Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII)
35 200 XVII Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018
Nr. 8 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 juni 2019
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
over de brief van 15 mei 2019 inzake het Rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2018 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) (Kamerstuk 35 200 XVII, nr. 2)
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2019. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
1
Hoe werkt het kabinet toe richting een budget voor Official Development Assistance
(ODA) van 0,7% van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) in 2030? Hoeveel procent verwacht
het kabinet uit te geven in de tien jaren ervoor?
Antwoord:
Het kabinet trekt jaarlijks honderden miljoenen meer uit voor ontwikkelingssamenwerking
dan onder het vorige kabinet was voorzien: het Regeerakkoord corrigeert voor de kasschuiven
van het vorige kabinet; daarbovenop is nog eens EUR 1 miljard extra toegevoegd aan
de BHOS-begroting voor deze kabinetsperiode, verdeeld over de jaren 2018–2021 (EUR
400 miljoen in 2018 aflopend naar EUR 100 miljoen in 2021). De intensiveringen uit
het Regeerakkoord zijn belangrijke stappen tijdens deze kabinetsperiode. Een mogelijke
extra vervolgstap tijdens deze kabinetsperiode wordt integraal op de daartoe geëigende
momenten bekeken in het licht van humanitaire en ontwikkelingssituaties, de rijksbrede
prioriteiten en binnen de afgesproken budgettaire kaders.
De verwachte ODA-prestaties zijn vermeld in bijlage 3 van de HGIS-nota. In onderstaande
tabel de verwachtingen conform HGIS-nota 2019, waarbij het percentage voor 2018 de realisatie betreft conform HGIS-jaarverslag
2018. De begrotingsperiode behelst zes jaar, zodat de percentages na 2023 bij het
opstellen van de volgende begrotingen worden berekend.
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Netto ODA in % van het BNI
0,61
0,57
0,55
0,54
0,54
0,55
2
Kunt u de transactie toelichten waarbij de tolerantiegrens voor fouten en/of onzekerheden
met betrekking tot de rechtmatigheid van de verantwoording van de uitgaven op artikel
2 is overschreden, te weten de transactie waarbij de liquiditeitsbehoefte van de ontvangende
partij de betaling niet rechtvaardigde? Hoe is dit vervolgens opgelost?
Antwoord:
De accountantscontrole vindt plaats op basis van een statistische steekproef. Deze
steekproef is zodanig opgezet dat de uitkomsten een voldoende betrouwbaar beeld geven
van de rechtmatigheid van de uitgaven op het gehele begrotingsartikel. In deze steekproef
was één transactie aan UNICEF opgenomen. Organisaties mogen maximaal voor 12 maanden
worden bevoorschot. Vastgesteld is dat over de duur van het UNICEF-programma er een
reële liquiditeitsbehoefte bestaat. De contractueel voorziene betaling was echter
groter dan de aantoonbare liquiditeitsbehoefte voor de komende 12 maanden. Het verschil
is als «te vroeg betaald» bestempeld. Het ministerie heeft UNICEF hierover geïnformeerd.
Indien de uitvoering van het programma ernstig vertraagt, vindt in overleg met UNICEF
invordering plaats van maximaal het «te vroeg betaalde» bedrag.»
3
Welk deel van de € 1,53 miljard aan overdrachten aan instellingen op afstand is terechtgekomen
bij bedrijven?
Antwoord:
Het ministerie heeft geen inzicht welke uitsplitsing de AR heeft gehanteerd in haar
analyse. Bij 4,9% van de bestedingen op de begroting van BHOS behoorden de uitvoerende
organisaties tot de categorie private sector. Het gaat hier alleen om de begroting
van BHOS. Het betreft hier de bestedingen waarbij de private sector de directe ontvanger
was.
4
Kunt u het genoemde beoordelingsmemorandum met de Kamer delen?
Antwoord:
Publieksversies van beoordelingsmemoranda deelt het ministerie op de website www.openaid.nl. De risicoanalyse is een vertrouwelijke paragraaf en maakt daarom geen deel uit van
de publieksversie. Het algemene sjabloon voor het beoordelingsmemorandum voor activiteiten
van meer dan EUR 1 miljoen is toegevoegd als bijlage1.
5
Waarom is er zo weinig aandacht geschonken aan de risicoanalyse?
Antwoord:
Het ministerie schenkt veel aandacht aan risicoanalyses, maar de vastlegging van de
geïdentificeerde risico’s en beheersmaatregelen in de beoordelingsmemoranda kan nog
beter. Hiertoe is de opzet van het beoordelingsmemorandum aangepast, is een handreiking
opgesteld, die medewerkers ondersteunt bij het uitvoeren van de risicoanalyses. Daarnaast
zet het ministerie in op verdere bewustwording van de noodzaak om risico’s op heldere
wijze vast te leggen. Hiertoe zijn met directies en posten gesprekken gevoerd en trainingssessies
gehouden.
6
Welke trainingen zullen de komende tijd met betrekking tot risicoanalyse worden gegeven?
