Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 154 Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2017, 13)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 26 juni 2019
De regering dankt de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag met betrekking tot het voorstel
van wet tot goedkeuring van de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada,
enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (hierna: CETA). Met belangstelling
is kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende
fracties. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden, mede namens de Minister
van Buitenlandse Zaken, de vragen beantwoord, waarbij de volgorde van de vragen wordt
aangehouden en vragen met dezelfde strekking worden samengevoegd.
Algemeen
Canada en Nederland zijn reeds lange tijd gelijkgezinde partners met gemeenschappelijke
belangen en gedeelde waarden inzake democratische beginselen, mensenrechten, fundamentele
vrijheden, de rechtsstaat en goed bestuur. In oktober 2018 bracht Minister-President
Rutte een officieel bezoek aan Canada. Het bezoek stond in het teken van de herbevestiging
van de uitstekende bilaterale relaties met Canada. Deze vloeien voor een groot deel
voort uit de geschiedenis, gedeelde normen en waarden en de unieke band tussen het
Huis van Oranje en Canada, die zijn oorsprong vindt in de gastvrijheid die Canada
verleende aan het kroonprinselijk gezin tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Canadese
bijdrage aan de bevrijding van Nederland. Nederland en de EU hebben naast een gedeeld
verleden met Canada tevens de gezamenlijke wens om een positieve en toekomstgerichte
relatie tot stand te brengen. De bijzondere gelijkgezindheid tussen de EU, Nederland
en Canada uit zich op vrijwel alle dossiers, van veiligheid en defensie, in landen
als Myanmar, Venezuela en Noord-Korea, tot mensenrechten en ambities ten aanzien van
de duurzame ontwikkelingsdoelen. Als lid van de G7 en als NAVO-lid is Canada voor
Nederland een belangrijke bondgenoot en een natuurlijke partner in internationale
coalities. Een breed handels- en investeringsakkoord tussen Canada en de EU en haar
lidstaten maakt de nauwe relatie nog hechter. Het belang van de relaties met Canada
groeit bovendien door de veranderende trans-Atlantische relatie. Met het oog hierop
werken de EU en Nederland samen met Canada aan een nauwer en dieper partnerschap.
Immers, in tijden van toenemende onzekerheid met enorme geopolitieke uitdagingen op
het gebied van vrijheid, veiligheid, klimaat en internationale handel neemt het belang
van een sterk bondgenootschap en van sterke trans-Atlantische samenwerking toe.
Op het gebied van handel is Nederland een van de grootste exporteurs van goederen
en diensten. De vooraanstaande positie van Nederland in de wereldhandel is van enorm
belang voor onze welvaart. Ongeveer een derde van ons bbp wordt verdiend met internationale
handel in goederen en diensten. De internationale handel creëert ook veel werkgelegenheid.
Het CBS becijferde in 2014 dat een derde van de totale werkgelegenheid in Nederland
verband houdt met de uitvoer van goederen en diensten.1 Het belang voor Nederland van de handel met Canada groeit. In het jaar na de start
van voorlopige toepassing van CETA is de export van goederen en diensten met respectievelijk
12% en 23% gegroeid naar een totale hoogte van 6,5 miljard euro. De export van goederen
is de afgelopen tien jaar verdrievoudigd. De verwachting is dat met de inwerkingtreding
van CETA dit nog verder zal stijgen. De Canadese markt biedt de komende jaren veel
potentieel voor het Nederlands bedrijfsleven om duurzame groei te bevorderen. Kansrijke
thema’s in lijn met de duurzame ontwikkelingsdoelen zijn onder andere gezondheidzorg
en welzijn, toegang tot duurzame energie, duurzame ontwikkeling in het poolgebied
en veerkrachtige en duurzame steden. Het positieve Nederlandse imago op sociaal-politiek,
wetenschappelijk en economisch terrein, stelt Nederland in staat zich te positioneren
als belangrijke internationale partner voor innovatiesamenwerking tussen kennisinstellingen,
overheden en bedrijven. CETA draagt bij aan deze kansen.
CETA is een modern, ambitieus en veelomvattend handelsakkoord. In CETA spreken de
EU en Canada af om de importheffingen op meer dan 98% van de goederen af te schaffen,
waaronder de importheffingen op alle industriële goederen. Daarnaast zijn afspraken
gemaakt om onnodige non-tarifaire belemmeringen weg te nemen, wordt de toegang voor
Europese bedrijven tot de Canadese dienstensector versterkt en stelt Canada de markt
voor overheidsaanbestedingen op alle overheidsniveaus open voor EU-bedrijven. CETA
is goed voor werknemers, consumenten en het MKB in de Europese Unie: bedrijven krijgen
nieuwe of betere toegang tot een markt van 35 miljoen mensen en consumenten hebben
meer te kiezen tegen een lagere prijs. Tegelijkertijd blijven EU-standaarden en het
recht om te reguleren en maatregelen in het publiek belang vast te stellen intact.
In CETA hebben Canada en de EU uitgebreide afspraken gemaakt op het gebied van duurzaamheid.
Zowel Canada en de EU hebben het Parijs-akkoord geratificeerd en spreken af om samen
te werken naar een goede uitvoering van de hierin vastgelegde klimaatdoelstellingen.
Tegelijkertijd met CETA is onderhandeld over een Strategische Partnerschapsovereenkomst.
De overeenkomst zorgt voor een versterking van de politieke banden en samenwerking
tussen de EU en Canada met betrekking tot vraagstukken op het gebied van buitenlands
beleid en veiligheid door de betrekkingen naar het niveau van een strategisch partnerschap
te tillen. Ook bewerkstelligt de overeenkomst nauwere samenwerking op een groot aantal
beleidsgebieden die verder reiken dan enkel handel en economie. Deze overeenkomst
is tegelijkertijd met CETA aan uw Kamer aangeboden.
Inleiding
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de regering beschikt over cijfers die
een beter beeld geven van de kansen voor het Nederlandse markt en niet enkel voor
de Europese markt. Zo heeft onderzoeksbureau Ecorys in het verleden onderzoek gedaan
naar de kansen die een handels- en investeringsakkoord met de Verenigde Staten de
Nederlandse economie kon bieden. Ook het Centraal Planbureau (CPB) heeft hier in 2016
over gepubliceerd. Is een dergelijk (extern) onderzoek ook met betrekking tot dit
verdrag gedaan? Zo ja, is de regering bereid de uitkomsten te delen met de Kamer,
of deze voor de Kamer samen te vatten?
De Europese Commissie heeft verschillende onderzoeken laten uitvoeren naar de verwachte
gevolgen van CETA. Nederland heeft geen separaat onderzoek laten uitvoeren voor de
specifieke verwachte gevolgen van CETA voor Nederland. Wel heeft het kabinet conform
uw verzoek tijdens het Algemeen Overleg ter voorbereiding van de Informele Raad Buitenlandse
Zaken Handel van 3 oktober 2018 het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd
om de eerste economische gevolgen van CETA voor Nederland in kaart te brengen. Dit
factsheet is beschikbaar via Externe link:https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2019/18/factsheet-handel-met-canada.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie of de regering voor iedere in de kabinetsreactie
aangekondigde maatregel kan toelichten hoe deze wordt toegepast op het voorliggende
verdrag, de uitwerking en de «nazorg»?
Zowel door Nederland als door de EU wordt gewerkt aan de implementatie van CETA. Het
Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft informatiemateriaal voor het bedrijfsleven
opgesteld hoe gebruik te maken van handelsakkoorden, zoals CETA, waarin specifiek
wordt ingegaan op de oorsprongsregels en het gebruik van tariefverlagingen en quota.
Dit materiaal is online beschikbaar op Externe link:www.rijksoverheid.nl en Externe link:www.rvo.nl. Daarnaast participeren experts van het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig
op bijeenkomsten voor het bedrijfsleven, waar zij uitleg geven hoe gebruik te maken
van de voordelen van CETA. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag werkt
daarbij nauw samen met de Canadese ambassade in Den Haag en het Nederlandse postennetwerk
in Canada. In geval van zorgen over de implementatie van CETA door Canada kan de Europese
Commissie knelpunten adresseren in de verschillende comités onder CETA, waaronder
het Gemengd Comité. Tijdens het eerste Gemengd Comité op 26 september 2019 heeft de
EU onder andere de administratie van de kaasquota door Canada aan de orde gesteld.
De regering schrijft dat de Canadese markt de komende jaren veel potentieel biedt
voor het Nederlandse bedrijfsleven om in lijn met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
(Sustainable Development Goals (SDGs) duurzame groei te bevorderen. De leden van de
VVD-fractie onderschrijven dat potentieel en zien elke inspanning om de SDGs te halen
als positief. Wel wensen zij te benadrukken dat de regering ervoor moet waken niet
alle kansen op het terrein van handelsbevordering in het kader van de SDGs te plaatsen.
Zij vragen of de regering de mening deelt dat er ook kansen liggen die niet raken
aan de SDGs? Zo ja, zet de regering ook in op de bevordering van handelskansen, specifiek
tussen Nederlandse en Canadese bedrijven, die niet direct aan één van de SDGs te relateren
zijn?
De nota «investeren in perspectief» benoemt het versterken van het internationaal
verdienvermogen van Nederland als een van de vier hoofddoelen, naast het voorkomen
van conflict en instabiliteit, het verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid
en het bevorderen van duurzame inclusieve groei en klimaatactie wereldwijd (zie Kamerstukken II,
2017–2018, nr. 34 952, nr. A). Deze hoofddoelstellingen van het kabinetsbeleid op het gebied van buitenlandse
handel en ontwikkelingssamenwerking zijn nauw met elkaar verbonden. De zeventien duurzame
ontwikkelingsdoelen voor 2030 (hierna: SDGs) zijn de leidraad voor het beleid. De
SDGs zijn een agenda voor innovatie en bieden het bedrijfsleven kansen om met innovatieve
oplossingen voor de SDGs nieuwe markten aan te boren. CETA is een EU-handelsakkoord
met een gelijkgezinde partner op het gebied van duurzaamheid en mensenrechten. CETA
biedt daarmee een goede kans aan het Nederlands bedrijfsleven om nieuwe handelskansen
te grijpen die ook kunnen bijdragen aan het bereiken van de SDGs.
De leden van de PVV-fractie betreuren ten zeerste dat de goedkeuringswet van CETA
inmiddels niet meer referendabel is in Nederland en zouden graag willen weten in welke
landen het CETA-verdrag, cq. de goedkeuringswet daarvan, wél onderwerp van een referendum
is geweest, of daartoe nog de mogelijkheid bestaat.
Er is in geen enkele EU-lidstaat een referendum over CETA geweest. Er is evenmin in
geen enkele lidstaat een referendum over CETA gepland. De regering heeft er geen zicht
op in welke EU-lidstaat er nog de mogelijkheid bestaat dat een referendum over CETA
plaats zal vinden.
De leden van de SP-fractie vragen wat er gebeurt als het Europees Hof van Justitie
oordeelt dat de investeringsbescherming in CETA niet is toegestaan binnen het Europese
recht? Worden de onderhandelingen over het verdrag dan opnieuw gestart?
Het EU-Hof heeft op 30 april 2019 in Advies 1/17 geoordeeld dat het in CETA opgenomen
Investment Court System verenigbaar is met het EU-recht.
Verder vragen de leden van de SP-fractie de regering welke invloed zij nog hebben
op eventuele aanpassingen aan het verdrag. Kunnen zij de teksten in het verdrag zelf
of de bijlagen nog amenderen?
CETA is op 30 oktober 2016 ondertekend door de Europese Unie, haar lidstaten en Canada.
CETA wordt voor een groot deel voorlopig toegepast sinds 21 september 2017. CETA treedt
pas volledig in werking als het door alle verdragspartijen (de EU, de EU-lidstaten
en Canada) is geratificeerd. De ratificatie vereist in Nederland voorafgaande goedkeuring
door het parlement, dat de mogelijkheid heeft om CETA goed te keuren of niet te goed
te keuren. Het is daarbij niet mogelijk om de teksten van het tot stand gebrachte
verdrag of de bijlagen te amenderen.
Hoeveel Canadese investeerders met investeringen in Nederland zijn bij de regering
bekend, vragen de leden van de SP-fractie? Kan de regering ook aangeven in welke sectoren
deze investeerders actief zijn? Hoe groot is het totaalbedrag aan investeringen? Hoeveel
banen zijn ermee gemoeid?
Canada bevindt zich op een twaalfde plaats in het rijtje van directe investeerders
in Nederland. Canadese bedrijven deden in 2017 voor meer dan 3,2 miljard euro aan
investeringen in Nederland. Voor zover bekend zijn er 194 vestigingen van Canadese
bedrijven in Nederland. Hiermee zijn 6.401 arbeidsplaatsen gemoeid. De meeste investeringen
zijn gedaan in de ICT-sector, bedrijfsdiensten en industriële ontwerpen.
Aard van het akkoord
De leden van de D66-fractie vragen of de regering de uitspraak van het EU-Hof betreffende
het voorgenomen handelsakkoord met Singapore kan toelichten. Op welke wijze is beargumenteerd
dat indirecte investeringen en het mechanisme voor de geschillenbeslechting tussen
investeerders en staten buiten de exclusieve EU-bevoegdheden vallen? Hoe komt het
gegeven dat CETA een «gemengd akkoord» is in de praktijk tot uiting?
Op 16 mei 2017 heeft het EU-Hof zijn advies gegeven in Adviesprocedure 2/15 over het
karakter van het EU-handelsakkoord met Singapore. Volgens het EU-Hof viel het akkoord
– in de vorm zoals het aan het EU-Hof was voorgelegd – onder de exclusieve bevoegdheid
van de Unie, met uitzondering van de bepalingen over indirecte investeringen tussen
de Unie en Singapore en het systeem voor de beslechting van geschillen tussen investeerders
en staten.
In algemene zin bepaalt artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (hierna: «VWEU») wanneer de EU exclusief bevoegd is om extern op te treden. Enerzijds
is de EU exclusief bevoegd op de terreinen die in lid 1 van dat artikel worden benoemd:
(a) de douane-unie; (b) de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking
van de interne markt nodig zijn; (c) het monetair beleid voor de lidstaten die de
euro als munt hebben; (d) de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee
in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid; en (e) de gemeenschappelijke
handelspolitiek. Anderzijds bepaalt lid 2 van het artikel dat de EU exclusief bevoegd
is om een internationale overeenkomst te sluiten indien een wetgevingshandeling van
de Unie in die sluiting voorziet, indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in
staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of indien die sluiting gevolgen
kan hebben voor interne EU-regels of de strekking daarvan kan wijzigen.
Indirecte investeringen worden verricht zonder de intentie om invloed op het bestuur
van en de zeggenschap over een onderneming uit te oefenen. Deze investeringen vormen
kapitaalverkeer in de zin van artikel 63 VWEU. Het EU-Hof heeft in zijn Advies vastgesteld
dat er nog geen EU-interne regelgeving is vastgesteld op grond van deze bepaling die
kan worden aangetast of worden gewijzigd door de sluiting van het handelsakkoord met
Singapore. Daarnaast is er geen wetgevingshandeling van de Unie die voorziet in sluiting
van de overeenkomst, noch is sluiting noodzakelijk om de Unie in staat te stellen
haar interne bevoegdheid uit te oefenen.
De verbintenissen in het handelsakkoord met Singapore inzake indirecte investeringen
vallen daarom volgens het EU-Hof niet onder een exclusieve, maar onder de gedeelde
bevoegdheid van de Unie en de lidstaten.
Daarnaast heeft het EU-Hof geoordeeld dat met de regeling over de geschillenbeslechting
tussen investeerders en staten, geschillen aan de rechterlijke bevoegdheid van de
lidstaten kunnen worden onttrokken. Volgens het Hof kan een dergelijke regeling daarom
niet zonder instemming van de lidstaten worden ingevoerd. De goedkeuring hiervan valt
volgens het Hof daarom evenmin onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie.
Ook CETA bevat afspraken over indirecte investeringen en een mechanisme voor de beslechting
van geschillen tussen investeerders en staten. Dit betekent dat dit akkoord door de
Europese Unie en de lidstaten samen wordt gesloten («gemengd akkoord»). Het sluiten
van een gemengd akkoord vereist dus ook de ratificatie door de lidstaten, nadat zij
hun (grond)wettelijke goedkeuringsprocedures hebben doorlopen. Zo’n akkoord vereist
in Nederland voorafgaande goedkeuring door het parlement. Een gemengd akkoord treedt
pas in werking als het door alle verdragspartijen (de Unie, de EU-lidstaten en het
betreffende derde land, in dit geval Canada) is geratificeerd.
Verloop van de onderhandelingen
Met betrekking tot de betrokkenheid van de Tweede Kamer schrijft de regering dat het
kabinet met succes heeft gepleit voor een tijdige evaluatie van de duurzaamheidshoofdstukken,
met name met het oog op de afdwingbaarheid van de afspraken. Kan de regering toelichten
of alleen is gepleit voor tijdige evaluatie van deze hoofdstukken, of is ook gepleit
voor evaluatie van andere hoofdstukken, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Zo
nee, waarom niet? Kan de regering daarnaast toelichten wat wordt bedoeld met de «afdwingbaarheid
van deze afspraken»?
Het kabinet heeft specifiek en met succes gepleit voor een tijdige evaluatie van de
duurzaamheidshoofdstukken. De EU en Canada hebben namelijk in de gemeenschappelijke
interpretatieve verklaring (het Gezamenlijk uitleggingsinstrument; Trb. 2017, 30) toegezegd de effectiviteit van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling,
handel en arbeid en handel en milieu vroegtijdig te evalueren. De «afdwingbaarheid»
van afspraken verwijst naar de mate waarin afspraken over handel en duurzame ontwikkeling
effectief en door middel van druk worden nageleefd. Het kabinet heeft voor vroegtijdige
evaluatie van deze hoofdstukken gepleit om de eerste effecten van deze afspraken te
monitoren en zo nodig vroegtijdig aanvullende acties voor te stellen. De inzet van
het kabinet voor een effectieve handhaving van de duurzaamheidshoofdstukken in CETA
past binnen de brede actieve inzet voor effectieve handhaving van duurzaamheidsafspraken
in handelsakkoorden. Hiermee is ook voldaan aan de motie Vos van 13 oktober 2016 (Kamerstukken
21 501-02, nr. 1677).
De leden van de PVV-fractie betreuren het dat delen van het CETA-verdrag al voorlopig
in werking zijn getreden. Is er een maximale termijn aan de voorlopige inwerkingtreding
van (delen van) verdragen zoals CETA? Zo ja, welke? Zo nee, op grond van welke bepaling
of rechtsprincipe kan een «voorlopige inwerkingtreding» van (delen van) verdragen
zoals CETA eeuwigdurend zijn?
Er is geen maximale termijn verbonden aan de voorlopige toepassing van delen van CETA
door de EU en Canada. Voorlopige toepassing vindt plaats in afwachting van de inwerkingtreding
van het verdrag. CETA biedt conform artikel 30.7, lid 3, sub c, wel de mogelijkheid
aan de EU of Canada om de voorlopige toepassing te beëindigen door een schriftelijke
kennisgeving aan de andere partij. Deze beëindiging gaat in op de eerste dag van de
tweede maand na deze kennisgeving.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie of de regering een overzicht kan geven van
welke verdragen op dit moment gelden voor Nederland die – geheel of gedeeltelijk –
een dergelijke status van «voorlopige inwerkingtreding» hebben, zoals CETA?
Een gemengd akkoord treedt pas in werking als het door alle verdragspartijen (de Europese
Unie, de EU-lidstaten en het betreffende derde land) is geratificeerd. In afwachting
van de inwerkingtreding van het verdrag kan de Raad besluiten tot voorlopige toepassing
van delen van het verdrag die onder de bevoegdheid van de Europese Unie vallen. Het
betreft dan enkel voorlopige toepassing tussen de Unie en het betreffende derde land.
Op de website van de Europese Commissie is een overzicht te vinden van de EU-akkoorden
die op dit moment voorlopig worden toegepast door de Europese Unie. Zie Externe link:http://ec.europa.eu/trade/policy/countries-and-regions/negotiations-and….
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er sinds de voorlopige inwerkingtreding
van het CETA-verdrag problemen zijn geweest welke tot geschillenbeslechting leidde.
Sinds de start van de voorlopige toepassing van CETA op 21 september 2017 zijn er
geen problemen geweest die tot geschillenbeslechting hebben geleid.
Tevens willen de leden van de CDA-fractie weten in hoeverre de economische activiteit
tussen de EU en Canada is toegenomen in deze periode van voorlopige inwerkingtreding.
De leden van de CDA-fractie vragen in het bijzonder naar de mate waarin het Nederlandse
mkb heeft kunnen profiteren van de voorlopige inwerkingtreding van dit handelsverdrag
en waar de regering het mkb verder kan ondersteunen om meer gebruik te maken van de
kansen die dit verdrag biedt.
De leden van de D66-fractie vragen wat de eerste resultaten van de voorlopige toepassing
zijn op de handelsstromen tussen Canada en de EU? In welke handelsstromen is een significante
stijging van handel tussen beiden te zien? Kan de regering een overzicht geven van
de terreinen waarop Nederland profiteert van dit handelsverdrag?
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe de handel tussen
de EU en Canada zich heeft ontwikkeld sinds de voorlopige inwerkingtreding van het
akkoord? In hoeverre beïnvloedt dit de wenselijkheid van het akkoord?
Het kabinet heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd om de eerste
economische gevolgen van CETA voor Nederland in kaart te brengen. Dit factsheet is
beschikbaar via: Externe link:https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2019/18/factsheet-handel-met-canada. Uit de voorlopige cijfers van het CBS blijkt dat de handel tussen Canada en Nederland
is gestegen sinds de start van de voorlopige toepassing van CETA op 21 september 2017.
De export van goederen van Nederland naar Canada bedraagt 3,8 miljard euro in het
laatste kwartaal van 2017 en de eerste drie kwartalen van 2018. Dat is 12% meer dan
dezelfde periode in het voorafgaande jaar (1 oktober 2016–30 september 2017). De import
van Canadese goederen is in dezelfde periode gestegen met 7%. Nederland importeerde
in het laatste kwartaal van 2017 en de eerste drie kwartalen van 2018 voor 1,6 miljard
aan Canadese goederen. De export van diensten van Nederland naar Canada bedraagt 2,7 miljard
in het laatste kwartaal van 2017 en de eerste drie kwartalen van 2018. Dat is 23%
meer dan dezelfde periode in het voorafgaande jaar. De import van Canadese diensten
is in dezelfde periode gestegen met 22%. Nederland importeerde in het laatste kwartaal
van 2017 en de eerste drie kwartalen van 2018 voor 1,1 miljard aan Canadese diensten.
Uit de cijfers van het CBS blijkt ook dat de doorvoer van Canadese goederen met 39%
is gestegen sinds de start van de voorlopige toepassing van CETA naar 2,5 miljard.
Het is evenwel te vroeg om hier conclusies uit te trekken. Bedrijven hebben tijd nodig
om zich aan te passen aan de nieuwe situatie. De voordelen van handelsakkoorden komen
daarom pas op langere termijn volledig tot uitdrukking.
Er zijn 668 bedrijven die handelden met Canada in het derde kwartaal van 2018. Het
is onbekend hoeveel bedrijven hiervan MKB zijn. Het instrumentarium voor handelsbevordering
van marktscans tot Starters International Business (SIB)-vouchers en Partners for International Business (PIB) staat uiteraard ook ter beschikbaar van het MKB dat wil internationaliseren.
De ondersteuning van het MKB in handelsbevordering is een prioriteit van het kabinet.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat een groot deel van CETA momenteel voorlopig
toegepast wordt. Welke onderdelen vallen onder voorlopige toepassing? Welke nog niet?
Om burgers en bedrijven zo snel mogelijk te laten profiteren van de voordelen van
CETA zijn de EU en Canada overeengekomen om delen van het verdrag voorlopig toe te
passen, op basis van de grondslagen in artikel 30.7, lid 3, van het verdrag en artikel 218,
lid 5, VWEU. Onder andere bepalingen inzake indirecte investeringen, investeringsbescherming
en het bijbehorende mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders
en staten worden niet voorlopig toegepast. Raadsbesluit 2017/38 zet de reikwijdte
van de voorlopige toepassing door de EU uiteen. In dit Raadsbesluit is bepaald dat
de volgende bepalingen worden uitgesloten van voorlopige toepassing:
a) Enkel de volgende bepalingen van hoofdstuk 8 (investeringen) worden voorlopig toegepast,
en enkel voor zover het gaat om directe buitenlandse investeringen:
– artikelen 8.1 tot en met 8.8;
– artikel 8.13;
– artikel 8.15, met uitzondering van lid 3; en
– artikel 8.16;
b) De volgende bepalingen van hoofdstuk 13 (financiële diensten) worden niet voorlopig
toegepast voor zover het gaat om beleggingen in effecten (in de Engelse vertaling
van het Raadsbesluit aangeduid als «portfolio investment»), de bescherming van investeringen of de beslechting van investeringsgeschillen tussen
investeerders en staten:
– artikel 13.2, leden 3 en 4;
– artikelen 13.3 en 13.4;
– artikel 13.9; en
– artikel 13.21;
c) De volgende bepalingen worden niet voorlopig toegepast:
– artikel 20.12;
– artikelen 27.3 en 27.4, voor zover die artikelen betrekking hebben op administratieve
procedures, toetsing en beroep op het niveau van de lidstaten;
– artikel 28.7, lid 7;
d) De voorlopige toepassing van de hoofdstukken 22, 23 en 24 eerbiedigt de bevoegdheidsverdeling
tussen de EU en de lidstaten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of het klopt dat Canada en het
Canadese bedrijfsleven tijdens de onderhandelingen over CETA hebben gelobbyd voor
het afzwakken van de Europese richtlijn voor brandstofkwaliteit door onder andere
te eisen dat een zwaardere belasting op brandstoffen op basis van het zeer vervuilende
teerzandolie zou worden geschrapt, en dat dit mede hierdoor uiteindelijk ook is gebeurd?
De richtlijn voor brandstofkwaliteit, noch teerzand waren voorwerp van onderhandeling.
CETA tast EU-wetgeving en EU-standaarden niet aan, ook niet op het terrein van brandstofkwaliteit
of teerzand.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de regering wat de procedure
zal zijn als CETA door Nederland of een andere lidstaat verworpen wordt. De leden
verzoeken de regering openheid te geven over welke procedure in de Raad voorzien is
indien een der lidstaten de ratificatie van CETA verwerpt. Is het correct dat de Raad
bij het verwerpen van ratificatie door een der EU-lidstaten kan besluiten om de Canadese
overheid niet in kennis te stellen over het verwerpen van het verdrag, waardoor de
voorlopige werking van het verdrag niet zal worden beëindigd? Dient het besluit over
het in kennisstellen van de Canadese regering van het verwerpen van CETA door een
meerderheidsbesluit, minderheidsbesluit of met unanimiteit genomen te worden?
De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan, wanneer een EU-lidstaat een gemengd
handelsakkoord niet ratificeert, is onontgonnen terrein. De Raad zou in elk geval
hierover een beslissing moeten nemen en zal daarbij in acht moeten nemen dat het voortduren
van voorlopige toepassing zich niet verhoudt tot het gegeven dat het verdrag niet
in werking zal (kunnen) treden. Voorlopige toepassing is immers gericht op de verwachting
dat inwerkingtreding van het verdrag, hetgeen afhankelijk is van ratificatie door
alle partijen, zal geschieden.
Zoals hierboven eerder aangegeven, kan de EU of Canada de voorlopige toepassing beëindigen
door een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. Deze beëindiging gaat in
op de eerste dag van de tweede maand na deze kennisgeving. Beëindiging van de voorlopige
toepassing van de overeenkomst van de kant van de EU vereist een besluit van de Raad,
op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
Daarnaast vragen dezelfde leden naar het Canadese standpunt inzake de Brexit. Dient
Canada gecompenseerd te worden voor het gegeven dat na een Brexit vanuit Canadees
perspectief CETA op een veel kleiner economisch gebied van toepassing is? Zal CETA
van toepassing zijn op Noord-Ierland, Engeland, Wales en/of Schotland indien de backstop
geactiveerd wordt?
CETA is een gemengd akkoord dat door de EU en haar lidstaten wordt gesloten in het
kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU. Lidstaten zijn gebonden
aan dit verdrag op basis van hun lidmaatschap van de EU.
De werking voor het Verenigd Koninkrijk van CETA komt na de terugtrekking van het
Verenigd Koninkrijk uit de EU te vervallen, omdat het Verenigd Koninkrijk de hoedanigheid
van lidstaat verliest. Indien het terugtrekkingsakkoord wordt goedgekeurd, blijft
het Verenigd Koninkrijk gedurende de in het terugtrekkingsakkoord voorziene overgangsperiode
nog gebonden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale overeenkomsten
die zijn gesloten door de Unie, door lidstaten die namens de Unie optreden, of door
de Unie en haar lidstaten samen (zoals CETA). De EU zal de andere partijen bij deze
overeenkomsten ervan in kennis stellen dat het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode
voor de toepassing van deze overeenkomsten als ware het een lidstaat dient te worden
behandeld. Het is aan de andere partijen bij deze overeenkomsten om hier gehoor aan
te geven.
CETA zal dus, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU (of na afloop
van de in het terugtrekkingsakkoord voorziene overgangsperiode) niet van toepassing
zijn op Noord-Ierland, Engeland, Wales en Schotland. Indien de backstop in werking treedt, zal het Verenigd Koninkrijk de markttoegang voor goederen die
de EU aan Canada biedt door middel van CETA evenwel ook aan Canada moeten bieden,
zonder deze zelf (onder CETA) terug te krijgen.
Beoordeling van het akkoord
Voor de leden van de VVD-fractie is, net als voor de regering, de openstelling van
de Canadese markt voor overheidsaanbestedingen van grote waarde. Echter, dat een markt
de iure wordt opengesteld, wil nog niet zeggen dat deze openstelling de facto leidt
tot een groter aantal opdrachten voor Europese bedrijven. Zij vragen of de regering
kan toelichten of en marge van deze overeenkomst afspraken zijn gemaakt over het de
facto openstellen van deze markt, bijvoorbeeld middels aanmoedigende maatregelen?
Uitgangspunt voor de onderhandelingen waren de afspraken die zijn gemaakt in het kader
van de Overeenkomst inzake Overheidsopdrachten van de Wereldhandelsorganisatie, die
de EU en Canada beiden hebben ondertekend. Daarin zijn ook afspraken opgenomen over
correcte naleving van de verplichtingen. Er zijn in aanvulling op CETA geen aanvullende
afspraken tussen de EU en Canada gemaakt over het openstellen van de Canadese markt
voor overheidsaanbestedingen of over de naleving van deze afspraken. De EU ziet toe
op de correcte naleving door Canada van de in CETA gemaakte afspraken. Als Canada
de afspraken niet goed nakomt, kan de EU dit aan de orde stellen in het Comité voor
overheidsaanbestedingen of in het Gemengd Comité.
Aldus de leden van de VVD-fractie schrijft de regering dat op het terrein van landbouw
sprake is van een evenwichtig akkoord. Kan de regering dit toelichten? Kan de regering
bijvoorbeeld toelichten waarom het akkoord op het gebied van overheidsaanbestedingen
als «uitstekend» wordt gekwalificeerd, en het akkoord op het gebied van landbouw als
«evenwichtig» wordt gekwalificeerd? Zijn er daarnaast cijfers beschikbaar over de
te verwachten gevolgen van dit akkoord voor de (Nederlandse) landbouwsector? Zo ja,
is de regering bereid deze met de Kamer te delen? Zo nee, waarom is hier geen onderzoek
naar gedaan?
De leden van de D66-fractie lezen dat de EU haar hoge beschermingsniveau op Europese
waarden kan handhaven of indien nodig verhogen. De leden zijn echter ook bekend met
de bezwaren die vanuit verschillende kanten zijn geuit over CETA. Welke sectoren worden
ongunstig geraakt door de afspraken die in CETA gemaakt zijn? Worden deze sectoren
gecompenseerd?
De regering is van mening dat in het akkoord een evenwichtige balans is gevonden in
het vergroten van de markttoegang van landbouwproducten van de EU tot Canada, en voor
de toegang van Canada tot de EU. Bij het uitonderhandelen van CETA is rekening gehouden
met gevoelige sectoren zoals vlees en zuivel, waarvoor quota zijn afgesproken. Hiermee
is er een evenwichtig pakket ontstaan tussen de offensieve en defensieve belangen
voor Nederland. Canada heeft meer markttoegang gekregen voor varkens- en rundvleesproducten
en de EU voor zuivelproducten. Wel is aan de markttoegang van Canada tot de EU de
eis verbonden dat deze moet voldoen aan de Europese standaarden, zoals op het gebied
van voedselveiligheid, waaronder hormoonvrij vlees. Wat betreft verwachte gevolgen
voor de landbouwsector verwijs ik graag naar de Kamerbrief van 15 februari 2017 betreffende
flankerend beleid en handelsakkoorden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 31 985, nr. 47). Hierin wordt uitvoerig beschreven wat de verwachte gevolgen van CETA en mitigerende
maatregelen zijn.
De regering schrijft dat de Canadese regering heeft toegezegd de Investment Canada
Act zodanig aan te passen, dat voor Europese ondernemingen een hogere beoordelingsgrens
gaat gelden dan voor bedrijven uit andere landen. De leden van de VVD-fractie waarderen
dit voornemen. Kan de regering toelichten of de Canadese regering al concrete stappen
hiertoe heeft gezet? Is deze wet reeds aangepast?
Zoals afgesproken, heeft Canada de Investment Canada Act aangepast. Hierdoor wordt het voor Europese bedrijven eenvoudiger om in Canada te
investeren. Canada heeft deze wijziging doorgevoerd in de Canadese CETA uitvoeringswet:
Bill C-30.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn van mening dat overheden ten behoeve
van hun bevolking, de samenleving, het milieu en het klimaat waarin zij leven de regels
en de kaders moet kunnen stellen waarbinnen handel en economische activiteiten kunnen
worden bedreven. Deze leden zien niet alleen graag hoge standaarden op terreinen als
volksgezondheid, milieu, dierenwelzijn en arbeidsrechten in Nederland en Europa, maar
het liefst wereldwijd. Zij vragen zich af of CETA er naar zijn aard echter niet eerder
toe zal leiden dat er door harmonisatie tussen de EU en Canada een verlaging van die
standaarden kan optreden. Deze tijd vraagt volgens de leden van de fractie van de
ChristenUnie om verdragen die leiden tot verhoging van standaarden, omwille van gezondheid,
duurzaamheid en mensenrechten. Deelt de regering de zorg van deze leden dat CETA mogelijk
niet zal bijdragen aan de verhoging van die standaarden, maar eerder in verlaging?
De leden van de D66-fractie wijzen op de kritiek die geuit wordt op CETA betreffende
consumentenstandaarden. Zij hechten veel belang aan de standaarden die de EU kent.
Kan de regering toelichten hoe na ratificatie van CETA wordt gegarandeerd dat de Europese
consumentenstandaarden behouden blijven? Hoe wordt bijvoorbeeld gecontroleerd dat
producten vanuit Canada, ook eerder in het productie- of verwerkingsproces, aan de
Europese minimumvereisten voldoen? Kan de regering aangeven op welke terreinen dit
risico met het oog op de standaarden in Canada bestaat? Op welke handelsterreinen
kent Canada significant lagere standaarden?
De leden van de PVV-fractie delen de zorg m.b.t. de veelgehoorde kritiek dat CETA
bestaande regelgeving afzwakt, bijvoorbeeld op het gebied van voedselveiligheid doordat
Canada productieprocessen kent die in Europa verboden zijn. Kan de regering aangeven
bij welke productieprocessen dat het geval is en of het klopt dat standaarden, bijvoorbeeld
op het gebied van voedselveiligheid, onder het Europese niveau kunnen geraken, omdat
Canada andere normen hanteert? Hoe gaat Nederland voorkomen dat er een race to the
bottom ontstaat en op welke wijze gaat de overheid de Nederlandse burger de consumentenstandaarden
garanderen, op onder andere het gebied van voedselkwaliteit?
Alle naar de EU geëxporteerde producten moeten voldoen aan Europese standaarden, zoals
eisen op het gebied van voedselveiligheid, etikettering en consumentenbescherming.
Dit geldt ook voor Canadese producten. CETA verandert hier niets aan. De Europese
standaarden worden door CETA niet verlaagd. CETA biedt juist de mogelijkheid dat Canada
en de EU overeenkomen om hogere standaarden in te voeren.
De leden van de VVD-fractie merken verder op dat eerder door de regering werd geschreven
dat CETA de EU-standaarden met betrekking tot voedselkwaliteit, zoals de EU-regelgeving
op het terrein van genetische modificatie en voedselveiligheid, niet aantast en dat
bij het importeren van producten in de EU moet worden voldoen aan de regelgeving die
alhier geldend is. De leden van de VVD-fractie vragen of dit ook geldt voor de regels
op het terrein van dierenwelzijnsnormen. Daarnaast wordt in EU-verband, zo blijkt
uit antwoorden op vragen van de leden Weverling en Lodders, «gesproken over de wijze
waarop controles bij import van producten plaatsvinden» en dat indien nodig «reguliere
importcontroles [zullen] worden aangepast». Kan de regering toelichten hoe deze gesprekken
zich sinds de voorlopige inwerkingtreding van dit verdrag hebben ontwikkeld en of
er aanleiding is geweest om stappen in deze richting te zetten?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het onwenselijk wanneer handelsakkoorden
ertoe leiden dat standaarden voor welzijn van dier, mens en milieu worden verlaagd,
in het kader van zogenaamde «gelijkschakeling» of «harmonisatie». Deze leden vragen
de regering of zij uit kan sluiten dat standaarden voor welzijn van dier, mens en
milieu door toedoen van CETA zijn verlaagd, of nog zullen worden verlaagd in de toekomst.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering ook erkent dat er meer Canadees vlees
wordt geïmporteerd naar de EU dat niet voldoet aan de -relatief- strenge normen voor
dierenwelzijn, vragen de leden van de SP-fractie? Hoe zullen inspecteurs in de EU
controleren of de dierenwelzijnsnormen zijn nageleefd?
Alle naar de EU geëxporteerde producten moeten voldoen aan Europese standaarden, zoals
eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering.
Dit geldt ook voor Canadese producten. CETA verandert hier niets aan. De Europese
standaarden worden door CETA niet verlaagd. CETA bevat niet de afspraak dat producten
moeten voldoen aan de productie-eisen, zoals dierenwelzijnsnormen, van het land van
import. CETA zorgt evenwel niet voor een verlaging van de dierenwelzijnsnormen maar
biedt juist mogelijkheden tot het bevorderen van dierenwelzijn. In CETA hebben Canada
en de EU zich namelijk gecommitteerd aan een intensieve samenwerking om dierenwelzijn
te bevorderen door de uitwisseling van informatie, kennis en ervaringen. Sinds de
start van de voorlopige toepassing van CETA is al meermaals tussen Canada en de EU
gesproken over de bevordering van dierenwelzijn. Op 19 september 2018 is in het eerste
landbouwcomité gesproken over de samenwerking op het gebied van dierenwelzijn. Op
14 december 2018 zijn de gesprekken voortgezet in het «Regulatory Cooperation Forum». Daarbij is afgesproken om lange afstand transport van dieren als eerste onderwerp
voor dierenwelzijn op te pakken. Verder is in het CETA-Comité voor sanitaire en phytosanitaire
(sps) maatregelen onder andere informatie uitgewisseld over elkaars sps-regelgeving
en de uitvoering daarvan, het systeem van exportcertificaten en wederzijdse audits
van inspectiesystemen voor vlees- en visproducten. De verslagen van alle comités onder
CETA worden gepubliceerd op de website: Externe link:http://trade.ec.europa.eu/doclib/press/index.cfm?id=1811.
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie nog specifieke zorgen over het gebruik
van Cripr-Cas. Is de regering bekend met het feit dat Canadese voedselproducenten
niet verplicht zijn om te vermelden dat ze Crispr-Cas gebruiken en het daarmee onduidelijk
is of de producten die de EU bereiken met deze techniek zijn behandeld? Zo ja, wat
vindt de regering hiervan? Eerder antwoordde de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
dat het technisch «heel lastig of onmogelijk» is om vast te stellen of voedsel met
Crispr-Cas is behandeld. Ook de NVWA heeft aangegeven dat er nog geen geschikte laboratoriumanalyse
beschikbaar is om de nieuwe type dna-mutaties te ontdekken en te herkennen. Kan de
regering toelichten op welke manier deze producten zullen worden gecontroleerd op
het gebruik van genetische modificatie? Zo nee, waarom niet? Welk toekomstperspectief
kunt u de Nederlandse en Europese boeren en tuinders bieden?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om aan te geven hoeveel gevallen er
inmiddels zijn waarbij het CETA verdrag heeft voorkomen dat Canadese producten op
de Europese markt zijn beland. Deze leden vragen dan met name om aan te geven of gemodificeerd
voedsel dat niet op de Europese markt is toegestaan aan de Europese grenzen is gestopt.
Voor alle producten die in de EU op de markt worden gebracht vanuit derde landen geldt
dat, voor zover deze volgens Europees recht moeten worden aangemerkt als genetisch
gemodificeerde organismen (ggo’s), aan de Europese ggo-regelgeving moet worden voldaan,
naast eventueel andere toepasselijke regelgeving, zoals die op het gebied van voedselveiligheid.
Een importeur van ggo’s moet niet alleen aangeven hoe het ggo tot stand is gekomen
maar moet daarvoor ook een detectiemethode aangeven en zich houden aan de etiketteringsplicht
die voortvloeit uit de Europese ggo-regelgeving. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.2
Detectie van gebruikte genetische modificatieprocessen of technieken wordt evenwel
steeds moeilijker. Zeker als gewassen zowel via klassieke als via nieuwe veredelingstechnieken
tot stand kunnen komen en genetisch niet te onderscheiden zijn. Handhaving is daarmee
niet onmogelijk maar wordt wel steeds lastiger en gecompliceerder. Dat is een feit
waar we mee om moeten gaan en eens temeer reden voor een Europese discussie over de
regelgeving. Over de kabinetsinzet is uw Kamer eerder geïnformeerd.3
Verder is de Europese Commissie in het kader van de uitvoering van CETA in overleg
met Canada over ggo’s. Het overleg vindt plaats in het kader van het bilaterale dialoog
over biotechnologievraagstukken. Op 4 maart 2019 werd met Canada specifiek gesproken
over de traceerbaarheid van ggo’s en de export van deze producten naar de EU. De verslagen
van alle comités onder CETA worden gepubliceerd op de website: Externe link:http://trade.ec.europa.eu/doclib/press/index.cfm?id=1811.
De leden van de VVD-fractie refereren eraan dat de regering schrijft dat «nagenoeg
alle tarieven op landbouwproducten worden geëlimineerd, waarbij uitzonderingen zijn
opgenomen voor gevoelige producten». In dat kader vragen de leden of de regering kan
aangeven op basis van welke informatie en afwegingen uitzonderingen zijn opgenomen
voor «gevoelige producten»? Kan de regering daarnaast aangeven voor welke landbouwproducten,
naast kippenvlees en eieren, de douanerechten niet worden verlaagd?
De leden van de D66-fractie vragen zich af welke delen van de tarifaire en de niet-tarifaire
handelsbelemmeringen niet worden weggenomen? Waarom zijn deze onderdelen uitgesloten
van de akkoord?
Uit de Sustainability impact Assessment over CETA van 2011 blijkt dat er overwegend positieve gevolgen zijn voor de EU, maar
dat vrije markttoegang voor een aantal sectoren ongunstig kan uitvallen. Bij de afspraken
over markttoegang en tariefliberalisatie is hier rekening mee gehouden. Gevoelige
producten zijn daarom ondergebracht in een tariefcontingent of geheel uitgesloten
van tariefliberalisatie. Voor bijvoorbeeld zuivel, rundvlees, varkensvlees, verwerkte
garnalen, bevroren kabeljauw, tarwe, ingeblikte mais en bizonvlees wordt gewerkt met
tariefcontingenten. Kippen- en kalkoenvlees, eieren en ei-producten zijn van tariefliberalisatie
uitgesloten. In Annex II-A van het akkoord staan alle producten waarvoor uitzonderingen
gelden. In Bijlagen I en II hebben Canada en de EU daarnaast uitzonderingen vastgelegd
op markttoegang voor diensten en investeringen. De EU heeft hierin bijvoorbeeld een
uitzondering vastgelegd voor publieke diensten. Over het algemeen hebben Canada en
de EU gevoelige sectoren uitgezonderd van liberalisatie. De door de Europese Commissie
opgestelde Impact Assessments vormden voor de EU een basis om gevoelige sectoren te bepalen.
De leden van de PVV-fractie hebben nog enkele vragen over het CETA-verdrag zelf. De
genoemde leden zijn benieuwd welke van de 30 hoofdstukken, 59 bijlagen, 3 protocollen,
11 bijlagen bij de protocollen en 3 bijlagen met voorbehouden met name van toepassing
zijn voor de Nederlandse economie, industrie en landbouw.
In de eerste plaats profiteren Nederlandse bedrijven van de afschaffing van Canadese
importtarieven op 98% van de goederen, waaronder de importtarieven op alle industriële
goederen. Nederland exporteert bijvoorbeeld veel machines en minerale brandstoffen
naar Canada. De Nederlandse zuivelindustrie profiteert van de verdubbeling van de
exportmogelijkheden naar Canada. Naast de afschaffing van importtarieven en de verhoging
van het zuivelquotum profiteren Nederlandse bedrijven van de vereenvoudiging en versnelling
van douaneprocedures en het afschaffen van non-tarifaire handelsbelemmeringen. CETA
biedt voorts een kader om met Canada afspraken te maken om onnodige administratieve
procedures weg te nemen, bijvoorbeeld op het gebied van de erkenning van beroepskwalificaties.
Nederland heeft een grote dienstensector. CETA zorgt voor meer toegang voor Europese
dienstverleners op de Canadese markt, bijvoorbeeld op het gebied van maritiem transport.
Eveneens wordt het eenvoudiger voor hoogopgeleid personeel om in een Canadese vestiging
werkzaamheden te verrichten. De afspraken over overheidsaanbestedingen bieden ook
bij uitstek voordelen aan Nederlandse bedrijven. Canada opent de gehele markt van
overheidsaanbestedingen voor EU-aanbieders. Toegang tot deze markt biedt economische
kansen voor Nederlandse bedrijven.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie of het klopt dat door de Regulatory Cooperation
Forum (RCF) eventuele wet- en regelgeving, die in strijd wordt geacht met CETA, moet
worden afgeschaft/buiten werking moeten worden gesteld/geen toepassing mag vinden?
Kan de regering een overzicht geven van de voor Nederland relevante wet- en regelgeving
die hierdoor naar verwachting zal worden geraakt?
Doel van het Regulatory Cooperation Forum is om samenwerking op regelgevingsgebied te vergemakkelijken en te bevorderen. Het
gaat hier bijvoorbeeld om informatie-uitwisseling op het gebied van dierenwelzijn
en consumentenbescherming. Samenwerking op regelgevingsgebied vindt op vrijwillige
basis plaats. Besluiten tot verdere samenwerking met Canada, zoals de erkenning van
conformiteitsbeoordelingen van de wederpartij, worden enkel in overeenstemming genomen.
Voor aanpassing van wet- of regelgeving zullen te allen tijde de reguliere democratische
besluitvormingsprocedures worden gevolgd.
Ook vragen de leden van dezelfde fractie het volgende. Klopt het dat door de ratchet
clausule economieën bij eventuele aanpassingen alleen verder mogen liberaliseren?
Op grond waarvan vindt de regering dit een acceptabele inperking van haar vrijheid
om wet- en regelgeving op te stellen?
In handelsakkoorden maken verdragspartijen afspraken over te openen sectoren voor
dienstverleners en investeerders. Daarbij kunnen verdragspartijen uitzonderingen maken
voor specifieke diensten of sectoren. Een zogenaamde ratchet clausule zorgt ervoor dat als een verdragspartij een discriminerende bepaling eenzijdig
opheft, deze uitzondering niet meer kan worden opgeworpen. Een dergelijke clausule
is alleen van toepassing op maatregelen die een partij de mogelijkheid geeft te discrimineren
en dus mogelijk maakt dat buitenlandse dienstverleners minder gunstig worden behandeld
dan de eigen dienstverleners. De ratchet clausule zorgt voor ambitieuze uitkomsten op voor Nederland belangrijke sectoren.
De clausule belet op geen enkele manier het recht van overheden om wettelijke maatregelen
of standaarden te introduceren die voor alle dienstverleners op dezelfde manier van
toepassing zijn. Daarbij kan gedacht worden aan wetten of regels over minimuminkomen
en sociale-, veiligheids- en milieustandaarden.
Tot slot merken de leden van de PVV-fractie nog het volgende op. Een andere heikel
punt is het feit dat 81 procent van de Amerikaanse bedrijven die actief is in de EU
aan de definitie van «Canadese investeerder» schijnt te voldoen. Deze leden zouden
graag van de regering horen welke gevolgen zouden kunnen voortvloeien uit het feit
dat dergelijke Amerikaanse bedrijven kunnen kiezen tussen verschillende geschillenbeslechtingsmechanismen
– het zogenoemd treaty shopping.
CETA zet een nieuwe standaard om treaty shopping tegen te gaan. Op basis van de afspraken in hoofdstuk 8 (Investeringen) van het verdrag
kan een investeerder uit de ene verdragspartij een procedure starten tegen de andere
verdragspartij als de afspraken in afdeling C en D van dat hoofdstuk zijn geschonden.
In het geval van een vermeende schending kan een Canadese investeerder een procedure
starten tegen de EU of Nederland. Enkel ondernemingen die substantiële bedrijfsactiviteiten
in Canada verrichten kunnen een procedure starten. Canadese brievenbusmaatschappijen
zijn daarmee uitgesloten van bescherming.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om aan te geven of de handel tussen
Canada en de Republiek Ierland sinds de voorlopige inwerkingtreding is toegenomen.
Volgens cijfers van het Ierse Central Statistics Office is de export van Ierland naar Canada in 2018 met 23,8% gestegen ten opzichte van
2017. De invoer van producten uit Canada naar Ierland is volgens deze cijfers met
19,3% gedaald.
Tevens vragen deze leden of er maatregelen zijn genomen en of er ter voorbereiding
communicatie tussen de Canadese en Europese overheden nodig is in het geval van een
mogelijke grens tussen de republiek Ierland en Noord Ierland bij een no deal Brexit.
In het geval het Verenigd Koninkrijk de Unie verlaat zonder ratificatie van de terugtrekkingsovereenkomst
zijn in het algemeen een groot aantal contingency-maatregelen genomen waarover uw
Kamer eerder is geïnformeerd (Kamerstukken II, 2018–2019, 23 987, nrs. 323 en 359 en 35 084, nr. 21). Zoals ook het geval voor de andere handelsakkoorden die door de Europese Unie en
de EU-lidstaten met derde landen zijn gesloten, is het Verenigd Koninkrijk niet langer
partij bij CETA in geval van een no deal Brexit. De Iers-Noord-Ierse grens is in geval
van een no deal Brexit een buitengrens van de Europese Unie en zal als zodanig worden
behandeld. De Nederlandse regering vertrouwt erop dat de Europese Unie hierover, waar
dit noodzakelijk wordt geacht, contact zal zoeken met de Canadese autoriteiten.
De leden van de D66-fractie zijn benieuw hoe CETA zich verhoudt tot de Wereldhandelsorganisatie
(WTO). Kan CETA hinder ondervinden van de huidige perikelen binnen het WTO-systeem,
zoals het niet herbenoemen van de rechters in het geschillentribunaal? Zij vragen
om een toelichting. Zijn er voorts andere zaken waarin CETA en het WTO-systeem elkaar
kruisen?
Het handelsakkoord tussen de EU en Canada bouwt voort op de multilaterale handelsakkoorden
die de basis zijn voor de WTO. In een bilateraal handelsakkoord maken de handelspartners
onderling afspraken die verder gaan dan waar op dat moment overeenstemming is met
alle WTO-leden. WTO-leden kunnen in WTO-verband geschillenbeslechting vragen dat ziet
op de interpretatie van WTO-regels. Op dezelfde manier kunnen de EU en Canada, de
partijen bij CETA, geschillenbeslechting aanvragen dat ziet op de interpretatie van
CETA. De blokkade van de selectie van rechters voor het beroepsorgaan van de WTO heeft
geen invloed op de werking van geschillenbeslechtingsprocedures onder CETA.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Canadese markt de komende jaren veel potentieel
biedt voor het Nederlandse bedrijfsleven om duurzame groei te bevorderen. Kan de regering
dit toelichten? Op welke wijze zal duurzame groei voor het Nederlandse bedrijfsleven
concreet bevorderd worden? Zijn hier bepaalde doelstellingen aan verbonden en zo ja,
welke? Welke onderdelen van CETA raken hierbij aan het beleid op het gebied van Internationaal
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de regering?
Canada en de EU spreken in CETA af samen te werken aan het bevorderen van handel die
aan duurzame ontwikkeling bijdraagt, bijvoorbeeld door handel in duurzame goederen
te vergemakkelijken. CETA verlaagt importtarieven van industriële goederen, waaronder
goederen die bijdragen aan duurzame groei. Door CETA hoeft een Europese producent
van fietsen wanneer deze naar Canada exporteert geen invoertarieven meer te betalen.
Zonder CETA betaalt de exporteur 13% aan importtarieven. In artikel 22.3 van het verdrag
geven de partijen aan duurzaamheidsschema’s en labels en de OESO-richtlijnen voor
multinationale ondernemingen (hierna: OESO-richtlijnen) te willen promoten. De regering
verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij dit al op
maatschappelijk verantwoorde wijze doen. Dat geldt dus ook voor bedrijven die in Canada
ondernemen.
Verder vragen de leden zich af in hoeverre richtlijnen van de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) onderdeel zijn van CETA en daartoe opgenomen en
vervolgens afdwingbaar.
De OESO-richtlijnen maken onderdeel uit van CETA en zijn afdwingbaar. De OESO-richtlijnen
spelen een belangrijke rol in de duurzaamheidshoofdstukken. Artikel 22.3 van het verdrag
legt de ambitie vast om de OESO-richtlijnen te bevorderen en zo de bijdrage van handel
aan duurzame ontwikkeling te versterken. Mocht een verdragspartij zich niet aan de
afspraken houden, kan de wederpartij dit aankaarten in het Comité inzake handel en
duurzaamheid.
De leden van de D66-fractie vragen zich tevens af hoe de afspraken in CETA zich verhouden
tot de doelstellingen die zijn gesteld in het klimaatakkoord van Parijs.
In hoofdstuk 24 van CETA herbevestigen de EU en Canada hun betrokkenheid bij multilaterale
milieu- en klimaatverdragen, waaronder het Parijs akkoord, en herbevestigen zij te
werken aan de implementatie van deze milieu- en klimaatverdragen. Onder CETA behouden
de verdragspartijen alle mogelijkheden tot effectieve realisatie van de klimaatdoelstellingen.
CETA biedt kansen voor verdere samenwerking tussen de EU en Canada op dit terrein.
Het eerste concrete voorbeeld hiervan is het op 24 januari 2019 in Brussel georganiseerde
evenement over het toegankelijker maken van duurzame technologieën, het promoten van
duurzame investeringen en duurzame handelsfacilitatie. Het kabinet zet zich in voor
verdere samenwerking met Canada op het terrein van klimaat- en milieubeleid.
De leden van de D66-fractie lezen dat voor Nederland de openstelling van de Canadese
markt voor overheidsaanbestedingen van grote waarde is. Kan de regering deze stelling
toelichten? Aan welke overheidsaanbestedingen moeten de aan het woord zijnde leden
in deze zin denken? Op welke wijze zullen andersom Canadese investeerders zich op
de Nederlandse markt voor overheidsaanbestedingen richten? De leden ontvangen hier
graag voorbeelden van. Ook zijn de leden benieuwd naar mogelijk negatieve effecten
van de openstelling van deze markten wederzijds.
Openstelling van de Canadese markt voor overheidsaanbestedingen is van grote waarde
gezien de omvang ervan die rondom de 30 miljard euro per jaar ligt. Er staan in Canada
veel aanbestedingen op de rol de komende jaren waarnaar EU-bedrijven kunnen meedingen,
bijvoorbeeld in de transportsector voor de aanleg van onder andere (snel)wegen, sporen
en metrolijnen. Daarnaast is de Canadese overheidsaanbestedingenmarkt met CETA voor
het eerst op federaal, provinciaal en lokaal niveau geopend voor EU-bedrijven en investeerders.
Andersom hebben Canadese bedrijven en investeerders met CETA ook ruimere toegang gekregen
tot de EU-overheidsaanbestedingsmarkt. Het EU-aanbod daarvoor in CETA is ruimer dan
dat in de WTO-Overheidsaanbestedingen Overeenkomst waarbij Canada en de EU beiden
partij zijn. Met CETA staan bijvoorbeeld ook alle EU-aanbestedingen van lokale overheden
voor Canadese bedrijven en investeerders open. Een mogelijk negatief effect van CETA
is dan ook dat EU-bedrijven een overheidsopdracht mis kunnen lopen doordat deze aan
een Canadese inschrijver gegund wordt. Daar krijgen ze echter marktkansen in Canada
voor terug. Daarnaast heeft een EU-overheid in een dergelijk geval kunnen kiezen voor
een goedkopere of betere Canadese aanbieder.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering actief de dialoog betreffende de
onderhandelingen over CETA heeft opgezocht met maatschappelijke organisaties, de academische
wereld, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. Kan de regering
toelichten wat de belangrijkste bezwaren tegen CETA waren die uit deze gesprekken
voortkwamen? Welke zijn voorts geadresseerd in de input voor het onderhandelingsmandaat
en de onderhandelingsteksten en welke niet?
De discussies met het parlement en belanghebbenden voorafgaand aan de ondertekening
van CETA zagen voornamelijk op de afspraken over investeringsbescherming, de mogelijkheid
voor de EU om de eigen standaarden te handhaven en de effectiviteit van de duurzaamheidshoofdstukken.
Deze onderwerpen zijn geadresseerd in de eerdergenoemde gemeenschappelijke interpretatieve
verklaring die Canada en de EU hebben vastgesteld bij de ondertekening van CETA.
De leden van de D66-fractie onderstrepen verder het belang van de hoofdstukken 22,
23 en 24 in het kader van duurzaamheid en handel in de overeenkomst. Ook lezen zij
dat het Comité van Handel en Duurzame Ontwikkeling toeziet op de uitvoering van de
verplichtingen onder deze hoofdstukken. Kan de regering toelichten op welke wijze
dit Comité is of wordt samengesteld?
Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling overziet de implementatie van hoofdstukken
22, 23 en 24 en de gevolgen van het akkoord voor duurzame ontwikkeling. Aan dit Comité
nemen vertegenwoordigers van Canada en de EU deel. Daarnaast stellen de EU en Canada
nationale adviesgroepen voor vraagstukken op het gebied van arbeid en milieu in. Deze
adviesgroepen bestaan uit onafhankelijke representatieve organisaties uit het maatschappelijk
middenveld met een evenwichtige vertegenwoordiging van onder meer werkgevers, vakbonden
en ngo’s. Zij kunnen op eigen initiatief advies uitbrengen en aanbevelingen doen aan
het Comité over duurzaamheidskwesties.
De leden van de D66-fractie stellen tot slot nog de volgende vragen. Op welke wijze
vindt geschillenbeslechting met betrekking tot de afspraken in deze hoofdstukken plaats?
Kan de regering het proces dat bij de beslechting van geschillen en de stappen die
dit kan behelzen, inclusief de specifieke procedure voor consultaties, uitputtend
beschrijven? In hoeverre acht de regering dat de afspraken in de hoofdstukken 22,
23 en 24 in zekere mate afdwingbaar zijn?
CETA bevat een geschillenbeslechtingsprocedure voor de afspraken die in de duurzaamheidshoofdstukken 22,
23 en 24 zijn vastgelegd. De geschillenbeslechtingsprocedure voor arbeidsgerelateerde
onderwerpen staat in de artikelen 23.9 tot en met 23.11. De geschillenbeslechtingsprocedure
voor milieugerelateerde onderwerpen staat in de artikelen 24.14 tot en met 24.16.
Beide procedures zijn vergelijkbaar.
In CETA spreken Canada en de EU af om een Comité voor handel en duurzame ontwikkeling
in het leven te roepen. Dit Comité zal toezien op de uitvoering van de verplichtingen
van de duurzaamheidsafspraken. Daarnaast stellen de EU en Canada nationale adviesgroepen
voor vraagstukken op het gebied van arbeid en milieu in. Deze adviesgroepen bestaan
uit onafhankelijke representatieve organisaties uit het maatschappelijk middenveld
met een evenwichtige vertegenwoordiging van onder meer werkgevers, vakbonden en ngo’s.
Zij kunnen op eigen initiatief advies uitbrengen en aanbevelingen doen aan het Comité
over duurzaamheidskwesties.
Een verdragspartij kan consultaties aanvragen met de wederpartij over alle aspecten
van de duurzaamheidsafspraken, bijvoorbeeld in het geval van een vermeende niet-nakoming.
Consultaties moeten spoedig starten nadat een verdragspartij daarom heeft verzocht.
Waar nuttig, kunnen de verdragspartijen relevante internationale organisaties zoals
de Internationale Arbeidsorganisatie (hierna: ILO) om advies vragen. Gedurende de
consultaties kan een verdragspartij besluiten dat het wenselijk is als het Comité
inzake handel en duurzame ontwikkeling bijeenkomt om een oplossing te vinden. Indien
wenselijk, kan het Comité advies vragen aan de relevante nationale adviesgroep. Oplossingen
of besluiten van de consultaties moeten worden gepubliceerd.
Indien de consultaties niet tot een gewenste oplossing leiden, kan een verdragspartij
90 dagen na de start van de consultaties het verzoek uitbrengen dat een panel zich
buigt over het geschil. Het panel bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, geselecteerd
uit een vooraf opgestelde lijst op basis van hun specialistische kennis. Het deskundigenpanel
stelt binnen 120 dagen een tussentijds rapport op. Waar nodig zal het panel bij het
opstellen van dit rapport relevante internationale organisaties om inbreng vragen.
Verdragspartijen hebben de mogelijkheid om op dit tussentijds rapport te reageren.
Nadat het panel rekenschap heeft genomen van dit eventuele commentaar, zal het panel
uiterlijk 60 dagen na het tussentijds rapport het definitieve rapport naar de verdragspartijen
versturen. Het definitieve rapport zal uiterlijk 30 dagen daarna worden gepubliceerd.
Het panel zal beoordelen of de verwerende verdragspartij al dan niet in overeenstemming
met de duurzaamheidsafspraken in CETA heeft gehandeld en in het definitieve rapport
aanbevelingen doen. De verdragspartijen zullen vervolgens in overleg binnen drie maanden
nadat het rapport is uitgebracht een geschikte maatregel identificeren of een wederzijds
aanvaardbaar actieplan opstellen. De verwerende verdragspartij zal maatschappelijke
organisaties en de wederpartij informeren over de te nemen maatregelen en acties.
Het Comité inzake handel en duurzame ontwikkeling zal de opvolging van het definitieve
rapport monitoren. De nationale adviesgroepen kunnen in dit kader opmerkingen indienen
bij het Comité.
In lijn met de motie van de leden Diks en Van den Hul (Kamerstukken 21502–02, nr. 1873)
pleit het kabinet voor naleving van de duurzaamheidsbepalingen en zet zich binnen
de EU in op het starten van geschillenbeslechting wanneer de wederpartij zich gedurende
een aanzienlijke periode niet aan de afspraken houdt en er geen verbetering plaatsvindt.
Zo steunt Nederland de Commissie om intergouvernementele consultaties te starten met
Zuid-Korea wegens het uitblijven van de implementatie en ratificatie van fundamentele
ILO-conventies.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat, nu het grootste deel van CETA
al in werking is getreden, duidelijk zou moeten zijn wat de initiële effecten ervan
zullen zijn. Zo vragen deze leden of de voorspelde structurele groei van het Nederlandse
bruto binnenlands product (bbp) van 600 tot 1.200 miljoen euro per jaar als gevolg
van CETA bewaarheid zal worden. Deze leden vragen de regering dit inzichtelijk te
maken.
Hierboven onder het kopje « Verloop van onderhandelingen» is in de beantwoording op
vragen van de leden van de fracties van het CDA, D66 en de SP een overzicht gegeven
van de eerste economische gevolgen van CETA.
Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering bij het geven
van haar steun aan CETA in eerste instantie naar het belang van handelsbevordering
heeft gekeken, of naar het belang van internationale klimaatafspraken, het beschermen
van sociale rechten, dierenwelzijn en milieu.
CETA is een handelsakkoord tussen Canada en de EU. Het versterken van de nauwe economische
banden en het tot stand brengen van een uitgebreide en betrouwbare markt voor goederen
en diensten is het primaire doel van dit akkoord. Tegelijkertijd waarborgen Canada
en de EU dat CETA niet ten koste gaat van andere belangen zoals internationale klimaatafspraken,
het beschermen van sociale rechten, dierenwelzijn en milieu. CETA biedt juist de mogelijkheid
voor verdere samenwerking ter bevordering van duurzame ontwikkeling.
De leden van de SP-fractie merken op dat vaak wordt gezegd dat verdragen met investeringsbescherming
als CETA leiden tot meer investeringen. De leden vragen zich af of hier duidelijk
bewijs voor is. Kan de regering enig bewijs leveren waaruit kan worden opgemaakt dat
CETA zal leiden tot meer investeringen en meer banen, en uiteindelijk meer welvaart
voor alle Nederlanders?
Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie is het ICS overbodig omdat Nederland
en de Europese Unie een goed rechtssysteem kennen. De nationale rechter moet wat deze
leden betreft het eerste aanspreekpunt zijn en blijven bij geschillen. Zij wijzen
er ook op dat er tot op het moment van schrijven nog geen uitsluitsel van het Europese
Hof is over de vraag of het ICS niet in strijd is met het Europees recht. Maar zelfs
als zou het dat op zichzelf niet zijn, dan nog zien de leden van de ChristenUnie-fractie
geen goede reden om geschillen over investeringen niet te beleggen bij de nationale
en in laatste instantie de Europese rechter. Is de regering dat met deze leden eens?
De regering is van mening dat investeringsbescherming met name relevant is in akkoorden
met landen waar nationale wetgeving en instituties in de ogen van investeerders onvoldoende
rechtszekerheid bieden (zie ook geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken
over handel op 11 december 2017; Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1806). Niettemin kan met CETA worden ingestemd omdat deze afspraken voldoen aan de moderne
EU-inzet. De onderhandelingen tussen de EU en Canada hebben daarnaast de mogelijkheid
geboden voor het ontwikkelen van deze nieuwe aanpak en vormen de basis voor wereldwijde
modernisering van investeringsbescherming.
De leden van de SP-fractie stellen verder de vraag of de regering ermee bekend is
dat de economie van de EU, pas tien jaar na bekrachtiging van CETA, met slechts 0,08
procent extra zou groeien.
De Europese Commissie heeft verschillende studies laten uitvoeren naar de te verwachten
gevolgen van CETA. Deze studies zijn voorafgaand, tijdens en na afloop van de onderhandelingen
uitgevoerd. Er zitten verschillen tussen de uitkomsten van deze studies. Het onderzoek
uit 2017 stelt dat de jaarlijkse handel tussen de EU en Canada zal toenemen met 8%
in 2030.4 Dit komt neer op 12 miljard euro per jaar aan aanvullende handelsstromen en resulteert
in een stijging van het Europese BNP tussen de 1,7 en 2,1 miljard euro. Hier komen
de voordelen op het terrein van openbare aanbestedingen nog bij. Het wordt verwacht
dat Europese bedrijven door CETA jaarlijks kunnen meedingen naar Canadese overheidsopdrachten
ter waarde van 32 miljard euro. Het onderzoek uit 2011 verwacht op de lange termijn
een stijging van de EU export tussen de 0,05% en de 0,07% en een stijging van het
EU BNP tussen de 0,02% en de 0,03%.5 Het onderzoek uit 2007 verwacht een stijging van de EU export naar Canada met 24,3%
ofwel 17 miljard euro. Het onderzoek berekent een stijging van het EU BNP met 0,08%
ofwel 12 miljard euro.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of het waar is dat alle vier de officiële
studies naar de effecten van CETA gebruikmaken van hetzelfde Computational General
Equilibrium-model. Klopt het dat dit model veronderstelt dat iedereen een baan heeft
en het inkomen van ieder huishouden gelijk is, zoals Kohler en Storm onderbouwd betogen?
Zo ja, acht de regering dit model dan het juiste om de gevolgen te berekenen? Tevens
vragen de leden de regering te reageren op berekeningen van Kohler en Storm, die net
als de VN, het Global Policy Model gebruiken, waaruit blijkt dat CETA leidt tot een
bbp-verlies van 0,49 procent en het verlies van 200.000 banen in de EU.
De onderzoeken van de Europese Commissie maken gebruik van het zogenaamde Computable General Equilibrium-model (CGE-model). Dit model wordt beschouwd als de meest robuuste methode om de
gevolgen van handelspolitieke instrumenten te onderzoeken. Het CGE-model wordt ook
gebruikt door VN-agentschappen, internationale organisaties en overheden. De Europese
Commissie heeft aangegeven dat het Global Policy-model ongeschikt is voor het onderzoeken van de effecten van handelspolitieke instrumenten.
Het onderzoek van Kohler en Storm bevat geen informatie over tarifaire en non-tarifaire
handelsbelemmeringen. Evenmin houdt het onderzoek rekening met efficiëntiewinsten
door reallocatie van middelen tussen sectoren.
De leden van de SP-fractie vragen voorts of de regering waarde hecht aan het zogenaamde
voorzorgbeginsel dat inhoudt dat producten waarover twijfel bestaat, pas mogen worden
verhandeld als is bewezen dat ze veilig zijn, een principe dat Canada niet kent en
waartegen Canada al meermaals heeft geprotesteerd middels een klacht bij de WTO. Canada,
zo blijkt, is dus geen voorstander van dit voorzorgbeginsel en dit zet druk op de
voedselveiligheid, zeker wanneer Canada en de EU gaan samenwerken op het gebied van
regelgeving. Erkent de regering dat hier een groot gevaar in schuilt?
CETA tast EU-standaarden niet aan. Ook met CETA blijft het voorzorgsbeginsel zoals
dat onder EU-recht geldt van kracht. Het voorzorgprincipe stelt autoriteiten in staat
snel te reageren als dat nodig is om de gezondheid van mensen, dieren of planten of
het milieu te beschermen. De EU kan het voorzorgprincipe blijven hanteren ook wanneer
na wetenschappelijke analyse een bepaald risico onvoldoende kan worden ingeschat.
Het kabinet ziet evenmin een groot gevaar in verdere samenwerking met Canada. Regelgevende
samenwerking geschiedt op basis van overeenstemming tussen de EU en Canada. De EU
streeft daarbij naar het behoud van hoge standaarden.
In de memorie van toelichting wordt vermeld dat enkel investeerders met substantiële
bedrijfsactiviteiten in de EU en Canada gebruik zullen kunnen maken van het hoofdstuk
over investeringsbescherming. De leden van de SP-fractie vragen de regering uitvoerig
en gemotiveerd toe te lichten wanneer sprake is van «substantiële bedrijfsactiviteiten».
Hoeveel werknemers dienen er te werken? Hoeveel winst dient er te worden gerapporteerd?
Dient het één of meerdere bedrijfspanden in eigen beheer te hebben? Kan worden uitgesloten
dat deze «substantie» zal worden geboden door een trustkantoor?
CETA bevat geen nadere definitie van het begrip «zakelijke activiteiten van betekenis».
De regering gaat ervan uit dat het Investeringshof in de beoordeling van geschillen
daarbij rekening zal houden met het aantal werknemers, de winst en het aantal bedrijfspanden
in het land van vestiging.
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat Eurocommissaris Malmström en de
Canadese Minister Carr een CETA-commissie voor handel en duurzame ontwikkeling hebben
gevraagd om met concrete acties te komen ten behoeve van de evaluatie van de hoofdstukken
over handel en duurzame ontwikkeling. Graag leren deze leden om wat voor soort «concrete
acties» het hier gaat. Ziet de regering mogelijkheden om de agenda van de Duurzame
Ontwikkelingsdoelen hierin te betrekken?
De regering ziet de implementatie van de duurzaamheidshoofdstukken als een kans om
de samenwerking met Canada te versterken met als doel om de zeventien duurzame ontwikkelingsdoelen
voor 2030 (SDGs) te bereiken. Sinds de start van de voorlopige toepassing van CETA
zijn Canada en de EU eenmaal samengekomen in het jaarlijkse Comité voor handel en
duurzame ontwikkeling. Het Comité heeft de volgende prioriteiten vastgesteld om gezamenlijk
aan te werken: maatschappelijk verantwoord ondernemen, vergroten van kennis over handel
en gender en arbeidsomstandigheden in internationale waardenketens. Ook heeft het
Comité Gemeenschappelijke Aanbevelingen op het gebied van gender en klimaat aangenomen.
Samenwerking aan deze thema’s brengt de SDGs, zoals doel 5 voor gendergelijkheid,
dichterbij. Een concreet voorbeeld van samenwerking is het Klimaat en CETA evenement
op 21 januari 2019. Daar spraken de EU en Canada met het maatschappelijk middenveld
en bedrijfsleven over het meer toegankelijk maken van duurzame technologieën, het
promoten van duurzame investeringen en duurzame handelsfacilitatie. Een ander voorbeeld
is de workshop over gender en CETA op 1 april 2019. Daar wisselden deelnemers kennis
uit over manieren waarop vrouwen gestimuleerd kunnen worden meer gebruik te maken
van de kansen die handelsakkoorden, zoals CETA, bieden. Het kabinet zet zich in voor
verdere samenwerking met Canada op het terrein van handel en duurzaamheid.
Tot slot hebben de leden van de PvdA-fractie een «als dan» vraag, namelijk: wat gebeurt
er als het Europese Hof op 30 april 2019 toch uitspreekt dat het Investment Court
System niet verenigbaar is met het Europees recht. Dat zou betekenen dat dit gedeelte
niet in werking kan treden. Heeft de regering reeds een plan B in voorbereiding, mocht
dit scenario toch werkelijkheid worden?
Zoals eerder geantwoord in de inleiding op de vraag van de leden van de fractie van
de SP, heeft het EU-Hof op 30 april 2019 in Advies 1/17 geoordeeld dat het in CETA
opgenomen Investment Court System verenigbaar is met het EU-recht.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af of de Brede Economische en handelsovereenkomst
tussen Canada en de Europese Unie veel verworvenheden die zij waardevol achten wel
voldoende beschermt. Zij vragen zich af of CETA eigenlijk niet al verouderd is. Met
andere woorden: zou een akkoord als dit met de inzichten van deze tijd nog wel het
resultaat van de onderhandelingen kunnen worden?
CETA is een modern handelsakkoord met afspraken over de afschaffing van tarieven en
het wegnemen van non-tarifaire belemmeringen. Ook bevat het verdrag uitgebreide afspraken
over duurzaamheid. CETA wordt als uitgangspunt gebruikt in lopende onderhandelingen
over handelsakkoorden.
Deze leden stellen vragen bij de onderliggende aanname van het akkoord die is dat
het zoveel mogelijk wegnemen van handelsbelemmeringen als vanzelf tot gunstige uitkomsten
voor iedereen zal leiden.
Allereerst constateren de leden van de ChristenUnie-fractie dat die aanname gebaseerd
is op modellen die omstreden zijn. Het is daarom allerminst zeker dat CETA tot economische
groei voor iedereen zal leiden. Zij vragen zich af of het niet even waarschijnlijk
is dat die groei vooral bij de sterkste partijen terecht komt en dat er mogelijk zelfs
van groei geen sprake zal zijn.
Uit onderzoeken, die in opdracht van de Europese Commissie zijn uitgevoerd, blijkt
dat CETA overwegend positieve gevolgen voor de EU heeft. De Nederlandse varkenssector
zou evenwel mogelijk beperkt nadeel kunnen ondervinden als de import van varkensvlees
uit Canada stijgt zonder dat daar additionele afzet tegenover staat. Uit dit onderzoek
blijkt niet dat andere Nederlandse sectoren nadeel zullen ondervinden van CETA. Op
dit moment maken Canadese exporteurs nog relatief weinig gebruik van het quotum voor
varkensvlees. Dit quotum is alleen voor hormoonvrij varkensvlees.
Verder stellen de leden van de ChristenUnie-fractie dat hierbij nog niet in ogenschouw
is genomen of de groei die zo bereikt zou worden, niet strijdig is met de pogingen
de klimaatdoelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs te behalen. Deelt de regering
deze zorgen?
De regering deelt deze zorgen niet. Canada en de EU en haar lidstaten dienen zich
aan hun verplichtingen onder het Parijs akkoord en andere klimaatdoelstellingen te
houden, los van de eventuele gevolgen van CETA. Partijen bevestigen in CETA juist
het Parijs akkoord te implementeren en spreken af hierin gezamenlijk op te trekken.
Het handelsakkoord kan voorts helpen bij de verspreiding van duurzame technologieën,
bijvoorbeeld door tarieven op duurzame goederen te verlagen, en draagt daarmee bij
aan een verdere ontkoppeling van broeikasgasemissies en economische groei.
Verwijzend naar het onderwerp investeringsbescherming geven deze leden aan dat CETA
voorziet in een Investor Court System dat buiten nationale en Europese rechters om
geschillen aangespannen door bedrijven tegen overheden moet kunnen beslechten. Het
risico is dat overheden als de Nederlandse zich geremd kunnen gaan voelen beslissingen
te nemen ten behoeve van de bescherming van de bovengenoemde waarden die door bedrijven
als nadelig voor hun investeringen gezien zouden kunnen worden. Deelt de regering
deze zorg, zo vragen deze leden zich af.
De regering deelt deze zorgen niet. Het recht van overheden om te reguleren in het
algemeen belang is bevestigd in artikel 8.2 CETA. Het verdrag biedt investeerders
de mogelijkheid om onrechtmatig overheidsoptreden aan te vechten. Enkel overheidsoptreden
dat in strijd is met de in CETA gemaakte afspraken, zoals het verbod op discriminatie
en het verbod op onteigening zonder compensatie, kan resulteren in een succesvolle
claim. CETA bevat daarnaast verschillende bepalingen die de mogelijkheid om een staat
onder druk te zetten beperken. Artikelen 8.32 en 8.33 zorgen ervoor dat frivole claims
in een vroeg stadium worden afgewezen. Artikel 8.39 CETA legt bovendien het zogenaamde
loser pays principle vast. Op basis hiervan zullen de kosten van een procedure in het geval van een onterechte
claim moeten worden betaald door de investeerder.
De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan dat via het arbitragesysteem de standaarden
niet verhoogd zullen gaan worden, maar eerder naar beneden worden bijgesteld. Zij
vragen of de regering dit gevaar ook ziet.
De regering ziet geen gevaar dat de afspraken over investeringsbescherming zorgen
voor een verlaging van standaarden op het gebied van voedselveiligheid en arbeidsrecht.
Artikel 8.2 CETA bevestigt het recht van overheden om te reguleren in het algemeen
belang. CETA laat de EU-standaarden in tact.
Met verwijzing naar het arbitragesysteem achten de leden van de ChristenUnie-fractie
dat alleen investerende bedrijven een beroep op kunnen doen. Deze leden vinden dat
in elk geval ook burgers, vakbonden en andere niet-gouvernementele organisaties toegang
zouden moeten kunnen hebben tot een rechtsgang over dergelijke geschillen. Ziet de
regering mogelijkheden om dit te bewerkstelligen?
Op basis van artikel 8.36 CETA worden de UNCITRAL Transparantieregels toepasselijk
verklaard.6 Artikel 4 van deze Transparantieregels bepaalt dat derde partijen zich kunnen voegen
in procedures tussen een investeerder en een staat als amicus curiae. Burgers, vakbonden en ngo’s die belang hebben bij een procedure kunnen op deze manier
deelnemen aan een procedure. Als te doen gebruikelijk in investeringsakkoorden, bevat
CETA niet de mogelijkheid dat burgers, vakbonden en ngo’s een procedure starten tegen
een Verdragspartij of een investeerder.
Naar aanleiding van de Sustainability Impact Assessment (SIA) uit 2011 hebben de leden
van de fractie van de Partij voor de Dieren de volgende vragen: volgens de SIA zal
CETA tot meer CO2-uitstoot leiden. Investeringen in Canadese teerzandolie en steenkool nemen mogelijk
toe. Hoe valt dat te rijmen met de klimaatdoelen van Parijs? Deelt de regering de
analyse uit de SIA dat door CETA landbouw in Canada verder zal intensiveren, met meer
chemische inputs, meer bodemdegradatie en meer uitstoot van methaan, stikstofoxide
en andere schadelijke stoffen?
CETA heeft volgens de Sustainability Impact Assessment uit 2011 waarschijnlijk een beperkt effect op de uitstoot van broeikasgassen. Deze
verwachte effecten zijn onder andere afhankelijk van hoe bedrijven in Canada en de
EU gebruik maken van de afspraken in CETA. De Sustainability Impact Assessment toont een gevarieerd beeld van de verwachte CO2-uitstoot en milieueffecten van CETA die samenhangen met een groot aantal andere factoren.
Canada en de EU en haar lidstaten dienen zich aan hun verplichtingen onder het Parijs
akkoord en andere klimaatdoelstellingen te houden, los van eventuele gevolgen van
CETA. Eventuele negatieve effecten door vergrote export naar Canada en een toename
van investeringen in Canada mogen de EU en Canada niet beletten om klimaatdoelstellingen
te behalen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren stellen dat CETA zal leiden tot
meer import van vis uit Canada. Zij vragen de regering ten slotte wat er aan gedaan
wordt om te voorkomen dat dit leidt tot meer overbevissing en schadelijke visserijpraktijken
als intensieve aquacultuur en trawlers.
Canada is zelfstandig verantwoordelijk voor de visserij en aquacultuur in haar wateren.
Informatie over het Canadese beleid ten aanzien van een duurzame visserijsector is
te vinden op Externe link:http://www.dfo-mpo.gc.ca/fm-gp/initiatives/index-eng.htm.
Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 2. Nationale behandeling en markttoegang voor goederen
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat met CETA afspraken worden gemaakt
over gelijke markttoegang. Producten uit Canada dienen evenwel te voldoen aan de eisen
die de EU aan de kwaliteit van producten stelt. Deze leden vragen zich echter af of
ook het productieproces dient te voldoen aan de daarvoor geldende Europese of nationale
standaarden, en zo ja, hoe de naleving hiervan gecontroleerd wordt.
Alle naar de EU geëxporteerde producten moeten voldoen aan Europese standaarden, zoals
eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering.
Dit geldt ook voor Canadese producten. CETA verandert hier niets aan. De Europese
standaarden worden door CETA niet verlaagd. CETA bevat niet de afspraak dat producten
moeten voldoen aan de productie-eisen, zoals dierenwelzijnsnormen, van het land van
import. CETA zorgt evenwel niet voor een verlaging van de dierenwelzijnsnormen maar
biedt juist mogelijkheden tot het bevorderen van dierenwelzijn. In CETA hebben Canada
en de EU zich namelijk gecommitteerd aan een intensieve samenwerking om dierenwelzijn
te bevorderen door de uitwisseling van informatie, kennis en ervaringen. Sinds de
start van de voorlopige toepassing van CETA is al meermaals tussen Canada en de EU
gesproken over de bevordering van dierenwelzijn. Op 19 september 2018 is in het eerste
landbouwcomité gesproken over de samenwerking op het gebied van dierenwelzijn. Op
14 december 2018 zijn de gesprekken voortgezet in het Regulatory Cooperation Forum. Daarbij is afgesproken om lange afstand transport van dieren als eerste onderwerp
voor dierenwelzijn op te pakken. Verder is in het CETA-Comité voor sanitaire en phytosanitaire
(sps) maatregelen onder andere informatie uitgewisseld over elkaars sps-regelgeving
en de uitvoering daarvan, het systeem van exportcertificaten en wederzijdse audits
van inspectiesystemen voor vlees- en visproducten. De verslagen van alle comités onder
CETA worden gepubliceerd op de website: Externe link:http://trade.ec.europa.eu/doclib/press/index.cfm?id=1811.
Indien Canadese producten niet hoeven te voldoen aan onze productieprocesstandaarden,
vragen de leden van de GroenLinks-fractie de regering om aan te geven hoe wordt voorkomen
dat Nederlandse producenten van bijvoorbeeld zuivel en vlees oneerlijke concurrentie
krijgen van Canadese producenten die aan lagere productiestandaarden hoeven te voldoen,
zoals de gedragscode voor dierenwelzijn die in Canada vrijwillig is.
De inzet van de regering bij de onderhandelingen over CETA was om te komen tot een
gelijk speelveld en een eventueel verschil in concurrentieverhoudingen door andere
standaarden te voorkomen. De concurrentiepositie van landbouwsectoren op de internationale
markt is van een groot aantal factoren afhankelijk. Zoals hierboven ook aangegeven,
is de regering van mening dat in het akkoord een evenwichtige balans is gevonden in
het vergroten van de markttoegang van landbouwproducten van de EU tot Canada, en voor
de toegang van Canada tot de EU. Uit de Sustainability impact Assessment over CETA van 2011 blijkt dat er overwegend positieve gevolgen zijn voor de EU, maar
dat vrije markttoegang voor een aantal sectoren ongunstig kan uitvallen. Bij de afspraken
over markttoegang en tariefliberalisatie is hier rekening mee gehouden. Gevoelige
producten zijn daarom ondergebracht in een tariefcontingent of geheel uitgesloten
van tariefliberalisatie. Voor bijvoorbeeld zuivel, rundvlees, varkensvlees, verwerkte
garnalen, bevroren kabeljauw, tarwe, ingeblikte mais en bizonvlees wordt gewerkt met
tariefcontingenten. Kippen- en kalkoenvlees, eieren en ei-producten zijn van tariefliberalisatie
uitgesloten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering voorts, nu het leeuwendeel van
CETA inmiddels meer dan twee jaar in werking is getreden, aan de Kamer inzichtelijk
te maken tot welke toename van de import van Canadees vlees en zuivel op de Nederlandse
markt de invoering van CETA heeft geleid. Deze leden vragen voorts naar de prognose
voor verdere stijging van de export vanuit Canada van vlees en zuivel naar Nederland.
Zij vragen de regering te bevestigen dat het klopt dat Canada na een overgangsperiode
jaarlijks 75.000 ton varkensvlees tariefvrij mag exporteren – vijf maal zoveel als
voor CETA het geval was. Tevens vragen zij de regering inzichtelijk te maken welke
gevolgen dit voor de Nederlandse landbouw zal hebben.
CETA wordt sinds 21 september 2017 voor een groot deel voorlopig toegepast. De quota
die gelden voor gevoelige producten, zoals rund- en varkensvlees, zijn opgenomen in
Annex II-A bij het verdrag. Voor varkensvlees kan Canada na vijf jaar vanaf de voorlopige
toepassing van CETA inderdaad maximaal 75.000 ton hormoonvrij varkensvlees tariefvrij
exporteren naar de EU. Er wordt nog weinig gebruik gemaakt van de quota voor vlees
en zuivel vanuit Canada naar de EU. In 2017 was er nihil import van varkensvlees naar
Nederland vanuit Canada. Gealloceerde hoeveelheden varkensvlees voor de gehele EU
bedroegen tussen de 0,20% en 1,51% van het beschikbare quotum. De EU is een netto
exporteur van varkensvlees. In 2018 was er slechts import van 33.566 ton varkensvlees
door de EU, terwijl de export met ruim 3,8 miljoen ton ruim het honderdvoudige bedroeg.
De verwachting is niet dat, zelfs bij volledig gebruik van het quotum, er een merkbaar
gevolg zal zijn voor de Nederlandse landbouwsector. Informatie over de handel in landbouwgoederen
tussen de EU, Nederland en derde landen kunt u terugvinden in de Market Access Database van de Europese Commissie Externe link:http://madb.europa.eu/madb/statistical_form.htm. Verder publiceert de Europese Commissie maandelijks marktoverzichten met im- en
exportcijfers van vlees en zuivelproducten in respectievelijk de Meat Market Observatory (Externe link:https://ec.europa.eu/agriculture/market-observatory/meat_en) en de Milk Market Observatory (Externe link:https://ec.europa.eu/agriculture/market-observatory/milk_en)
Hoofdstuk 3. Handelsmaatregelen
De leden van de SP-fractie vragen in welke specifieke gevallen WTO-leden bevoegd zijn
om maatregelen te treffen ter bescherming van de eigen industrie? Welke mogelijkheden
ziet de regering om de eigen industrie te beschermen?
WTO-leden mogen, binnen de kaders die zijn overeengekomen onder artikel VI van GATT
van de WTO, handelsdefensieve maatregelen nemen als er wordt gedumpt op de Europese
markt of als derde landen gebruik maken van oneerlijke subsidies. Ook mag de EU vrijwaringsmaatregelen
nemen als importen in de EU onverwacht en substantieel zijn toegenomen en tegen zodanige
voorwaarden dat de Europese producenten hierdoor ernstige schade lijden of dreigen
te lijden.
CETA heeft onder Europese boeren en belangenorganisaties tot groot verzet geleid.
Maar ook in Canada worden de gevolgen van het handelsverdrag gevoeld. De leden van
de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat het van groot belang is om, anderhalf
jaar na de voorlopige inwerkingtreding van CETA, de eerste gevolgen van het handelsverdrag
voor Europese én Canadese boeren in kaart te brengen. Zij vragen de regering een overzicht
te geven van alle compenserende maatregelen die sinds 21 september 2017 zijn genomen
door de EU, de Nederlandse regering en de overige EU-27-regeringen, voor zowel de
landbouw als de overige sectoren.
Handelspolitiek is een exclusieve bevoegdheid van de EU, dus alle handelsdefensieve
maatregelen worden door de EU genomen. Sinds 21 september 2017 zijn er vier antisubsidie
compenserende maatregelen vastgesteld. Geen daarvan zag op de landbouwsector. Eind
2017 waren er dertien compenserende maatregelen van kracht in de EU, waarvan er inmiddels
twee zijn verlopen. Van de elf compenserende maatregelen die momenteel van kracht
zijn, heeft er één betrekking op een landbouwsector: te weten biodiesel uit Argentinië.
Daarnaast geldt er een compenserend recht op forel uit Turkije.
Om een duidelijk beeld te krijgen van de gevolgen die CETA heeft gehad, onder andere
voor de Europese boeren, vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren
of het mogelijk is om te bepalen welk het aandeel van de boeren dat dagelijks stopt
te wijten valt aan het handelsverdrag met Canada en zo ja, om onderbouwd aan de Kamer
mee te delen hoeveel boeren dat zijn.
De concurrentiepositie van landbouwsectoren op de nationale en internationale markt
is van een groot aantal factoren afhankelijk. Het is niet mogelijk aan te geven of
er boeren gestopt zijn als direct gevolg van het handelsverdrag met Canada. Gezien
de geringe toename van import van agrarische producten uit Canada naar Nederland en
de EU lijkt het onaannemelijk dat boeren zijn gestopt met als hoofdoorzaak de start
van de voorlopige toepassing van CETA.
Daarnaast vragen dezelfde leden naar een overzicht van de negatieve gevolgen voor
de Canadese landbouw. Klopt het dat de Canadese overheid na de voorlopige inwerkingtreding
van CETA 300 miljoen Canadese dollar aan subsidie heeft verstrekt aan melkveeboeren
die in de problemen zijn gekomen? Kan de regering een overzicht geven van alle door
de Canadese overheid genomen compenserende maatregelen? Zijn er sinds september 2017
impactstudies uitgevoerd naar de gevolgen voor de Canadese landbouw? Zo ja, kunnen
deze met de Kamer gedeeld worden?
De Nederlandse overheid houdt geen overzicht bij van alle maatregelen die worden genomen
in een derde land en/of van impact studies uitgevoerd door de autoriteiten of relevante
non-state actoren als gevolg van sluiting of de inwerkingtreding van handelsafspraken
met de EU. Canada maakt zelfstandig zijn eigen afwegingen en onderbouwingen bij het
sluiten van het handelsakkoord met de EU.
Verder vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren het vrijhandelsverdrag
met Canada in de kringlooplandbouwvisie van de regering past. Deze leden vragen de
regering of ze de mening deelt dat handelsverdragen waarvan landbouwproducten niet
volledig zijn uitgesloten lijnrecht tegen het principe van de kringlooplandbouw indruisen.
Zo past bijvoorbeeld in de kringloopvisie van de regering dat consumenten weten waar
hun voedsel vandaan komt, dat de afstand tussen boeren en burgers kleiner moet worden
en dat boeren een normaal inkomen moeten kunnen verwerven met een manier van produceren
die voldoet aan de normen op het gebied van onder andere dierenwelzijn en natuur.
Al deze principes worden door het handelsverdrag met Canada met voeten getreden.
Aangezien de ondertekening en de kabinetsappreciatie van CETA stamt van voordat de
kringloopvisie door de huidige regering is gepresenteerd, verzoeken de leden om een
aparte kabinetsappreciatie over hoe CETA met de kringlooplandbouw te rijmen valt,
ook in het licht van de aangenomen motie Ouwehand.
Landbouwmarkten zijn internationaal en kringloopsystemen kunnen zich over nationale
grenzen heen uitstrekken. Het principe van kringlooplandbouw druist dan ook niet in
tegen handelsverdragen waarin afspraken worden gemaakt over landbouwproducten. De
regering streeft er naar om binnen het handels- en landbouwbeleid een goede balans
te creëren. De gewenste ontwikkeling naar duurzame landbouw en circulaire landbouwsystemen
is kabinetsbreed beleid en vormt een integraal onderdeel van de Nederlandse inzet
bij handelsakkoorden. CETA is een voorbeeld van een handelsakkoord met een evenwichtig
onderhandelingsresultaat op het gebied van landbouw.
De leden van de Partij voor de Dieren vragen daarnaast of het correct is dat op basis
van WTO-regels geen ruimte is op producten van dierlijke producten te weigeren die
tot stand zijn gekomen onder lagere dierenwelzijnsstandaarden dan de (ook al veel
te lage) Europese standaarden en dat derhalve dit ook voor CETA moet gelden.
CETA biedt, net als de WTO de ruimte om beleidsmaatregelen te nemen ter bescherming
van de publieke moraal (GATT artikel XX). De uitzonderingsgronden overeengekomen binnen
de WTO zijn overgenomen in en dus onverkort van toepassing op het handelsakkoord tussen
de EU en Canada (zie artikel 28.3 CETA).
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen of de al reeds in 2017
verzadigde markt voor dode varkens nog verder te lijden heeft gehad onder het handelsverdrag
met Canada. De leden wijzen erop dat er op dit moment een eiwittransitie plaatsvindt,
waarbij dierlijke eiwitten worden vervangen door plantaardige eiwitten. Deze trend
zou moeten worden ondersteund en niet worden tegengewerkt. Deel de regering deze mening?
Hoe verhoudt de verdere integratie van de Canadese en Europese markt voor dierlijke
producten zich tot de gewenste eiwittransitie? Bovendien draagt het verder openstellen
van de Europese markt voor grote hoeveelheden dode varkens uit Canada op ongewenste
wijze bij aan de ontmanteling van de Nederlandse varkenssector.
Zoals hierboven onder Hoofdstuk 2 op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie
geantwoord, is er nauwelijks toename van import van varkensvlees uit Canada sinds
CETA voorlopig wordt toegepast. De EU is de grootste exporteur van varkensvlees ter
wereld en heeft zelf nauwelijks import van varkensvlees. Ter vergelijking: de import
van varkensvlees in de EU was in 2018 33.566 ton, waarvan 51% uit Zwitserland. De
export van varkensvlees was in 2018 meer dan het honderdvoudige met 3.869.722 ton.
Het is niet de verwachting dat het verder openstellen van de Europese markt van invloed
zal zijn op de Nederlandse varkenssector. Evenmin is te verwachten dat de verdere
integratie van de Canadese en Europese markt de eiwittransitie in Nederland belemmert,
omdat die transitie in sterke mate samenhangt met de duurzame voedselkeuze van consumenten.
Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het stimuleren van de gezonde en duurzame
voedselkeuze, gebaseerd op de Schijf van Vijf.
Hoofdstuk 5. Sanitaire en fytosanitaire maatregelen
Artikel 26.2, lid 1 voorziet in de oprichting van een Gemengd Comité van Beheer voor
Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen. Volgens de verdragstekst omvat dit comité «vertegenwoordigers van elke partij op het gebied van
regelgeving en handel, die verantwoordelijk zijn voor SPS-maatregelen». Kan de regering
toelichten hoe en volgens welke procedure de leden van dit comité worden aangesteld,
zo vragen de leden van de VVD-fractie?
Het Gemengd Comité van beheer voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen bestaat
uit vertegenwoordigers van Canada en de EU. Canada en de EU worden vertegenwoordigd
door ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het specifieke onderwerp.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen welke maatregelen zijn
genomen om de import van genetisch gemanipuleerde zalm uit Canada te voorkomen en
vragen voorts hoe deze maatregelen tot op heden gehandhaafd, gemonitord en geëvalueerd
worden.
Voor alle producten die in de EU op de markt worden gebracht vanuit derde landen geldt
dat, voor zover deze volgens Europees recht moeten worden aangemerkt als genetisch
gemodificeerde organismen (ggo’s), aan de Europese ggo-regelgeving moet worden voldaan
naast eventuele andere toepasselijke regelgeving zoals die op het gebied van voedselveiligheid.
Een importeur van ggo’s moet niet alleen aangeven hoe het ggo tot stand is gekomen
maar moet daarvoor ook een detectiemethode aangeven en zich houden aan de etiketteringsplicht
die voortvloeit uit de Europese ggo-regelgeving. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.7
Detectie van gebruikte genetische modificatieprocessen of technieken wordt evenwel
steeds moeilijker. Zeker als gewassen zowel via klassieke als via nieuwe veredelingstechnieken
tot stand kunnen komen en genetisch niet te onderscheiden zijn. Handhaving is daarmee
niet onmogelijk maar wordt wel steeds lastiger en gecompliceerder. Dat is een feit
waar we mee om moeten gaan en eens temeer reden voor een Europese discussie over de
regelgeving. Over de kabinetsinzet is uw Kamer eerder geïnformeerd.8
Verder is de Europese Commissie in het kader van de uitvoering van CETA in overleg
met Canada over ggo’s. Het overleg vindt plaats in het kader van het bilaterale dialoog
over biotechnologievraagstukken. Op 4 maart 2019 werd met Canada specifiek gesproken
over de traceerbaarheid van ggo’s en de export van deze producten naar de EU. De verslagen
van alle comités onder CETA worden gepubliceerd op de website: Externe link:http://trade.ec.europa.eu/doclib/press/index.cfm?id=1811.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen naar de rol van de Nationale
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en naar de rol van de voedsel- en warenautoriteiten
van andere lidstaten. Hebben voedsel- en warenautoriteiten van andere EU-landen een
rol in de controle van goederen die uit Canada komen? Via welke Europese landen komt
de Canadese zalm de EU binnen? Wat voor handhavingsproblemen en personele problemen
van voedsel- en warenautoriteiten zijn er sinds september 2017 in de overige 27 EU-lidstaten
geconstateerd? Wordt informatie over handhavingsproblematiek en personele problemen
van voedsel- en warenautoriteiten gedeeld met de andere EU-landen, aangezien deze
landen in EU-verband een gezamenlijke buitengrens delen?
Zijn de autoriteiten van de overige 27 EU-lidstaten op de hoogte gebracht van de capaciteits-
en handhavingsproblematiek waar de NVWA recentelijk mee te kampen heeft gehad?
De NVWA volgt, net als alle andere competente autoriteiten van de overige lidstaten,
de Europese wetgeving bij import van producten uit derde landen, zoals Canada. Die
producten kunnen via elke grensinspectiepost (Border Inspection Post – BIP) van een lidstaat binnen komen na een door de EU vastgestelde wijze van controle
op deze goederen. Na goedkeuring hiervan is vrij handelsverkeer tussen lidstaten mogelijk.
De oorsprong van een specifiek aangemerkte partij is in Nederland slechts terug traceren
via tracking & tracing. Het is moeilijk tot onmogelijk om na te gaan wat de bron van import is als goederen
in andere lidstaten zijn binnengekomen en een deel van de goederen naar Nederland
is gegaan. Op het gebied van Europese samenwerking tussen de lidstaten met één of
meerdere BIP’s, is er een aantal gremia waar vertegenwoordigers van bevoegde autoriteiten
elkaar ontmoeten en problemen met elkaar bespreken. Eventuele personele problemen
zijn hierbij geen onderwerp van gesprek aangezien elke lidstaat hierin een eigen politiek-bestuurlijke
keuze maakt over de inzet van personeel. Daarnaast ziet het audit-team van de Europese
Commissie erop toe dat lidstaten zich houden aan de gestelde Europese wet- en regelgeving
en nemen daarbij ook de beschikbare middelen in ogenschouw.
Hoofdstuk 8. Investeringen
Verwijzend naar de VN-werkgroep over de hervorming van het geschillenbeslechtingssysteem
waarin onderhandeld wordt over toekomstige geschillenbeslechting, vragen de leden
van de VVD-fractie de regering om alvast te reflecteren op de uitkomst, temeer aangezien
is afgesproken dat indien een multilateraal mechanisme voor de beslechting van investeringsgeschillen
tot stand komt, dit het bilaterale mechanisme in CETA zal vervangen. Kan de regering
het verloop van de onderhandelingen, en eventuele contouren van een uitkomst, vergelijken
met het investeringsbeschermingshoofdstuk in het voorliggende verdrag?
Artikel 8.29 CETA bepaalt dat Canada en de EU zullen streven naar de oprichting van
een multilateraal investeringshof. Dit multilateraal investeringshof moet na oprichting
geschillen onder hoofdstuk 8 van CETA beslechten. In UNCITRAL vinden besprekingen
over multilaterale hervorming van ISDS (Investor State Dispute Settlement) plaats. De EU pleit in die besprekingen voor de oprichting van een multilateraal
investeringshof. Een dergelijk hof moet bestaan uit permanente fulltime rechters,
terwijl het onder CETA voorziene Investment Court System zal bestaan uit parttime rechters.
Tijdens de laatste UNCITRAL-ronde (1 tot en met 5 april 2019) is geconcludeerd dat
UNCITRAL zich in ieder geval zal richten op systemische oplossingen om zorgen ten
aanzien van het traditionele ISDS te adresseren. De onderhandelingen over de oprichting
van een multilateraal investeringshof bevinden zich daarmee nog in het beginstadium.
Onlangs oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) dat de arbitrageregeling
tussen investeerders en staten, zoals opgenomen in het investeringsakkoord tussen
Nederland en Slowakije, onverenigbaar is met het Unierecht (HvJ EU 6 maart 2018, C-284/16,
ECLI:EU:C:2018:158 (Slowakije/Achmea). Binnenkort doet het Hof op instigatie van België
uitspraak over de verenigbaarheid van het ICS, zoals opgenomen in CETA, met het Europese
(Unie)recht. De advocaat-generaal bij het Hof heeft geconcludeerd dat het ICS verenigbaar
is met het Unierecht (ECLI:EU:C:2019:72). Kan de regering ingaan op de aspecten waarop
het oordeel van het Hof in de zaak Slowakije/Achmea verschilt met het laatstgenoemde
standpunt van de advocaat-generaal, zo vragen de leden van de PVV-fractie?
Het EU-Hof heeft op 30 april 2019 in Advies 1/17 geoordeeld dat het Investment Court System in CETA verenigbaar is met het EU-recht. In tegenstelling tot het oordeel van het
EU-Hof over het investeringsakkoord tussen Nederland en Slowakije, is in CETA uitgesloten
dat het Investment Court het EU-recht zal interpreteren en uitleggen. Daarnaast geldt het EU-rechtelijke beginsel
van wederzijds vertrouwen, zoals dat van toepassing is tussen EU-lidstaten, niet in
verdragen met derde landen.
Tot slot ontvangen de leden van de PVV-fractie graag een overzicht van lidstaten die
bezwaar hebben gemaakt tegen de ICS-bepaling en hoe aan die eventuele bezwaren tegemoetgekomen
is.
Geen enkele EU-lidstaat heeft bezwaar gemaakt tegen de afspraken over investeringsbescherming
in CETA. Canada en de EU en haar lidstaten hebben enkele zorgen over investeringsbescherming
geadresseerd in de bij ondertekening vastgestelde gemeenschappelijke interpretatieve
verklaring. België heeft daarnaast nog een aparte verklaring over investeringsbescherming
vastgesteld waarin België aangeeft een adviesverzoek te zullen doen aan het EU-Hof
over de verenigbaarheid van de afspraken over investeringsbescherming met het EU-recht.
Inmiddels heeft het EU-Hof uitspraak gedaan in deze zaak en geconcludeerd dat de afspraken
in CETA verenigbaar zijn met het EU-recht.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre de modeltekst investeringsverdragen
compatibel is aan de geschillenbeslechtingsclausule uit het CETA-verdrag.
De Europese Commissie heeft Nederland op 21 mei 2019 geautoriseerd om onderhandelingen
te starten met tien niet EU-lidstaten op basis van de nieuwe Nederlandse modeltekst.
Daarmee bestaan er volgens de regering geen twijfels over de verenigbaarheid van de
nieuwe Nederlandse modeltekst met het EU-recht.
Tevens vragen deze leden of het de regering bekend is en anders dit wilt nagaan, in
hoeverre Canada bereid is in te stemmen met de voorstellen van het multilaterale geschillenbeslechtingshof
zoals voorgestel door de EU.
Artikel 8.29 van CETA bepaalt dat Canada en de EU zullen streven naar de oprichting
van een multilateraal investeringsgerecht. Dit gerecht moet na oprichting geschillen
onder hoofdstuk 8 van CETA beslechten. In UNCITRAL vinden besprekingen over multilaterale
hervorming van ISDS plaats. De EU pleit in die besprekingen voor de oprichting van
een multilateraal investeringshof. Tijdens de UNCITRAL-besprekingen steunt Canada
de EU-inzet voor systemische hervorming van ISDS.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of deze heeft overwogen om er in Europees
verband voor te pleiten dat in toekomstige verdragen een apart geschillenbeslechtingsprotocol
wordt opgenomen? Volgens deze leden zou dat meerwaarde kunnen hebben, omdat deelnemende
landen dan op basis van eigen afwegingen kunnen besluiten om deel te nemen aan het
geschillenbeslechtingsmechanisme dat van toepassing wordt op het betreffende handelsverdrag.
Deze leden vragen de regering bovendien om de voor en nadelen te schetsen van een
geschillenbeslechtingsprotocol apart van het verdrag behandelen.
De regering heeft niet gepleit voor een apart geschillenbeslechtingsprotocol. Als
de EU besluit om afspraken over investeringsbescherming met een derde land te maken,
moeten alle EU-lidstaten hierbij partij worden en daarmee instemmen.
Welke voordelen ziet de regering van de oprichting van het Investment Court System
(ICS) ten opzicht van het bestaande investeringsmechanisme Investor State Dispute
Settlement (ISDS), zo vragen de leden van de D66-fractie? Wat zijn de belangrijkste
verschillen waarmee nadelen van ISDS verminderd worden? In hoeverre is sprake van
een «vervanging» van ISDS-clausules met de oprichting van het ICS? In hoeverre kan
op ISDS-clausules met de oprichting het ICS nog aanspraak worden gemaakt?
De regering erkent dat er zorgen bestaan ten aanzien van het traditionele ISDS. Deze
zorgen zien onder andere op het gebrek aan transparantie en consistentie van geschillenbeslechting,
de afhankelijkheid en partijdigheid van arbiters, de beperkte diversiteit van arbiters
en de lengte en duur van procedures. Het in CETA opgenomen Investment Court System adresseert deze zorgen. Grootste verschil daarbij is dat in het traditionele ISDS
de arbiters ad-hoc door de partijen bij het geschil worden benoemd, terwijl onder
het Investment Court System de verdragspartijen de rechters voor een vaste periode benoemen. Enkele EU-lidstaten
hebben een bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomst met Canada met het traditionele
ISDS-mechanisme. CETA zal deze oude investeringsbeschermingsovereenkomsten vervangen.
Nederland heeft geen investeringsbeschermingsovereenkomst met Canada.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ingenomen met het feit dat getracht is om
brievenbusfirma’s uit te sluiten van investeringsbescherming in CETA. Deze leden vragen
aan de hand van welke criteria precies zal worden vastgesteld of sprake is van «substantiële
bedrijfsactiviteiten».
CETA bevat geen nadere definitie wat wordt verstaan onder «substantiële bedrijfsactiviteiten».
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of hun lezing van het verdrag
klopt, dat om gebruik te kunnen maken van investeringsarbitrage onder CETA niet eerst
de nationale rechtsgang dient te worden bewandeld. Deze leden vragen de regering toe
te lichten waarom zij hiervoor kiezen, gelet op de kwaliteit van nationale rechtssystemen
in zowel Canada als de Europese Unie.
Het uitputten van de nationale rechtsgang is geen voorwaarde voor toegang tot het
Investeringshof. Artikel 8.22 CETA voorziet er wel in dat een investeerder lopende
procedures bij een nationale rechter moet intrekken voordat een procedure kan worden
gestart bij het Investeringsgerecht. Deze bepaling voorkomt daarmee parallelle procedures.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering te motiveren waarom aparte investeringsbescherming
door haar als noodzakelijk wordt geacht, gelet op het feit dat zowel in Canada als
de lidstaten van de EU (over het algemeen) sprake is van behoorlijk bestuur en een
kwalitatief hoogstaande rechtsgang. Deze leden vragen de regering te motiveren welke
toegevoegde waarde een apart rechtsmiddel voor investeerders hierboven heeft. Daarnaast
vragen de leden de regering, nu CETA reeds is ingevoerd zónder het gedeelte over investeringsgeschillenbeslechting,
welk nadeel dit intussen heeft opgeleverd. Zij vragen de regering overzichtelijk te
maken welke investeerders hier tot nu toe hinder of nadeel aan hebben ondervonden,
en wat dit betekent voor de noodzaak om de investeringsgeschillenbeslechting alsnog
in werking te laten treden.
De leden van de SP-fractie vragen de regering welke meerwaarde het opnemen van ICS
heeft? Fungeert het EU-recht, dan wel het Canadese recht niet goed genoeg? Zo nee,
op welke punten? Wat is precies de reden voor het opnemen van ICS in het akkoord?
Leidt ICS tot meer investeringen en tot meer banen en welvaart, vragen deze leden?
Hebben multinationals niet al genoeg manieren om hun recht te halen? Klopt het dat
de regering eerder heeft aangegeven dat investeringsbescherming in een verdrag tussen
de EU en Canada overbodig is?
Het kabinet beziet de noodzaak voor investeringsbescherming in handelsakkoorden van
geval tot geval. Investeringsbescherming is met name relevant in akkoorden met landen
waar nationale wetgeving en instituties in de ogen van investeerders onvoldoende rechtszekerheid
bieden (zie ook geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken over handel op
11 december 2017, Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1806). Het kabinet kan niettemin instemmen met CETA omdat deze afspraken voldoen aan de
moderne EU-inzet. De onderhandelingen tussen de EU en Canada hebben daarnaast de mogelijkheid
geboden voor het ontwikkelen van deze nieuwe aanpak en vormen de basis voor wereldwijde
modernisering van investeringsbescherming.
De leden van de GroenLinks-fractie achten het zeer onwenselijk dat zaken tussen investeerders
en staten worden beslecht zonder dat de uitkomst openbaar wordt, omdat deze zaken
van invloed kunnen zijn op het te voeren overheidsbeleid. Deze leden vragen de regering
in dit kader of de uitkomsten van investeringsgeschillen standaard openbaar zullen
worden gemaakt, en zo nee, waarom niet. Deze leden vragen voorts specifiek of de uitkomsten
van bemiddeling in beginsel openbaar zullen worden gemaakt, in het verlengde van de
aangenomen motie Smeulders c.s. (32 847,nr. 496).
Op basis van artikel 8.36 CETA en artikel 3 van de UNCITRAL Transparantie regels zullen
alle uitspraken van het Investeringshof worden gepubliceerd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een appreciatie van de ongelijkheid
tussen de bescherming van investeringen enerzijds, en de bescherming van klimaat gerelateerde
afspraken in CETA anderzijds.
CETA bevat zowel afspraken over de bescherming van investeringen, als over de bescherming
van het klimaat. Voor beide afspraken is een geschillenbeslechtingsmechanisme ingesteld.
Er bestaan verschillen tussen beide geschillenbeslechtingsmechanismen. Volgens de
regering vloeien deze verschillen voort uit de verschillende aard van de afspraken
in CETA over investeringsbescherming enerzijds en klimaatbescherming anderzijds. De
afspraken over investeringsbescherming geven rechten aan private partijen. Daarom
hebben private partijen ook de mogelijkheid om te ageren tegen de niet-naleving van
deze afspraken. De afspraken over klimaatbescherming in CETA gelden tussen Verdragspartijen.
Het geschillenbeslechtingsmechanisme dat geldt voor de afspraken over klimaatbescherming
biedt daarom enkel de mogelijkheid voor geschillenbeslechting tussen deze Verdragspartijen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering wanneer het Gemengd Comité de
hoogte van het «maandelijkse voorschot» van de leden van het ICS zal vaststellen en
hoe en wie hier controle op kan uit oefenen. Deze leden vragen de regering of zij
bereid is de Kamer over de bedragen te informeren zodra deze zijn vastgesteld.
Artikel 8.27, lid 12, CETA bepaalt dat leden van het investeringsgerecht een maandelijkse
vergoeding zullen ontvangen. De hoogte van deze vergoeding zal worden vastgesteld
door het CETA Gemengd Comité. Dit besluit zal gezamenlijk door de EU en Canada worden
vastgesteld. De regering is bereid om de Tweede Kamer te informeren over de hoogte
van deze vergoeding, zodra deze is vastgesteld.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de begroting van de jaarlijkse
kosten van het ICS, inclusief de secretariële ondersteuning vanuit het ICSID, en vanuit
welke middelen dit gefinancierd zal worden.
De kosten van het investeringsgerecht zullen worden betaald door Canada en de EU.
De bijdrage van de EU zal worden gefinancierd vanuit de EU-begroting. De Europese
Commissie schat dat de vaste kosten van het Investment Court System voor de EU-begroting jaarlijks € 400.000 zullen bedragen.
De leden van de SP-fractie betogen dat ICS in essentie hetzelfde is als ISDS; een
mogelijkheid voor het grootbedrijf om democratische besluiten aan te vechten of hoge
compensaties te eisen. Het algemeen belang wordt hiermee ondergeschikt gemaakt aan
de winstgevendheid van bedrijven, hetgeen het failliet van dergelijke neoliberale
handelsakkoorden aantoont. Zij wijzen op een miljardenclaim van sigarettenmaker Philip
Morris tegen, die maatregelen in Uruguay om roken te ontmoedigen aanvocht en vragen
de regering aan te geven of dergelijke claims ook mogelijk zijn na bekrachtiging van
CETA. Acht de regering dit een gewenste uitkomst, vragen zij?
CETA biedt investeerders de mogelijkheid om onrechtmatig overheidsoptreden aan te
vechten. Enkel overheidsoptreden dat in strijd is met de in CETA gemaakte afspraken,
zoals het verbod op discriminatie en het verbod op onteigening zonder compensatie,
kan resulteren in een succesvolle claim. CETA benadrukt het recht van overheden om
te reguleren in het algemeen belang. De regering wijst erop dat de claims van Philip
Morris tegen Uruguay en Australië zijn afgewezen. CETA bevat in de artikelen 8.32
en 8.33 de mogelijkheid om frivole claims zoals die van Philip Morris in een vroeg
stadium af te wijzen. Als gevolg van het zogenaamde loser pays principle zullen de kosten van de procedure in een dergelijk geval moeten worden betaald door
de investeerder.
Welke democratisch genomen besluiten kunnen via ICS niet worden aangevochten, vragen
de leden van de SP-fractie? Welke beperkingen zijn er aangebracht?
CETA biedt investeerders enkel bescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Enkel
overheidsoptreden dat in strijd is met de in CETA gemaakte afspraken, zoals het verbod
op discriminatie en het verbod op onteigening zonder compensatie, kan resulteren in
een succesvolle claim.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of het het mogelijk is dat Amerikaanse
bedrijven met dochterondernemingen in Canada en investeringen in de EU aanspraak kunnen
maken op de investeringsbescherming in CETA?
Enkel bedrijven met substantiële bedrijfsactiviteiten in Canada kunnen gebruik maken
van het in hoofdstuk 8 vastgelegde geschillenbeslechtingsmechanisme om een procedure
tegen de EU of een EU-lidstaat te starten.
De leden van de PvdA-fractie hadden graag gezien dat het Investment Court System niet
alleen de belangen van commerciële partijen en hun investeringen gaat verdedigen,
maar ook de belangen van maatschappelijke organisaties en vakbonden. Kan de regering
aangeven op welke manier deze gelijke behandeling van investering, arbeid en milieu
is besproken tijdens de onderhandelingen en waarom de uitkomst beperkt blijft tot
het beschermen van investeringen?
De afspraken in hoofdstuk 8 van CETA zien enkel op de bescherming van investeerders.
Het Investment Court System geldt specifiek voor de in hoofdstuk 8 opgenomen afspraken. De afspraken over duurzaamheid
die zijn opgenomen in hoofdstukken 22, 23 en 24 van CETA kennen hun eigen geschillenbeslechtingsmechanisme.
Derde partijen kunnen zich evenwel als amicus curiae voegen in procedures tussen een investeerder en een staat. Burgers, vakbonden en
ngo’s die belang hebben bij een procedure kunnen op deze manier deelnemen aan een
procedure.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat derden, zoals ICS nu voorligt, kunnen inspreken
via een zogenoemde amicus curiae procedure. Voorafgaand aan een beroep van derden
op deze inspraakprocedure, dienen arbiters echter te beoordelen of betreffende derden
daadwerkelijk belanghebbenden zijn. Deze leden vragen of de regering op basis hiervan
kan verhelderen welke partijen hier daadwerkelijk een beroep op kunnen gaan doen?
Hoe ziet de definitie van een «belanghebbende» er in dit verband uit? Waarom hebben
niet alle partijen die zichzelf als belanghebbenden beschouwen toegang tot deze procedure?
Artikel 4 van de eerdergenoemde UNCITRAL Transparantieregels bepaalt de richtlijnen
omtrent het voegen van derde partijen tot de procedure. Het besluit over voeging door
een derde partij als amicus curiae wordt genomen door het investeringsgerecht na overleg met de partijen bij het geschil.
Het investeringsgerecht zal in de besluitvorming meewegen of de derde partij een significant
belang heeft bij de procedure. Het vereiste van een significant belang wordt meegewogen
om te voorkomen dat procedures onnodig worden vertraagd.
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd te lezen dat de EU en Canada afspreken
samen toe te werken naar een betere implementatie van internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Waarom
is er op dit punt niet voor gekozen om een tijdpad op te nemen?
Canada en de EU hebben in het Comité inzake handel en duurzame ontwikkeling tijdens
de eerste bijeenkomst op 13 september 2018 voorlopige prioriteiten gesteld in de gezamenlijke
implementatie van het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling. Één van deze
mogelijke prioriteiten is samenwerking op het gebied van maatschappelijk verantwoord
ondernemen9. Het Comité bouwt hiermee voort op de afspraak in CETA dat verdragspartijen de OESO-richtlijnen
promoten. Dit is een doorlopende afspraak. Tijdens de bijeenkomsten van het Comité
inzake handel en duurzame ontwikkeling evalueren partijen de voortgang hiervan. De
adviesgroepen waaraan het maatschappelijk middenveld, private partijen en vakbonden
deelnemen, kunnen hierover aanbevelingen doen aan het Comité.
Vervolgens vragen de leden van de PvdA-fractie welke mogelijkheden de regering ziet
om het naleven van de OESO-richtlijnen voorwaardelijk te stellen aan een bedrijf dat
een beroep wil doen op het ICS?
CETA bevat niet de mogelijkheid om het naleven van de OESO-richtlijnen voorwaardelijk
te stellen aan een bedrijf dat een beroep wil doen op het ICS.
Deze leden stellen verder dat onder geen enkele omstandigheid mag het ertoe leiden
dat een beroep op het ICS leidt tot het vertragen of tegenhouden van legitieme beleidsdoelstellingen:
te denken aan maatregelen die overheden (willen) nemen ten behoeve van een schoner
milieu of de volksgezondheid. Ondanks de opgenomen waarborgen op dit punt, kan er
sprake zijn van grijze gebieden. Hoe ziet de regering dit? Kan zij daarbij ingaan
op welke garanties er zijn ingebouwd om te voorkomen dat, al dan niet met terugwerkende
kracht, sprake kan zijn van een negatief effect door ICS op legitieme beleidsdoelstellingen?
CETA biedt investeerders de mogelijkheid om onrechtmatig overheidsoptreden aan te
vechten. Enkel overheidsoptreden dat in strijd is met de in CETA gemaakte afspraken,
zoals het verbod op discriminatie en het verbod op onteigening zonder compensatie,
kan resulteren in een succesvolle claim. Artikel 8.9 CETA benadrukt het recht van
overheden om te reguleren in het algemeen belang. Ook overheidsoptreden ter uitvoering
van legitieme publieke belangen moet evenwel voldoen aan algemene beginselen van behoorlijk
bestuur.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat er toe wordt gewerkt naar een Multilateraal
Investeringshof. Hoe ziet het tijdpad van dit op te zetten Hof er uit? En op welke
wijze zal de Tweede Kamer hierbij worden betrokken?
De onderhandelingen over het oprichten van een multilateraal investeringshof bevinden
zich nog in het beginstadium. De oprichting van een dergelijk hof is een doelstelling
voor de middellange termijn. Aansluiting van de EU en Nederland tot een multilateraal
investeringshof vereist de aparte goedkeuring van het Nederlands parlement.
De leden van de PvdA-fractie hechten eraan dat dit Hof soelaas biedt voor het beter
beschermen van de belangen van maatschappelijke organisaties en vakbonden. Idealiter
door deze partijen gelijke toegang te geven tot dit Hof. Hoe kijkt de regering hiernaar,
en kan daarbij ook ingegaan worden op het afnemend maatschappelijk draagvlak voor
een aparte rechtsgang en -positie voor bedrijven?
De UNCITRAL-besprekingen zien enkel op multilaterale hervorming van ISDS. Hervorming
van materiële afspraken van investeringsbescherming valt buiten het mandaat. De hervorming
door UNCITRAL ziet dus niet op het creëren van rechten voor maatschappelijke organisaties
en vakbonden. Tegelijkertijd is de regering van oordeel dat als een investeringsakkoord
rechten biedt aan maatschappelijke organisaties en vakbonden, een multilateraal investeringshof
bevoegd moet zijn geschillen daarover te beslechten.
Op termijn zou een dergelijk Hof de bestaande investeringsbeschermingsmechanismen
moeten vervangen. Tegelijkertijd is bekend dat Japan onlangs ICS heeft afgewezen en
de voorkeur gaf aan het voor de leden van de PvdA-fractie niet bespreekbare ISDS.
Dit roept voor deze leden de vraag op in hoeverre het realistisch is om te verwachten
dat de in CETA opgenomen ambitie om tot een Multilateraal Hof te komen werkelijkheid
wordt. Graag een reactie van de regering.
De onderhandelingen over de oprichting van een multilateraal investeringshof bevinden
zich nog in het beginstadium. De oprichting van een multilateraal investeringshof
is een doelstelling voor de middellange termijn. In tegenstelling tot de EU en Nederland
is Japan inderdaad weinig enthousiast over systemische hervorming van ISDS. Het is
evenwel niet noodzakelijk voor de oprichting van een multilateraal investeringshof
dat alle VN-leden zich hierbij aansluiten.
Tot slot merken de leden van de PvdA-fractie nog het volgende op. Parallel aan CETA
ontwikkelt de regering een nieuwe modeltekst voor toekomstige bilaterale investeringsverdragen
(BITs). Deze leden gaan er vanuit dat dit toekomstige Hof ook dergelijk toekomstige
BITs zal vervangen. Kan de regering dit bevestigen? En kan de regering nader ingaan
op de verschillen in de benoemingsprocedures van arbiters tussen ICS en de modeltekst.
Welke vorm is het meest vooruitstrevend? En deelt de regering de opvatting dat de
meest vooruitstrevende variant leidend zou moeten zijn in de onderhandelingen van
het nog op te richten Multilaterale Hof?
Het kabinet streeft ernaar dat geschillenbeslechting onder Nederlandse investeringsakkoorden
uiteindelijk zal worden opgebracht onder een multilateraal investeringshof. Deze ambitie
is ook opgenomen in artikel 15 van de nieuwe Nederlandse modeltekst. In het Investment Court System worden leden van het Investeringshof vooraf voor een bepaalde termijn door de Verdragspartijen
benoemd. De nieuwe Nederlandse modeltekst gaat ervan uit dat arbiters in een bepaald
geschil worden benoemd door ofwel de Secretaris-Generaal van ofwel het Permanent Hof
van Arbitrage, ofwel het International Centre for the Settlement of Investment Disputes. De EU en Nederland streven naar de oprichting van een multilateraal investeringshof
waarbij Verdragspartijen permanente fulltime rechters benoemen.
De leden van de Partij voor de Dieren vragen of het klopt dat bedrijven die een procedure
bij het ICS willen starten dat niet kunnen doen indien er nog een juridische procedure
bij een nationale rechter loopt.
Artikel 8.22 CETA bepaalt inderdaad dat investeerders een eventuele procedure bij
de nationale rechter moeten intrekken alvorens zij een beroep kunnen doen op geschillenbeslechting
onder CETA.
De leden van de Partij voor de Dieren vragen uit hoeveel rechters het orgaan bestaat
dat een uitspraak over een ICS-zaak zal doen. Voorts vragen deze leden of de mogelijkheid
bestaat dat dit orgaan van rechters volledig uit rechters bestaat die niet de Nederlandse
of een andere Europese nationaliteit bezitten en of deze rechters in dat geval bevoegd
zijn uitspraken te doen die voor de Nederlandse regering bindend zijn.
In beginsel zal een Tribunaal en het Beroepsmechanisme bestaan uit drie rechters.
Een van deze rechters zal de Canadese nationaliteit hebben, een van deze rechters
zal de nationaliteit van een EU-lidstaat hebben en een van deze rechters zal de nationaliteit
van een derde land hebben. De rechter met de nationaliteit van het derde land zal
als Voorzitter worden benoemd.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen om een overzicht te geven
van de laatste stand van zaken aangaande de besprekingen aangaande het Multilateral
Investment Court (MIC). De leden vragen voorts of de kans bestaat dat indien het MIC
een van kracht is investeringsbescherming niet langer een gedeelde competentie met
de EU, maar een EU-only competentie zal worden.
In UNCITRAL vinden besprekingen over multilaterale hervorming van ISDS plaatst. Tijdens
de laatste UNCITRAL-ronde (1 tot en met 5 april 2019) is een werkplan vastgesteld.
Bepaald is dat UNCITRAL zich in ieder geval zal richten op systemische oplossingen
om zorgen ten aanzien van het traditionele ISDS te adresseren. De onderhandelingen
over de oprichting van een multilateraal investeringshof bevinden zich nog in het
beginstadium. De oprichting van een multilateraal investeringshof is een doelstelling
voor de middellange termijn. Oprichting van een multilateraal investeringshof zal
er niet voor zorgen dat investeringsbescherming een exclusieve EU-bevoegdheid zal
worden.
Hoofdstuk 9. Handel in diensten
De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven welke diensten op de zogenaamde
negatieve lijsten zijn gezet en daarmee door de regering zijn uitgesloten van liberaliseringen.
Is de regering bereid dit overzicht te verstrekken en bij iedere dienst die niet op
de lijst staat te motiveren waarom deze niet is uitgezonderd? Wat betekent dit voor
toekomstige diensten die niet op de lijst staan? Kan de lijst worden aangevuld zonder
CETA open te breken?
Het gebruik van een zogenaamde negatieve lijst in CETA betekent dat diensten in beginsel
ook door dienstverleners van de andere verdragspartij verleend kunnen worden onder
dezelfde voorwaarden als voor de eigen dienstverleners. Verdragspartijen kunnen daar
uitzonderingen op maken. Deze zijn opgenomen in Bijlage I bij CETA voor de EU en in
Bijlage II voor Canada (zie Trb. 2018, 205, blz. 3 e.v.). Deze lijst van voorbehouden kan niet worden aangevuld zonder nieuwe
onderhandelingen. De EU en Nederland hebben voorbehouden gemaakt voor enkele gevoelige
sectoren, zoals de post- en koerier sector, transport over spoorwegen en de sector
voor transport van brandstof door pijpleidingen.
Hoofdstuk 12. Interne regelgeving
De leden van de SP-fractie vragen de regering uiteen te zetten of en in hoeverre CETA
beperkingen oplegt aan het mogelijkerwijs weer in publieke handen nemen van bepaalde
geprivatiseerde diensten. Heeft Nederland na aanvaarding van het verdrag net zoveel
mogelijkheden om bepaalde diensten weer in overheidshanden te nemen of wordt dit beperkt
door het verdrag, vragen zij?
CETA bevat de afspraak dat het verdragspartijen vrij staat een staatsbedrijf te creëren,
geprivatiseerde diensten te nationaliseren, bijzondere rechten en privileges aan een
bedrijf te verlenen of een monopolie aan te wijzen. Dit laatste is in Nederland bijvoorbeeld
gebeurd bij de concessie aan de Nederlandse Spoorwegen voor het hoofdspoorwegnet en
is een gebruikelijke praktijk in veel gemeentes bij de toewijzing van een vuilophaaldienst.
Overheden kunnen daarbij zelf bepalen wat zij publieke diensten vinden. Het maakt
hierbij niet uit of deze publieke diensten door publiek geld of privaat geld worden
gefinancierd en het is niet noodzakelijk om een lijst met publieke diensten op te
stellen. Dit zou juist onwenselijk zijn omdat anders het risico bestaat dat bepaalde
toekomstige publieke diensten op deze lijst ontbreken. Het recht om wetgeving vast
te stellen ter bescherming van het publieke belang is ook geregeld in de General Agreement on Trade in Services (GATS).
Hoofdstuk 13. Financiële diensten
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven of er sprake is van
regulering dan wel deregulering ten aanzien van financiële diensten, vragen de leden
van de SP-fractie?
CETA regelt in hoeverre en de voorwaarden waaronder financiële dienstverleners van
een verdragspartij hun diensten kunnen verlenen in de andere verdragspartij. Geregeld
wordt bijvoorbeeld de bescherming van consumenten of van grensoverschrijdende dienstverleners
voor wat de toegang tot hun bankrekeningen betreft. In het Verdrag is verder uitdrukkelijk
geregeld dat overheden van de verdragspartijen niet belet worden regels vast te stellen
die ze nodig achten voor bijvoorbeeld de bescherming van investeerders of de financiële
verantwoordelijkheid van financiële instellingen.
Deze leden vraag voorts of de regering kan uitsluiten dat de financiële sector op
enigerlei wijze betrokken is bij het Financial Services Committee?
Het Comité financiële diensten bestaat uit vertegenwoordigers van de autoriteiten
die belast zijn met het beleid inzake financiële diensten. Het bedrijfsleven maakt
geen deel uit van het Comité financiële diensten.
Hoofdstuk 21. Samenwerking op regelgevingsgebied
De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat lobbyisten al in een vroeg stadium
toegang hebben tot de teksten van de Joint Committee. Zij vragen de regering of zij
kan uitsluiten dat lobbyisten deze teksten in handen hebben al voor nationale parlementen
deze te zien krijgen. Schuilt in het samenwerken op regelgevingsgebied het gevaar
dat er afspraken worden gemaakt over onderwerpen waar CETA niet over gaat? In hoeverre
hebben nationale parlementen iets te zeggen over de besluiten van het Joint Committee?
Het Gemengd Comité bestaat uit vertegenwoordigers van Canada en de EU. Vertegenwoordigers
van het bedrijfsleven of het maatschappelijk middenveld hebben geen toegang tot het
Gemengd Comité. In specifieke gevallen kan het Gemengd Comité besluiten nemen (artikel 26.1,
lid 5 CETA). Het Gemengd Comité neemt besluiten met consensus. De EU-positie in het
Gemengd Comité wordt bepaald door de Raad, conform de procedure van artikel 218, lid 9
VWEU.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de regering of de voorziene
Regulatory Cooperation Forum al is opgericht. Wie nemen deel aan dit forum? Is er
sprake van een agenda die met de Kamer gedeeld kan worden? Wat heeft dit forum tot
nu toe besproken, gedaan en besloten? Zijn er al handelsbelemmeringen weggenomen of
voorkomen?
Het Regulatory Cooperation Forum is voor het eerst bijeengekomen op 14 december 2018. Doel van het Forum is om samenwerking
op regelgevingsgebied te vergemakkelijken en te bevorderen. Tijdens de eerste bijeenkomst
van het Forum is onder andere gesproken over informatie-uitwisseling op het gebied
van dierenwelzijn en consumentenbescherming. De agenda en het verslag van deze bijeenkomst
van het Forum is beschikbaar op Externe link:http://trade.ec.europa.eu/doclib/press/index.cfm?id=1811. Op deze website zijn ook de agenda’s en verslagen van alle andere comités onder
CETA beschikbaar.
Hoofdstuk 22. Handel en duurzame ontwikkeling
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering te reflecteren op de Sustainability
Impact Analysis (SIA) die de Europese Commissie in 2011 heeft laten uitvoeren. Hieruit
blijkt immers helder dat zonder flankerende concrete maatregelen door vrijhandelsverdragen
méér vervuiling en méér CO2-uitstoot optreedt. CETA zal concreet tot meer uitstoot leiden volgens de SIA, omdat
de intensieve veehouderij door het verdrag zal toenemen. Deze leden vragen of de regering
zichzelf inmiddels heeft geïnformeerd over de milieueffecten die zijn opgetreden sinds
de voorlopige inwerkingtreding. Daarnaast vragen de leden de regering waarom zij voornemens
is een handelsverdrag te ratificeren dat de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs
verder weg brengen in plaats van dichterbij.
Canada, de EU en de EU-lidstaten dienen zich onverkort aan hun verplichtingen onder
het Parijs-akkoord en andere klimaatdoelstellingen te houden. De inwerkingtreding
van CETA verandert hier niets aan. Volgens de Sustainability Impact Assessment heeft CETA een beperkt effect op de uitstoot van broeikasgassen. Deze verwachte effecten
zijn onder andere afhankelijk van hoe bedrijven in Canada en de EU gebruik maken van
de afspraken in CETA. Het kabinet monitort de nationale uitstoot van broeikasgassen
volgens internationaal afgesproken methoden. Eventuele toegenomen uitstoot van veehouderij,
al dan niet aangedreven door vergrote productie voor export, wordt hierin meegenomen
en zal moeten worden gecompenseerd.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat CETA weliswaar warme woorden over
milieu en klimaat bevat, en procesmatige afspraken waarmee overleg hierover wordt
gefaciliteerd, maar zien tegelijkertijd niet terug hoe deze overleggen en procedures
over duurzaamheid en milieu ook maar op enige wijze kunnen leiden tot een juridische
verplichting voor beide partijen. Deze leden vragen de regering om aan te geven of
dit klopt, en zo ja, wat dat betekent voor de praktische waarde van deze afspraken
over duurzaamheid en milieu.
De waarde van de duurzaamheidsafspraken in CETA is dat deze internationale regimes
voor milieu, sociale ontwikkeling en maatschappelijk verantwoord ondernemen versterken.
Het handelsakkoord hanteert het brede welvaartsbegrip van de EU en benadrukt dat economische
ontwikkeling met milieubescherming en goede arbeidsomstandigheden gepaard moet gaan.
Bepalingen in deze duurzaamheidshoofdstukken zijn wel degelijk juridisch bindend.
Partijen herbevestigen in het handelsakkoord hun verplichtingen onder internationale
klimaat- en milieuverdragen waarbij zij partij zijn. Ook spreken partijen af samen
te werken aan de naleving van verdragen en het onderhandelen van nieuwe milieuverdragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het CETA Joint Committee concreet kan
doen met aanbevelingen die het krijgt vanuit het maatschappelijk middenveld ten aanzien
van duurzaamheid, dierenwelzijn of sociale standaarden. Deze leden vragen of het «expertpanel»
dat dit Joint Committee kan oprichten bij strijdig handelen met duurzaamheidsafspraken
een gevolg kan hebben voor een staat, anders dan nieuwe overleggen of schriftelijke
vermaningen.
Canada en de EU hebben met CETA nationale adviesgroepen voor vraagstukken op het gebied
van arbeid en milieu opgericht. Deze adviesgroepen bestaan uit onafhankelijke representatieve
organisaties uit het maatschappelijk middenveld met een evenwichtige vertegenwoordiging
van onder meer werkgevers, vakbonden en bedrijfsorganisaties. Zij kunnen op eigen
initiatief advies uitbrengen en aanbevelingen doen aan het Comité inzake handel en
duurzame ontwikkeling. Een verdragspartij kan op basis van deze inbreng de wederpartij
aanspreken en oproepen tot verbeterde implementatie van de duurzaamheidsafspraken.
Mocht een verdragspartij hierop gebrekkige naleving van de afspraken door de wederpartij
constateren, kan deze een geschillenbeslechtingsprocedure starten. Deze procedure
leidt tot schriftelijke vermaningen en een plan van aanpak waarvan de implementatie
wordt gemonitord via het Comité inzake handel en duurzame ontwikkeling.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering hoe zij het schrappen van importheffingen
(van 4.7% naar 0%) op fossiele brandstoffen door CETA rijmt het haar inspanningen
op het gebied van klimaat en milieu. Zij vragen waarom er niet voor is gekozen om
zeer vervuilende producten uit te sluiten van het verdrag.
CETA zorgt voor het terugbrengen van importheffingen op 98% van alle producten, waaronder
alle industriële goederen. Door CETA worden zowel importtarieven op goederen die kunnen
bijdragen aan duurzame ontwikkeling afgeschaft als importheffingen op fossiele brandstoffen.
De verlaagde importheffingen op fossiele brandstoffen hebben volgens de Sustainable Impact Assessment slechts beperkte effecten op de uitstoot van broeikasgassen. Verwachting was dat de
productie stabiel zou blijven door het akkoord. De handel in fossiele brandstoffen
is vooral van andere factoren, zoals de internationale olieprijs. Canada en de EU
en haar lidstaten dienen zich bovendien aan hun verplichtingen onder het Parijs-akkoord
en andere klimaatdoelstellingen te houden, los van eventuele gevolgen van CETA.
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de EU en Canada afspraken hebben gemaakt
over het verduurzamen van handel. Een nog hiertoe op te richten commissie gaat hier
toezicht op houden, maar er zijn echter vraagtekens te zetten bij de daadwerkelijke
kracht die uitgaat van dat toezicht. Waarom zijn niet op alle punten tijdpaden afgesproken?
En kan de regering nader toelichten hoe het proces dat in werking wordt gesteld eruit
ziet als één van beide partijen zich niet aan de afspraken houdt, inclusief de mogelijke
vormen van uiteindelijke consequentie(s)? Kan de regering tevens toelichten of het
klopt dat er tijdens de onderhandeling is gesproken over het opnemen van een boetesysteem
in de duurzaamheidshoofdstukken? Wat was de reden om hier uiteindelijk van af te zien?
De waarde van duurzaamheidshoofdstukken in CETA is dat deze internationale regimes
voor arbeidsrechten, milieu, sociale ontwikkeling en maatschappelijk verantwoord ondernemen
versterken. Partijen herbevestigen in het handelsakkoord hun verplichting om internationale
verdragen, waarbij zij partij zijn, te implementeren en spreken de ambitie uit om
samen te werken. De EU werkt momenteel aan een effectievere implementatie van duurzaamheidshoofdstukken
op basis van een actieplan10. Onderdeel van deze aanpak is dat de EU prioriteiten stelt voor de naleving van afspraken
in duurzaamheidshoofdstukken. Het stellen van prioriteiten op basis van de situatie
in het partnerland kan helpen bij effectieve implementatie van deze afspraken. De
implementatie van afspraken wordt doorlopend gemonitord in het Comité inzake handel
en duurzame ontwikkeling. Daarom zijn tijdspaden geen vereiste voor effectieve implementatie.
Mochten partijen afspraken niet nakomen, dan kunnen ze gebruikmaken van de geschillenbeslechtingsprocedure
onder CETA, zoals deze hierboven is uiteengezet onder «beoordeling van het akkoord».
De EU en Canada hebben andere tradities op het gebied van handhaving van duurzaamheidshoofdstukken
in handelsakkoorden. Canada hanteert doorgaans een geschillenbeslechtingsysteem waarbij
boetes kunnen worden opgelegd. De EU gaat daarentegen uit van een mechanisme dat is
gestoeld op samenwerking. In CETA zijn Canada en de EU uiteindelijk overeengekomen
om een mechanisme op te richten dat gestoeld is op samenwerking. Op deze manier helpen
handelsakkoorden bij de opbouw van het maatschappelijk middenveld en versterkt het
internationale milieu en arbeidsregimes. Het kabinet zet zich in voor een effectieve
handhaving van de duurzaamheidshoofdstukken in CETA. Deze inzet past binnen de brede
actieve inzet van het kabinet voor effectieve handhaving van duurzaamheidsafspraken
in handelsakkoorden. Hiermee is ook voldaan aan de motie Vos van 13 oktober 2016 (Kamerstukken
21 501-02, nr. 1677).
Hoofdstuk 23. Handel en arbeid
De leden van de SP-fractie constateren dat Canada bepaalde standaarden van de International
Labour Organisation niet heeft geratificeerd. Wat verandert CETA hieraan, vragen zij?
In hoeverre kent CETA bindende afspraken over werknemersrechten?
Partijen herbevestigen in de duurzaamheidshoofdstukken van CETA hun verplichtingen
onder internationale milieu- en werknemersrechtenverdragen waarbij zij partij zijn,
spreken af zich in te zetten om fundamentele ILO-conventies te ratificeren en samen
te werken op dit gebied. Alle afspraken in het duurzaamheidshoofdstuk zijn juridisch
bindend, ook de afspraken over arbeid. Canada had in het begin van de CETA-onderhandelingen
nog maar vijf van de acht fundamentele ILO-verdragen geratificeerd. Sinds de start
van de onderhandelingen in 2009, heeft Canada de drie andere fundamentele ILO-verdragen
geratificeerd. Dit is in lijn met de afspraken in de duurzaamheidshoofdstukken in
CETA dat verdragspartijen zich in dienen te zetten om de eventueel nog niet geratificeerde
fundamentele ILO-verdragen alsnog te ratificeren.
Waarom valt het hoofdstuk over arbeid niet onder het geschillenbeslechtingmechanisme,
vragen de leden van de SP-fractie?
Het hoofdstuk over arbeid kent een eigen geschillenbeslechtingsmechanisme, net zoals
de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling en handel en milieu. Dit mechanisme
is gestoeld op samenwerking tussen verdragspartijen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de EU en Canada hebben verklaard hun
arbeidsvoorwaarden niet te verlagen met als doel investeringen aan te trekken of handel
aan te moedigen. Kan de regering toelichten hoe wordt bepaald wanneer het afzwakken
van arbeidswetgeving daadwerkelijk gericht is op het aanmoedigen van handel of het
aantrekken van investeringen en daarmee strijdig is met de verklaring? En indien wordt
bepaald dat dit het geval is, welke consequenties worden daar dan aan verbonden?
Doelstelling van CETA is niet een verlaging maar een verhoging van de arbeidsstandaarden.
Daarom spreken Canada en de EU af om de fundamentele ILO-verdragen te ratificeren
en na te leven. Het Comité inzake handel en duurzame ontwikkeling ziet toe op implementatie
van de afspraken in de duurzaamheidshoofdstukken. Als een verdragspartij van oordeel
is dat de wederpartij zijn afspraken onder de duurzaamheidshoofdstukken niet nakomt,
kan deze een geschillenbeslechtingsprocedure starten.
Hoofdstuk 24. Handel en milieu
De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven wat CETA doet aan een schoner
milieu en schonere wijzen van produceren. Worden de eisen die Nederland en de EU stellen
strenger of slapper, vragen zij?
Met CETA maken Canada en de EU duidelijk de ambitie te hebben om een race to the top mogelijk te maken voor het behalen van klimaat- en milieudoelstellingen. Verdragspartijen
committeren zich aan samenwerking voor succesvolle implementatie van multilaterale
klimaat- en milieuverdragen, waaronder het Parijs akkoord. Op basis van het akkoord
mogen EU en Canada milieustandaarden niet verlagen om handel en investeringen te bevorderen.
CETA stelt overheden in staat de nodige niveaus van milieubescherming te bieden via
milieubeleid, in lijn met internationale milieuafspraken.
Voorts vragen de leden welke afspraken ten aanzien van het milieu afdwingbaar zijn?
Verwacht de regering dat niet-bindende regels op milieugebied significante positieve
effecten zullen hebben? Zo ja, waarop baseert de regering deze verwachting?
De afspraken in CETA over milieu zijn juridisch bindend en afdwingbaar. In geval van
niet nakoming van de afspraken door een verdragspartij kan de wederpartij een geschillenbeslechtingsprocedure
starten. CETA versterkt bestaande internationale arbeids- en milieuregimes. Partijen
herbevestigen namelijk dat zij zich zullen inspannen om internationale milieu- en
arbeidsverdragen,waarbij zij partij zijn, te implementeren en spreken de ambitie uit
om hieraan samen te werken. Een concreet voorbeeld van samenwerking is het evenement
op 21 januari 2019 over klimaat en CETA. Daar spraken de EU en Canada met het maatschappelijk
middenveld en bedrijfsleven over het toegankelijker maken van duurzame technologieën,
het promoten van duurzame investeringen en duurzame handelsfacilitatie. Het kabinet
zet zich in voor verdere samenwerking met Canada op het gebied van klimaat- en milieubeleid.
Daarnaast versterkt de huidige opzet van deze hoofdstukken het maatschappelijk middenveld
door het oprichten van nationale adviesgroepen.
Kan de regering aangeven waarom zij zich heeft gekeerd tegen het opnemen van boetes
in het milieuhoofdstuk, vragen de leden van de SP-fractie?
Canada heeft andere tradities op het gebied van handhaving van duurzaamheidshoofdstukken
in handelsakkoorden. Dat land hanteert doorgaans een geschillenbeslechtingsysteem
waarbij boetes kunnen worden opgelegd. Het standaardmechanisme van deze hoofdstukken
in EU-handelsakkoorden is gestoeld op samenwerking. In CETA zijn Canada en de EU uiteindelijk
overeengekomen om een mechanisme op te richten dat gestoeld is op samenwerking. Op
deze manier helpen handelsakkoorden bij de opbouw van het maatschappelijk middenveld
en versterkt het internationale milieu en arbeidsregimes.
Hoe kijkt de regering aan tegen het feit dat de productie van teerzandolie een enorme
impuls krijgt, vanwege het vervallen van het importtarief op deze producten? Erkent
de regering dat zij, wanneer zij akkoord gaat met CETA, medeverantwoordelijk is voor
de verergering van de enorme klimaat- en milieueffecten die de winning ervan veroorzaakt,
vragen de leden van de SP-fractie?
Canada en de EU en haar lidstaten dienen zich aan hun verplichtingen onder het Parijs
akkoord en andere klimaatdoelstellingen te houden. De inwerkingtreding van CETA verandert
hier niets aan. CETA heeft volgens de Sustainability Impact Assessment waarschijnlijk een beperkt effect op uitstoot van broeikasgassen. Deze verwachte
effecten zijn onder andere afhankelijk van hoe bedrijven in Canada en de EU gebruik
maken van de afspraken in CETA. De Sustainability Impact Assessment toont een gevarieerd beeld van de verwachte CO2-uitstoot en milieueffecten van CETA die samenhangen met een groot aantal andere factoren.
Het wegnemen van importtarieven op olie, petroleum en kolen zal naar verwachting op
basis van de Sustainability Impact Assessment beperkte gevolgen hebben voor de uitstoot van emissies. CETA bevat voorts afspraken
die een positieve bijdrage aan het klimaat kunnen leveren. Partijen bevestigen in
de duurzaamheidshoofdstukken van CETA het Parijs akkoord te ratificeren en te implementeren
en spreken af hierin gezamenlijk op te trekken.
Klopt het dat CETA zal leiden tot meer uitstoot van broeikasgassen vanwege een toename
in het handelsverkeer tussen de EU en Canada, vragen de leden van de SP-fractie? En
is het aannemelijk dat CETA zal leiden tot meer gebruik van chemische producten als
gevolg van intensivering van de landbouw, en daarmee tot lucht-, bodem-, en grondwatervervuiling?
CETA heeft volgens de Sustainability Impact Assessment waarschijnlijk een beperkt effect op uitstoot van broeikasgassen. Deze verwachte
effecten zijn onder andere afhankelijk van hoe bedrijven in Canada en de EU gebruik
maken van de afspraken in CETA. De Sustainability Impact Assessment toont een gevarieerd beeld van de verwachte CO2-uitstoot en milieueffecten van CETA die samenhangen met een groot aantal andere factoren.
Volgens de Sustainability Impact Assessment kan CETA door toegenomen handel leiden tot grotere uitstoot van broeikasgassen van
de transport sector. Een deel van deze toename kan echter beperkt worden als CETA
leidt tot investeringen in de scheepsvaartsector in Canada en transport over zee plaatsvindt
in plaats van over land. Dit onderstreept dat de gevolgen van CETA sterk afhankelijk
zijn van de acties van bedrijven. Hetzelfde geldt voor de milieueffecten mocht de
productie in de landbouwsector toenemen als gevolg van CETA. Volgens de Sustainability Impact Assessment kan CETA leiden tot negatieve milieueffecten door toegenomen landbouwproductie, maar
als deze productie op duurzame wijze plaatsvindt, hoeven negatieve milieueffecten
niet op te treden. Onder CETA behouden verdragspartijen alle mogelijkheden om aan
hun verplichtingen onder het Parijs akkoord te voldoen en bevestigen partijen zich
aan hun verplichtingen onder milieuverdragen te houden.
Kan de regering uitsluiten dat het nemen van klimaat- en milieumaatregelen leidt tot
claims van de fossiele industrie vanwege terugvallende inkomsten voor deze industrie,
vragen de leden van de SP-fractie?
Artikel 8.9, lid 1, CETA bevestigt het recht dat overheden hebben om maatregelen te
nemen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Artikel 8.9, lid 2,
specificeert daarbij dat het feit dat een investeerder negatieve uitwerking van regelgeving
ervaart op zich geen schending van CETA vormt die een gerechtvaardigde claim mogelijk
maakt.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering het aannemelijk acht dat de concurrentie
zal leiden tot schaalvergrotingen in de agrarische sector? Acht u dit een gewenst
gevolg van CETA?
Handelsverdragen bevatten de randvoorwaarden voor de handel tussen verdragspartners.
De inzet van Nederland bij handelsverdragen is er op gericht om tot een gelijk speelveld
te komen. Daarmee schept de overheid het kader waarbinnen ondernemers hun verdienmodel
kunnen kiezen. Internationale handel is van veel factoren afhankelijk, niet alleen
van handelsverdragen.
Het verband tussen de inwerkingtreding van CETA en schaalvergroting in de agrarisch
sector is moeilijk en aantoonbaar te leggen. De verwachting is dat de toename van
de import van agrarische producten uit Canada naar Nederland op korte termijn niet
substantieel zal zijn. Voor mogelijke gevolgen van het handelsakkoord en de Nederlandse
agrarische sector verwijs ik naar de Kamerbrief van 15 februari 2017 (Kamerstukken II,
vergaderjaar 2016–2017, 31 985, nr. 47).
Hoofdstuk 27. Transparantie
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de regering of de organen
voor de conformity assessments al ingesteld. Wie nemen hieraan deel? Hebben zij al
assessments voor productstandaarden uitgevoerd, en zo ja, welke standaarden zijn tot
nu toe wederzijds erkend en welke niet?
Lidstaten wijzen competente autoriteiten aan om te toetsen of producten voldoen aan
ingestelde standaarden. Zo is in Nederland de NVWA verantwoordelijk voor de toetsing
van producten aan standaarden op het gebied van veiligheid en gezondheid. Onder CETA
kunnen Canada en de EU afspreken om elkaars instituties te erkennen als gelijkwaardig.
Dit heeft tot gevolg dat bedrijven producten niet hoeven te laten testen door verschillende
instanties. Sinds de start van de voorlopige toepassing van CETA heeft nog geen wederzijdse
erkenning van beoordelingsorganen plaatsgevonden. Evenmin hebben Canada en de EU technische
voorschriften erkent als gelijkwaardig.
Koninkrijkspositie
De leden van de D66-fractie lezen dat CETA enkel van toepassing is op het Europese
deel van het Koninkrijk. Wat is de opvatting van de LGO binnen het Koninkrijk over
het gegeven dat zij geen onderdeel zijn van CETA? Zijn de LGO hierover geconsulteerd
en zo ja, wat waren de reacties vanuit de Caribische delen van het Koninkrijk? Klopt
het dat de BES-eilanden als onderdeel van het Koninkrijk wel profiteren van dit handelsverdrag?
Wat is het regime op dit punt bij andere EU-lidstaten met LGO, zoals Frankrijk?
CETA bepaalt in artikel 1.3, onder b, dat het verdrag van toepassing is «op de grondgebieden
waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Werking
van de Europese Unie worden toegepast». De Landen en Gebieden Overzee (LGO) vallen
buiten dit toepassingsgebied. Artikel 52, lid 2, VEU verwijst namelijk voor het territoriale
toepassingsgebied van de EU-verdragen naar artikel 355 VWEU. In dit artikel wordt
het toepassingsgebied nader gespecificeerd voor de verschillende LGO. Blijkens artikel 355,
lid 2, VWEU, vormen de LGO die genoemd worden in bijlage II bij de verdragen het onderwerp
van de bijzondere associatieregeling. De BES-eilanden staan ook op deze lijst vermeld.
Ook zij vallen dus buiten het toepassingsgebied van CETA. Dit geldt ook voor LGO van
andere lidstaten (Denemarken, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk). Aruba, Curaçao
en Sint Maarten zijn niet geconsulteerd over zogenaamde «medegelding», omdat het verdrag
aansluiting van LGO niet toestaat.
Advies Raad van State
Ten aanzien van de werkingssfeer van het verdrag hebben de leden van de VVD-fractie
begrip voor de antwoorden van de regering op de vragen hieromtrent van de Afdeling
advisering van de Raad van State. De genoemde leden begrijpen dat de Landen en Gebieden
Overzee (LGO) geen derde landen zijn, maar ook geen deel uitmaken van de eengemaakte
markt en derhalve buiten de werkingssfeer van het Unierecht vallen. Toch kunnen de
leden van de VVD-fractie zich voorstellen dat de LGO geraakt kunnen worden door dit
verdrag, direct of indirect; alleen al vanwege het feit dat in het Europese deel van
Nederland voordelen ontstaan die in het Caribische deel van Nederland niet voorhanden
zijn.
Welke mogelijkheden zijn er bijvoorbeeld voor Bonaire om de mogelijkheden van het
voorliggende bedrag te benutten, bijvoorbeeld indien er bedrijven op Bonaire gevestigd
zijn die landen nauwe financiële en investeringsbetrekkingen hebben met Canadese bedrijven?
Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint-Eustatius zijn alle LGO. Zij vallen
daarmee buiten het toepassingsbereik van CETA. Artikel 11 van het Statuut beschrijft
wanneer er sprake is van « raken» van de Caribische landen van het Koninkrijk, Aruba,
Curaçao en Sint Maarten. Lid 3 geeft aan dat ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen,
waaronder verdragen vallen, sprake kan zijn van raken «wanneer belangen van Aruba,
Curaçao en Sint Maarten in het bijzonder daarbij betrokken zijn, dan wel wanneer de
voorziening daarin gewichtige gevolgen voor deze belangen kan hebben.» Enig financieel
voordeel voor het Europese deel van het Koninkrijk in geval van deelname aan een verdrag
kan niet beschouwd worden als vallend onder dat criterium.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering in dit verband ook kan toelichten
hoe het Ministerie van Buitenlandse Zaken hier op het terrein van handelsbevordering
mee omgaat? Het ministerie houdt zich immers bezig met handelsbevordering maar vertegenwoordigt
het gehele Koninkrijk, en dus ook de LGO. Betekent dit dat het ministerie diensten
aanbiedt aan bedrijven die respectievelijk wel en niet binnen de werkingssfeer vallen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken draagt als Koninkrijksministerie bij aan economische
diplomatie ter versterking van de buitenlandse economische belangen van alle delen
van het Koninkrijk. Sinds 1 januari 2018 is het instrumentarium voor handels- en investeringsbevordering,
met uitzondering van het zogenaamde Dutch Trade and Investment Fund, opengesteld voor alle ondernemers in het gehele Koninkrijk. Het feit dat de LGO
buiten de werkingssfeer van de handelsakkoorden van de EU met derde staten vallen,
maar bijvoorbeeld wel eigenstandig preferentiële toegang hebben tot de EU en de VS,
speelt een rol in de advisering aan bedrijven die van het instrumentarium gebruik
maken.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe realistisch het is om van de LGO te
verlangen dat zij, zoals voorgesteld door de regering, onder de vlag van het Koninkrijk
toetreden tot de Wereldhandelsorganisatie, en aldaar verplichtingen op het gebied
van onder andere het goederen- en dienstenverkeer aangaan. Zijn hier precedenten voor?
Zijn de LGO eerder «zelfstandig» maar wel onder Koninkrijksvlag, toegetreden tot dergelijke
verbanden omdat zij buiten de werkingssfeer van een bepaalde overeenkomst vielen?
Het Koninkrijk is voor de LGO partij bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Dit betekent
dat de WTO-regels van toepassing zijn op de LGO. Niettemin vormen de landen binnen
het Koninkrijk douanegebieden waarbij het buitentarief afwijkt van het gemeenschappelijk
buitentarief van het Europees deel van het Koninkrijk.
De leden van de CDA-fractie vragen om nadere toelichting over het advies van de Raad
van State waarin wordt aangegeven dat ook de Caraïbische delen van het Koninkrijk
onder de bepalingen van dit verdrag zouden moeten vallen. Hoewel de regering in zijn
antwoord op dit advies aangeeft dat deze gebieden niet onder de verdragsbepalingen
van de EU vallen en daarmee buiten de kaders van dit handelsverdrag, vragen deze leden
aan de regering om aan te geven welke meerwaarde het heeft wanneer het handelsverdrag
met Canada wel betrekking heeft op de overzeese gebieden van het Koninkrijk en op
welke manier er eventueel nationaal flankerend beleid ontwikkeld kan worden of een
aanvullend bilateraal verdrag tussen Nederland en Canada.
De bevoegdheid met betrekking tot financiële en economische verdragen ligt bij de
Caribische landen zelf (zie artikel 25 van het Statuut voor het Koninkrijk). De bevoegdheid
tot onderhandelingen over die verdragen ligt dus ook bij die landen. Het is aan de
afzonderlijke landen zelf om te bepalen of een aanvullend verdrag meerwaarde heeft,
en om, gezamenlijk met Canada, te komen tot de voor dat land wenselijke inhoud van
zo’n verdrag. Die verdragen worden vervolgens gesloten door het Koninkrijk, ten behoeve
van het betreffende land van het Koninkrijk. De regering van het Koninkrijk werkt
op grond van artikel 26 van het Statuut mee aan de totstandkoming van zo’n verdrag.
Ratificatieprocedure
Tot slot vernemen de leden van de VVD-fractie graag wat de laatste stand van zaken
is rondom ratificatie: hoeveel lidstaten hebben het voorliggende verdrag reeds geratificeerd
en in welk stadium bevinden de overgebleven landen zich?
Dertien EU-lidstaten hebben het verdrag reeds geratificeerd, te weten Denemarken,
Estland, Finland, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Oostenrijk, Portugal, Spanje,
Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking