeelt deze meldingen aan de hand van een
door de Minister van Economische Zaken en Klimaat vastgesteld protocol. Deze commissie
kan naar verwachting medio 2020 operationeel zijn. De commissie brengt een advies
uit over de wijze waarop de schademelding door de mijnbouwonderneming dient te worden
afgehandeld aan de bij de meldingen betrokken partijen. Daarbij brengt de commissie
advies uit over de vraag of de gedupeerde recht heeft op vergoeding van schade en,
zo ja, de hoogte van het te vergoeden bedrag. Met behulp van tussen de Staat en de
exploitanten te sluiten convenanten committeren de mijnbouwondernemingen in beginsel
aan de uitvoering van het advies van de commissie en verbinden zij zich tot het vergoeden
van de door de commissie vastgestelde schadevergoedingen. De gedupeerde is niet gebonden
aan het advies van de commissie. Indien een gedupeerde zich niet kan vinden in het
advies van de commissie kan hij zich met zijn vordering tot vergoeding van schade
wenden tot de burgerlijk rechter.
3.2.1 Bestuursrechtelijke vormgeving van de afhandeling van schade
De leden van de D66-fractie lezen dat de inwoner van Groningen met deze wet voortaan
terecht moet bij de bestuursrechter. Hoe beoordeelt de regering dit besluit om de
civielrechtelijke weg af te sluiten?
Met dit voorstel wordt de civielrechtelijke weg niet afgesloten. Het voorstel biedt
gedupeerden een laagdrempelig alternatief voor het verhaal van hun schade. Zij kunnen
er op grond van dit voorstel voor kiezen om hun aanspraak op schadevergoeding op NAM
langs de publiekrechtelijke route via het Instituut te verhalen, in plaats van rechtstreeks
op NAM langs de civielrechtelijke weg. Het is aan de gedupeerde om te kiezen welke
route hij wil gebruiken om vergoeding van zijn schade te krijgen. De ervaring die
door de Tijdelijke Commissie is opgedaan met de afhandeling van aanvragen om vergoeding
van fysieke schade aan gebouwen en werken (en materiële gevolgschade daarvan) laat
zien dat gedupeerden die hun schade langs deze route kunnen verhalen er niet voor
kiezen hun schade te verhalen via de burgerlijk rechter.
Op welke wijze wordt de rechtszoekende beschermt?
Afhankelijk van de route die de gedupeerde kiest voor het verhaal van zijn schade
maakt de gedupeerde gebruik van het civielrechtelijk dan wel het bestuursrechtelijk
systeem van rechtsbescherming. Maakt de gedupeerde gebruik van de bestuursrechtelijke
route, dan kan hij een aanvraag om vergoeding indienen bij het Instituut, staat tegen
het besluit van het Instituut bezwaar open, kan de gedupeerde beroep instellen bij
de bestuursrechter van de rechtbank en kan hij tegen de uitspraak van de rechtbank
hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wanneer de gedupeerde kiest voor de civielrechtelijke route dan kan hij een vordering
instellen bij de burgerlijk rechter. Tegen de uitspraak van de rechtbank staat hoger
beroep open bij het hof en tegen het arrest van het hof kan in cassatie worden gegaan
bij de Hoge Raad.
De rechtsbescherming die beide systemen bieden is gelijkwaardig en in beide systemen
wordt het verzoek van de gedupeerde om vergoeding van zijn schade beoordeeld aan de
hand van dezelfde regels van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht
uit het Burgerlijk Wetboek. De procedure via het Instituut biedt de gedupeerde daarbij
het voordeel dat deze procedure op laagdrempelige wijze is ingericht, het Instituut
de aanvrager ondersteunt gedurende de schadeafhandelingsprocedure en de gedupeerde
geen advocaat in de arm hoeft te nemen om zijn schade te verhalen.
3.2.2 Keuzevrijheid
De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de wijziging in navolging van de
opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State. Ten aanzien van de voorgestelde
wijziging dat bij de keuze van schadeafhandeling door het Instituut Mijnbouwschade
Groningen de vordering voor vergoeding van de schade wordt overgedragen aan de Staat
vragen deze leden of dit gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld bij overlijden van de schademelder
of anderszins.
De aanvraag om vergoeding van schade die door de gedupeerde is ingediend bij het Instituut
kan na het overlijden van de gedupeerde worden voortgezet door de erfgenamen van de
overledene.
De leden van de CDA-fractie zijn tevreden te lezen dat ook voor andere vormen van
schade inwoners en bedrijven om schadevergoeding kunnen vragen bij het instituut.
Deze leden vragen hoe inwoners deze andere vormen en dan in het bijzonder bij immateriële
schade en waardedalingsschade hun schade kunnen melden, welke informatie daarbij aangeleverd
dient te worden bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen en op welke wijze deze
meldingen worden beoordeeld.
Voor de vergoeding van deze vormen van schade zal – net als nu het geval is bij de
Tijdelijke Commissie – laagdrempelig een aanvraag kunnen worden ingediend bij het
Instituut. Met voorliggend voorstel krijgt het Instituut de ruimte om zelf te bepalen
op welke wijze dit wordt geregeld. Het zal afhangen van de vorm van de schade in welke
mate de aanvrager daarbij zelf informatie dient aan te leveren en hoe de schademelding
zal worden behandeld. Voor het melden van schade door waardedaling is bijvoorbeeld
naar verwachting minder informatie van de aanvrager benodigd dan bij een aanvraag
om vergoeding van materiële gevolgschade of immateriële schade.
Zij zijn benieuwd hoe het Instituut Mijnbouwschade Groningen deze meldingen generiek,
dus aan de hand van bepaalde criteria bij andere vormen van schade en in ieder geval
bij de immateriële schade en waardedalingsschade, gaat beoordelen. Wordt de expertise
hiervoor aangetrokken en zijn er hiervoor criteria in voorbereiding?
Het is aan het Instituut om, zoals de Tijdelijke Commissie ook gedaan heeft voor fysieke
schade aan gebouwen en werken, een werkwijze te bepalen voor de afhandeling van aanvragen
om vergoeding van de nieuwe vormen van schade waarvoor door het Instituut een vergoeding
kan worden uitgekeerd, zoals schade door waardedaling en immateriële schade. Het Instituut
dient daarbij het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht toe te passen.
Om het Instituut te ondersteunen bij de voorbereiding van de afhandeling van deze
nieuwe vormen van schade is zowel voor de wijze begroting van de schade door waardedaling
als het vaststellen van een methodiek voor het beoordelen van aanvragen om vergoeding
van immateriële schade advies gevraagd aan experts.
Om te adviseren over een uitvoerbare methode om schade door waardedaling los van de
verkoop van de woning te begroten is de adviescommissie waardedaling ingesteld. Eind
april is het advies aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2018/19, 33 529, nr. 608). De methode waartoe de adviescommissie adviseert wordt momenteel geactualiseerd-
en opnieuw aan de adviescommissie voorgelegd. Het definitieve advies zal naar verwachting
in november aan uw Kamer worden toegezonden. Ook voor immateriële schade zijn experts
aangezocht om een advies uit te brengen over het vaststellen van een uitvoerbare methode
voor het beoordelen van aanvragen om vergoeding van immateriële schade. Dit advies
zal eveneens aan de Kamer worden verstrekt.
Beide adviezen zullen aan het Instituut ter beschikking worden gesteld zodat het Instituut
deze adviezen kan gebruiken bij de vormgeving van zijn werkwijze voor deze vormen
van schade. Het Instituut in oprichting is reeds bezig met de voorbereidende werkzaamheden
voor de start van het Instituut.
3.3 Reikwijdte
De leden van de VVD-fractie lezen dat, anders dan de TCMG op grond van het Besluit
Mijnbouwschade Groningen, het Instituut Mijnbouwschade Groningen niet alleen kan beslissen
op aanvragen om vergoeding van fysieke schade aan gebouwen en werken, materiële schade
die het gevolg is van deze fysieke schade en overlastvergoeding, maar ook andere vormen
van schade. Deze leden vragen hoe wordt bepaald welke schade in aanmerking komt voor
vergoeding.
Het Instituut krijgt de bevoegdheid om aanvragen voor alle vormen van schade veroorzaakt
door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag
Norg in behandeling te nemen. Het is vervolgens aan het Instituut om in onafhankelijkheid
te bepalen of de schade in aanmerking komt voor vergoeding. Het Instituut kan daarbij
gebruik maken van specifieke deskundigheid. Als de aanvrager het niet eens is met
het besluit van het Instituut staat rechtsbescherming (bezwaar en beroep) open waarbij
de aanvrager kan aangeven waarom hij van mening is dat de schade wel in aanmerking
zou moeten komen voor vergoeding.
Daarnaast is het zo dat in beginsel wordt afgegaan op de aanvraag van de aanvrager
om te bepalen voor welke vormen van schade hij een vergoeding wil ontvangen. Bij de
behandeling van de aanvraag wordt nu door Tijdelijke Commissie bezien of er nog andere
vormen van schade zijn die mogelijk voor vergoeding in aanmerking komen. Zo kan er
bij de behandeling van fysieke schade aan
een bedrijfsruimte, ook aanleiding zijn om te bezien of er ook nog bedrijfsschade
is veroorzaakt door die schade. Deze werkwijze wordt naar verwachting bij het Instituut
voorgezet.
Ook vragen deze leden of deze regeling waarbij alle vormen van schade in aanmerking
komen voor vergoeding ook geldt voor schades die in een eerder stadium bij andere
instanties zijn aangemeld, zoals bij het Centrum Veilig Wonen (CVW).
Op grond van het voorstel is het Instituut bevoegd om alle aanvragen om vergoeding
van schade af te handelen die zijn ingediend na 31 maart 2017, ook wanneer deze aanvragen
zijn ingediend bij CVW. In lijn met de afspraken die met NAM en de regionale en maatschappelijke
partijen zijn gemaakt bij de instelling van de Tijdelijke Commissie voorziet het voorstel
niet in de behandeling door het Instituut van schades die voor 31 maart 2017 behandeld
zijn door het CVW of NAM (artikel 2, vierde lid, onderdeel b).
De leden van de VVD-fractie lezen namelijk in artikel 2, vierde lid, van het wetsvoorstel
dat er een vijftal uitzonderingen bestaan op de bevoegdheid van het Instituut om aanvragen
om schadevergoeding als bedoeld in deze wet in behandeling te nemen. Een van deze
uitzonderingsgronden is dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen een aanvraag om
vergoeding van schade niet in behandeling neemt wanneer de aanvraag schade betreft
waarvoor de gedupeerde voor 31 maart 2017 12:00 uur een schademelding- of claim heeft
voorgelegd aan het CVW. Kan de regering hier een toelichting op geven?
Voor 31 maart 2017 hebben NAM en het CVW ca. 88.000 schademeldingen ontvangen. Deze
schademeldingen kunnen worden verdeeld in twee groepen. De eerste groep bestaat uit
ca. 82.000 meldingen die door NAM en het CVW voor 31 maart 2017 zijn afgehandeld.
Ten aanzien van deze schademeldingen is het uitgangspunt, in lijn met de afspraken
die met NAM en de regionale en maatschappelijke partijen zijn gemaakt bij de instelling
van de Tijdelijke Commissie, dat de schades die reeds door NAM en CVW beoordeeld zijn
niet opnieuw door de Tijdelijke Commissie of het Instituut beoordeeld worden. De tekst
van artikel 2, vierde lid, onderdeel a, van het voorstel beoogt in dat opzicht geen
wijziging aan te brengen ten opzichte van het Besluit mijnbouwschade Groningen. In
dat kader moet, zoals is opgemerkt door de voorzitter van de Tijdelijke Commissie
in zijn brief aan de kamer van 24 oktober 2019, ook worden onderkend dat een herbeoordeling
van (een substantieel deel van) voornoemde dossiers, het onmogelijk zou maken om nieuwe
schademeldingen met de vereiste voortvarendheid te behandelen.
De tweede groep bestaat uit ca. 6.200 meldingen die voor 31 maart 2017 bij NAM of
het CVW zijn gemeld, maar die op 31 januari 2018 nog niet waren afgewikkeld. Ten aanzien
van deze groep is, zoals ook is aangegeven in het antwoord van de vragen van de leden
van de fractie van D66, bij het overnemen van de afhandeling van schade door de Tijdelijke
Commissie afgesproken dat NAM een ultieme poging zou doen om alle schades die voor
31 maart 2017 bij haar zijn gemeld en nog niet zijn afgehandeld af te wikkelen. NAM
heeft hiertoe de betrokken gedupeerden een aanbod gedaan. Wanneer gedupeerden zich
niet konden verenigingen met het aanbod van NAM konden zij hun zaak voor 1 september
2018 voorleggen aan de Raad van Arbiters Bodembeweging. De verwachting is dat deze
procedures voor inwerkingtreding van deze wet zijn afgewikkeld. Met NAM is afgesproken
dat zij de uitspraken van de Raad van Arbiters Bodembeweging zo spoedig mogelijk uitvoert.
Wanneer een gedupeerde zich niet kan vinden in de uitspraak van de Raad van Arbiters
Bodembeweging staat voor hem de weg naar de burgerlijk rechter open. De commissaris
van de Koning en de Minister van Economische Zaken en Klimaat houden in de gaten hoe
deze uitvoering verloopt. Op dit moment ziet het kabinet geen aanleiding om voor de
afhandeling van deze gevallen de weg naar het Instituut open te stellen.
Deelt de regering de zorg dat er op deze manier een vorm van rechtsongelijkheid kan
ontstaan tussen schademeldingen die zijn gedaan bij verschillende instanties? Zo nee,
waarom niet?
Deze zorg deelt het kabinet niet.
Ten algemene geldt dat de Raad van Arbiters Bodembeweging, de burgerlijk rechter,
de Tijdelijke Commissie, het Instituut en de bestuursrechter verzoeken om vergoeding
van schade beoordelen aan de hand van dezelfde regels van het Burgerlijk Wetboek.
Deelt de regering de mening van de VVD-fractie dat deze uitzonderingen er niet toe
mogen leiden dat er verdere vertraging ontstaat in het proces van schade-afhandeling?
Ja, deze mening deelt het kabinet.
Wat is het oordeel van de regering over een mogelijkheid voor unieke individuele om
hun zaak alsnog voor te leggen bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen? Bijvoorbeeld
door een hardheidsclausule op te nemen in het voorliggende wetsvoorstel?
In de praktijk blijkt, zoals de voorzitter van de Tijdelijke Commissie aangeeft in
zijn brief aan de kamer van 24 oktober 2019, dat er gevallen zijn waarin het uitgangspunt
dat aan het Instituut niet de bevoegdheid te geven om oude schadedossiers die zijn
behandeld door NAM en het CVW opnieuw te gaan beoordelen vanwege de bijzondere omstandigheden
van het geval géén stand zou moeten houden. Het gaat hierbij, naar het oordeel van
de voorzitter van de Tijdelijke Commissie, in de regel om een combinatie van (zeer)
ernstige schade en een buitengewoon procesverloop. In deze gevallen kan een hardheidsclausule
zoals voorgesteld door de voorzitter van de Tijdelijke Commissie naar het oordeel
van het kabinet een nuttige aanvulling vormen op artikel 2 van het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie lezen dat een gedupeerde op grond van dit wetsvoorstel
niet alleen een vergoeding in geld kan vragen, maar ook een aanvraag kan indienen
om een aannemer in opdracht van de overheid de schade aan zijn woning te laten herstellen.
Deze leden hebben hierbij de vraag of er op dit moment voldoende deskundige aannemers
beschikbaar zijn om de schade te herstellen. Zo nee, dan willen zij weten hoe ervoor
kan worden gezorgd dat er zo snel mogelijk genoeg aannemers kunnen worden ingezet
om de schade te herstellen.
Naar het zich laat aanzien, zijn er op dit moment voldoende aannemers beschikbaar
om de schade te herstellen. De Tijdelijke Commissie biedt al enige tijd een aannemersvariant
aan waarbij aannemers de ontstane schade direct kunnen herstellen. Deze mogelijkheid
wordt door de Tijdelijke Commissie actief onder de aandacht van aanvragers gebracht.
Van deze mogelijkheid wordt echter maar beperkt gebruikt gemaakt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de schaderegeling is uitgebreid en ook andere
vormen van schade te verhalen zijn. Deze leden vragen of zelfgemaakte kosten ter versterking
te combineren zijn met een schadeafhandelingstraject.
Op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:184 BW en meer algemeen artikel 6:96,
tweede lid, BW) zijn ook de kosten van redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking
van schade en het verlies veroorzaakt door zulke maatregelen als schade aan te merken.
Dit betekent dat voor zelfgemaakte kosten voor voorkomen of beperken van schade aan
een woning een aanvraag om vergoeding van schade kan worden ingediend bij het Instituut.
Meer specifiek vragen zij of de situatie zich kan voordoen dat Groningers niet meer
in aanmerking komen voor aanvullende maatregelen tot versterking als zij zelf al kosten
hebben gemaakt ter versterking.
Het zelf treffen van preventieve maatregelen ter versterking van een gebouw betekent
niet dat een gebouw niet meer in aanmerking komt voor versterkingsmaatregelen. Wanneer
uit het normbesluit voor een gebouw blijkt dat er meer of andere versterkingsmaatregelen
getroffen moeten worden om het gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen, dan
komt de gedupeerde in aanmerking voor versterking van het gebouw.
De leden van de PVV-fractie lezen dat alle vormen van schade worden vergoed, niet
alleen materiële maar ook waardedaling en immateriële schade. Valt hier ook psychische
en/of mentale schade onder?
Bodembeweging als gevolg van gaswinning kan niet alleen materiële schade veroorzaken,
zoals bijvoorbeeld scheuren in een woning of gemiste inkomsten doordat een gedupeerde
niet kon werken tijdens opname of herstelwerkzaamheden, maar kan ook leiden tot psychische
of mentale schade, zoals schade veroorzaakt door verdriet, de pijn en het verlies
aan levensvreugde. Dit laatste wordt in het Burgerlijk Wetboek nadeel dat niet uit
vermogensschade bestaat genoemd (artikel 6:106 BW) en wordt ook wel als immateriële
schade aangeduid. Immateriële schade omvat dus psychische of mentale schade. Het schadebegrip
in dit wetsvoorstel omvat ook deze schade.
De leden van de D66-fractie merken op dat er naast materiële schade er voor veel bewoners
in Groningen ook sprake kan zijn van immateriële schade. Deze leden vragen de regering
op welke wijze ook bewoners met immateriële schade terecht kunnen bij het op te richten
Instituut Mijnbouwschade Groningen?
Met het voorstel wordt geregeld dat het Instituut aanvragen om vergoeding van alle
vormen van schade af kan handelen, dus ook aanvragen om vergoeding van immateriële
schade. Gedupeerden kunnen vanaf het moment dat de wet inwerking treedt, bij het Instituut
een aanvraag om vergoeding van immateriële schade indienen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de schadeafhandeling voor immateriële
schade, waardedaling, ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf en agrarische bedrijven
zal worden ingericht. Kan de regering hier een uitgebreide toelichting over geven?
Zoals ook is aangegeven in reactie op de vraag van de leden van de CDA is het op grond
van het voorstel aan het Instituut om, zoals de Tijdelijke Commissie ook gedaan heeft
voor fysieke schade aan gebouwen en werken, een werkwijze te bepalen voor de afhandeling
van aanvragen om vergoeding van de verschillende vormen van schade waarvoor door het
Instituut een vergoeding kan worden uitgekeerd, zoals schade door waardedaling, immateriële
schade, schade van ondernemers uit het midden en kleinbedrijf en schade van agrarische
ondernemers. Het Instituut dient daarbij het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht
toe te passen. Om het Instituut te ondersteunen bij de voorbereiding van de afhandeling
van deze nieuwe vormen van schade is zowel voor de wijze van begroting van de schade
door waardedaling als het vaststellen van een methodiek voor het beoordelen van aanvragen
om vergoeding van immateriële schade advies gevraagd aan experts.
Om te adviseren over een methode om schade door waardedaling los van de verkoop van
de woning te begroten is de adviescommissie waardedaling ingesteld. Dit advies is
eind april aan uw Kamer aangeboden. De methode waartoe de adviescommissie adviseert
wordt momenteel geactualiseerd- en opnieuw aan de adviescommissie voorgelegd. Het
definitieve advies wordt naar verwachting in november aan uw Kamer overlegd. Ook voor
immateriële schade zijn experts aangezocht om een advies uit te brengen over het vaststellen
van een methode voor het beoordelen van aanvragen om vergoeding van immateriële schade.
Dit advies zal eveneens aan de Kamer worden verstrekt. Beide adviezen worden aan het
Instituut ter beschikking gesteld zodat het Instituut deze adviezen kan gebruiken
bij de vormgeving van zijn werkwijze voor deze vormen van schade. Het Instituut in
oprichting is reeds bezig met de voorbereidende werkzaamheden voor de start van het
Instituut.
In september heeft de Tijdelijke Commissie bekend gemaakt (Nieuwsbericht van 5 september
2019, https://www.schadedoormijnbouw.nl/nieuws/nieuwe-aanpak-voor-monument-ag…) een begin te hebben gemaakt met een nieuwe aanpak voor het afhandelen van meer complexe
schademeldingen, zoals bij agrariërs, midden -en kleinbedrijf, monumenten en kerken.
Door andere afspraken met de vier expertisebureaus zijn er structureel meer gespecialiseerde
deskundigen beschikbaar en daarnaast worden er met belangenorganisaties zoals voor
monumenten, agrariërs en kerken afspraken gemaakt over de inzet van eigen specialisten
voor schade-opname en calculatie.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de vergoeding van immateriële schade vorm gaat
krijgen.
Het is, zoals ook is aangegeven in het antwoord op de vragen van de leden van de CDA
en Groen Links-fracties, aan het Instituut om een werkwijze vast te stellen voor de
afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade. Om het Instituut te
helpen bij de voorbereiding daarvan zijn drie experts gevraagd om een advies uit te
brengen over een werkwijze voor de behandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële
schade. Het advies wordt aan het Instituut in oprichting aangeboden zodat zij dit
kunnen betrekken in de vormgeving van de werkwijze voor de afhandeling van aanvragen
om vergoeding van immateriële schade. Zo kunnen bewoners ook voor deze schadesoort
bediend worden. Het advies wordt aan uw Kamer toegezonden.
De Groningers hebben in dit dossier voor deze en vorige regering(en) nooit voorop
gestaan. Welke verantwoordelijkheid neemt de regering nu in de zorg naar Groningers?
Bij de keuzes die de regering maakt in het beleid ten aanzien van de gevolgen van
gaswinning uit het Groningenveld staat het belang van de veiligheid van Groningers
voorop. Ten aanzien van de zorg voor Groningers worden er – los van dit wetsvoorstel
– tegelijkertijd aanvullende maatregelen getroffen. Naar aanleiding van het door GGD
Groningen in maart 2019 gepubliceerde rapport «Aanpak gezondheidsgevolgen bij aardbevingen»
is tijdens het Bestuurlijk Overleg van 5 juni jl. door Regio en Rijk afgesproken dat
de aardbevingsgemeenten extra middelen krijgen voor de sociale en emotionele ondersteuning
van inwoners. Hiervoor is gezamenlijk 5.4 miljoen euro vrijgemaakt. De kosten worden
50/50 verdeeld tussen het Nationaal Programma Groningen (NPG) en het Rijk. Daarnaast
is eerder vanuit NPG ruim 2 mln. euro beschikbaar gesteld voor verschillende initiatieven
rondom sociale en emotionele ondersteuning van inwoners in Groningen.
3.4. Aansprakelijkheid van de exploitant
De leden van de VVD-fractie lezen dat de inwerkingtreding niet tot problemen mag leiden
in het aanvragen van een schadevergoeding. De leden vragen hoe de betalingen van de
schades precies worden doorberekend aan de exploitant.
Alle uitgaven die door het Instituut worden gedaan vanaf het moment van inwerkingtreding
van het wetsvoorstel worden met behulp van de heffing op grond van artikel 15, eerste
lid, van het wetsvoorstel in rekening gebracht aan de exploitant. De uitgaven die
tot het moment van inwerkingtreding van de Tijdelijke Commissie gedaan worden ten
behoeve van de afhandeling van aanvragen om vergoeding van schade worden op grond
van de Tijdelijke overeenkomst schadeafhandeling Groningen (bijlage bij Kamerstukken
II 2017/18, 33 528, nr. 423) en de bijbehorende betaalovereenkomst (bijlage bij Kamerstukken 2018/19, 33 528, nr. 680) op declaratiebasis bij NAM in rekening gebracht.
De leden van de 50PLUS-fractie lezen in de memorie van toelichting over de risicoaansprakelijkheid
van de exploitant. Dit betreft dus de NAM. In de wet Minimalisering gaswinning Groningen
(Kamerstuk 34 957) is besloten om artikel 6:178 («de schade is veroorzaakt uitsluitend door voldoening
aan een bevel of dwingend voorschrift van de overheid») buiten toepassing te verklaren.
In het onderhavige wetsvoorstel wordt dit echter weer ongedaan gemaakt, vanaf inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel is dit artikel weer van toepassing en kan de exploitant daar
een beroep op doen. Graag ontvangen deze leden een uitgebreide reflectie van de regering
op deze keuze en op de mogelijke (juridische) implicaties hiervan. Geeft dit artikel
bijvoorbeeld een uitweg voor de exploitant waar het uitbetalen van schades betreft?
Daarnaast wordt in de memorie van toelichting aangegeven dat de overheid de schades
zal beoordelen met toepassing van het Burgerlijk Wetboek, uitgezonderd genoemd artikel.
Hoe staat dit met elkaar in verhouding?
In de wet tot wijziging van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren
van de gaswinning uit het Groningenveld (hierna: wet minimaliseren van de gaswinning
uit het Groningenveld) wordt de vergunninghouder verplicht een hoeveelheid gas uit
het Groningenveld te winnen overeenkomstig de door de Minister goedkeurde operationele
strategie. In artikel 6:177 BW is voor mijnbouwactiviteiten bepaald dat de exploitant
risicoaansprakelijk is voor de schade die een gevolg is van bodembewegingen door mijnbouwactiviteiten.
De met de wet minimaliseren gaswinning geïntroduceerde winningsplicht beoogt geen
wijziging aan te brengen in deze risicoaansprakelijkheid van de vergunninghouder (Kamerstukken
II 2017/2018, 34 957, nr. 3, paragraaf 6.1). In artikel 6:178, onderdeel c, BW is echter opgenomen dat er geen
risicoaansprakelijkheid bestaat indien de schade uitsluitend is veroorzaakt door voldoening
aan een bevel of dwingend voorschrift van de overheid. Over de toepassing van deze
bepaling is geen jurisprudentie. Dit leidde tot onzekerheid over de vraag of een exploitant
zich als gevolg van de winningsplicht jegens een gedupeerde op deze bepaling zou kunnen
beroepen. Gelet op het feit dat de oorzaak van toekomstige schade grotendeels, zo
niet uitsluitend gelegen zal zijn in de gaswinning die in de afgelopen zestig jaar
al heeft plaatsgevonden en in elk geval niet zonder meer kan volgen uit de in vergelijking
daarmee relatief geringe hoeveelheden die in de komende jaren nog onder de werking
van het nieuwe systeem zullen worden gewonnen is de regering van oordeel dat de uitzondering
van artikel 6:178, onderdeel c, BW niet van toepassing is op de winningsplicht. Ten
behoeve van de rechtszekerheid van gedupeerden is in de wet minimaliseren gaswinning
(artikel 52f Mijnbouwwet) echter bepaald dat artikel 6:178, onderdeel c, van het Burgerlijk
Wetboek niet van toepassing is. Op deze manier werd voor de Groningers verduidelijkt
dat de vergunninghouder risicoaansprakelijk blijft.
Daarbij is in de memorie van toelichting nadrukkelijk aangegeven dat bij het wetsvoorstel
dat de meer definitieve voorziening voor publiekrechtelijke afhandeling van schade
(dus voorliggend wetsvoorstel) zal regelen in beschouwing zal worden genomen of de
in het wetsvoorstel minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld voorgestelde
lijn van het buiten toepassing laten van artikel 6:178, onderdeel c, BW gehandhaafd
moet blijven, of dat een andere voorziening getroffen moet worden om er voor te zorgen
dat de schade op een gelijkwaardige wijze voor vergoeding in aanmerking komt.
In onderhavig wetsvoorstel is een andere voorziening getroffen waarmee wordt geborgd
dat de schade op een gelijkwaardige wijze voor vergoeding in aanmerking komt. In deze
wet (artikel 2, vijfde lid) wordt bepaald dat de overheid de aanvraag om vergoeding
van schade beoordeelt met toepassing van het Burgerlijk Wetboek, uitgezonderd artikel
6:178, onderdeel c, BW. Dit betekent dat ook als de schade het gevolg is van bodembeweging
als gevolg van voldoening aan een bevel of dwingend voorschrift van de overheid, dit
geen reden is om een aanvraag om vergoeding van schade af te wijzen. De Minister kan
de kosten van de uitgekeerde vergoedingen vervolgens via een heffing verhalen op de
exploitant (artikel 14, eerste lid). Een eventuele discussie over de toepasselijkheid
van de uitzondering op de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:178, onderdeel c,
BW wordt hiermee gevoerd tussen de Staat – die ook de winningsplicht aan de exploitant
oplegt – en de exploitant. Dit laat onverlet dat de regering van oordeel is dat de
uitzondering van artikel 6:178, onderdeel c, niet van toepassing is op de winningsplicht.
De leden van de 50PLUS-fractie lezen dat de Staat de kosten verhaalt die het Instituut
Mijnbouwschade Groningen maakt voor vergoeding van de schade op de exploitant via
een heffing. Voor die tijd komt het ten laste van de begroting van het Ministerie
van EZK. Zal de heffing ten allen tijde het volledige bedrag betreffen?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie
legt de Minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van het voorstel een heffing
op aan de exploitant ter dekking van de kosten van afhandeling van schade door het
Instituut. Deze heffing omvat
– de kosten van door het Instituut uitgekeerde vergoedingen,
– de uitvoeringskosten van het Instituut, en
– het rentevoordeel van de exploitant.
Er wordt een uitzondering gemaakt ten aanzien van de kosten die verband houden met
de bezoldiging de leden van het Instituut en de huisvestingskosten van het Instituut
omdat het hier gaat om typische overheidskosten. De bevoegdheid een heffing op te
leggen aan de exploitant is geformuleerd als een gebonden bevoegdheid. Dit betekent
dat het volledige bedrag van de hierboven genoemde kosten wordt doorberekend.
Op welke termijn vindt de heffing plaats?
De hoogte van de heffing wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. Op basis van
een begroting voor het komende jaar komt er eerst een voorlopige heffing. Na afloop
van een jaar komt een definitieve heffing die wordt vastgesteld op basis van de daadwerkelijk
gemaakte kosten. Het streven is om de voorlopige heffing voor het volgende jaar en
de definitieve heffing voor het voorgaande jaar gelijktijdig op te leggen. Op deze
wijze kunnen eventuele tekorten of overschotten met elkaar worden verrekend in de
heffing. Naar verwachting vindt de heffing over het jaar 2020 plaats in 2021.
4.1 Taken en bevoegdheden van het Instituut
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de hardheidsclausule die wel in
het Besluit mijnbouwschade Groningen is opgenomen (namelijk artikel 14, tweede lid),
niet in het wetsvoorstel is opgenomen. In het wetsvoorstel wordt bepaald dat het Instituut
Mijnbouwschade Groningen niet bevoegd is om gevallen die eerder zijn voorgelegd aan
het CVW of de burgerlijke rechter, of wanneer er vaststellingsovereenkomst is gesloten
dan wel hierover wordt onderhandeld. De ervaring leert dat er altijd gevallen zijn
waarbij het rechtvaardig en verstandig is om van deze algemene regel af te wijken.
Een hardheidsclausule zou om deze reden nuttig zijn. Waarom is een dergelijke hardheidsclausule
niet opgenomen in het wetsvoorstel?
Ten tijde van het opstellen van het wetsvoorstel hadden zich nog geen gevallen voorgedaan
waarin er aanleiding zou kunnen bestaan voor toepassing van de hardheidsclausule.
Er leek dan ook geen aanleiding te zijn voor het opnemen van een hardheidsclausule
in het voorstel. De voorzitter van de Tijdelijke Commissie heeft recent aangegeven
dat er zich inmiddels wel gevallen voordoen waarin het uitgangspunt dat aan het Instituut
niet de bevoegdheid te geven om oude schadedossiers die zijn behandeld door NAM en
het CVW opnieuw te gaan beoordelen vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval
géén stand zou moeten houden. Het gaat hierbij, zoals de voorzitter van de Tijdelijke
Commissie aangeeft in zijn brief aan de Kamer van 24 oktober 2019, in de regel om
een combinatie van (zeer) ernstige schade en een buitengewoon procesverloop. In deze
gevallen kan er derhalve behoefte bestaan aan een hardheidsclausule. De voorzitter
van Tijdelijke Commissie heeft naar aanleiding hiervan de oproep gedaan om de hardheidsclausule
ook in het voorliggend wetsvoorstel op te nemen.
Deze leden vragen ook wat er gebeurt met oude schadegevallen die op 1 januari 2020
nog niet zijn afgehandeld.
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de vragen van de leden van de fracties
van D66 en Groen Links worden deze schades afgewikkeld door de exploitant. Het Instituut
is op grond van artikel 2, vierde lid, onderdeel a, van het voorstel, niet bevoegd
om aanvragen om vergoeding van deze schades te behandelen.
Bij het overnemen van de afhandeling van schade van NAM is afgesproken dat NAM een
ultieme poging zou doen om alle schades die voor 31 maart 2017 bij haar zijn gemeld
en nog niet zijn afgehandeld af te wikkelen. NAM heeft hiertoe de betrokken gedupeerden
een aanbod gedaan. Wanneer gedupeerden zich niet konden verenigingen met het aanbod
van NAM konden zij hun zaak voor 1 september 2018 voorleggen aan de Raad van Arbiters
Bodembeweging. Naar verwachting zijn alle procedures bij de Raad van Arbiters Bodembeweging
voor inwerkingtreding van deze wet afgerond. NAM geeft aan zich maximaal in te spannen
voor de spoedige ten uitvoer legging van de uitspraken van de Raad van Arbiters Bodembeweging.
Mocht een gedupeerde het niet eens zijn met de uitspraak van Raad van Arbiters Bodembeweging,
dan kan hij zijn vordering voorleggen aan de burgerlijk rechter. De commissaris van
de Koning en de Minister van Economische Zaken en Klimaat houden in de gaten hoe deze
uitvoering verloopt.
De leden van de SP-fractie staan voor een rechtvaardige en gelijke afhandeling van
schades. Ook voor schades uit het verleden. De NAM heeft in het verleden veel schades
bij voorbaat uitgesloten van vergoeding en onderzoek heeft daar nooit plaatsgevonden.
Met deze wet wordt het voor deze mensen onmogelijk gemaakt ooit nog hun schade vergoed
te krijgen. Deze leden vragen waarom de regering kiest voor deze grote ongelijkheid
en onrechtvaardigheid. Is de regering bereid het de gestelde uitsluitingsgronden te
verbreden?
Er is geen reden om de gronden voor het niet in behandeling nemen van een aanvraag
die zijn opgenomen in artikel 2, vierde lid, van het voorstel verder uit te breiden.
Indien de leden van de SP fractie bedoelen te vragen naar een verdere inperking van
de gronden opgenomen in artikel 2, vierde lid, kan worden verwezen naar het antwoord
op de volgende vraag van de leden van de SP-fractie.
Wil de regering dus de hardheidsclausule die opgenomen is in het schadeprotocol, overnemen
in de Tijdelijke wet Groningen?
Het kabinet kan zich voorstellen dat het opnemen van een hardheidsclausule een nuttige
aanvulling op het voorstel kan vormen.
Wil de regering dit tevens uitbreiden met het artikel « Het instituut kan met dwingende
argumenten afwijken van de Uitsluitingsgronden»?
Het kabinet ziet geen aanleiding voor een andere uitzonderingsgrond dan een hardheidsclausule.
Naar het oordeel van het kabinet biedt een hardheidsclausule zoals voorgesteld door
de voorzitter van de Tijdelijke Commissie in zijn brief aan de Kamer van 24 oktober
2019 voldoende ruimte om een oplossing te bieden wanneer de bijzondere omstandigheden
van een geval tot gevolg hebben dat de toepassing van de gronden opgenomen in artikel
2, vierde lid, onderdelen a en b, van het voorstel leiden tot een onbillijke uitkomst.
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat in het Besluit mijnbouwschade Groningen
ten aanzien van de instelling van de TCMG, de voorloper van het Instituut Mijnbouw,
in artikel 14 een hardheidsclausule is opgenomen. De TCMG kan afwijken van de randvoorwaarden
voor het in behandeling nemen van aanvragen voor schadevergoeding ten einde onbillijkheden
van overwegende aard te voorkomen. Deze leden horen graag waarom de regering er niet
voor heeft gekozen deze hardheidsclausule over te nemen in artikel 2, vierde lid,
van het voorliggende wetsvoorstel. Er kunnen bijvoorbeeld schrijnende situaties zijn
waar in het verleden grote schades zijn afgewezen die met de huidige kennis van zaken
wel als schades als gevolg van aardbevingen aangemerkt zouden worden.
Zoals is aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de Groen Links-fractie
is in het voorstel niet voorzien in een hardheidsclausule omdat hier geen noodzaak
toe leek te bestaan. De voorzitter van de Tijdelijke Commissie heeft recent aan gegeven
dat deze noodzaak inmiddels wel bestaat.
Is de regering bereid alsnog deze hardheidsclausule op te nemen?
Zoals is aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden van de fracties van
de VVD, Groen Links en SP is het kabinet bereid een hardheidsclausule in het voorstel
op te nemen.
4.2 Procedure bij het Instituut en borging continuïteit
De leden van de PVV-fractie lezen dat er voor het bepalen van waardedaling een model
ontwikkeld wordt. Hoe ziet dit model eruit?
Om te adviseren over een methode om voor de begroting van schade door waardedaling
los van de verkoop van de woning is, zoals ook is geantwoord op de vragen van de leden
van de CDA-fractie, de adviescommissie waardedaling ingesteld. Eind april is het advies
aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2018/19, 33 529, nr. 608). De methode waartoe de adviescommissie adviseert wordt momenteel geactualiseerd-
en opnieuw aan de adviescommissie voorgelegd. Ook het definitieve advies in november
zal aan uw Kamer worden aangeboden.
Wordt er bij dit model ook aangesloten op bijvoorbeeld een taxatiewaarde door een
makelaar of de WOZ-waarde?
De adviescommissie (Kamerstukken II 2018/19, 33 529, nr. 608) adviseert om als grondslag voor de begroting van de schade door waardedaling gebruik
te maken van de WOZ-waarde.
De leden van de GroenLinks-fractie stellen vast dat het maximaal vijftien maanden
kan duren eer er een besluit valt over een schadegeval. Kan de termijn waarin een
advies wordt uitgebracht (nu maximaal twaalf maanden) niet verkort worden? Waarom
is gekozen voor deze termijnen? Kunnen deze termijnen worden verkort?
De termijnen die op grond van de artikelen 12 en 13 gelden voor de verschillende onderdelen
van het proces van behandeling van aanvragen om schadevergoeding zijn maximum termijnen.
De termijnen sluit aan bij de termijnen die worden gehanteerd bij het afhandelen van
aanvragen om nadeelcompensatie op grond van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur
en Milieu en de tegemoetkoming voor faunaschade. Bij elkaar opgeteld komen deze termijnen
uit op een maximale beslistermijn van 12 tot 15 maanden. Hierin is de mogelijkheid
opgenomen om de termijn voor het uitbrengen van het deskundigenadvies eenmalig met
zes maanden te verlengen.
In de praktijk wordt er op ingezet om sneller een advies uit te brengen. De Tijdelijke
Commissie doet nu ook al haar uiterste best om zo snel mogelijk de schades af te handelen
en streeft naar een gemiddelde doorlooptijd van zes maanden (Kamerstukken II 2018–2019,
33 529, nr. 689). Tot nu toe heeft de praktijk zich echter weerbarstig getoond. Er is hier veelvuldig
contact over geweest met de Tweede Kamer. Door de inzet van extra deskundigen, met
het doorvoeren van procesverbeteringen en door de introductie van de aannemersvariant
zijn er door de Tijdelijke Commissie verschillende stappen gezet om deze termijn in
de praktijk te verkorten. Het voorstel bevat minder specifieke regels met betrekking
tot de wijze van uitvoering van de taak van het Instituut, dan het Besluit mijnbouwschade
Groningen bevat voor de Tijdelijke Commissie. Hiermee heeft het Instituut meer ruimte
dan de Tijdelijke Commissie om stappen ter versnelling van de doorlooptijd door te
voeren.
4.3 Bestuurlijke organisatie en inrichting van het zelfstandig bestuursorgaan
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er is gekozen voor het ter beschikking
stellen van personeel aan het Instituut Mijnbouwschade Groningen door de Minister.
Het Instituut is in het voorstel vormgegeven als een zelfstandig bestuursorgaan zonder
eigen rechtspersoonlijkheid. Voor deze optie is, in lijn met het kabinetsbeleid, gekozen
omdat onder meer de parlementaire verantwoording zo het best is geborgd. Dit brengt
met zich dat het personeel formeel is aangesteld bij het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat. Het personeel van het Instituut is echter geen verantwoording verschuldigd
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Op grond van artikel 16 van de Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen is het personeel van het Instituut namelijk uitsluitend
verantwoording schuldig is aan het Instituut. Bovendien wordt aan het Instituut mandaat,
volmacht en machtiging verleend om het personeel van het Instituut zelf aan te stellen.
Dit betekent dat de gekozen rechtsvorm niets afdoet aan de mate van onafhankelijkheid
van het Instituut en (aan de werkzaamheden van) het personeel van het Instituut.
Deze leden achten het ongewenst dat het personeel niet direct in dienst komt van het
Instituut Mijnbouwschade Groningen. Hoewel het Instituut Mijnbouwschade Groningen
niet onder de Minister valt moet elke schijn van verstrengeling voorkomen worden.
Wanneer het personeel in dienst is van het ministerie doet dit wellicht afbreuk aan
het vertrouwen van de gedupeerden in het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Is dit
een gangbare werkwijze bij zelfstandig bestuursorganen (zbo’s)? Komt deze werkwijze
ook bij andere zbo’s voor? Zo ja, welke?
Deze werkwijze komt in beginsel terug bij alle zelfstandige bestuursorganen zonder
eigen rechtspersoonlijkheid. Dit zijn er op dit moment 21. Voorbeelden zijn onder
meer de Autoriteit Consument en Markt, het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen,
het College voor de rechten van de mens, de Kiesraad en de Nederlandse Emissieautoriteit.
Is de regering bereid dit te veranderen en ervoor zorg te dragen dat het Instituut
Mijnbouwschade Groningen zelf personeel kan aannemen en in dienst zijn van het Instituut
Mijnbouwschade Groningen zelf?
Het in dienst zijn van het ministerie is slechts een juridische formaliteit. Materieel
is het personeel in dienst van het onafhankelijke Instituut. Zij zijn «IMG-ers». De
door de leden van de fractie van GroenLinks geschetste situatie voor bedrijfsvoering
kent veel nadelen. Om dit te bereiken zou het Instituut eigen rechtspersoonlijkheid
moeten krijgen. De aandacht die in dat geval moet worden besteed aan de overgang van
personeel en de overige bedrijfsvoeringsaspecten, zoals ICT-voorzieningen, zou ten
koste gaan van de eigenlijke taakuitoefening, de afhandeling van schadevergoedingsverzoeken.
Materieel levert dit vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid bovendien geen betere
situatie op. De gezag relatie tussen bestuur van het Instituut en de werknemers is
immers al geregeld (artikel 16 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen) en de aanstelling
van personeel wordt gemandateerd aan het Instituut. Wijziging zou dan slechts een
kwestie van beeldvorming zijn en ligt om deze reden niet in de rede.
Als de regering het Instituut Mijnbouwschade Groningen echt geen eigen personeel wil
laten aannemen, kan de regering het dan zo organiseren, gelet op het verwijt van de
schijn van belangenverstrengeling uit het verleden, dat deze personeelsleden in dienst
zijn van een ander ministerie dan EZK (bijvoorbeeld BZK)?
De Minister van Economische zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de mijnbouwactiviteiten
en dus ook gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg.
Wanneer ervoor zou worden gekozen de verantwoordelijkheid voor het personeel van het
Instituut bij een ander ministerie te beleggen dan de verantwoordelijkheid voor het
zelfstandig bestuursorgaan zelf, dan zou dit de verantwoording richting het parlement
slechts bemoeilijken. Dit omdat de eindverantwoordelijkheid die de Minister van Economische
Zaken en Klimaat momenteel draagt voor de organisatie en het functioneren daarvan,
in twee zou worden gesplitst. Deze constructie is bij geen ander zelfstandig bestuursorgaan
bekend. Bovendien is een dergelijke constructie, zoals is aangegeven in reactie op
de eerdere vragen van de leden van de Groen Links-fractie, niet nodig in het belang
van de borging van de onafhankelijkheid van het Instituut en haar personeel.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe gecommuniceerd wordt met de betrokkenen
over deze wijzigingen. Worden er communicatiewetenschappers ingeschakeld om ervoor
te zorgen dat alle betrokkenen goed en duidelijk worden geïnformeerd?
De Tijdelijke Commissie gaat op in het Instituut. De website en lopende processen
lopen gelijk door in het Instituut. Het is vervolgens aan het Instituut om, zoals
dit ook is gebeurt bij de instelling van de Tijdelijke Commissie, actief en helder
te communiceren over de wijze waarop gedupeerden hun schade kunnen verhalen. Hiervoor
is geen inschakeling van wetenschappers vereist. Er is bij de Tijdelijke Commissie
voldoende kennis en ervaring beschikbaar over hoe dit soort onderwerpen overgebracht
kunnen worden naar de betrokkenen. Dat blijkt ook uit het feit dat Groningers de Tijdelijke
Commissie nu ook goed weten te vinden om de vergoeding van schade af te handelen.
De inzet is dat het Instituut, evenals Tijdelijke Commissie, toegankelijk zal zijn
om contact mee te leggen. Er wordt gebruik gemaakt van de nieuwste inzichten en kennis
en continue geleerd van de ervaringen. Mocht dit noodzakelijk zijn dan kan het Instituut
hiervoor ook externe expertise inhuren.
4.3.1 Financiële middelen
De leden van de PVV-fractie vragen hoe het budget van het Instituut Mijnbouwschade
Groningen wordt vastgesteld. Wat gebeurt er als de schade-uitkeringen die voor een
jaar zijn begroot toch hoger uitvallen? In de memorie van toelichting wordt immers
alleen gesproken over voldoende middelen.
Het budget voor het Instituut wordt jaarlijks vastgesteld op basis van een ontwerpbegroting
die door het Instituut bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt ingediend
(artikel 25 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen), vastgesteld. Wanneer het Instituut
gedurende het jaar constateert dat er aanmerkelijke verschillen ontstaan tussen de
begroting en de daadwerkelijke uitgaven, dan is het Instituut verplicht (artikel 30
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen) om dit aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat te melden zodat de Minister hier rekening mee kan houden in zijn begroting.
De Minister verhaalt de door hem beschikbaar gestelde middelen via een heffing op
de exploitant. Indien de uitgaven voor schadevergoedingen in enig jaar hoger zijn
zal de heffing ook hoger uitvallen.
5. Heffing ter bestrijding van de kosten van de afhandeling van schade
De leden van de VVD-fractie lezen dat de kosten die gedupeerde verhalen vergoed moeten
worden door exploitant. De leden vragen op welke wijze de overheid de garantie geeft
dat deze kosten vergoed worden door exploitant. Wat gebeurt er als exploitant failliet
gaat dan wel niet meer bestaat? Is overwogen om een fonds in te richten waarin exploitanten
voorzieningen storten?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie
zijn er, om te voorkomen dat er een situatie ontstaat waarbij de NAM niet zou kunnen
betalen, verschillende maatregelen getroffen. NAM heeft voorzieningen genomen voor
toekomstige verplichtingen, waaronder de aardbevingskosten. De aardbevingsgerelateerde
voorzieningen van NAM, inclusief de bijdrage van NAM bijdrage aan het regiofonds,
bedragen ultimo 2018 € 1,7 miljard. Dit heeft alleen betrekking op NAM haar aandeel
in de verplichtingen. Voorts zijn in het Akkoord op Hoofdlijnen met de aandeelhouders
van NAM, Shell en ExxonMobil, afspraken gemaakt over de financiële robuustheid van
NAM en hebben de aandeelhouders zekerheden gesteld voor eventuele kosten met betrekking
tot schade en versterken. Hiermee is geborgd dat NAM haar financiële verplichtingen
ten aanzien van schade en versterken te allen tijden kan nakomen (Kamerstukken II
2017/18, 33 529, nr. 493). Een specifiek fonds is gezien deze afspraken en de gestelde zekerheden niet noodzakelijk
of beter en draagt niet bij aan de uitvoerbaarheid.
Is een verjaringsregeling van toepassing?
Op grond van artikel 2, vijfde lid, van het voorstel past het Instituut bij de uitoefening
van zijn taken en bevoegdheden de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek toe. Dit omvat
ook de bepalingen over verjaring van artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek. In
de praktijk is het doorgaans echter moeilijk om te bepalen welke beving de schade
veroorzaakt heeft en dus of de vordering om vergoeding van schade is verjaard, omdat
zich in het gebied frequent bodembeweging als gevolg van gaswinning voordoet. Daarnaast
is van belang dat NAM in het verleden bekend heeft gemaakt ten aanzien van woningeigenaren
geen beroep op verjaring te doen. Het Instituut dient daarmee – nu zij dient te bepalen
of de aanvrager aanspraak heeft op schadevergoeding door NAM – ook hiermee rekening
te houden. De Tijdelijke Commissie heeft tot nu toe dan ook nog geen aanvraag afgewezen
vanwege verjaring.
De leden van de CDA-fractie vragen welke kosten wel en welke kosten niet bij de schadeafhandeling,
en ook de proceskosten daarvan, in het heffingsbesluit die de mijnbouwexploitant zal
moeten voldoen kunnen worden opgenomen.
Op grond van het wetsvoorstel legt de Minister van Economische zaken en Klimaat, zoals
ook is aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie, aan
de exploitant (NAM) een heffing op ter bestrijding van de kosten van afhandeling van
schade door het Instituut. Deze heffing omvat
– de kosten van door het Instituut uitgekeerde vergoedingen,
– de uitvoeringskosten van het Instituut, en
– het rentevoordeel van de exploitant.
Er wordt een uitzondering gemaakt ten aanzien van de kosten die verband houden met
de bezoldiging de leden van het Instituut en de huisvestingskosten van het Instituut
omdat het hier gaat om typische overheidskosten.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre op detailniveau de exploitant het heffingsbesluit
kan aanvechten. Kan elke euro van ieder schadevergoedingsbesluit worden aangevochten
in het heffingsbesluit? Zo ja, is het mogelijk dat te voorkomen?
De exploitant kan het heffingsbesluit in zijn geheel of gedeeltelijk betwisten met
als argument dat onder bepaalde omstandigheden van hem in redelijkheid niet kan worden
gevergd de financiële gevolgen van één of meer besluiten van het Instituut voor zijn
rekening te nemen. De bewijslast ligt in dat kader wel op de exploitant. Het is niet
mogelijk om de exploitant het recht te ontnemen om een heffingsbesluit aan te vechten.
Zoals is toegelicht in paragraaf 9.1.2 van de memorie van toelichting heeft op grond
van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens (EVRM) een ieder, dus ook een exploitant, bij het vaststellen van zijn
burgerlijke rechten en verplichtingen recht op een eerlijke en openbare behandeling
van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig
gerecht dat bij de wet is ingesteld. Dit betekent evenwel niet dat een vernietiging
van een heffingsbesluit gevolgen heeft op de door het Instituut toegekende schadevergoedingen.
Dit risico komt voor rekening van de begroting van de Minister van Economische Zaken
en Klimaat.
Daarbij vragen deze leden in hoeverre voor schade waarvoor al een schadevergoeding
is toegekend door de CVW in de afgelopen jaren nogmaals een vergoeding kan worden
gevraagd en hoe dat voorkomen wordt, zodat hierover vervolgens geen bezwaar en beroep
procedures gevoerd worden in het kader van het heffingsbesluit.
Wanneer een schade door de exploitant is vergoed kan voor deze schade niet opnieuw
een vergoeding worden aangevraagd bij het Instituut. Een schade kan door de exploitant
op twee manieren zijn vergoed. De exploitant en de gedupeerde kunnen een vaststellingsovereenkomst
hebben gesloten of de exploitant kan aan de gedupeerde een vergoeding hebben uitgekeerd
naar aanleiding van een uitspraak van de burgerlijk rechter. In beide gevallen is
het Instituut op grond van artikel 2, vierde lid, van het voorstel (onderdeel b en
e) niet bevoegd om een aanvraag om vergoeding van deze schade te behandelen. Omdat
de schade is vergoed heeft de gedupeerde voor deze schade in deze gevallen ook geen
recht op vergoeding van schade, er is namelijk niet langer voldaan aan het vereiste
van het bestaan van schade.
De leden van de 50PLUS-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de exploitant
«onder bepaalde omstandigheden» de (gebonden) heffing die de overheid oplegt, kan
aanvechten, omdat in redelijkheid niet van hem verwacht zou kunnen worden de heffing
te voldoen. Deze leden vragen de regering nader te expliciteren in welke omstandigheden
dit plaats zou kunnen vinden en wat de mogelijke gevolgen hiervan zouden kunnen zijn.
De exploitant kan het heffingsbesluit betwisten met als argument dat onder bepaalde
omstandigheden van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd de financiële gevolgen
van één of meer besluiten van het Instituut voor zijn rekening te nemen. Hierbij kan
bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de exploitant van oordeel is dat
de ten behoeve van de afhandeling van de aanvragen gemaakte kosten onredelijk hoog
zijn.
Indien de rechter een heffingsbesluit geheel of gedeeltelijk vernietigt, heeft dit
in de eerste plaats tot gevolg dat de Minister, met inachtneming van de uitspraak
van de rechter, een nieuw heffingsbesluit moet nemen. Dit betekent niet automatisch
dat het bedrag van de heffing moet worden aangepast. Een grond voor vernietiging kan
namelijk bijvoorbeeld ook gelegen zijn in een te herstellen motiveringsgebrek. Indien
een vernietiging gevolgen heeft voor de hoogte van het bedrag dat in rekening mag
worden gebracht aan de exploitant komt dit risico ingevolge dit wetsvoorstel voor
rekening van de begroting van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Een vernietiging
van het heffingsbesluit heeft derhalve geen gevolgen voor de door het Instituut aan
gedupeerden toegekende schadevergoedingen. Wel kan een vernietigingsbesluit van de
rechter tot gevolg hebben dat het Instituut zijn werkwijze, in lijn met de uitspraak
van de rechter, voor de toekomst moet aanpassen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht
aan de wijze waarop het Instituut zijn uitgaven verantwoordt.
6. Prejudiciële vragen
De leden van de GroenLinks-fractie achten het ongewenst dat in het huidige wetsvoorstel
de bestuursrechter slechts prejudiciële vragen kan stellen aan de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State. Civielrechtelijke vragen moeten kunnen worden gesteld aan de
Hoge Raad, bestuursrechtelijke vragen aan de Raad van State. Is het mogelijk om in
het wetsvoorstel een keuzemogelijkheid op te nemen voor de rechter waarin de rechter
kan bepalen of prejudiciële vragen aan de Hoge Raad of de Raad van State kunnen worden
gesteld? Op deze manier wordt ook een situatie voorkomen waarbij zowel aan de Hoge
Raad als aan de Raad van State dezelfde prejudiciële vragen worden gesteld.
Een mogelijkheid voor de rechtbank om in een bestuursrechtelijke procedure prejudiciële
vragen voor te leggen aan de Hoge Raad is niet wenselijk en ook niet goed mogelijk.
Dit levert tal van processuele complicaties op, omdat niet de Hoge Raad maar de Afdeling
bestuursrechtspraak in de bestuursrechtelijke procedure de hoogste rechter is. Ook
dringt zich dan de vraag op of omgekeerd in een civielrechtelijke procedure voor vragen
die van bestuursrechtelijke aard zijn een voorziening zou moeten worden getroffen
waarbij de civiele kamer van de rechtbank aan de Afdeling bestuursrechtspraak prejudiciële
vragen zou moeten kunnen stellen. Het voorgaande zou betekenen dat er in dezelfde
zaak twee hoogste rechters zijn. Er zouden dan ook voorzieningen moeten worden getroffen
om te bewerkstelligen dat de ene hoogste rechter gebonden is aan een prejudiciële
uitspraak van de andere hoogste rechter. Dat verdraagt zich niet met de eigenstandige
positie van de hoogste bestuursrechter (Afdeling bestuursrechtspraak) en de hoogste
civiele rechter (Hoge Raad) in ons rechterlijk bestel, elk op hun terrein. Een prejudiciële
procedure behoort zich derhalve af te spelen binnen dezelfde kolom. Dit nog daargelaten
dat een onderscheid tussen «civielrechtelijke» en «bestuursrechtelijke» vragen in
veel gevallen niet is te maken. Procedures waarbij de (hoogste) bestuursrechter toepassing
– en dus ook uitleg – geeft aan regels van het civiele aansprakelijkheidsrecht, zijn
overigens aan de orde van de dag. Het wetsvoorstel brengt op dat punt dus geenszins
iets nieuws.
Het is ten behoeve van de borging van de rechtseenheid bovendien niet noodzakelijk
om te bepalen dat de rechtbank prejudiciële vragen over civielrechtelijke onderwerpen
voorlegt aan de Hoge Raad. Zoals is aangegeven in paragraaf 8 van de memorie van toelichting
is de rechtseenheid namelijk al op andere manier voldoende geborgd. Een belangrijk
middel om deze rechtseenheid te bewerkstelligen is de participatie van leden van de
Hoge Raad in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak. Op dit moment zijn
er vier leden van de Hoge Raad, waaronder een lid van de civiele kamer, tevens staatsraad
in buitengewone dienst in de Afdeling bestuursrechtspraak. Bij belangrijke schadevergoedingskwesties
wordt via gemengd samengestelde kamers in de Afdeling bestuursrechtspraak de expertise
van deze leden van de Hoge Raad benut. Voorts is thans een wetsvoorstel in voorbereiding
dat ook omgekeerde benoemingen, waarbij dus leden van de Afdeling bestuursrechtspraak
deelnemen aan de rechtspraak van de Hoge Raad, mogelijk maakt, zodat er daadwerkelijk
een stelsel van «kruisbenoemingen» ontstaat (Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 498). Een conceptwetsvoorstel is op 10 oktober jl. in (internet)consultatie gegaan. In
hetzelfde wetsvoorstel wordt de figuur van de «amicus curiae» voor de hoogste bestuursrechtspraak
geïntroduceerd, die door de Afdeling bestuursrechtspraak onder andere kan worden benut
om van derden een visie te verkrijgen op rechtseenheidsvragen.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat in de wet is opgenomen dat de bestuursrechter
een civiele procedure moet toepassen. Deze leden zouden graag zien dat de rechter
kan kiezen om prejudiciële vragen te stellen aan de Raad van State of aan de Hoge
Raad, omdat het juist om een civiele procedure gaat. Is de regering bereid aan de
wet het volgende toe te voegen: «De bestuursrechter met civielrechtelijke rechtsvragen
stelt prejudiciële vragen aan de Hoger Raad»?
Het is, zoals ook is aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de Groen
Links-fractie, ten behoeve van rechtseenheid niet wenselijk en ook niet nodig om aan
de wet toe te voegen dat de bestuursrechter civielrechtelijke prejudiciële vragen
stelt aan de Hoge Raad. Kortheidshalve verwijs ik naar de argumentatie die ik daarvoor
in het antwoord op de vraag van de leden van de Groen Links-fractie heb gegeven.
7. Geografische verduidelijking reikwijdte bewijsvermoeden
De leden van de PVV-fractie stellen vast dat als reikwijdte voor het bewijsvermoeden
het volgende wordt aangegeven: «de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden omvat
op grond van die wet schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. Het
wettelijk bewijsvermoeden wordt gerechtvaardigd doordat sprake is van een situatie
waarin het grootste deel van een groot aantal soortgelijke schadegevallen het gevolg
is van één oorzaak, namelijk gaswinning.» Deze leden vragen wat een groot aantal is.
Wat als er in een bepaald gebied wel een groot aantal schadegevallen zijn, maar deze
niet soortgelijk zijn?
De wetgever heeft in de wetgeschiedenis geen specifieke criteria gegeven aan de hand
waarvan kan worden bepaald wanneer kan worden gesproken van een groot aantal. Het
bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW is door de wetgever echter geïntroduceerd tegen
de achtergrond van de situatie in het effectgebied van de bodembeweging als gevolg
van gaswinning uit het Groningenveld, waar op dat moment sinds de jaren tachtig al
sprake was van duizenden meldingen van soortgelijke fysieke schade aan gebouwen en
werken, waarvan verreweg het grootste deel aan één bepaalde oorzaak moet worden toegeschreven
(Kamerstukken II 2015/16, 34 041, nr. 43). Wanneer er weliswaar sprake is van een groot aantal schadegevallen in een gebied,
maar deze niet soortgelijk zijn, kan hieraan niet het vermoeden worden ontleend, dat
deze schades kunnen worden toegeschreven aan dezelfde oorzaak.
8.1 Afhandeling van schade in plaats van de exploitant
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering expliciet te maken zich in beginsel
niet op verjaring te beroepen voor alle mogelijke schade.
Zoals is aangegeven in het antwoord op de vraag over dit onderwerp van de leden de
fractie van de VVD is het in de praktijk doorgaans moeilijk om te bepalen welke beving
de schade veroorzaakt heeft en dus of de vordering om vergoeding van schade is verjaard.
Om deze reden zal het Instituut een aanvraag in beginsel niet afwijzen op deze grond.
Dit ligt anders wanneer evident is dat zich de afgelopen 30 jaar geen bodembeweging
als gevolg van gaswinning heeft voorgedaan in het gebied waar het object is gelegen.
8.2 Verhouding met Algemene Verordening Gegevensbescherming
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom ervoor gekozen is om niet automatische
informatie-uitwisseling toe te staan tussen het Instituut Mijnbouwschade Groningen
en de exploitant, gezien dit de voortvarende afhandeling van schade kan bevorderen.
In het voorstel is geregeld dat de exploitant en het Instituut elkaar desgevraagd
informatie verstrekken. In het belang van de borging van de privacy van gedupeerden
is het belangrijk dat slechts de informatie die noodzakelijk is voor uitoefening van
de taken verstrekt wordt. Het is derhalve niet de bedoeling dat dat onnodig informatie
gedeeld wordt met de exploitant. Het Instituut in oprichting beziet in het kader van
de voorbereidende werkzaamheden voor de start van het Instituut op welke wijze, met
inachtneming van de genoemde randvoorwaarde van noodzakelijkheid, zo goed mogelijk
informatie kan worden gedeeld. Omdat het bij nader inzien, in het licht van de regels
die reeds aan het delen van informatie worden gesteld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming,
niet nodig blijkt om hier op het niveau van een algemene maatregel van bestuur nadere
regels over te stellen, wordt de delegatiegrondslag die in artikel 4, vijfde lid,
is opgenomen bij nota van wijziging geschrapt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er een mogelijkheid kan worden geschapen
om, wanneer gedupeerden met meervoudige problematiek te kampen hebben als gevolg van
de mijnbouwschade, die gegevens te delen met andere overheidsinstanties. Dit temeer
er middels artikel 3, vierde lid, wel gegevensuitwisseling plaats zal vinden tussen
het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de exploitant. Is dit mogelijk? Zo nee,
wat zijn de exacte obstakels hiervoor?
Er zijn geen obstakels voor het delen van informatie over de afhandeling van schade,
ook niet wanneer deze persoonsgegevens bevatten, met andere overheidsinstanties als
deze andere overheidsinstanties deze informatie nodig hebben voor de uitvoering van
hun wettelijke taak.
Er gelden voor overheden, ter bescherming van het recht op privacy van bewoners, op
grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming strikte voorwaarden voor het
verzamelen, gebruiken en verstrekken van persoonsgegevens. Informatie over aardbevingsschade
bevat veelal persoonsgegevens en het delen daarvan met andere partijen, waaronder
overheden, is dan ook aan voorwaarden gebonden. Indien een overheid een wettelijke
taak heeft ter uitvoering waarvan het noodzakelijk is dat hij over deze informatie
beschikt, dan is het Instituut op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming
bevoegd om deze gegevens aan de betreffende organisatie te verstrekken.
8.3 Beslistermijnen
De leden van de VVD-fractie lezen in artikel 12 en 13 van het voorliggende wetsvoorstel
dat de er een mogelijkheid bestaat dat gedupeerden in het uiterste geval tussen de
twaalf en vijftien maanden moeten wachten op een besluit van het Instituut Mijnbouwschade
Groningen. Deze leden willen weten hoe deze termijn zich verhoudt tot de ambitie om
de schadeafhandeling zo spoedig mogelijk af te ronden.
De termijnen die op grond van de artikelen 12 en 13 gelden voor de verschillende onderdelen
van het proces van behandeling van aanvragen om schadevergoeding zijn, zoals ook is
aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van Groen Links,
maximum termijnen. Bij elkaar opgeteld komen deze termijnen uit op een maximale beslistermijn
van 12 tot 15 maanden. In de praktijk wordt er op ingezet om sneller een advies uit
te brengen en streeft de Tijdelijke Commissie naar een gemiddelde doorlooptijd van
zes maanden (Kamerstukken II 2018–2019, 33 529, nr. 689).
Kan de regering toelichten of het mogelijk is om deze termijn te verkorten? Zo ja,
op welke manier is dit mogelijk?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de Groen Links-fractie
is er veelvuldig contact over geweest met de Tweede Kamer over het versnellen van
het schadeafhandelingsproces (o.a. Kamerstukken II 2018/19, 33 529, nr. 639). Door de inzet van extra deskundigen, met het doorvoeren van procesverbeteringen
en door de introductie van de aannemersvariant zijn er door de Tijdelijke Commissie
verschillende stappen gezet om deze termijn in de praktijk te verkorten. Het voorstel
bevat minder specifieke regels met betrekking tot de wijze van uitvoering van de taak
van het Instituut, dan het Besluit mijnbouwschade Groningen bevat voor de Tijdelijke
Commissie. Hiermee heeft het Instituut meer ruimte dan de Tijdelijke Commissie om
stappen ter versnelling van de doorlooptijd door te voeren.
Deelt de regering de mening van deze leden dat het voor gedupeerden noodzakelijk is
om zo snel mogelijk helderheid te verkrijgen met betrekking tot de schade-afhandeling?
Welke mogelijkheden ziet de regering hiertoe?
Ja. Uw Kamer is de afgelopen periode uitgebreid geïnformeerd over alle maatregelen
gericht op de versnelling van de schadeafhandeling (o.a. Kamerstukken II 2018/19,
33 529, nr. 639). Om te zorgen dat de wachttijden niet snel oplopen blijft de versnelling van schadeafhandeling
onverminderd prioriteit van het kabinet. Dit geldt uiteraard ook voor de periode na
oprichting van het Instituut.
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel weken wordt gehanteerd als beslistermijn
en in hoeverre er uitstel mogelijk is bij die termijn.
De termijnen die op grond van de artikelen 12 en 13 gelden voor de verschillende onderdelen
van het proces van behandeling van aanvragen om schadevergoeding zijn, zoals ook is
aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de fracties van Groen Links
en VVD, maximum termijnen. Bij elkaar opgeteld komen deze termijnen uit op een maximale
beslistermijn van 12 tot 15 maanden. In de praktijk wordt er op ingezet om sneller
een advies uit te brengen en streeft de Tijdelijke Commissie, zoals ook is aangegeven
in reactie op de eerdere vragen van de leden van de CDA fractie, naar een gemiddelde
doorlooptijd van zes maanden (Kamerstukken II 2018–2019, 33 529, nr. 689).
Deze leden vragen of er toch vooral naartoe gewerkt kan worden om eerder dan het verstrijken
dan de beslistermijn een besluit genomen wordt. Hoe wordt dat bevorderd?
In de praktijk wordt er, zoals is aangegeven in de antwoorden op de vragen van de
leden van de fracties van Groen Links en VVD, op ingezet om sneller een advies uit
te brengen en wordt er door de Tijdelijke Commissie gestreefd naar een gemiddelde
doorlooptijd van zes maanden. Door de inzet van extra deskundigen, met het doorvoeren
van procesverbeteringen en door de introductie van de aannemersvariant zijn er door
de Tijdelijke Commissie verschillende stappen gezet om deze termijn in de praktijk
te verkorten. Het voorstel bevat minder specifieke regels met betrekking tot de wijze
van uitvoering van de taak van het Instituut, dan het Besluit mijnbouwschade Groningen
bevat voor de Tijdelijke Commissie. Hiermee heeft het Instituut meer ruimte dan de
Tijdelijke Commissie om stappen ter versnelling van de doorlooptijd door te voeren.
9. Gevolgen voor magistratuur
De leden van de GroenLinks-fractie stellen vast dat de gaswinning in Groningen ook
voor grote kosten zorgt voor de magistratuur. Dit zal vanuit de begroting van het
Ministerie van EZK bekostigd worden. Is er een mogelijkheid om ook deze kosten te
verhalen op de exploitant of zijn hier bezwaren tegen?
De kosten van de rechtspraak komen voor alle rechtszaken die in Nederland gevoerd
worden voor rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het ligt niet
in de rede deze kosten te verhalen op de exploitant.
10. Adviezen en internetconsultatie
De leden van de PVV-fractie stellen vast dat er voor de gedupeerden ook de mogelijkheid
bestaat om schadevergoeding in natura te vragen. Hoe verhoudt dit zich tot de schadevergoeding
in geld? Betekent dit dat alle materiële schade aan de woning wordt hersteld (ongeacht
de kosten)?
Op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:103 BW) kan een gedupeerde niet alleen
vergoeding van zijn schade in geld vragen, maar kan hij ook verzoeken om een vergoeding
van zijn schade in natura. Deze mogelijkheid hebben gedupeerden die een vergoeding
van hun schade vragen via het Instituut ook, ingevolge artikel 2, vijfde lid, van
het voorstel. Dit betekent dat het Instituut, als de gedupeerde daar om verzoekt,
voor alle schade die voor vergoeding in aanmerking komt, een schadevergoeding in natura
kan toekennen. Dit betekent niet dat het Instituut daartoe in alle gevallen toe verplicht
is. De bevoegdheid om op verzoek van een gedupeerde schadevergoeding in natura toe
te kennen is een discretionaire bevoegdheid en kan alleen worden toegepast als het
in het concrete geval ook passend is om de schade in natura te vergoeden.
Deze leden lezen dat de gedupeerde kan er ook voor kiezen om zijn schade langs de
civielrechtelijke route direct op de exploitant te verhalen. Wat verwacht de regering
hiervan?
In dit voorstel wordt voor gedupeerden voor alle vormen van schade de mogelijkheid
opengesteld om hun schade te verhalen met behulp van een laagdrempelige en onafhankelijke
procedure bij het Instituut met toepassing van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek
over aansprakelijkheid en schadevergoeding. Deze procedure is bovendien omkleed met
alle waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt. Het kabinet verwacht dat
de behoefte van gedupeerde om hun schade met behulp van de civielrechtelijke route
rechtstreeks op de exploitant te verhalen gering zal zijn.
De leden van de SP-fractie vinden het goed dat regering het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State heeft overgenomen en dat voor gedupeerden de mogelijkheid
tot civielrechtelijke procedures blijft bestaan. De vraag blijft waarom de regering
besloten heeft een procedure die tegelijkertijd via de burgerlijke rechter en via
het Instituut Mijnbouwschade Groningen loopt, onmogelijk te maken.
Het is onwenselijk wanneer dezelfde schade tegelijkertijd langs verschillende routes
kan worden verhaald. Dit leidt tot onduidelijkheid, dubbel werk, dubbele kosten en
mogelijk tot dubbele vergoedingen. Om deze reden is deze mogelijkheid in het voorstel
uitgesloten.
Tevens vragen de leden van de SP-fractie waarom ondersteunende organisaties als Stut
en Steun en de Commissie bijzondere situaties niet opgenomen zijn in de Tijdelijke
Wet Groningen. Deze leden zien het als een taak van de overheid om deze organisaties
uit te breiden en van genoeg financiële middelen te voorzien.
Zoals ook is aangegeven in reactie op de vraag van de leden SP-fractie over Stut en
Steun en de Commissie bijzondere situaties maken deze organisaties geen onderdeel
uit van het proces van schadeafhandeling dat wordt voorzien door het voorstel. De
werkzaamheden van deze organisaties vormen een aanvulling op het werk van het Instituut.
Zo biedt de Commissie bijzondere situaties gedupeerden die zich in een schrijnende
situatie bevinden een verdergaande oplossing dan alleen het vergoeden van hun schade.
Ten aanzien van de werkzaamheden van Stut en Steun en de Commissie bijzondere situaties
zal in overleg met deze organisaties en de Tijdelijke Commissie dan wel het Instituut
worden bezien of en op welke wijze zij een rol kunnen vervullen naast de procedure
van schadeafhandeling die is voorzien in dit voorstel. Daarbij wordt voor de Commissie
bijzondere situaties onderzocht op welke wijze zij op afstand van NAM kan worden geplaatst.
Hierover zal de Kamer apart worden geïnformeerd.
II. ARTIKELEN
Artikel 2
De leden van de CDA-fractie lezen in het wetsvoorstel dat het Instituut Mijnbouwschade
Groningen niet bevoegd is om een aanvraag voor vergoeding van schade te behandelen,
indien deze schade betreft waarvoor voor 31 maart 2017 12:00 uur een schademelding
– of claim is voorgelegd aan het CVW of de exploitant.
Deze leden vragen of het niet mogelijk zou moeten zijn dat oude schades die nog niet
afgehandeld zijn en waarbij het huidige protocol wel mogelijkheden biedt, alsnog kunnen
melden bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen?
Het voorstel voorziet, zoals ook is aangegeven in reactie op de vragen over dit punt
van de leden van de fracties van D66, VVD en Groen Links, in lijn met de afspraken
die met NAM en de regionale en maatschappelijke partijen zijn gemaakt bij de instelling
van de Tijdelijke Commissie niet in de behandeling van schades gemeld voor 31 maart
2017 door het Instituut. Bij het overnemen van de afhandeling van schade van NAM is
met NAM afgesproken dat NAM een ultieme poging zou doen om alle schades die voor 31 maart
2017 bij haar zijn gemeld en nog niet zijn afgehandeld af te wikkelen. NAM heeft hiertoe
de betrokken gedupeerden een aanbod gedaan.
Waar moeten de gedupeerden met deze schades heen indien zij nog niet geholpen worden,
zo vragen zij.
Wanneer gedupeerden zich niet konden verenigingen met het aanbod van NAM konden zij
hun zaak voor 1 september 2018 voorleggen aan de Raad van Arbiters Bodembeweging.
De verwachting is dat deze procedures voor inwerkingtreding van deze wet zijn afgewikkeld.
Met NAM is afgesproken dat zij de uitspraken van de Raad van Arbiters zo spoedig mogelijk
uitvoert. Wanneer een gedupeerde zich niet kan vinden in de uitspraak van de Raad
van Arbiters Bodembeweging staat voor hem de weg naar de burgerlijk rechter open.
De commissaris van de Koning en de Minister van Economische Zaken en Klimaat houden
in de gaten hoe deze uitvoering verloopt.
Is het nodig om hiervoor een uitzondering te maken, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Het Instituut biedt gedupeerden een procedure waarbij hun schade wordt beoordeeld
door een onafhankelijke en deskundige partij. Deze gelegenheid hebben de gedupeerden
van schades die voor 31 maart 2017 zijn gemeld bij NAM of het CVW, maar die op 31 januari
2018 nog niet waren afgehandeld, ook gekregen in de vorm van de laagdrempelige mogelijkheid
van een herbeoordeling van hun dossier door de onafhankelijke en deskundige Raad van
Arbiters Bodembeweging. Indien een gedupeerde het niet eens is met het oordeel van
de Raad van Arbiters Bodembeweging kan hij zich wenden tot de burgerlijk rechter.
Om deze reden is het naar het oordeel van het kabinet is het niet nodig om voor deze
groep ten algemene mogelijk te maken dat zij zich voor een herbeoordeling van hun
dossier kunnen melden bij het Instituut.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat er zich redenen kunnen voordoen die
het rechtvaardigen om een herbeoordeling van in het verleden afgewezen schades te
doen. De TCMG heeft die mogelijkheid nu via een
hardheidsclausule, opgenomen in de beleidsregels. Deze leden verzoeken de clausule
ook op te nemen in het wetsvoorstel. Als de regering hiertoe niet bereid is, waarom
niet?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de vragen van de leden van de fracties
van VVD, Groen Links, SP en SGP ten aanzien van dit onderwerp is het kabinet bereid
om een hardheidsclausule op te nemen in het voorstel op grond waarvan schades die
zijn gemeld voor 31 maart 2017.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.