Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de beleidsdoorlichting artikel 1, Openbaar bestuur en democratie, van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hoofdstuk VII)
30 985 Beleidsdoorlichting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Nr. 37
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 30 oktober 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 21 december
2018 inzake de beleidsdoorlichting artikel 1, Openbaar bestuur en democratie, van
de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hoofdstuk
VII) (Kamerstuk 30 985, nr. 31).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 29 oktober 2019. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Bent u voornemens om in het vervolg de provincies en gemeenten als medeverantwoordelijke
voor het beleid te betrekken bij het onderzoek naar de doelmatigheid en mogelijke
besparingsopties, zodat zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over het hele beleidsterrein?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Antwoord:
Ja, ik ben voornemens om, onder meer op basis van de geleerde lessen uit het Interbestuurlijk
Programma, gezamenlijk met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies en waterschappen
te verkennen welke voorwaarden noodzakelijk zijn om gezamenlijk en gelijkwaardig op
te kunnen trekken als één overheid. Vertrekkend vanuit actuele en urgente maatschappelijke
ontwikkelingen en opgaven zullen in gezamenlijkheid concrete beleidsopties worden
verkend die de kwaliteit van de interbestuurlijke verhoudingen bevorderen ten bate
van het handelingsvermogen en de legitimatie van het openbaar bestuur.
2
In hoeverre zijn de onafhankelijke deskundigen betrokken geweest bij de opzet van
de beleidsdoorlichting? En indien zij zijn betrokken, wat was hun inbreng?
Antwoord:
Op het moment dat de onafhankelijke deskundigen werden benaderd was de opzet van de
verschillende onderdelen van de beleidsdoorlichting al vastgesteld en in de brief
van de Minister van BZK van 7 juli 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer voorgelegd1. De onafhankelijke deskundigen maakten geen deel uit van de externe begeleidingscommissie2. Zij hadden vooraf geen betrokkenheid bij de opzet van de beleidsdoorlichting.
Ten behoeve van de beleidsdoorlichting was veel evaluatief materiaal beschikbaar.
Gedurende het proces is gebleken, dat niet al het materiaal zich in dezelfde mate
leende voor een strikte beantwoording van de RPE-vragen (Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek),
respectievelijk rees een enkele keer de vraag in welke mate aspecten van het domein
van de beleidsdoorlichting zich leende voor de beantwoording van de RPE-vragen. Hierover
is ook met de onafhankelijke deskundigen van gedachten gewisseld.
Deze aandachtspunten van methodologie en opzet komen in de reflecties van de onafhankelijke
deskundigen ook aan de orde: bijvoorbeeld waar het gaat om de benoeming van meer kwalitatieve
onderzoeksmethoden waarvan de uitkomsten wel degelijk in termen van doeltreffendheid
en doelmatigheid kunnen worden geduid, of waar het gaat om de vraag of alle RPE-vragen
wel ongeclausuleerd in deze beleidsdoorlichting zouden kunnen worden toegepast. Deze
reflecties zijn van waarde voor de volgende beleidsdoorlichting van dit domein, en
mogelijk ook voor andere beleidsdoorlichtingen.
3
In hoeverre zijn evaluatie-instrumenten binnen Binnenlandse Zaken in ontwikkeling,
die aansluiten op de hedendaagse bestuurlijke verhoudingen, met de hoeveelheid aan
actoren en de samenhangen tussen de bestuurlijke verhoudingen en inhoudelijk beleid
(zoals de decentralisaties)? In hoeverre passen beleidsdoorlichtingen als evaluatie-instrument
daarbij?
Antwoord:
In samenspraak met andere partijen wordt bezien hoe complexe vraagstukken waarbij
meerdere actoren een rol hebben kunnen worden geëvalueerd. In de aansprekende initiatieven
die onder de vlag van Operatie Inzicht in kwaliteit worden opgestart, is dit ook nadrukkelijk
een van de doelen. Zeker wanneer doelen zich niet eenvoudig laten vertalen naar harde,
meetbare cijfers en de bijdrage van de verschillende actoren niet (eenvoudig) zijn
te identificeren. Bij zowel dit beleidsterrein als bij het aansprekende initiatief
(aardgasvrije wijken) speelt naast dit gegeven ook nog de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen enerzijds het rijk en anderzijds de overige overheden. Een eenduidig antwoord
is vooralsnog niet voor handen. Los daarvan ben ik de mening toegedaan dat beleidsdoorlichtingen
sowieso een toegevoegde waarde hebben omdat een synthese wordt gemaakt van al het
beschikbare evaluatie materiaal of dat nu kwantitatief of kwalitatief is. Evenals
bij alle andere evaluatie instrumenten zal hierbij spelen dat de mate van inzicht
een direct verband heeft met de mate van SMART-zijn dat voor het betreffende beleidsterrein
mogelijk dan wel (politiek) overeen is gekomen.
