Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over het bericht dat de maatschappelijke urgentie van de problematiek van laaggeletterdheid is zo hoog dat er geen tijd te verliezen is
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat de maatschappelijke urgentie van de problematiek van laaggeletterdheid is zo hoog dat er geen tijd te verliezen is (ingezonden 15 april 2019).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
16 mei 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het advies van de SER «Samenwerken aan taal» en de berichtgeving
in de media waar onder meer de voorzitter van de SER zich uitspreekt over het beleid
inzake laaggeletterdheid?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Onderschrijft u de conclusies dat «de maatschappelijke urgentie van de problematiek
van laaggeletterdheid zo hoog is dat er geen tijd te verliezen is»?
Antwoord 2
De problematiek van laaggeletterdheid heeft de volle aandacht van het kabinet. Daarom,
heeft dit kabinet het budget voor de aanpak van laaggeletterdheid structureel met
€ 5 miljoen verhoogd, is het huidige programma Tel mee met Taal, dat aanvankelijk
tot en met 2018 liep, met een jaar verlengd, en heeft u recent een brief ontvangen
waarin ik samen met de Minister van VWS, Staatssecretaris van SZW en Staatssecretaris
van BZK een ambitieuze vervolgaanpak per 2020 beschrijf.2 Voor een toelichting verwijs ik u naar de hieronder volgende antwoorden.
Vraag 3
Klopt het dat het kabinet voor de toekomstige aanpak laaggeletterdheid 2020–2024 jaarlijks
maar 2 miljoen extra beschikbaar stelt ten opzichte van wat afgesproken is in het
regeerakkoord, maar dat deze 2 miljoen extra van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
komt en bestemd is voor de aanpak digitale vaardigheden? Zo ja, betekent dit dat er
voor de aanpak laaggeletterdheid in feite niets extra bijkomt en dat voor de enorme
uitdaging om digitale vaardigheden te verbeteren bij de 2,5 miljoen mensen die door
de digitalisering steeds slechter meekomen, maar 2 miljoen per jaar beschikbaar komt?
Antwoord 3
Het extra budget dat specifiek is geoormerkt voor de aanpak van laaggeletterdheid
tussen 2020 en 2024 is circa € 7 miljoen per jaar hoger dan onder het vorige kabinet.
Deze extra middelen zijn het gevolg van de gemaakte afspraken in het Regeerakkoord
(+ € 5 miljoen) en de deelname van BZK aan het nieuwe programma (+ € 2 miljoen). Het
totale budget specifiek geoormerkt voor de aanpak van laaggeletterdheid komt daarmee
op circa € 85 miljoen per jaar en is beschikbaar voor alle volwassenen die hun taal,-
reken- én digitale vaardigheden willen vergroten. Er is dus geen apart budget voor
digitale vaardigheden. Gemeenten kopen trajecten in afhankelijk van de behoefte van
hun inwoners en kunnen hier ook aanvullende middelen voor inzetten, bijvoorbeeld uit
de budgetten die beschikbaar zijn voor het sociaal domein of de extra middelen (€ 2,8 miljard)
die zijn vrijgemaakt voor uitvoering van de afspraken uit het Interbestuurlijk Programma
(2018). Naast deze kwantitatieve extra impuls, beoogt de vervolgaanpak overigens ook
een extra kwalitatieve impuls, waardoor de doelgroep effectiever en efficiënter kan
worden bediend.
Vraag 4
Deelt u de mening dat investeren in het tegengaan van laaggeletterdheid de samenleving
en bedrijven veel meer winst oplevert, zoals ook de voorzitter van de SER stelt en
blijkt uit onderzoek van PricewaterhouseCoopers?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, onderschrijft u het advies van de SER dat het budget
voor de aanpak laaggeletterdheid ten minste twee keer zo hoog zou moeten zijn en het
kabinet meer regie zou moeten nemen?
Antwoord 4
Ik onderschrijf de stellingname dat het tegengaan van laaggeletterdheid een investering
is die loont. Voor wat betreft de aanbeveling van de SER om het budget te verdubbelen,
verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Vraag 5
Hoe ziet u de huidige verhoging van het budget tot de steeds groter wordende urgentie
van het probleem, zoals beschreven door de Algemene Rekenkamer4 en de SER?
Antwoord 5
De Algemene Rekenkamer en de SER adviseren het kabinet om extra te investeren in de
aanpak van laaggeletterdheid omdat voldoende beheersing van basisvaardigheden steeds
meer een vereiste is om in onze maatschappij mee te kunnen draaien. Die conclusie
deel ik. Daarom investeert dit kabinet de komende vijf jaar ruim € 85 miljoen per
jaar specifiek in de aanpak van laaggeletterdheid.
Deze investering is er vooral op gericht om de komende jaren de lokale en regionale
aanpak van laaggeletterdheid te versterken en de vraag naar cursusaanbod te laten
toenemen, specifiek onder de groep met Nederlands als moedertaal. Deze zomer maak
ik, samen met mijn collega’s van SZW, VWS en BZK hierover nadere afspraken met gemeenten.
Uit mijn gesprekken met betrokken partijen, waaronder gemeenten, sociale partners,
cursusaanbieders en de doelgroep zelf heb ik geconcludeerd dat het vooralsnog wenselijk
is om de komende jaren met een ambitieus landelijk programma als rijksoverheid een
aanjagende en ondersteunende rol te blijven vervullen, maar wel gezamenlijk toe te
werken naar meer decentrale sturing. De doelgroep wordt namelijk het best bediend
met een regionaal en lokaal aanbod op maat, waarvoor tal van partijen op regionaal
en lokaal niveau de handen ineen moeten slaan. De komende jaren zal een (landelijke)
monitor en evaluatie plaatsvinden om gezamenlijk te bepalen of de ingeslagen koers
de gewenste resultaten oplevert en in hoeverre bijsturing wenselijk is. Ik deel dan
ook niet de conclusie van de SER dat er te weinig regie zou zijn op landelijk niveau.
Wel deel ik de conclusie dat dit een probleem is dat vraagt om een structurele aanpak
en een lange adem.
Vraag 6
Hoe verhoudt zich het alarmerende SER-advies met de Staat van het Onderwijs die onlangs
is verschenen en de zorgen die worden geuit over verslechterde lees- en rekenvaardigheden?
Antwoord 6
De SER constateert dat onze complexer wordende samenleving en arbeidsmarkt een steeds
hoger taalniveau vraagt van mensen. Ook constateert de SER dat laaggeletterden relatief
vaak werkloos zijn, en dat taalachterstand een barrière kan vormen om weer aan het
werk te komen. De rol van sociale partners is dan ook essentieel en hier zet ik de
komende jaren extra op in, onder andere via een nieuw expertisepunt dat werkgevers(organisaties)
en vakbonden ondersteunt bij het bevorderen van basisvaardigheden. Voor mijn reactie
op de Staat van het Onderwijs verwijs ik naar mijn beleidsreactie op dit rapport.5 Samen met de Minister van basis- en voortgezet onderwijs en media grijp ik de constateringen
van de inspectie aan om de komende jaren extra inspanningen te verrichten voor een
merkbare kwaliteitsverbetering in het funderend onderwijs.6
Vraag 7
Deelt u de mening dat mensen niet met een (risico op) taalachterstand aan school moeten
beginnen, ze niet laaggeletterd van school mogen komen en volwassenen met een taalachterstand
geholpen moeten worden? Zo ja, kunt u per leeftijdscategorie het aantal laaggeletterden
geven, de acties die worden ondernomen om laaggeletterdheid per leeftijdscategorie
tegen te gaan en de extra acties die worden ondernomen naar aanleiding van de het
SER-advies en de Staat van het Onderwijs?
Antwoord 7
Ik deel het uitgangspunt dat zo min mogelijk kinderen en jongeren met een achterstand
van school moeten komen. Daarom investeert het kabinet ook fors in het onderwijsachterstandenbeleid,
in de voor- en vroegschoolse educatie en in het taal- en rekenonderwijs.
Uit het internationaal vergelijkende PIAAC-onderzoek (2013) blijkt dat in Nederland
5% van de beroepsbevolking tussen de 16–24 laaggeletterd is.7 In hogere leeftijdscategorieën loopt dit langzaam op, zie de tabel hieronder. Ook
is er een verschil tussen mannen en vrouwen. De SER geeft aan dat het niet bekend
is welke deel van de laaggeletterde groep het funderend onderwijs onvoldoende taalvaardig
verlaat, en welk deel op latere leeftijd terugzakt naar een onvoldoende taalniveau
of op latere leeftijd als laaggeletterde naar Nederland is gekomen.8 9 Er zijn evenmin cijfers beschikbaar over het aantal laaggeletterden in de groep 65+.
De Algemene Rekenkamer heeft hier in haar rapport uit 2016 wel een schatting van gemaakt
op basis van extrapolatie van de gegevens voor de groep 55–65 jarigen.10
Figuur 1 Percentage laaggeletterden per leeftijdsgroep (ontleend aan PIAAC 2013)
Voor het aantal laaggeletterden tot 16 jaar wordt vaak verwezen naar de internationaal
vergelijkende PISA studie uit 2015.11 Dit onderzoek stelt dat 17,9% van de Nederlandse 15-jarigen laaggeletterd is. Dit
hoge percentage is te verklaren door verschillende definities en onderzoekspopulaties
tussen PIAAC en PISA.
PISA gaat namelijk uit van alle Nederlandse 15-jarigen. Daar zitten ook veel leerlingen
bij uit het vmbo, speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Voor vmbo-leerlingen geldt
dat zij het niveau van voldoende geletterdheid (2F) pas op 16-jarige leeftijd hoeven
te bereiken. Voor een deel van de leerlingen in het praktijkonderwijs, het speciaal
onderwijs en in mindere mate vmbo-bb geldt bovendien dat niveau 2F cognitief niet
haalbaar is.
Dit laat onverlet dat het kabinet er grote waarde aan hecht om iedereen in Nederland,
jong en oud, volop kansen te geven om zich te ontwikkelen. Voldoende beheersing van
basisvaardigheden is hiervoor cruciaal. Zo lang kinderen en jongeren regulier onderwijs
volgen, is de school de aangewezen plek om te werken aan basisvaardigheden. Volwassenen
kunnen een beroep doen op het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en de volwasseneneducatie.
In mijn Kamerbrief over de aanpak van laaggeletterdheid van maart jl. heb ik samen
met mijn collega’s van SZW, VWS en BZK beschreven hoe het kabinet de komende jaren
extra gaat inzetten op het zoveel mogelijk voorkomen en verminderen van achterstanden.
Voor kinderen en jongeren richten deze extra inspanningen zich vooral op het bevorderen
van een educatief stimulerende thuisomgeving, voorlezen en stimuleren van leesplezier.
Voor volwassenen worden extra landelijke wervingscampagnes gestart om het taboe van
lage vaardigheden te doorbreken en volwassenen te stimuleren tot een leven lang leren.
Verder wordt de groep voortijdig schoolverlaters extra ondersteuning geboden bij het
verbeteren van hun basisvaardigheden (al dan niet om combinatie met beroepsgerichte
scholing). Tot slot investeren we in de kwaliteit van het laagdrempelige, non-formele
cursusaanbod en in de taalhuizen, die op lokaal niveau een belangrijke rol vervullen
in het doorverwijzen van potentiële cursisten en informeren over lokaal scholingsaanbod.
Ook de Leerwerkloketten gaan zich hier extra op toeleggen.
Vraag 8
Bent u bereid om deze vragen voor het AO laaggeletterdheid te beantwoorden?
Antwoord 8
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.