Wie gaan die trainingen verzorgen?
Antwoord:
Aanvullend op het reeds bestaande opleidingsprogramma voor medewerkers zorgt het ministerie
voor interactieve trainingssessies. Deze trainingssessies moeten bijdragen aan het
vergroten van kennis en bewustwording. In de trainingssessies, die het interne Expertisecentrum
Malversaties verzorgt, worden onder andere praktijkvoorbeelden van risicoparagrafen
gedeeld zodat medewerkers van elkaar kunnen leren.
7
Bent u bereid de gerealiseerde klimaatuitgaven niet alleen online, maar ook in het
jaarverslag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op te nemen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord:
Het BHOS Jaarverslag kent een indeling naar begrotingsartikelen. De klimaatfinanciering
is verspreid over diverse begrotingsartikelen. Over de gerealiseerde klimaatuitgaven
wordt jaarlijks in bijlage 6 bij het HGIS Jaarverslag gerapporteerd. Ik zal voor alle
duidelijkheid in het vervolg in het BHOS Jaarverslag vermelden dat de specifieke rapportage
over de klimaatuitgaven daar te vinden is.
Daarnaast zijn inderdaad online de nodige gegevens beschikbaar. De berekening van
de private gemobiliseerde financiering wordt online gepubliceerd op de website van
de rijksoverheid2. Verder werkt het ministerie aan een publiek toegankelijk dashboard dat meer inzicht
geeft in de klimaatuitgaven van het ministerie. Alle cijfers worden ook openbaar gemaakt
via de klimaatrapportages aan UNFCCC.3
8
Bent u bereid over de resultaten van het klimaatbeleid te rapporteren, en niet alleen
op een website? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 7 voor wat betreft de rapportage over gerealiseerde klimaatuitgaven.
Het ministerie rapporteert over de resultaten van klimaatbeleid op dezelfde wijze
als over de resultaten op andere thema’s. In het BHOS-jaarverslag wordt over de voortgang
op sleutelindicatoren gerapporteerd. In het geval van klimaat is dat het aantal mensen
aan wie toegang is verschaft tot hernieuwbare energie. In de online osresultaten.nl wordt uitgebreider op diverse indicatoren gerapporteerd.
9
Welke «vernieuwde website» wordt bedoeld? Worden op deze website straks ook transacties,
subsidieoverzichten en impactvisualisaties vermeld? Worden dezen tegenover begrotingsartikelen,
fondsen en de doelstellingen van beleid gezet? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
In de brief aan uw Kamer van 13 november 2018 (Kamerstuk 34 952, nr. 33) is toegelicht hoe wordt ingezet op het via internet verder verbeteren van de informatie
over het beleid en de resultaten daarvan. Belangrijk hiervoor zijn rijksoverheid.nl
(beleidscommunicatie) en osresultaten.nl (over voortgang en resultaten van het ontwikkelingsbeleid. Op osresultaten.nl publiceert het ministerie jaarlijks een overzicht van de behaalde resultaten, geaggregeerd
per land, regio en thema. Deze website wordt de komende maanden verbeterd en geïntegreerd
binnen de website rijksoverheid.nl. De informatie over beleid en resultaten zal beter
worden afgestemd op de behoefte van verschillende gebruikersgroepen. Voor de gebruiker
verbetert het inzicht in hoe resultaten op geaggregeerd en op activiteitenniveau bijdragen
aan de overkoepelende beleidsdoelstellingen. Er komt meer informatie over de context
van de behaalde resultaten en er is meer ruimte om geleerde lessen te ontsluiten.
10
Bent u bereid de gerealiseerde klimaatopgaven naast in het jaarverslag van de Homogene
Groep Internationale Samenwerking (HGIS) voortaan in uw eigen Jaarverslag te verantwoorden
en zo het advies van de Algemene Rekenkamer om hier meer verantwoording over af te
leggen, te volgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 7.
11
Kunt u de door de Rekenkamer aangegeven moeilijk te controleren totaal gerealiseerde
klimaatuitgaven weergeven?
Antwoord:
De gerealiseerde klimaatuitgaven worden weergegeven in bijlage 6 van het HGIS Jaarverslag.
In 2018 beliepen de publieke klimaatuitgaven EUR 578 miljoen en beliep de met een
deel van die middelen gerealiseerde mobilisatie van private klimaatuitgaven EUR 498
miljoen.
12
Is er sprake van een mogelijk verdrukkingseffect zoals het vervangen van reguliere
ODA-uitgaven door klimaatuitgaven?
Antwoord:
Klimaatactie en ontwikkelingssamenwerking zijn in Nederland geïntegreerd, zowel budgettair
als beleidsmatig, omdat een geïntegreerde benadering van klimaat en ontwikkeling het
hoogste rendement oplevert voor beide doelen, mede doordat klimaatverandering de armste
landen en de armste groepen onevenredig hard treft. Activiteiten met een klimaatdoelstelling
dragen bij aan andere ontwikkelingsdoelstellingen, terwijl omgekeerd activiteiten
die primair andere ontwikkelingsdoelstellingen dienen in toenemende mate ook aan klimaatdoelstellingen
bijdragen. Er is dus geen sprake van verdrukking, maar van wederzijdse versterking.
13
Waarom bent u «geen voorstander van de wijzigingen»?
Antwoord:
De hier bedoelde wijzigingen betreffen: 1) rapportage van de gemobiliseerde private
klimaatfinanciering op basis van toezeggingen (commitments) in plaats van gerealiseerde
bijdragen; en 2) geen rapportage meer van private klimaatfinanciering die – door fondsen
– op projectniveau is gemobiliseerd.
Ad 1. Deze wijziging werd in OESO-verband voorgesteld om zoveel mogelijk in lijn te
blijven met de rapportages van de multilaterale instellingen (banken en fondsen).
Het bezwaar van rapportage op basis van toezeggingen was de onzekerheid over het moment
waarop de uitgaven tot stand zullen komen, en de mogelijkheid dat toezeggingen in
het geheel niet worden nagekomen. Een ander bezwaar had betrekking op de fluctuaties
in de rapportage die hier het gevolg van kunnen zijn: een grote eenmalige toezegging
leidt dan tot een piek in het betreffende jaar, die mogelijk wordt gevolgd door dalingen
in de daaropvolgende jaren – de jaren waarin juist de klimaatimpact wordt gerealiseerd.
Dit laatste bezwaar geldt bijvoorbeeld bij een klimaatfonds dat in de beginfase veel
privaat kapitaal aantrekt, dat dan geldt als klimaatfinanciering in het jaar van aantrekken,
terwijl de eruit voortvloeiende investeringen en impact pas in latere jaren worden
gerealiseerd.
Ad 2. Het bezwaar tegen het niet-rapporteren van mobilisatie op projectniveau is dat
onderrapportage daar het gevolg van is. Nederlandse instrumenten, zoals Climate Investor One (CIO) en het nieuwe Dutch Fund for Climate and Development (DFCD), zijn zo ingericht dat op fondsniveau én op projectniveau private financiering
kan worden gemobiliseerd. CIO is in zijn beginjaren zeer succesvol geweest in het
aantrekken van privaat geld op fondsniveau. Nu de uitvoering van projecten in de ontvangende
landen is begonnen, wordt ook op projectniveau private financiering gemobiliseerd.
Nederland wil ook deze laatste mobilisatie meenemen in zijn rapportage aan de VN.
14
Ten aanzien van 2018 wordt 33% van de publieke klimaatuitgaven aangemerkt als adaptieve
maatregelen. Hoe ziet deze verhouding eruit voor wat betreft de private klimaatuitgaven
en de totale klimaatuitgaven (publiek en privaat)?
Antwoord:
Hieronder staat een overzicht van de programma’s die private klimaatfinanciering hebben
gemobiliseerd per programma of fonds. Tevens is aangeven of deze programma’s hoofdzakelijk
gericht zijn op aanpassing aan klimaatverandering (adaptatie), op het tegengaan van
klimaatverandering (mitigatie) of op beide. De klimaatfinanciering die door de multilaterale
ontwikkelingsbanken, zoals de Wereldbank, wordt gerealiseerd betreft investeringen
in mitigatie (onder andere hernieuwbare energie) en adaptatie (onder andere klimaat-slimme
landbouw, waterbeheer, infrastructuur). Van de multilaterale ontwikkelingsbanken wordt
echter geen specificatie verkregen met betrekking tot de verdeling tussen mitigatie
en adaptatie.
Gemobiliseerde private klimaatfinanciering per programma/fonds 2018 (in miljoenen
€)
Green climate fund
6,29
Global Environment Facility-klimaat
0,38
Global Agriculture and Food Security Programme
2,43
Global SME Finance Facility
2,35
Sustainable Trade Initiative (IDH)
10,98
Solidaridad
1,05
Mobilising More for Climate
0,11
Fonds Duurzaam Water (FDW)
2,66
Geodata 4 Agriculture and Water
6,19
Aqua for All
1,16
Access to Energy Fund
14,08
Infrastructure Development Fund
19,59
Ambassade Ghana
0,04
Ambassade Kenia
0,08
Ambassade Mozambique
0,93
Ambassade Bangladesh
0,04
FMO
131,26
Climate Investor One (CIO)
19,66
Multilateral Development Banks
279,29
15
Wordt bij het selecteren van inspanningen in het kader van internationale klimaatuitgaven
wel of geen rekening gehouden met de zogeheten focusregio’s? Indien dit wel het geval
is, in hoeverre?
Antwoord:
Er wordt rekening gehouden met de focusregio’s. Steeds wordt bezien of een verhoogde
inzet in de focusregio’s mogelijk en zinvol is, met inachtneming van de efficiëntie
en de effectiviteit van de betreffende activiteit.
In multi-donor programma’s en bij inzet via multilaterale instellingen is Nederland
actief pleitbezorger van de notie dat de middelen daar moeten worden ingezet waar
ze het hardste nodig zijn. Daar vallen de lage-inkomenslanden onder, een groep waar
veel van de landen in de focusregio’s deel van uitmaken.
16
In 2018 is € 498 miljoen aan private klimaatfinanciering met publiek geld gemobiliseerd.
Hoeveel publiek geld is er totaal gespendeerd aan die mobilisatie van private klimaatfinanciering
in 2018?
Antwoord:
Publieke uitgaven in een bepaald jaar leiden niet noodzakelijkerwijs tot mobilisatie
van private middelen in datzelfde jaar. De gemobiliseerde private financiering wordt
gerapporteerd in het jaar van toezegging door een private partij. Publieke uitgaven
in een jaar kunnen meestal niet een-op-een aan gemobiliseerde middelen in een jaar
worden gekoppeld.
17
Kunt u een overzicht geven van tien private klimaatprojecten waar in 2018 het meeste
publieke geld aan is gespendeerd om deze mogelijk te maken (het zogenaamde «mobiliseren»)?
Antwoord:
Er is een aantal factoren dat het moeilijk maakt om de relatie tussen publieke en
privaat gemobiliseerde financiering vast te stellen:
Ten eerste is de publieke bijdrage aan de meeste projecten maar ten dele «toerekenbaar»
aan klimaat. Ten tweede worden veel programma’s door meer donoren gefinancierd en
kan niet alle publieke financiering aan de Nederlandse inzet worden toegerekend. Ten
derde is een lage hefboom niet altijd een indicatie van de interesse van private financiers.
Een goed voorbeeld is het Global Innovation Lab waar Nederland aan bijdraagt. Deze activiteit richt zich op innovatieve financiering.
De voorstellen hebben belangrijke private investeringen gemobiliseerd, maar deze tellen
niet mee voor de Nederlandse inzet voor klimaatfinanciering, omdat de relatie tussen
de Nederlandse subsidie en de mobilisatie indirect is. En volgens de OESO-methode
kan indirecte mobilisatie niet worden meegerekend.
Hieronder staan vier voorbeelden van Nederlandse publiek-private ODA-instrumenten
met hun hefboom.
Het eerste voorbeeld is Fonds Duurzaam Water. In 2018 heeft FDW acht nieuwe toezeggingen gedaan, die private investeringen hebben
aangetrokken. Omdat het hoofddoel water is, telt slechts 40% van de totale mobilisatie
mee als door Nederland gemobiliseerde klimaatfinanciering.
Het tweede voorbeeld, Mobilising More for Climate, heeft door het lanceren van nieuwe business voorstellen, indirect financiering weten
te mobiliseren. Volgens de OESO-methode telt echter alleen de directe private gemobiliseerde
financiering mee.
Het derde voorbeeld, Partnership for Cleaner Textile in Bangladesh, heeft een private hefboom die gedeeltelijk meetelt voor de Nederlandse
klimaatfinanciering, omdat door beter watergebruik veel energie wordt bespaard.
Het vierde voorbeeld, Access to Energy Fund, is een klimaatfonds waarvan de bijdrage uit de BHOS-begroting voor 100% meetelt
als publieke klimaatfinanciering. De gemobiliseerde financiering telt dus ook voor
100% mee. Omdat ook FMO en andere donoren bijdroegen aan de publieke component, is
het deel dat de Nederlandse overheid mag toerekenen aan internationale klimaatfinanciering
lager dan de totale gemobiliseerde financiering.
Private hefboom Nederlandse programma’s
Totale publieke financiering NL
Totale gemobiliseerde private financiering
1. Fonds Duurzaam Water
18,42
6,94
2. Mobilising more for klimaat
0,49
1,00
3. Publiek private samenw. Bangladesh
1,50
0,27
4. Access to Energy Fund
11,5
30,17
18
Volgens het rapport gaat zo'n 85% van de internationale klimaatuitgaven naar vijftien
minst ontwikkelde landen, waarvan tenminste negen erkende leden zijn van de Organisatie
van Islamitische Coöperatie (OIC). Kunt u een overzicht geven hoeveel geld er naar
die vijftien verschillende landen overgemaakt is in 2018, uitgesplitst per land en
bij elk land de vijf duurste projecten noemen?
Antwoord:
De Algemene Rekenkamer schrijft dat van de bilaterale klimaatfinanciering 85% naar
10 landen gaat die tot de minst ontwikkelde landen worden gerekend. De bilaterale
financiering waarop de Algemene Rekenkamer doelt, betreft alleen de financiering die
door Nederlandse ambassades wordt uitgegeven uit gedecentraliseerde budgetten van
het ministerie. Dit geld wordt niet direct aan de landen zelf overgemaakt. De ambassades
werken in hun programma’s met verschillende partijen samen: ngo’s, het bedrijfsleven,
multilaterale organisaties en overheidsinstanties. Hieronder treft u een overzicht
aan van alle klimaatfinanciering die in 2018 via gedecentraliseerde budgetten bij
ambassades is uitgegeven met per land de 5 projecten waarin de meeste klimaatuitgaven
plaatsvonden.
Ambassade
Klimaatuit-gaven (EUR miljoen)
Vijf grootste activiteiten
Afghanistan
10,2
3 activiteiten in totaal: Afghanistan Reconstruction Trust Fund 2018 – 2020 World
Bank; Resilience of Rural Communities and enhancing food security through Disaster
Risk Reduction focused asset creation. This contributes to SDG 2 (Strat. Obj. 2 of
WFP Country Strat. Plan);Resilience of Rural Communities and enhancing food security
through Disaster Risk Reduction focused asset creation (WFP DRRFS).
Bangladesh
9,64
Blue Gold, Program for Integrated Sustainable Economic Development by improving the
Water and Productive Sectors in selected Polders; Sustainable agriculture, food security
and linkages (SAFAL II); Support for modelling, planning and improving Dhaka’s food
system (Food Systems Project Dhaka);Integration of WASH services into other BRAC programs;
The Max WASH II program is a community based WASH program which integrates element
of Nutrition an SRHR activities with the aim to contribute to better child health
and ending infant and child deaths.
Benin
7,06
OmiDelta, programme with for integrated water management (GIRE) via support to local
government (partner)s and non-state actors Fund; Local government approach to the
agricultural market in Benin (ACMA 2) – aimed at improving livelihoods; Programme
for the institutional development of the land administration in Benin (aimed at equal
access to land for all); OmiDelta, programme with regard to drinking water supply,
sanitation and hygiene (AEPHA) via support to local government (partner)s and non-state
actors); Programme to support the implementation of the new Land Law at the level
of two municipalities in South-West Binin (Dogbo and Klouékanmè) (Project Foncier
Local).
Burundi
6,74
Supporting agricultural productivity (sustainable food production) in Burundi (PAPAB)
by promoting market- oriented, climate-resilient, and sustainable agricultural techniques,
supported by targeted fertilizer subsidies; Support to local farmers linked to the
home-grown school meals programme, to improve food security in North-West Benin (P4P);
Microfinance, Agri-finance and Value Chains Programme (MAVC);Projet d’Appui au Développement
Agricole pour la Nutrition et l’Entrepreneuriat (PADANE); Burundi Agribusiness Incubation
Network (ABIN).
Ethiopië
9,28
Product Safety Net Programme; Household Asset Building Programme (PNSP phase 3); Bilateral
Ethiopian Netherlands Effort for Food, Income and Trade Partnership (BENEFIT); Resilience
building and creation of economic opportunities in Ethiopia (RESET II); Core support
to the Agricultural Transformation Agency (ATA 2); Building Rural Income through Inclusive
Dairy Business Growth (BRIDGE).
Ghana
6,72
Cocoa Rehabilitation and Intensification Programme (ORIP II) in Ghana, Ivory Coast,
Liberia and Sierra Leone; Sustainable West Africa Palm oil Programme (SWAPP II) in
Ghana, Ivory Coast, Liberia and Sierra Leone; Commercial Fruit and Vegetable Sector
Development in West Africa (HORTIFRESH West Africa);Ghana Climate Innovation Centre,
building clean technology industries in Ghana (GCIC); Cocoa Rehabilitation and Intensification
Programme (CORIP I) in Ghana, Ivory Coast, Liberia and Sierra Leone.
Indonesië
2,85
Joint Cooperation Program (JCP III) Indonesia-Netherlands knowledge institutes in
the fields of integrated water management, flood/drought management (including early
waring) and climate;Technical assistance to the implementing organization of the National
Capital City Integrated Development Program (NDICD II); Horticulture Indonesia Next
Level (Blast campaign for the sector by disseminating experiences, knowledge and information;
continuous process of innovation in targeted pilot crops and areas); Support to restore
peat landscapes by promoting new sustainable peatland business and governance models
(Landskap); Study in the Netherlands Scholarships Program (StuNed V) for Indonesian
nationals (higher education/master programs food security).
Kenia
2,85
Smart Water for Agriculture (SWA) increased water productivity and increased food
security through development of smart water solution, serving small and medium-sized
entrepreneurial farmers; HortIMPACT, the Kenya Market-led Horticulture Programme;
Kenya Market- led Aquaculture Programme (KMAP); Kenya Market-led Diary Programme (KMDP
II); Resilient, Robust & Reliable from Aid to Trade Food Security Knowledge Project
(3R Kenya).
Mali
5,74
Sécurité Alimentaire Résilience/PASARC II; Sustainable Technology Adaptation for Mali's
Pastoralists (STAMP+); Bilateral program on Integrated Water Resources Management
between Mali and The Netherlands (GIRE);Programme d’Appui à la Sécurité Alimentaire
et à la Résilience des Populations aux Crises climatiques et Sociales dans la région
de Mopti (PASARC II); Programme de Renforcement des Chains Valeur Agricoles pour la
Sécurité Alimentaire (PRCA-SA) in Mali.
Mozambique
7,7
Institutional support tot FIPAG – Fundo de Investimento e Patrimonio do Abastecimento
de Agua – is the asset manager of water supply infrastructure in the major cities
in Mozambique (21 cities). It is also the operator of the water supply systems; Support
to inclusive and sustainable agricultural development in the Zambezi Valley (ISA-II);African
Enterprise Challenge Fund – Renewable Energy and Adaptation to Climate Technologies
(AECF REACT);Trust Fund to support cash transfers programme in Mozambique contributing
to inclusive growth; One UN joint Programme on Social Protection in Mozambique 2017
– 2019.
Nigeria
0,1
1 activiteit: Strengthening Accountable Governance and Behavioral Change through Lobbying
and Advocacy in The Niger Delta.
Palestijnse autoriteit
2,38
Land and Resource management 2017–2020; Reform and Development of Markets, Value Chains
and Producers» Organizations, Enhance Palestinian agribusiness by reforming market
regulations, production standards and business services; Access to Clean Water, Sustainable
Energy and Water Services in Area C; Academic Water Cooperation PADUCO phase II implemented
by 10 universities (PADUCO = Palestinian-Dutch Academic Cooperation on Water); Safe
and Productive Use of Treated Wastewater. The activity is a joint Palestinian-Israeli
scientific research project directed towards the promotion of safe and productive
use of treated wastewater for agricultural purposes; Regulating Good Water Govern
& Integrity, Sustainable Provision of Wastewater Services – assessing performance
and applying changes.
Rwanda (inclusief regionale projecten in Grote Meren regio)
15,18
Sebeya Landscape Restoration Pilot Programme; Maji ya Amani, Rwanda Integrated Water
Resource Management Programme; Integrated Water Resources Management Programme Rwanda;
Feeder Roads Development Project WB Trustfund;
Horticulture Value Chain Development (HortInvest).
Zuid Soedan
10,76
Water for Lakes State (JBA ProWaS SSN Lakes); Water for Eastern Equatoria State (JBA
ProWaS SSN EES); Emergency Livelihood and Resilience Programme in South Sudan 2019
(ERLP 2019); Emergency Livelihood and Resilience Programme in South Sudan 2018 (ERLP
2018);
Seeds Sector Development for South Sudan (SSD4SS).
Oeganda
5,42
The Inclusive Dairy Enterprise (TIDE) project for SW Uganda – Improving dairy farm
productivity, milk quality/safety, proactive regulation and dairy household nutrition;
Skilling Youth Employment in Agribusiness (SKY) – Strengthen skilling institutions/firms,
broker employment, train employees in strategic business and assist in the operationalization
of the Uganda Skilling Authority; Resilient Efficient Agribusiness Chains (KAM REACH);
Integrated Seed Sector Development Plus (ISSD Plus); Agri Business Skilling for Youth
in a Refugee Context in Yumbe district (ABSYR).
Jemen
–
Totaal
102,62
19
Welke andere OIC-lidstaten – buiten degenen die behoren tot de vijftien minst ontwikkelde
landen die genoemd worden in het rapport – kregen Nederlandse klimaatfinanciering?
Kunt u een overzicht geven per land en tevens vijf voorbeelden noemen van gefinancierde
projecten per land?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 18.
20
Kunt u een overzicht geven van de uitgaven en investeringen die zijn gedaan in het
kader van internationale klimaatfinanciering specifiek in de Palestijnse gebieden
en deze uitsplitsen naar project?
Antwoord:
De klimaatuitgaven die via gedecentraliseerde financiering in de Palestijnse Gebieden
werden gedaan, beliepen in totaal EUR 2,38 miljoen. De uitgaven werden gedaan ten
behoeve van zes activiteiten op het terrein van voedselzekerheid en water die mede
bijdroegen aan klimaatdoelstellingen: Land and Water Resource Management 2017–2020,
Reform and Development of Markets, Value Chains and Producers» Organizations; Sustainable
Energy and Water Services in Area C, Palestinian-Dutch Academic Cooperation on Water
(PADUCO), Safe and Productive use of Treated Wastewater, Regulating Good Water Governance
& Integrity.
21
Waarom berekent u de publieke klimaatfinanciering vooral achteraf? Is daar een goede
reden voor?
Antwoord:
Ik bereken vooraf de verwachte klimaatfinanciering in het komende begrotingsjaar en
maak melding van die schatting in bijlage 7 bij de HGIS-nota. En ik bereken achteraf
de gerealiseerde financiering, waarvan ik melding maak in bijlage 6 van het HGIS-verslag.
Aangezien klimaatfinanciering niet de middelen op één begrotingsartikel betreft, maar
berekend wordt door de beleidskenmerken klimaatadaptatie en mitigatie van alle activiteiten
op alle begrotingsartikelen te kwantificeren of door klimaatrelevante percentages
op activiteiten toe te passen, is dit de enig mogelijke werkwijze.
22
Waarom komen de klimaatuitgaven gerapporteerd via het International Aid Transparency
Initiative-format (IATI) niet een-op-een overeen met de klimaatuitgaven zoals in de
HGIS-bijlage vermeld, in het bijzonder tegen de achtergrond van de aangenomen motie
van de leden Van Haga en Van Weerdenburg (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 32)?
Antwoord:
De internationale klimaatfinanciering valt uiteen in publieke financiering (klimaatprojecten
en het klimaatrelevante deel van de ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale banken)
en de private investeringen die met een deel van deze publieke financiering worden
gemobiliseerd.
De publieke klimaatfinanciering wordt berekend met behulp van de beleidskenmerken
voor klimaatadaptatie en klimaatmitigatie zoals door OESO/DAC vastgesteld. Als klimaatadaptatie
en/of klimaatmitigatie een hoofddoelstelling zijn van een activiteit, wordt 100 procent
van de uitgaven meegerekend als klimaatfinanciering. Als klimaatadaptatie en/of klimaatmitigatie
een nevendoelstelling zijn, wordt 40 procent van de uitgaven meegerekend als klimaatfinanciering.
Bij een aantal activiteiten wordt niet gewerkt met een kwantificering van de beleidskenmerken
voor klimaat, maar wordt gewerkt met klimaatrelevante percentages. Dit is bijvoorbeeld
het geval voor de ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale banken en organisaties,
waarvoor OESO/DAC berekent hoe klimaatrelevant hun werk is.
In IATI worden wel de beleidskenmerken van activiteiten vermeld, maar deze worden
niet op bovengenoemde wijze gekwantificeerd om zo de klimaatfinanciering te berekenen.
Ook worden in IATI geen klimaatrelevante percentages toegepast. Daarnaast worden de
door de ODA-activiteiten gemobiliseerde private investeringen niet in IATI gerapporteerd,
omdat deze niet kwalificeren als directe financiële uitgaven van de donor ten behoeve
van het ontwikkelingsland.
23
Waarom zijn de open data nog steeds «moeilijk toegankelijk», in het bijzonder tegen
de achtergrond van de aangenomen motie van de leden Van Haga en Van Weerdenburg (Kamerstuk
35 000 XVII, nr. 32)?
Antwoord:
De toegankelijkheid van informatie wordt stapsgewijze verbeterd. De eerste stappen
voor één OS-portal zijn gezet met de resultatenrapportage
Ontwikkelingssamenwerking in beeld 2018 van 15 mei jl. Met deze website is de rapportage over resultaten verder geïntegreerd
met de pagina’s op rijksoverheid.nl over beleid, doelstellingen en nieuws over ontwikkelingssamenwerking.
Hiermee zijn de eerste twee «niveaus» van het OS-portal vorm gegeven. Het derde niveau
betreft het integreren van IATI-data, weergegeven op websites als OpenAid.nl, met
de beleids- en resultaatinformatie op het OS-portal. In de huidige resultatenrapportage
zijn hier de eerste stappen in gezet, door middel van links naar specifieke OpenAid.nl-pagina’s.
In de resultatenrapportage 2020 krijgt dit een meer structurele invulling. Met betrokken
partijen zoals Openaid.nl wordt deze structurele integratie onderzocht. Kosten en
beheerslast zullen daarbij worden meegewogen. Over verdere vooruitgang wordt de Kamer
op de hoogte gehouden.
24
Waarom is de data op de OpenAID-website onvolledig, en is bijvoorbeeld niet te selecteren
op internationale klimaatfinanciering, in het bijzonder tegen de achtergrond van de
aangenomen motie van de leden Van Haga en Van Weerdenburg (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 32)?
Antwoord:
In OpenAID worden wel de beleidskenmerken van activiteiten vermeld, maar niet gekwantificeerd.
Ook worden hier geen klimaatrelevante percentages voor de multilaterale banken en
fondsen toegepast. Daardoor kan de klimaatfinanciering niet worden berekend via de
OpenAID-website.
De private investeringen die door de ODA-instrumenten worden gemobiliseerd staan evenmin
in OpenAID. Het ministerie berekent de hoogte van de publieke klimaatfinanciering
jaarlijks achteraf, omdat die afhangt van de mate van klimaatrelevantie van alle relevante
activiteiten, met bijbehorende toerekening.
Zie tevens vraag 22.
25
Welke externe partij huurt u in om de klimaatfinancieringsberekeningen te maken?
Antwoord:
Voor de berekening van de private klimaatfinanciering over 2018 was dit Trinomics
B.V. Voor de rapportage over publieke klimaatfinanciering wordt gebruik gemaakt van
een intern informatiesysteem.
26
Waarom hebt u nog niet berekend hoeveel publiek geld is ingezet om het private deel
te mobiliseren? Wat gaat u doen om de Kamer Inzicht te geven in de hefboomwerking?
Antwoord:
Voor de berekening van de door de publieke klimaatinzet gemobiliseerde private financiering
wordt een in OESO-verband ontwikkelde methode gebruikt. Deze methode is in de eerste
plaats ontwikkeld voor het in kaart brengen van gemobiliseerde private klimaatinvesteringen,
teneinde te kunnen bepalen of de ontwikkelde landen voldoen aan de collectieve toezegging
om vanaf 2.020 USD 100 miljard per jaar aan klimaatfinanciering op te brengen. De
methode is er niet op gericht om de relatie tussen de publieke en de private stroom
(hefboom) vast te stellen.
Daarnaast is er nog een aantal factoren dat het moeilijk maakt om deze relatie vast
te stellen, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 17.
De mobilisatie van private middelen wordt pas sinds enkele jaren in kaart gebracht.
Per instrument wordt de mobilisatie over de gehele looptijd achteraf vastgesteld.
27
Waarom noemt u een regio een «focusregio» als slechts 25 procent van fondsmiddelen
voor de «focusregio’s» is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 15.
28
Waarom hebt u over het jaar 2019 geen resultaten gepubliceerd, in het bijzonder tegen
de achtergrond van de aangenomen motie van de leden Van Haga en Van Weerdenburg (Kamerstuk
35 000 XVII, nr. 32)?
Antwoord:
Aangenomen wordt dat u doelt op het voorbije jaar 2018. Afgelopen jaar was een overgangsjaar
voor de wijze waarop BHOS over de resultaten rapporteert, inclusief de resultaten
op het terrein van klimaat. Vanaf 2019 wordt de Kamer in een keer, te weten bij het
uitkomen van het BHOS-jaarverslag, over de resultaten van OS geïnformeerd, zowel via
het BHOS-jaarverslag op sleutelindicatoren als uitgebreider via de online resultatenrapportage.
29
Waarom moest de Algemene Rekenkamer eraan te pas komen om de resultaten van het voorgaande
jaar te publiceren?
Antwoord:
In het kader van het jaarlijkse Verantwoordingsonderzoek doet de Algemene Rekenkamer
onderzoek naar de bedrijfsvoering, de financiële informatie en de beleidsinformatie
in het jaarverslag. De daaruit voortvloeiende bevindingen hebben niet genoopt tot
wijziging in het rapportageritme.
30
Houden alle EU-lidstaten zich aan het verzoek om het klimaatrelevante deel van de
publieke uitgaven aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) niet mee te nemen?
Antwoord:
Ja, hier houden alle lidstaten zich aan. De reden is dat er anders tweemaal over dezelfde
geldstroom aan UNFCCC zou worden gerapporteerd: door de EU en door de lidstaat.
31
Hoe gaat u, als de Kamer dit wel – net als de Rekenkamer – een doel op zich vindt,
concreet opvolging geven aan de aanbeveling om te zorgen voor inzicht in de hefboom
van publieke en private klimaatfinanciering, teneinde te komen tot een gerichtere
inzet van publiek geld?
Antwoord:
Ik heb mijn visie op de aanbevelingen van de Rekenkamer uiteengezet in de bestuurlijke
reactie. Ik verwijs daarom naar integrale tekst van de brief die ik heb gestuurd aan
de President van de Rekenkamer en die is opgenomen onder 6.1 van het rapport (Kamerstuk
35 200 XVII en www.rekenkamer.nl).
32
Waarom kiest u ervoor om bezwaar te maken tegen het handhaven van een onvolkomenheid
in plaats van de onvolkomenheid te accepteren en in te zetten op verbetering van de
situatie?
Antwoord:
Ik heb mijn bevreemding uitgesproken bij het handhaven van deze onvolkomenheid, aangezien
de Algemene Rekenkamer van oordeel is dat de genomen maatregelen op het gebied van
het reviewbeleid en de toepassing van de staatssteunregels inmiddels effectief zijn.
Ook heb ik aangegeven dat ik de aanbeveling om de kwaliteit van de beoordelingsmemoranda
te blijven bewaken en door te gaan met de initiatieven om de risicoanalyse te verbeteren
ter harte neem. Zo is de opzet van het beoordelingsmemorandum aangepast en is een
handreiking opgesteld die medewerkers ondersteunt bij het uitvoeren van de risicoanalyses.
Met directies en posten worden trainingssessies gehouden met als doel het verder vergroten
van de bewustwording van de noodzaak om risico’s op heldere wijze vast te leggen.
33
Welke andere Ministers vinden dat een door de Algemene Rekenkamer geconstateerde onvolkomenheid
met betrekking tot het Rekenkamer-onderzoek over hun beleid in 2018 niet zou moeten
worden gehandhaafd?
Antwoord:
Mijn ambtsgenoten hebben in hun reacties op de rapporten van de Algemene Rekenkamer
bij de jaarverslagen van hun departementen hun visie gegeven op de geconstateerde
onvolkomenheden. Deze reacties zijn opgenomen in de door de Algemene Rekenkamer aan
uw Kamer aangeboden en op de website www.rekenkamer.nl gepubliceerde rapporten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier