Verslag van een schriftelijk overleg : Antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken op 29 en 30 augustus 2019
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2039
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 september 2019
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 23 augustus 2019
over de geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Gymnich van
29 en 30 augustus 2019 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2038) en over de brief van 17 juli 2019 over het verslag Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli
2019 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2034).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 augustus 2019 aan de Minister van Buitenlandse
Zaken voorgelegd. Bij brief van 28 augustus 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
Adjunct-griffier van de commissie, Konings
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken van 29 en 30 augustus 2019, alsook
van het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2019. Wel hebben deze leden
nog een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken in Gymnich van 29 en 30 augustus
2019. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben
hierover nog enkele vragen.
Hybride dreigingen
De leden van de VVD-fractie erkennen het grote gevaar van hybride dreigingen en steunen
Europese samenwerking op dit gebied. Wel vragen deze leden wat de inschatting is van
het kabinet met betrekking tot de operabiliteit jegens hybride dreigingen. Acht het
kabinet het op dit moment al realistisch dat er in EU-verband, al dan niet in samenwerking
met de NAVO, consequent en adequaat opgetreden kan worden tegen een hybride aanval?
Verder constateren deze leden dat het kabinet zich hierbij richt op statelijke actoren.
Ziet het kabinet ook het risico van hybride aanvallen door niet-statelijke actoren
en hoe wordt hier op geacteerd?
1. Antwoord van het kabinet
Juist het hybride karakter van de dreiging maakt het van groot belang om samen te
werken met nationale en internationale partnersom een dreiging tijdig te herkennen.
De afgelopen jaren heeft Nederland zich daarom hard gemaakt voor meer samenwerking
op dit dossier in EU-verband, alsmede voor betere samenwerking tussen de EU en NAVO
op dit onderwerp. Op basis van het EU Gezamenlijke Framework om hybride dreigingen
tegen te gaan uit 2016, zijn concrete stappen gezet die de operabiliteit jegens hybride
dreigingen hebben verbeterd. Zo is er een EU-inlichtingencel ingericht (Hybrid Fusion
Cell) waarin informatie wordt gedeeld en worden er regelmatig oefeningen gehouden
t.b.v. adequate herkenning van de dreiging en uitwerken van responsopties. Per juli
jl. is er een permanente horizontale raadswerkgroep voor versterking van de weerbaarheid
en bestrijding van hybride dreigingen ingesteld. Deze raadswerkgroep heeft als concreet
subdoel om relevante internationale en regionale actoren, specifiek de NAVO, te ondersteunen
op het gebied van hybride dreigingen. Deze initiatieven stellen de EU beter in staat
om gefragmenteerde beleidsvorming te voorkomen en een coherente aanpak jegens hybride
dreigingen te faciliteren.
In de kamerbrief Tegengaan Statelijke Dreigingen d.d. 18 april 2019 (Kamerstuk 30 821, nr. 72) staat beschreven dat het kabinet zijn inzet toespitst op statelijke actoren. Hoewel
ook niet-statelijke actoren een risico kunnen vormen, kiest het kabinet voor deze
focus omdat het op dit moment onwaarschijnlijk is dat niet-statelijke actoren aan
de vereiste elementen van statelijke dreigingen voldoen zoals het ter beschikking
hebben van voldoende statelijke instrumenten om een geïntegreerde inzet mogelijk te
maken. Niet-statelijke actoren kunnen wel een of enkele middelen inzetten maar niet
allemaal, waarmee de diversiteit van hun aanvalsmiddelen dus beperkt is. Niet-statelijke
actoren worden wel vaak (door staten) als instrument (proxies) gebruikt in hybride
conflictvoering. In dat geval vallen deze wel onder de gekozen focus van het kabinet.
Situatie in de Golf
De leden van de VVD-fractie delen de zorgen over de situatie in de Golf. De Golf is
cruciaal voor de mondiale zeevaart. Wat is de huidige status van de besprekingen ten
aanzien van de opties om de zeevaart in de Golf, en specifiek de schepen varend onder
Nederlandse vlag, te beschermen?
2. Antwoord van het kabinet
Zoals is aangekondigd in de kennisgevingsbrief (Kamerstuk 29 521, nr. 384) d.d. 15 juli 2019, onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheid om met
daarvoor geschikte middelen een bijdrage te leveren aan het waarborgen van vrije en
veilige doorvaart in de Straat van Hormuz en Golf van Oman. Hierover staat Nederland
met bondgenoten en partners in nauw contact. Relevante ontwikkelingen die zich sinds
het versturen van de kennisgevingsbrief hebben voorgedaan worden vanzelfsprekend in
het onderzoek meegenomen. Zodra het onderzoek daartoe aanleiding geeft zal de Kamer
nader worden geïnformeerd.
De leden van de D66-fractie maken zich ernstige zorgen over de opgelopen spanningen
in de Straat van Hormuz. Deze leden onderstrepen het grote belang van het nucleaire
akkoord dat met Iran gesloten is (het Joint Comprehensive Plan of Action, JCPOA) en
zijn van mening dat dit akkoord een belangrijke bijdrage levert aan de veiligheid
in de regio en in de wereld. Zij betreuren het dat de Verenigde Staten dit akkoord
eenzijdig op heeft gezegd, terwijl Iran zich aan de afspraken binnen het akkoord hield.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de Europese Unie en haar lidstaten
zich achter het akkoord moeten blijven stellen en dat de mogelijkheden moeten bekijken
en gebruiken om de economische afspraken met Iran te blijven handhaven en te faciliteren,
ondanks de Amerikaanse druk en pogingen om dit onmogelijk te maken. Deze leden zijn
van mening dat het handelen van de Verenigde Staten in deze kwestie een destabiliserend
effect heeft en niet in het belang is van de internationale vrede en veiligheid. Het
risico op escalatie is door dit optreden vele malen groter geworden. Zij onderstrepen
daarom de noodzaak om weg te blijven van het Amerikaanse beleid van maximale eenzijdige
druk op Iran zonder diplomatie en dit voorbeeld niet te volgen, zodat Nederland niet
ongewild in dit conflict betrokken raakt. Deelt het kabinet deze opvatting? De leden
van de D66-fractie vragen de Minister dit standpunt ook tijdens de informele Raad
Buitenlandse Zaken duidelijk naar voren te brengen en op te roepen tot een eenduidige
Europese positie. Verder vragen deze leden naar de berichtgeving rond de G7-top van
afgelopen weekend, waar de Minister van Buitenlandse Zaken van Iran is geweest, naar
verluidt op uitnodiging van de Franse president. Heeft dit bezoek naar informatie
van het kabinet enige gevolgen gehad voor het JCPOA-akkoord en voor de verhoudingen
tussen de EU, de Verenigde Staten en Iran? Zo ja, welke?
3. Antwoord van het kabinet
De Nederlandse steun voor het nucleaire akkoord (JCPOA) is een onderdeel van de bredere
inspanningen om de stabiliteit in de regio te bevorderen. Het kabinet acht het van
groot belang dat de huidige spanningen in de Golf geen spill-over effect hebben op het in zwaar weer verkerend JCPOA. Het voorkomen van een Iraans
kernwapen is voor Nederland prioritair. Het JCPOA is en blijft daarvoor het beste
middel. Nederland steunt de inspanningen van de E3 (Duitsland, Frankrijk en het VK)
en de EU om het JCPOA te behouden.
Als onderdeel van de implementatie van de nucleaire deal – en met name om betalingsverkeer
met Iran mogelijk te houden – heeft de E3 het Instrument in Support of Trade Exchanges (INSTEX) opgericht. Nederland heeft de oprichting van INSTEX vanaf het begin gesteund
en is dan ook voornemens aandeelhouder te worden van INSTEX. Nederland werkt daarin
nauw samen met de E3 en andere Europese lidstaten.
Het kabinet maakt zich evenwel zorgen over de maatregelen die Iran sinds begin juli
heeft genomen en die niet overeenkomstig zijn met de afspraken in het JCPOA. Nederland
en de EU roepen Iran dringend op deze stappen terug te draaien en niet verder te escaleren.
Nederland verwelkomt de recente Franse inspanningen, ook en marge van de G7, om de
huidige spanningen in de Golf van Hormuz en rond de nucleaire deal met Iran te de-escaleren.
Het is nog te vroeg om de resultaten van deze inspanningen te kunnen bepalen, maar
elke stap die dialoog dichterbij brengt is positief.
De leden van de SP-fractie hebben er kennis van genomen dat het kabinet de wenselijkheid
en mogelijkheid onderzoekt om bij te dragen aan een verhoging van de maritieme veiligheid
in de Golfregio. Dit onderwerp wordt besproken tijdens de informele Raad Buitenlandse
Zaken eind deze maand in Helsinki. In de geannoteerde agenda lezen deze leden echter
geen begin van een inbreng van Nederland in deze discussie. Kan de Minister dat alsnog
doen? Zal in die discussie ingezet worden op de-escalatie? Zal de Minister wijzen
op de noodzaak te voorkomen dat door EU-landen bijgedragen wordt aan het gevaarlijke
en contraproductieve Amerikaanse beleid van «maximale druk» op Iran? Hoe kan dat voorkomen
worden?
4. Antwoord van het kabinet
Het kabinet acht het van belang dat de commerciële scheepvaart conform het internationaal
zeerecht op een veilige manier gebruik kan maken van de vaarroutes in het gebied.
Ook maakt het kabinet zich zorgen om de spanningen in de regio. Beide overwegingen
zullen tijdens het gesprek over de situatie in de Golfregio door Nederland worden
benadrukt. De uitkomst van de discussies tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken
eind deze maand in Helsinki worden meegewogen in het verdere onderzoek naar de wenselijkheid
en mogelijkheid om bij te dragen aan een verhoging van de maritieme veiligheid in
de Golfregio.
EU en het Arctisch gebied
Voor de leden van de VVD-fractie is de stabiliteit en veiligheid van de Arctische
Regio van groot belang. Deze leden steunen dan ook de Finse focus op dit onderwerp.
Wel vragen de leden hoe het kabinet grotere Europese betrokkenheid bij dit onderwerp
apprecieert. Is de verwachting dat de EU eensgezind op kan treden op dit onderwerp?
Welke ruimte is er voor nationaal beleid?
5. Antwoord van het kabinet
Het kabinet is voorstander van een grotere EU betrokkenheid bij de Arctische regio
en het EU Arctisch beleid. In de EU Global Strategy is het strategische belang voor de EU genoemd. In het paper van het European Political
Strategy Center «Walking on Thin Ice» (juli 2019) wordt het belang genoemd van gecoördineerder
optreden van de EU lidstaten. Het kabinet steunt dit en blijft zich inzetten op het
vergroten van de internationale samenwerking en het gedepolitiseerd houden van de
Arctische Raad (Polaire Strategie 2016–2020 (Kamerstuk 34 300 V, nr. 58) en de veiligheidsupdate Nederlandse Polaire Strategie, Kamerstuk 35 000 V, nr. 82). Hierbij blijft ruimte voor nationaal beleid en zal het kabinet aandacht blijven
houden voor veiligheidspolitieke ontwikkelingen in deze regio.
Regionale samenwerking met Westelijke Balkan
Wat betreft de Westelijke Balkan steunen de leden van de VVD-fractie de inzet van
het kabinet. Wel vragen zij zich af hoe het kabinet omgaat met de «strikt en fair»
benadering. Uit het verslag van de voorgaande RBZ blijkt bijvoorbeeld dat de steun
aan Moldavië weer wordt uitgekeerd. Worden hervattingen van steun gebaseerd op goede
voornemens van het steun ontvangende land, of op behaalde resultaten? Indien dit is
gebaseerd op behaalde resultaten, wat waren de resultaten die voor de hervatting van
steun aan Moldavië hebben gezorgd, anders dan de vreedzame wisseling van de wacht?
6. Antwoord van het kabinet
Het beleid van het kabinet ten aanzien van Moldavië en andere landen van het Oostelijk
Partnerschap is erop gericht duurzame hervormingen te ondersteunen. Dat betekent in
de praktijk enerzijds dat indien partnerlanden hervormingen voortvarend doorvoeren,
zij in aanmerking moeten kunnen komen voor additionele steun. Anderzijds is het kabinet
voorstander van het beperken van steun indien overeengekomen hervormingen stagneren,
dan wel democratische neergang waarneembaar is.
Op 23 juli jl. besloot de Commissie tot hervatting van de eerder opgeschorte uitbetaling
van de begrotingssteun aan Moldavië na de vreedzame en democratische machtswisseling
volgend op de parlementsverkiezingen. De beslissing de begrotingssteun aan Moldavië
te hervatten moet worden gezien als steun in de rug van de nieuwe Moldavische administratie
en als aanmoediging van het democratisch proces. Daarbij was het van belang dat in
Moldavië ook direct concrete maatregelen werden genomen. Dat gebeurde inmiddels op
verschillende manieren. Zo is het Moldavische parlement voortvarend van start gegaan
met een nieuwe legislatieve agenda inclusief een initiatief om eerdere omstreden electorale
hervormingen terug te draaien en daarbij de aanbevelingen van de Venetiëcommissie
te implementeren. Ook heeft het parlement een onderzoekscommissie opgezet om de bankenfraude
uit 2014 te onderzoeken en het heeft verschillende maatregelen getroffen die moeten
helpen bij het depolitiseren van staatsinstituties en de bestrijding van corruptie.
Mensenrechten
De leden van de D66-fractie benadrukken de noodzaak van een spoedige invoering van
de Magnitsky-wetgeving binnen de Europese Unie. Het is van groot belang dat de EU-sancties
op kan leggen aan personen die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen
of aan grootschalige corruptie en corruptie binnen overheden. Hiermee kunnen we straffeloosheid
voorkomen en toont de EU dat ze dit soort misdaden niet ongestraft laat. Deze leden
vragen daarom de Minister hoe hij uitvoering geeft aan de motie van het lid Sjoerdsma
c.s. over grootschalige corruptie en corruptie binnen overheden onder de sanctiewet
laten vallen (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2012)? Wat is de huidige stand van zaken omtrent de invoering van deze wetgeving? Deze
leden roepen de Minister daarom op om ook tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken
het belang van deze wetgeving te onderstrepen en zich ertoe in te spannen dat deze
er spoedig zal komen.
7. Antwoord van het kabinet
Het kabinet zet zich al geruime tijd stevig in om zo spoedig mogelijk te komen tot
de oprichting van een EU-mensenrechtensanctieregime en heeft hiertoe veelvuldig contact op politiek niveau met lidstaten.
De Minister van Buitenlandse Zaken zal tijdens Gymnich op 29 en 30 augustus, opnieuw
de gelegenheid aangrijpen om namens het kabinet een pleidooi te houden voor de noodzaak
van een EU-mensenrechtensanctieregime.
Een zeer ruime meerderheid van EU-lidstaten wil nu daadwerkelijk starten met onderhandelingen
over de invulling van een dergelijk sanctieregime maar het is nog geen gelopen race.
Nog niet alle lidstaten zijn overtuigd van de toegevoegde waarde en over de oprichting
van een sanctieregime moet met unanimiteit besloten worden. Het bereiken van een akkoord
over de oprichting van een EU-mensenrechtensanctieregime zal de komende tijd dan ook
voorop staan voor het kabinet. Daarbij wordt bekeken op welke wijze motie van het
lid Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2012) in de lopende discussies gepast kan worden.
De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat in Helsinki ook gesproken
zal worden over mensenrechten als hoeksteen van het Europese buitenlandbeleid. Deze
leden vinden het belangrijk dat mensenrechten een hoeksteen van buitenlandbeleid vormen
en wijzen erop dat te vaak mensenrechten opzij worden geschoven door EU-landen, bijvoorbeeld
om miljarden euro’s te verdienen aan de oorlog in Jemen. In dit kader roepen de leden
van de SP-fractie de Minister opnieuw op wapenverkoop aan Saudi-Arabië en andere landen
van de coalitie te veroordelen. Is hij daartoe bereid? Is de Minister verder bereid
om, als het door hem bepleite EU-mensenrechtensanctieregime ingevoerd wordt, dit aan
te grijpen om te komen tot sancties tegen Saudi-Arabië? Dit vanwege alle mensenrechtenschendingen
en oorlogsmisdaden door dat land in Jemen.
8. Antwoord van het kabinet
Zoals bekend exporteert Nederland geen wapens naar Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische
Emiraten, tenzij uitgesloten kan worden dat deze worden ingezet bij de strijd in Jemen.
Hiermee is het wapenexportbeleid van Nederland één van de striktste van alle EU-lidstaten.
Het kabinet acht het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt overgenomen
door andere landen. Om die reden spoort het kabinet andere landen, inclusief onze
EU-partners, regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland. De Minister-President
deed dat tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (conform motie van het lid Van
Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). De Minister van Buitenlandse Zaken deed dit in november 2018 tijdens een zitting
van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie van het lid Sjoerdsma
van 14 november 2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) alsmede tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019. Het kabinet zal dit
blijven doen.
Nederland zet zich, zoals in het antwoord op vraag zeven beschreven, in voor de oprichting
van een EU-mensenrechtensanctieregime dat wereldwijd kan worden ingezet. Op de specifieke inzet van
dit nog op te richten sanctieregime kan het kabinet niet vooruitlopen.
De SP-leden vragen de Minister of hij tijdens het gesprek over mensenrechten als hoeksteen
van EU-beleid ook aandacht wil vragen voor een aantal actuele thema’s, te weten ontwikkelingen
in Hong Kong, in Papua en de bosbranden in het Amazonegebied in Brazilië.
[Antwoord op de situaties die door de SP-leden worden genoemd separaat hieronder]
Operatie Sophia
De leden van de D66-fractie merken op dat Operatie Sophia in de Middellandse Zee per
30 september 2019 eindigt, als niet anders wordt besloten. De maritieme patrouilles
zijn vervallen, en monitoring vindt enkel nog vanuit de lucht plaats. Deze leden onderstrepen
andermaal het belang van deze missie om mensensmokkel tegen te gaan, drenkelingen
te voorkomen, en om de Libische kustwacht hierin te ondersteunen en te trainen. Deze
leden merken op dat de Duitse bondskanselier ertoe opgeroepen heeft dat deze Europese
missie volwaardig wordt herstart, waarbinnen het redden van mensen net zo belangrijk
moet zijn als het bestrijden van mensensmokkelaars. Hoe beoordeelt het kabinet deze
oproep? Voorts wijzen zij de Minister erop dat de Koninklijke Vereniging van Nederlandse
Reders (KVNR) de regering heeft opgeroepen om dit standpunt van de Duitse bondskanselier
te onderschrijven en actief deel te nemen aan het bewerkstelligen van een dergelijke
nieuwe missie. Zij dragen daar ook sterke economische argumenten voor aan. Hoeveel
economische schade hebben reders ondervonden als gevolg van het ontbreken van een
maritieme component van Operatie Sophia? Hoe kijkt het kabinet tegen deze oproep aan?
De KVNR wijst er in deze oproep ook op dat een kapitein volgens de internationale,
door Nederland getekende, VN-zeerechtverdragen wettelijk en moreel verplicht is om
hulp te verlenen aan mensen die op zee in nood verkeren. Er moeten voldoende veilige
havens beschikbaar zijn om reddingsacties tot een goed einde te brengen. Wat is de
reactie van het kabinet op deze oproep van de KVNR?
9. Antwoord van het kabinet
De onderhandelingen voor de verlenging van het mandaat van Operatie Sophia zullen
in
september worden hervat. De uitspraken van de Duitse bondkanselier Merkel moeten worden
gezien als een politieke stellingname in het licht van de aankomende onderhandelingen
over het vervolg van de missie en het Frans-Duitse voorstel voor een tijdelijk ontschepingsmechanisme.
Het kabinet wil niet op de uitkomsten van de onderhandelingen vooruitlopen. Overigens
zullen deze onderhandelingen gaan over de verlenging van het huidige mandaat. Het
redden van drenkelingen maakt daar geen deel van uit. Dit is, zoals terecht door de
D66-fractie wordt gesteld, een internationale verplichting voor elk schip voortvloeiend
uit het internationale zeerecht. Nederland neemt in de mandaat verlenging van EUNAVFORMED
Sophia een constructieve positie in en staat open voor een oplossing die tot een structurele
verlenging van de operatie leidt. Voor Nederland is het echter van belang dat afspraken
over operatie Sophia niet vooruitlopen op een structurele oplossing voor ontscheping
in de EU.
Het kabinet deelt de mening dat schepen die migranten redden op zee een veilige haven
moeten kunnen bereiken.
Tenslotte, beschikt het kabinet helaas niet over cijfers omtrent de economische schade
die reders hebben ondervonden als gevolg van het ontbreken van een maritieme component
van Operatie Sophia.
Situatie in Hong Kong
De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen over de ontwikkelingen in Hong Kong,
waar volgens Amnesty International onnodig en buitensporig veel geweld wordt ingezet
tegen demonstranten, waaronder de inzet van rubberkogels. Deze leden vragen de Minister
dit geweld te veroordelen en op te roepen tot een onafhankelijk onderzoek naar dit
geweld. Ook vragen zij naar de stand van zaken rond de uitleveringswet van Hong Kong
die de aanleiding voor de protesten was. Amnesty International vraagt verder aandacht
voor de export van producten die gebruikt kunnen worden voor interne repressie. Kan
de Minister hierop reageren? Hoe ziet deze export eruit? Welke mogelijkheden zijn
er deze export vanuit de EU aan banden te leggen?
10. Antwoord van het kabinet
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Hongkong nauwgezet. De demonstraties van de
afgelopen maanden zijn voor het overgrote deel vreedzaam verlopen maar helaas hebben
zich ook een aantal gewelddadige incidenten voorgedaan. Excessief geweld en vernielingen,
zowel van de zijde van de demonstranten als van de zijde van de politie, keurt het
kabinet uiteraard af. Het is van groot belang dat alle partijen zich terughoudend
opstellen en geweld afwijzen. Om de situatie te de-escaleren is het nodig een inclusieve
dialoog op gang te brengen met betrokkenheid van alle partijen. De Hoge Vertegenwoordiger
van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid heeft daartoe opgeroepen
in een verklaring op 17 augustus jl. Het kabinet sluit zich daarbij aan.
Het wetsvoorstel dat uitlevering van personen mogelijk had moeten maken naar jurisdicties
waarmee Hongkong geen uitleveringsverdrag heeft, waaronder het Chinese vasteland,
is door de Hongkongse regering «doodverklaard». Al op 15 juni jl. heeft Chief Executive
Carrie Lam verdere behandeling van het wetsvoorstel opgeschort. De demonstranten eisen
echter de intrekking van het wetsvoorstel.
Bepaalde cybersurveillancegoederen en -technologieën staan ingevolge het potentiële
gebruik in civiele of militaire toepassingen onder exportcontrole. Dit geldt bijvoorbeeld
voor de verkoop van technologie voor de ontwikkeling van intrusion software, software die gebruik maakt van kwetsbaarheden in systemen. Deze goederen zijn opgenomen
in de controlelijst van de Europese Dual-use verordening. Een bedrijf dat binnen de
EU gevestigd is, is verplicht voor het exporteren van deze goederen en technologie
buiten de EU een vergunning aan te vragen. Vergunningen kunnen worden afgewezen indien
er zorgen bestaan ten aanzien van het eindgebruik in relatie tot mensenrechtenschendingen.
Nederland spant zich internationaal in om aanvullend cybersurveillancegoederen in
relatie tot mensenrechtenschendingen onder exportcontrole te brengen. Een voorbeeld
hiervan zijn interceptie- en monitoringssystemen die veelal gebruikt worden door inlichtingendiensten.
In het Wassenaar Arrangement vergt dit consensus van alle deelnemende landen.
Ontwikkelingen in Papoea
De SP-leden maken zich zorgen om recente ontwikkelingen in Papoea, waar gewelddadig
optreden van de autoriteiten tegen studenten heeft geleid tot protesten. Deze leden
vragen de Minister te reageren op deze onrust. Amnesty International wijst in deze
kwestie op de grondoorzaak van de onrust, namelijk beschuldigingen van discriminatie
en onwettig gebruik van geweld tegen Papoease studenten. Dit past in een patroon van
voortdurende achterstelling van en discriminatie tegen deze minderheid in Indonesië.
Kan de Minister hierop reageren? Vraagt de Minister aandacht voor het respecteren
van de rechten van de Papoea’s in Indonesië? Zet Nederland zich in voor het tegengaan
van discriminatie?
11. Antwoord van het kabinet
Op 17 augustus jl. vonden op het Indonesische eiland Java incidenten plaats rondom
de huisvesting van studenten uit Papua. Studenten uit Papua zouden in Surabaya een
Indonesische vlag in het riool hebben gegooid, waarna een schermutseling ontstond
waarbij de studenten discriminerend bejegend werden. De Indonesische politie zette
daarop traangas in en arresteerde 43 studenten. Alle studenten werden dezelfde dag
zonder aanklacht weer vrijgelaten. Deze incidenten hebben tot heftige demonstraties
geleid in de Indonesische provincies Papua en West-Papua.
De Indonesische autoriteiten spraken zich binnen korte tijd uit tegen de incidenten
en riepen op tot kalmte. De Indonesische president Widodo veroordeelde daarbij de
racistische en etnische discriminatie van de studenten en gaf aan dat hij graag een
dialoog aangaat met vertegenwoordigers van de Papua’s. De gouverneur van Oost-Java
en de burgemeester van Surabaya verontschuldigden zich voor de incidenten. De Indonesische
autoriteiten kondigden tevens aan dat zij een onderzoek instellen naar het incident
in Surabaya. In reactie op de opgelopen spanningen zijn extra veiligheidseenheden
naar Papua gestuurd.
Het kabinet houdt de situatie in Papua, inclusief de demonstraties die zijn ontstaan
n.a.v. deze incidenten, nauwlettend in de gaten. De situatie in Papua, met inbegrip
van de mensenrechtensituatie, is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland
en Indonesië. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 5 april jl. met zijn
Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua gesproken. Ook worden
de ontwikkelingen in Papua regelmatig op hoogambtelijk niveau besproken, meest recentelijk
nog deze week. Daarbij staat de veiligheidssituatie en gelijke behandeling van de
Papua’s nadrukkelijk op de agenda. In contacten met de Indonesische autoriteiten benadrukt
Nederland dat terughoudendheid en dialoog de beste middelen zijn om tot een duurzame
oplossing te komen.
Bosbranden in de Amazone
Wat de bosbranden van ongekende omvang in het Amazonegebied in Brazilië betreft, vragen
de SP-leden of de Minister in kan gaan op het beleid van de Braziliaanse autoriteiten
hiertegen. Wordt hier voldoende tegen opgetreden? Wat zijn de laatste ontwikkelingen?
Klopt het beeld dat de branden enorm zijn toegenomen? Kan de Minister ook ingaan op
export uit Brazilië afkomstig uit dit gebied? Welke relatie is er tussen de bosbranden
en economische ontwikkeling van het Amazonegebied en daarmee met handel? Kan de Minister
in dit verband ook ingaan op het handelsakkoord tussen de EU en een aantal Zuid-Amerikaanse
landen, waaronder Brazilië, dat in de maak is? Ziet de Minister in de bosbranden aanleiding
om dit akkoord te heroverwegen? Kan vanuit Europa bijgedragen worden aan het duurzaam
tegengaan van deze jaarlijks terugkerende bosbranden? Kan de Minister, tegen de achtergrond
van deze bosbranden, ook aangeven hoe de motie van het lid Van Ojik (Kamerstuk 35 000 V, nr. 24) om landenrechtenverdedigers en milieuactivisten waar mogelijk te ondersteunen, wordt
uitgevoerd? Wordt hier nieuwe urgentie aan gegeven?
12. Antwoord van het kabinet
De bosbranden in Brazilië zijn ten dele een jaarlijks terugkerend fenomeen, dat enerzijds
samenhangt met de wijdverbreide praktijk van boeren om land opnieuw geschikt te maken
voor landbouw door oude gewassen te verbranden (een praktijk die overigens wereldwijd
wordt gehanteerd) en anderzijds met het al dan niet illegaal uitbreiden van het areaal
ten behoeve van veeteelt en landbouw, dan wel in het kader van landspeculatie. De
ontbossing piekt altijd in het droge seizoen in Brazilië, dat enkele weken geleden
is begonnen. Dit jaar zijn de bosbranden evenwel, voor zover op dit moment valt te
beoordelen, bovengemiddeld groot. Dat heeft vermoedelijk ook te maken met het veranderde
politieke klimaat in Brazilië, waarin sommige boeren en speculanten zich mogelijk
aangemoedigd voelen om meer te ontbossen (veelal door verbranding). Overigens mogen
boeren volgens de Braziliaanse wet in de Amazone 20% van hun land (buiten beschermde
gebieden) ontbossen. Naar schatting is echter circa 80% van de ontbossing illegaal.
Het toezicht op de naleving van deze wet schiet dus ernstig tekort.
De Braziliaanse regering heeft aanvankelijk geprikkeld gereageerd op de kritiek uit
het buitenland, maar heeft nu toch besloten het leger in te zetten om de bosbranden
te bestrijden. Hierbij lijkt een rol te spelen dat ook de landbouwsector in Brazilië
zich zorgen begint te maken over mogelijke buitenlandse boycots van Braziliaanse landbouwproducten,
als er geen maatregelen worden getroffen om de bosbranden serieus aan te pakken. De
USD 20 miljoen aan hulp die de G7-landen hebben aanboden, is door president Bolsonaro
alsnog – onder voorwaarden – geaccepteerd.
Met de vier landen van de Mercosur (Brazilië, Argentinië, Uruguay en Paraguay) is
in juli beginselovereenstemming bereikt over een associatieakkoord (waar het vrijhandelsakkoord
onderdeel van is). De Europese Commissie verwacht het akkoord, na vertaling en juridische
toets, op zijn vroegst in november 2020 ter besluitvorming voor te leggen aan de Raad.
Enkele EU-lidstaten hebben gemeld de ratificatie van Mercosur te koppelen aan zichtbare
stappen van de Braziliaanse regering in het tegengaan van illegale ontbossing. In
het EU-Mercosur-akkoord bevestigen partijen het belang van de Overeenkomst van Parijs,
van duurzaam bosbeheer, van duurzame handel en van maatregelen om illegale houtkap
en daaraan gerelateerde handel tegen te gaan. Deze afspraken geven handvatten om Brazilië
politiek aan te spreken op gedrag dat daarmee in strijd is. Zoals reeds aangegeven
is Nederland voornemens met de Commissie en EU-lidstaten te onderzoeken hoe het Verdrag
duurzaamheid en in het bijzonder de naleving van het Akkoord van Parijs kan bevorderen.
Het kabinet zal een standpunt innemen over het EU-Mercosur-akkoord wanneer de daartoe
benodigde stukken beschikbaar zijn en zal de Kamer daarover informeren.
De motie van het lid Van Ojik ontvangt doorlopende aandacht wegens de verhoogde risico’s
voor landrechtenverdedigers en milieuactivisten. Tijdens de VN Mensenrechtenraad heeft
Nederland zich sterk gemaakt voor de noodzaak van bescherming en aandacht voor de
specifieke risico’s van deze groep mensenrechtenverdedigers door middel van resolutie
A/HRC/40/L.22/Rev.1 (Recognizing the contribution of environmental human rights defenders to the enjoyment
of human rights, environmental protection and sustainable development). Ook tijdens bilaterale gesprekken wordt aandacht gevraagd voor deze groep mensenrechtenverdedigers.
Nederland zal zich zowel bilateraal als multilateraal blijven inzetten voor landrechtenverdedigers
en milieuactivisten.
INF-verdrag
In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2019 lezen de leden van
de SP-fractie over het INF-verdrag, dat door de Verenigde Staten is opgezegd. In het
verleden heeft de Minister zich uitgesproken voor behoud van dit verdrag, omdat het
heeft bijgedragen aan de veiligheid in de wereld, in het bijzonder in Europa. Deze
leden gaan er vanuit dat de Minister daarom geen voorstander is van de ontwikkeling
van raketten die, als het verdrag nog zou bestaan, verboden zouden zijn. Kan de Minister
dat bevestigen? Kan de Minister ook reageren op de recente test van een raket door
de Verenigde Staten, met een bereik die onder het INF-verdrag verboden was? Hoe is
hierop gereageerd? Deelt de Minister de opvatting van de leden van de SP-fractie dat
dit een zeer onwenselijke ontwikkeling is?
13. Antwoord van het kabinet
Nederland kan eigenstandig bevestigen dat Rusland een grondgelanceerd kruisvluchtwapen
heeft ontwikkeld en opgesteld dat onder het INF-verdrag verboden is (Kamerstuk 33 694, nr. 34). Ondanks de inzet van Nederland en NAVO-bondgenoten weigerde Rusland een oprechte
dialoog over het verifieerbaar en compleet herstel van de Russische ontwapeningsverplichtingen
onder dit verdrag en bleef het dit raketsysteem opstellen. Een situatie waarin de
VS zich wel houdt aan dit verdrag maar Rusland niet, is niet houdbaar. Daarom draagt
Rusland de volledige verantwoordelijkheid voor de teloorgang van het INF-verdrag,
zoals ook beschreven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2019
(Kamerstuk 21 501-02, nr. 2034).
Na het vervallen van het INF-verdrag is er geen sprake meer van een beperking op het
testen van middellange rakettechnologie door de VS. Een dergelijke test betekent niet
automatisch dat de VS deze systemen in productie neemt, of gaat opstellen. Nederland
is en blijft volledig gecommitteerd aan internationale wapenbeheersing, non-proliferatie
en ontwapening. Daarbij voorop staat het garanderen van veiligheid van en stabiliteit
in Europa. Nederland zal zich actief blijven inzetten voor nucleaire ontwapening en
wapenbeheersing door de NAVO in de huidige post-INF situatie.
Incident bij Russische test nucleair aangedreven raket
De leden van de D66-fractie merken op dat zich recentelijk een incident heeft voorgedaan
in Rusland, waarschijnlijk tijdens een test van een nucleair aangedreven nucleaire
raket, waarbij een wolk radioactief materiaal is vrijgekomen. Hoe schat het kabinet
de gevolgen van dit ongeluk in? Wat voor effecten verwacht het kabinet dat dit ongeval
zal hebben voor de volksgezondheid? Voorts merken deze leden op dat de Akademik Lomonosov,
een Russische drijvende kerncentrale, vertrokken is naar Siberië via de Arctische
Oceaan. Hoe beoordeelt het kabinet de risico’s die deze vaart met zich meebrengt?
Heeft het kabinet contact gehad met de Russische autoriteiten over deze vaart? De
leden van de D66-fractie maken zich ernstig zorgen over de veiligheid en kwetsbaarheid
van dit schip, omdat een nucleaire ramp in dit kwetsbare gebied desastreuse gevolgen
zou hebben. Deze leden vragen de Minister daarom deze risicovolle onderneming te bespreken
tijdens de aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken, en met de Europese partners
tot een gemeenschappelijke reactie te komen en de ernstige zorgen over te brengen
aan de Russische autoriteiten.
14. Antwoord van het kabinet
Op 8 augustus heeft een ongeluk plaatsgevonden met een Russisch raketsysteem waarbij
radioactieve stoffen zijn vrijgekomen. Het is vooralsnog niet duidelijk hoeveel radioactiviteit
er precies is vrijgekomen als gevolg van de ontploffing. Media melden dat lokaal nabij
het ongeluk gedurende één uur een driemaal hoger stralingsniveau is gemeten dan de
natuurlijke achtergrondwaarde; een dergelijk verhoogd stralingsniveau van korte duur
levert een zeer beperkt blootstellingsrisico op. Volgens Reuters hebben Russische
autoriteiten op 26 augustus gemeld dat er vlak na het ongeluk radioactiviteit is gedetecteerd.
Vooralsnog heeft het RIVM echter geen verhoogde straling gevonden in Nederland. Bovendien
waaide de wind naar het zuidoosten, wat de gevolgen voor de Nederlandse volksgezondheid
eveneens sterk beperkt.
In de nationale Arctische strategie onderstreept het kabinet het ecologische, economische
en politiek-strategische belang van het Arctische gebied.1 Het kabinet volgt de ontwikkelingen in dit gebied nauwgezet. In 2010 is Rusland begonnen
met de ontwikkeling van de Akademik Lomonosov, een drijvende kerncentrale die gebruik
maakt van bestaande technologie uit onder andere nucleaire ijsbrekers. De lidstaten
van het internationaal atoomagentschap zijn verantwoordelijk voor de naleving van
de internationale veiligheidsvoorschriften. Rosatom, verantwoordelijk voor de bouw
van de kerncentrale, heeft aangegeven dat de constructie voldoet aan de daarvoor geldende
veiligheidsvoorschriften van het internationaal atoomagentschap. Daarnaast zijn er
internationale afspraken over milieu en veiligheidseisen in de scheepvaart in het
Arctische gebied, onder andere vastgelegd in de «Polar Code» van de Internationale
Maritieme Organisatie (IMO). Rusland heeft deze afspraken ook onderschreven. Het kabinet
ziet vooralsnog geen aanleiding om deze kwestie bilateraal of in Europees verband
op te brengen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
R. Konings, adjunct-griffier