4
In hoeverre liggen er SMART doelstellingen ten grondslag aan de nieuwe doelstelling
van artikel 1, namelijk «Een goed functionerende democratie en een slagvaardig en
weerbaar openbaar bestuur waar inwoners op kunnen vertrouwen»? Ligt daar een beleidstheorie
aan ten grondslag? In hoeverre zijn er toetsbare normen en criteria beschikbaar voor
dit beleidsartikel? Indien dit niet het geval is, in hoeverre bent u voornemens deze
te ontwikkelen?
Antwoord:
Door de extern deskundige, Professor Aarts, wordt geconstateerd dat het beleidsterrein
groot en complex is en dat gezien de betrokkenheid van vele actoren het lastig is
om algemene uitspraken te doen over doeltreffendheid en doelmatigheid. Wel wordt tegelijkertijd
voorgesteld het beleid nader te operationaliseren en om daar waar het niet mogelijk
is gericht te evalueren, betrokkenen gericht te bevragen (via kwalitatief onderzoek).
In de ontwerpbegroting 2020 heb ik naar aanleiding van deze aanbevelingen meer concrete
doelstellingen geformuleerd.
5
Indien er geen SMART doelstellingen ten grondslag liggen aan de nieuwe doelstelling
van artikel 1, kunt u dan aangeven in hoeverre het mogelijk zal zijn de beleidsactiviteiten
op dit gebied meer in een ondubbelzinnig, rationeel kader van doeleinden, middelen
en effecten te vangen?
Antwoord:
Zie ook mijn antwoord bij uw vraag 4.
6
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de Raad van State dat er een centraliserende
werking kan uitgaan van de invulling van uw stelselverantwoordelijkheid naar aanleiding
van incidenten, zoals bijvoorbeeld de inperking van de eigenbijdrageregeling per 1 januari
2019?
Antwoord:
Vanuit het perspectief van de interbestuurlijke verhoudingen staat beleidsvrijheid
van de medeoverheden voorop. Er kunnen zich echter situaties voordoen om hieraan,
in een bredere weging van argumenten, beperkingen op te leggen.
7
Op welke wijze zal het gebruik van de kennisinfrastructuur, voor zover BZK die faciliteert,
worden gemonitord?
Antwoord:
De kennisinfrastructuur omvat (online) kanalen van BZK waaronder kennisopenbaarbestuur.nl,
overheidvannu.nl, kennisvoorkrimp.nl en (pilot) financiengemeenten.nl. Kennis wordt
ook gedeeld via de websites van (de koepels van) medeoverheden en kennisplatforms
waaraan BZK een financiële bijdrage levert. Het gebruik van de BZK-kennissites zal
gemonitord worden via de webstatistieken van die sites. Voor de Staat van het Bestuur
zal bekeken worden of dit voldoende informatie oplevert, en – indien dit niet het
geval is – zal een aanvullende methode overwogen worden. Kennis wordt niet alleen
gedeeld door middel van (publicaties op) kennissites, maar ook via symposia en andere
bijeenkomsten. Bij deze kanalen vormen de bezoekersaantallen, de reacties en follow-up
een indicatie voor de kennisdeling.
8
Hoe beoordeelt u de toegankelijkheid van de kennisinfrastructuur en welke vruchten
kunnen worden geplukt van het werken aan de toegankelijkheid voor De Staat van het
Bestuur 2016 (Kamerstuk 34 550 VII, nr. 42)?
Antwoord:
Het kennisproduct Staat van het Bestuur verschijnt ieder twee jaar en toont de feiten
en ontwikkelingen over het (decentrale) openbaar bestuur. Het product zelf is toegankelijker
gemaakt door de inhoud te herijken o.b.v. gebruikerswensen, door meer gebruik te maken
van monitordata en door de Staat op te zetten vanuit het perspectief van de inwoners.
Daarnaast is de editie-2018 breder uitgedragen dan zijn voorgangers. Het stond o.a.
centraal tijdens het drukbezochte BZK-symposium «Blik op samenspel. Veranderende verhoudingen
in bestuur en democratie» (Nieuwegein, 28 maart 2019). Er zijn een bijbehorende serie
infographics, samenvattende brochure en animatie gemaakt voor het ontsluiten van de
Staat op social media en via presentaties, lezingen en andere kanalen. De pagina’s
over de Staat op www.kennisopenbaarbestuur.nl zijn uitgebreid en door de infographics, animatie en vernieuwde opzet nu toegankelijker
voor een breder publiek.
9
Hoe kijkt u aan tegen de aanbeveling van prof. Gradus om te onderzoeken of de subsidie
ten behoeve van de OGS niet beter kan worden ondergebracht bij beleidsartikel 7 Oorlogsgetroffenen
en Herinnering Tweede Wereldoorlog van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport? De doelstellingen en activiteiten hebben volgens prof Gradus mogelijk een
betere aansluiting op dat artikel en mogelijk kan hierdoor een beter zicht ontstaan
op de doelmatigheid van deze subsidieverstrekking.
Antwoord:
In 2017 is gesproken met VWS en OGS over de positionering van de subsidieregeling
Oorlogsgravenstichting (OGS). Daarbij heeft de OGS aangegeven geen voorstander te
zijn van een overgang naar VWS. In overleg met VWS is vervolgens besloten de huidige
positionering te handhaven.
10
Op welke wijze worden de consequenties van de te lage bestemmingsreserves van OGS
de komende jaren gemonitord? Op welke wijze wordt dat meegenomen bij het bepalen van
de subsidieomvang?
Antwoord:
Eind 2018 heeft de OGS een extra incidentele subsidie ontvangen ter hoogte van € 970.000
voor de aanvulling van de bestemmingsreserves met betrekking tot de activiteiten in
Indonesië. Hierdoor zijn de bestemmingsreserves weer op voldoende niveau gebracht
om de ontstane risico’s af te dekken. Dit wordt meegenomen bij het bepalen van de
subsidieomvang voor de komende vier jaar. De hoogte van de bestemmingsreserves wordt
de komende jaren gemonitord via de jaarrekeningen van de OGS.
11
Welke aanwijzingen zijn er om het plausibel te achten dat de inspanningen van de Minister
van BZK positief hebben bijgedragen aan het functioneren van het openbaar bestuur?
Antwoord:
In de periode waarop de beleidsdoorlichting betrekking had, speelden een aantal grote
transities van beleid en uitvoering. De decentralisaties van het sociaal domein in
2015 zijn daarvan het meest in het oog springende voorbeeld. Ook deden zich in die
periode een aantal maatschappelijke ontwikkelingen voor die een gezamenlijke overheidsbrede
inspanning vereisten, zoals de verhoogde asielinstroom in 2015 en 2016. De Minister
van BZK heeft ten tijde van deze maatschappelijke ontwikkelingen en daarbij horende
opgaven voor gemeenten en provincies een coördinerende en ondersteunende rol gespeeld,
met als doel een bijdrage te leveren aan de transformatie van de samenwerking tussen
de overheden en daarmee aan het functioneren van het openbaar bestuur. Ik kijk zelf
positief terug op de invulling van deze rol en de effecten ervan, maar laat voor het
overige graag het oordeel aan anderen.
12
Kan nader worden aangeduid in welke zin de rol van de Minister in de interbestuurlijke
verhoudingen aan het functioneren van het openbaar bestuur heeft bijgedragen?
Antwoord:
Zie het antwoord op 11.
13
Hoe staat u tegenover de suggestie van prof. Gradus om het uitwerken van besparingsopties
achterwege te laten bij beperkte bedragen, bijvoorbeeld minder dan € 10 mln.?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 14
14
Hebt u de suggestie van prof. Gradus om het uitwerken van besparingsopties achterwege
te laten bij beperkte bedragen, bv. minder dan € 10 mln. meegegeven aan de Minister
van Financiën als verantwoordelijke voor het evaluatiestelsel? Zo nee, bent u bereid
dit alsnog te doen?
Antwoord:
Nee, ik heb deze suggestie niet expliciet aan de Minister van Financiën kenbaar gemaakt
omdat op ambtelijk niveau Financiën nauw betrokken is bij de totstandkoming van iedere
beleidsdoorlichting en daarmee ook de adviezen van de onafhankelijk deskundigen bekend
zijn. Daarbij wordt in de ministerraad de uit te brengen beleidsdoorlichting geagendeerd.
In het kader van de operatie inzicht in kwaliteit wordt mede bezien in hoeverre het
evaluatie-stelsel aangepast kan worden en zal deze suggestie hierin worden meegenomen.
Vooralsnog is de richtlijn van de Regeling Periodiek Evaluatie onderzoek (RPE) leidend
en zal mede ten behoeve van het allocatierecht van uw Kamer, de – 20% besparingsoptie
voor iedere beleidsdoorlichting worden opgesteld.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier