Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Najaarsnota 2018 (Kamerstuk 35095-1)
35 095 Najaarsnota 2018
Nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 19 december 2018
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 29 november 2018 inzake de Najaarsnota 2018 (Kamerstuk
35 095, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 december 2018. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De griffier van de commissie, Weeber
Vraag 1
Kan de 10,3 miljoen euro hogere uitgaven aan Logius worden toegelicht? Welke producten/diensten
zijn afgenomen?
Antwoord op vraag 1
De raming bij Voorjaarsnota 2018 was te laag ingeschat (Kamerstuk 34 960, nr. 1). Er zijn niet meer producten afgenomen en de prijs van de diensten is ook niet verhoogd.
De totale kosten betreffen de uitgaven voor het gebruik van DigiD, Digipoort en Mijn
Overheid.
Vraag 2
Welk deel van de 3,7 miljard euro aan onderschrijding blijft niet beschikbaar voor
latere jaren?
Antwoord op vraag 2
De onderschrijding van 3,7 miljard euro is een saldo van alle mutaties in het begrotingsjaar
2018 tot nu toe. De onderschrijding kent dan ook verschillende oorzaken. Of middelen
worden behouden voor latere jaren is van een aantal factoren afhankelijk. De aard
van de uitgaven bepaalt of er gegronde redenen zijn om middelen beschikbaar te houden
voor bestedingsdoelen in latere jaren. Voor zover middelen voor de Najaarsnota zijn meegenomen is dit toegelicht in de departementale begrotingsstukken en de
bijbehorende begrotingsnota’s.
Allereerst blijven intensiveringen uit het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) beschikbaar om de doelen uit het Regeerakkoord te realiseren. Ook andere middelen
die uit 2018 zijn meegenomen naar latere jaren via kasschuiven blijven beschikbaar.
Onderuitputting blijft beschikbaar voor besteding in latere jaren voor zover deze
past binnen de eindejaarsmarge. Daarbij geldt voor investeringen bij IenW en Defensie
een 100%-eindejaarsmarge. Bij Najaarsnota is 2,2 miljard euro onderuitputting bij
IenW en Defensie reeds verwerkt. De omvang van de totale onderuitputting in 2018 staat
nog niet vast. Bij Jaarverslag 2018 is bekend hoeveel de totale onderuitputting op
de verschillende begrotingen bedraagt en hoe deze zich verhoudt tot de maximale eindejaarsmarge.
Voor de resterende middelen geldt dat deze niet beschikbaar blijven voor besteding
in latere jaren. Het betreft onder meer de premiegefinancierde uitgaven in de zorg
en sociale zekerheid. In deze sectoren is sprake van meevallende uitgaven. Zo kent
het plafond Zorg een onderschrijding van 1,5 miljard euro in 2018, en het plafond
Sociale Zekerheid een onderschrijding van 0,4 miljard euro. Dit betreft grotendeels
premiegefinancierde uitgaven. Deze kennen geen eindejaarsmarge omdat er geen sprake
is van overlopende verplichtingen.
Daarnaast zijn er zogeheten generale dossiers met meevallers; dit betreft bijvoorbeeld
de EU-afdrachten en ontvangsten uit grote schikkingen zoals de schikking bij ING (0,6
miljard euro). Gezien het karakter van generale dossiers geldt hiervoor geen eindejaarsmarge.
Deze middelen blijven daarom niet beschikbaar voor latere jaren.
Vraag 3
Klopt het dat de onderschrijding eigenlijk 4,2 miljard euro was, maar dat de oprichting
van de begrotingsreserve voor CO2-reductie ervoor zorgt dat er nog maar 3,7 miljard euro onderschrijding is? Zou dat
niet moeten betekenen dat die 0,5 miljard euro voor CO2-reductie volledig in 2018 wordt uitgegeven als we slechts een onderschrijding van
3,7 miljard euro willen hebben?
Vraag 24
Waar komt die 500 miljoen euro vandaan voor CO2-reductie? Leidt deze uitgave daadwerkelijk tot een uitgave in 2018? Gaat het uitgavenplafond
hier ook op worden aangepast? Zo niet, kan dit leiden tot verdringing in de toekomst
van overige uitgaven onder het uitgavenplafond?
Vraag 33
Vallen uitgaven die worden gedaan uit een al eerder opgebouwde begrotingsreserve ook
onder het uitgavenplafond? Zo nee, hoe wordt dat begrotingstechnisch verwerkt? Zo
ja, verdringen uitgaven gebaseerd op een beroep uit een opgebouwde reserve de facto
andere uitgaven onder het plafond?
Vraag 126
Leidt een onttrekking in 2019 uit een begrotingsreserve tot een belasting van het
budgettaire beeld in dat jaar?
Vraag 127
Leidt een onttrekking in 2019 uit een begrotingsreserve tot een belasting van het
budgettaire beeld in dat jaar?
Vraag 128
Vallen uitgaven die worden gedaan uit eerder opgebouwde begrotingsreserves ook onder
het uitgavenplafond? Zo nee, hoe wordt dat begrotingstechnisch verwerkt? Zo ja, verdringen
uitgaven gebaseerd op een beroep uit een opgebouwde reserve de facto andere uitgaven
onder het plafond?
Vraag 130
Is de 0,5 miljard euro reservering voor CO2-reductie, die indien dit niet benut wordt weer teruggeboekt zal worden, een vorm
van creatief behouden om zo deze gelden zonder teveel weerslag het volgende jaar in
te tillen?
Vraag 132
Is de begrotingsreserve CO2-reductie een vorm van nieuw beleid?
Antwoord op vraag 3, 24, 33, 126, 127, 128, 130 en 132
Het kabinet zal mogelijk additionele maatregelen nemen om aanvullende CO2-reductie te realiseren. Omdat de aard en timing van de eventuele aanvullende maatregelen
nog onzeker is, heeft het kabinet besloten deze eventuele maatregelen via een tijdelijke
begrotingsreserve mogelijk te maken. Het oprichten van deze reserve is een voorziening
om nieuw beleid mogelijk te maken in de toekomst. Het vullen van deze reserve belast
het uitgavenplafond van 2018 en vermindert daardoor de onderuitputting in dit jaar.
Uitgaven uit deze reserve in latere jaren zijn plafondneutraal en leiden dus ook niet
tot een verdringing van overige uitgaven in die jaren. Het uitgavenplafond wordt dus
ook niet aangepast. Onttrekkingen uit de reserve in latere jaren belasten wel het
overheidssaldo in die jaren en leiden in die zin ook tot een belasting van het budgettaire
beeld. Ook voor eerder opgebouwde begrotingsreserves geldt dat deze het uitgavenplafond
belasten in het jaar van oprichting en dat uitgaven in latere jaren niet plafondrelevant
zijn, maar wel het overheidssaldo belasten. De verwachting is niet dat er in 2018
nog daadwerkelijke uitgaven zullen volgen.
Vraag 4
Kan de begrotingsreserve voor CO2-reductie nader worden toegelicht? Waar kan het geld aan worden uitgegeven? Welk deel
van de 0,5 miljard euro verwacht de regering nog in 2018 uit te geven?
Vraag 108
Wat is de toegevoegde waarde van de oprichting van de begrotingsreserve Maatregelen
voor CO2-reductie?
Vraag 109
Leidt de storting van 500 miljoen euro in de begrotingsreserve Maatregelen CO2-reductie, in 2018 ook nog tot daadwerkelijke uitgaven? Zo ja, welk bedrag is daarmee
gemoeid en waaraan wordt dit besteed? Zo nee, waar blijft in 2018 deze 500 miljoen
euro?
Vraag 131
Zal de 500 miljoen euro in de reserve voor maatregelen tot CO2-reductie tot uitgaven leiden in 2019? Zo nee, waarom wordt deze toch aangemaakt?
Vraag 136
Met welke reden staat de begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie onder voorafgaand toezicht? Is dit gebruikelijk voor begrotingsreserves?
Zo nee, waarom staat deze dan wel onder voorafgaand toezicht?
Vraag 137
Hoeveel CO2-reductie wordt beoogd met de begrotingsreserve?
Vraag 140
Hoe wordt door het kabinet in lijn met artikel 3.1 Comptabiliteitswet geborgd dat
de uitgaven uit de tijdelijke begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie doeltreffend en doelmatig zijn?
Vraag 141
Op welke wijze wordt de Kamer, voordat uitgaven gedaan worden van deze reserve, geïnformeerd
over de toets op doeltreffendheid en doelmatigheid?
Vraag 201
Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen om het bedrag van 500 miljoen euro voor «Begrotingsreserve
Maatregelen CO2-reductie» te reserveren? Hoe komt het kabinet op het bedrag van 500 miljoen euro?
Op basis waarvan is deze schatting gemaakt?
Vraag 202
Welke CO2-reductie moet er voor het eind van 2020 gedaan zijn door inzet van de begrotingsreserve?
Antwoord op vraag 4, 108, 109, 131, 136, 137, 140, 141, 201 en 202
De klimaatafspraken uit het Regeerakkoord en het te sluiten Klimaatakkoord betreffen
belangrijke versnellers van het klimaatbeleid in Nederland, en het is mogelijk dat ook deze kabinetsperiode al aanvullende maatregelen worden
genomen om de CO2-uitstoot te verminderen. Omdat de aard en timing van de eventuele aanvullende maatregelen
nog onzeker is, heeft het kabinet besloten deze eventuele maatregelen via een tijdelijke
begrotingsreserve mogelijk te maken. De reserve loopt tot en met 2020, wordt gekoppeld
aan artikel 4 (Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering)
van de EZK-begroting en staat onder voorafgaand toezicht van het Ministerie van Financiën.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat coördineert de set aan maatregelen
om CO2 te reduceren. Andere departementen zoals LNV, IenW en BZK kunnen ook een beroep doen
op deze middelen voor CO2-reducerende maatregelen. De reserve wordt eenmalig gevuld met 500 miljoen euro. Eind
2018 is duidelijk geworden dat er gedurende het jaar financiële ruimte binnen de Rijksbegroting
is ontstaan. Een deel van die financiële ruimte is ingezet als dekking voor deze begrotingsreserve.
De verwachting is niet dat er in 2018 nog daadwerkelijke uitgaven zullen volgen. Aangezien
er sprake is van een begrotingsreserve, blijft deze reserve ook in 2019 en 2020 beschikbaar.
Op dit moment is nog niet bekend of, en zo ja waarvoor en wanneer de middelen zullen
worden ingezet. Het kabinet heeft de middelen om die reden gereserveerd onder een
brede begrotingsreserve. Op basis van een nadere inventarisatie van de eventueel benodigde
aanvullende maatregelen wordt bekeken waaraan deze middelen besteed zullen worden.
Een analyse van de effecten van deze maatregelen op de CO2-uitstoot is onderdeel van deze inventarisatie. Daarom kan nu nog niet worden gezegd
tot welke specifieke uitgaven voor welke specifieke maatregelen dit zal leiden. Pas
nadat er specifieke maatregelen uit de reserve worden bekostigd kan een inschatting
worden gemaakt van de CO2-reductie die de maatregelen opleveren.
De begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie staat onder voorafgaand toezicht van het Ministerie van Financiën. Onttrekking
van middelen uit de reserve moet vooraf door het Ministerie van Financiën goedgekeurd
worden. Het voorafgaand toezicht regelt dat tijdig door Financiën kan worden getoetst
op de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de voorgestelde uitgaven. De kwaliteit
van de toelichting op maatregelen voor CO2-reductie is conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet de verantwoordelijkheid
van de betreffende Minister. Uw Kamer wordt over de onttrekkingen uit de begrotingsreserve
geïnformeerd bij de reguliere begrotingsmomenten, zoals de eerste en tweede suppletoire
wetten. Indien daar aanleiding toe is en de uitgaven niet kunnen wachten op deze reguliere
begrotingsmomenten, dan zal uw Kamer een incidentele suppletoire wet ontvangen om
uw goedkeuring te geven aan de onttrekking van de gevraagde middelen uit de begrotingsreserve.
Vraag 5
Klopt het dat in Tabel 2.2 op regel 20 zou moeten staan (= 17 – 4) in plaats van (=
17 – 5)?
Antwoord op vraag 5
Ja dit klopt. Dit is abusievelijk verkeerd opgenomen.
Vraag 6
Wat is het verschil tussen onderuitputting en onderschrijding? Hoe verhoudt de onderschrijding
van 1,7 miljard euro zich tot de onderuitputting van 479 miljoen euro bij kader Rijksbegroting?
Moeten deze bij elkaar worden opgeteld? Is het een onderdeel van elkaar?
Vraag 142
Hoe moet de 479 miljoen euro totale onderuitputting deelfplafond Rijksbegroting in
tabel 2.3 gezien worden in relatie tot de onderschrijding van 1,8 miljard euro bij
het deelplafond Rijksbegroting (pagina 2)?
Antwoord op vraag 6 en vraag 142
Er wordt gesproken van onderuitputting wanneer er aan het eind van het jaar geld niet
wordt uitgegeven terwijl dit wel begroot was. Het woord onderuitputting heeft dan
ook betrekking op specifieke uitgaven, terwijl het woord onderschrijding betrekking
heeft op het uitgavenplafond. In andere woorden, onderuitputting op bepaalde uitgaven
kan leiden tot een onderschrijding van het uitgavenplafond.
De onderuitputting van 479 miljoen euro, die is uitgesplitst in tabel 2.3, is onderdeel
van de totale onderschrijding op het uitgavenplafond Rijksbegroting van 1,8 miljard
euro.
Vraag 7
Hoe hoog is de neerwaartse accresbijstelling als gevolg van de onderuitputting bij
Najaarsnota?
Vraag 8
Is het logisch dat de accresbijstelling pas in juni 2019 wordt verwerkt vanwege een
onderuitputting in 2018? Worden lokale overheden dan met terugwerkende kracht gekort?
Vraag 48
Kunt u een overzicht geven vanaf Startnota van de bijstellingen van het accres als
gevolg van onderuitputting van de rijksuitgaven?
Vraag 144
Wat is de meerjarige geraamde neerwaartse bijstelling van het accres voor het Gemeente-
en Provinciefonds als gevolg van de onderuitputting van de rijksuitgaven die in de
Voorjaarsnota 2019 zal worden verwerkt?
Vraag 145
Wat is de reden dat onderuitputting bij de Najaarsnota voor gemeenten en provincies
pas in het voorjaar wordt verwerkt?
Antwoord op vraag 7, 8, 48, 144, 145
De accresontwikkeling van het Gemeentefonds en het Provinciefonds is afhankelijk van
meerdere factoren. Dit zijn onder andere de uitgaven binnen het uitgavenplafond, maar
ook loon- en prijsontwikkeling. De accresontwikkeling is dan ook niet enkel toe te
schrijven aan onderschrijding van het plafond.
De raming van het accres wordt twee keer per jaar bijgesteld, bij Voorjaarsnota en bij Miljoenennota (zie tabel 1). Gemeenten en provincies worden via de
mei- en septembercirculaire geïnformeerd over de actuele ontwikkeling. Bij Najaarsnota
is dus nog niet vast te stellen hoeveel de definitieve afrekening over 2018 zal bedragen.
Het accres wordt definitief vastgesteld op basis van de realisatiestanden uit het
Financieel Jaarverslag van het Rijk, zodat de normeringsystematiek actueel en narekenbaar
is. Dit bedrag wordt vastgesteld bij Voorjaarsnota 2019 en verrekend met de accrestranche
2019.
De accresontwikkeling wordt meerjarig gereserveerd op de aanvullende post van het
Rijk en jaarlijks geactualiseerd tot en met t+5. Bij Voorjaarsnota en Miljoenennota worden de geactualiseerde tranches voor het jaar t-1 en t (bij
Voorjaarsnota), t en t+1 (bij Miljoenennota) budgettair verwerkt op de begroting van
het Gemeentefonds en Provinciefonds
Tussen 2018 en 2023 neemt de omvang van het Gemeentefonds en het Provinciefonds tranchegewijs
toe met respectievelijk 6,1 miljard euro en 0,7 miljard euro structureel. De horizontale
ontwikkeling is dus positief, maar minder positief dan geraamd bij Startnota.
Tabel 1: bijstelling accres sinds Startnota (stand Miljoenennota 2019)
2018
2019
2020
2021
2022
Accresontwikkeling GF/PF sinds startnota
– 403
– 224
– 361
– 469
– 652
Vraag 8
Is het logisch dat de accresbijstelling pas in juni 2019 wordt verwerkt vanwege een
onderuitputting in 2018? Worden lokale overheden dan met terugwerkende kracht gekort?
Antwoord op vraag 8
Zie antwoord op vraag 7.
Vraag 9
Wat is het totaal aan meevallers in deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als
autonoom en saldo verbeterend)?
Vraag 10
Wat is het totaal aan tegenvallers in deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als
autonoom en saldo verslechterend)?
Vraag 11
Wat is het totaal aan intensiveringen deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als
beleidsmatig en saldo verslechterend)?
Vraag 12
Wat is het totaal aan ombuigingen deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als beleidsmatig
en saldo verbeterend)?
Vraag 13
Kan bij bovenstaande vier totaalcijfers worden aangegeven welk deel incidenteel is
en welk deel structureel
Antwoord op vraag 9, 10, 11, 12, 13
De begrotingsmutaties die verwerkt zijn bij Najaarsnota kunnen worden uitgesplitst
in autonome, beleidsmatige en technische mutaties. In de Verticale Toelichting bij
de Najaarsnota worden alle mutaties conform deze verdeling vermeld en toegelicht.
De Najaarsnota geeft een eerste beeld van de onderuitputting in het lopende begrotingsjaar.
Voor een deel van de onderuitputting is reeds duidelijk dat het incidenteel is, zoals
de eenmalige ontvangsten uit de schikking met ING (0,6 miljard euro). Voor het overige
deel van de onderschrijding is het bij Najaarsnota nog niet mogelijk om aan te geven
welk deel incidenteel is en welk deel structureel. Pas bij het Jaarverslag 2018 is
voldoende uitvoeringsinformatie beschikbaar om eerste uitspraken te kunnen doen over het incidentele en structurele karakter van de onderuitputting.
Vraag 10
Wat is het totaal aan tegenvallers in deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als
autonoom en saldo verslechterend)?
Antwoord op vraag 10
Zie antwoord op vraag 9.
Vraag 11
Wat is het totaal aan intensiveringen deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als
beleidsmatig en saldo verslechterend)?
Antwoord op vraag 11
Zie antwoord op vraag 9.
Vraag 12
Wat is het totaal aan ombuigingen deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als beleidsmatig
en saldo verbeterend)?
Antwoord op vraag 12
Zie antwoord op vraag 9.
Vraag 13
Kan bij bovenstaande vier totaalcijfers worden aangegeven welk deel incidenteel is
en welk deel structureel
Antwoord op vraag 13
Zie antwoord op vraag 9.
Vraag 14
Klopt het dat alle incidentele beleidsmatige ombuigingen gebruikt hadden kunnen worden
ter dekking van moties/amendementen door de Kamer?
Vraag 25
Klopt het dat ombuigingen kunnen worden gebruikt ter dekking van intensiveringen elders
op de begroting? Hoeveel geld was er in 2018 achteraf beschikbaar geweest ter dekking
van intensiveringen?
Antwoord op vraag 14 en 25
Indien de prioriteiten verschuiven kan er altijd worden besloten om ergens om te buigen
en ergens anders te intensiveren. Dit betekent ook dat moties/amendementen altijd
kunnen worden ingediend met als dekking beleidsmatige ombuigingen.
De onderschrijding van het uitgavenplafond van 3,7 miljard euro is ontstaan doordat
er meevallers zijn ten opzichte van eerdere ramingen. Hiervan blijft 2,2 miljard euro
beschikbaar voor latere jaren, omdat investeringsuitgaven op de begroting, waaronder
het infrastructuurfonds en het investeringsartikel defensie, mogen worden meegenomen
naar volgende jaren. Daarnaast mogen de andere departementen een deel van de niet
bestede middelen, maximaal 1 procent van de begroting, meenemen naar het volgende jaar via de zogenoemde eindejaarsmarge. Tot slot komt 0,6
miljard euro van de onderschrijding van het uitgavenplafond door de schikking met
ING.
Vraag 15
Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van eerdere jaren
naar 2018?
Vraag 16
Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van 2018 naar eerdere
jaren?
Vraag 17
Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van latere jaren
naar 2018?
Vraag 18
Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van 2018 naar latere
jaren?
Vraag 19
Hoeveel geld wordt er uit 2018 doorgeschoven en hoeveel valt er vrij voor schuldreductie?
Vraag 28
Kunt u een overzicht op hoofdlijnen geven voor het totale begrotingsjaar 2018 waarin
duidelijk wordt welke posten en bedragen uit de oorspronkelijke begroting 2018 (stand
Miljoennota 2018) inmiddels zijn doorgeschoven van 2018 naar 2019 of latere jaren
(stand Najaarsnota 2018)?
Vraag 29
Kunt u daarbij onderscheid maken tussen enerzijds bedragen die zijn doorgeschoven
naar latere jaren (via kasschuiven of eindejaarsmarge) en anderzijds bedragen die
nu in 2018 vrijvallen zonder dat daar een beslag op toekomstige begrotingsjaren tegenover
staat?
Vraag 34
Kunt u een meerjarig totaaloverzicht geven van de kasschuiven die in deze Najaarsnota
zijn verwerkt, inclusief een optelling waaruit blijkt in welke jaren de plafonds per
saldo worden belast of ontlast?
Vraag 90
Kunnen alle kasschuiven en de reden daarvoor uitputtend gegeven worden?
Vraag 146
Kan een uitgebreide toelichting gegeven worden op de hier genoemde kasschuiven? Zijn
dit de enige kasschuiven die plaats vinden? Kunnen alle kasschuiven en de reden daarvoor
uitputtend gegeven worden?
Wat is het beleid voor kasschuiven vanuit de toekomst naar eerdere jaren c.q. naar
2018? Wat is het beleid ten aanzien van kasschuiven van 2018 naar toekomstige jaren,
mede in relatie tot de eindejaarsmarge van de departementen?
Wanneer wordt er gekozen voor een kasschuif vanuit de toekomst naar eerdere jaren,
en wanneer moet een dergelijke tegenvaller gewoon opgevangen worden door meevallers
elders op de begroting van een departement?
Antwoord op vraag 15 t/m 19, 28, 29, 34, 90 en 146
Kasschuiven kunnen worden ingezet om het kasritme van beschikbare middelen aan te
laten sluiten bij het jaar waarin de uitgaven zijn voorzien. Zoals alle plafondrelevante
uitgaven moeten ook kasschuiven worden ingepast onder het uitgavenplafond. Dat betekent
dat het schuiven van middelen leidt tot ontlasting van het uitgavenplafond in het
jaar waar de middelen vandaan komen, en tot een belasting voor het jaar waar de middelen
naartoe worden geschoven.
Voor de beantwoording van de bovenstaande vragen zijn alle kasschuiven in beeld gebracht
die sinds Miljoenennota 2018 (Kamerstuk 34 775, nrs. 1 en 2) op de ontwerpbegrotingen zijn verwerkt. De ontwerpbegrotingen 2018 zijn immers de
eerste begrotingswetten die uw Kamer voor het jaar 2018 autoriseert.
Onderstaande tabel geeft weer welke kasschuiven er sinds de indiening van de Miljoennota
2018 per deelplafond hebben plaatsgevonden.
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Voorjaarsnota 2018
1.057
– 3
17
waarvan Rijksbegroting
1.068
waarvan Sociale Zekerheid
waarvan Zorg
– 11
– 3
17
Miljoenennota 2019
524
293
– 268
– 26
282
261
waarvan Rijksbegroting
860
467
– 474
– 278
268
223
waarvan Sociale Zekerheid
– 324
– 188
206
253
15
39
waarvan Zorg
– 12
14
– 1
– 1
– 1
Najaarsnota 2018
– 20
waarvan Rijksbegroting
– 20
waarvan Sociale Zekerheid
waarvan Zorg
Totaal
1.561
290
– 251
– 26
282
261
Kasschuiven bij Voorjaarsnota 2018
De post kasschuiven bevat zowel middelen die doorgeschoven zijn vanuit 2017 naar 2018
bij de Najaarsnota en FJR, als middelen die zijn doorgeschoven van 2018 naar 2019
bij Voorjaarsnota. Per saldo leiden de diverse kasschuiven bij Voorjaarsnota 2018
tot extra uitgaven in 2018 van 1057 miljoen euro. De grootste doorgeschoven posten
vanuit 2017 zijn de middelen voor de wederopbouw, liquiditeitssteun en noodhulp aan
Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, de investeringsagenda belastingdienst en het
toekomstfonds. De grootste kasschuif vanuit 2018 naar latere jaren vindt plaats bij
de belastingdienst op de begroting van Financiën.
Kasschuiven bij Miljoenennota 2019
De bedragen op het deelplafond Rijksbegroting betreffen met name middelen die ter
beschikking zijn gesteld in het Regeerakkoord voor 2018 en die niet in 2018 tot besteding
komen. De grootste kasschuiven betreffen: een kasschuif van 100 miljoen euro op de
RA-middelen voor het ondermijningsbestrijdingsfonds die uit 2018 naar 2019 zijn geschoven,
een kasschuif van per saldo 112 miljoen euro op onderwijs, onderzoek en innovatie
uit 2018 en 2019 naar latere jaren, en een kasschuif van 138 miljoen euro op RA-middelen
voor Regionale knelpunten uit 2018 en 2019 naar latere jaren. Daarnaast bevat deze
post een tegengestelde schuif waarbij de vergoeding aan vervoersbedrijven ten behoeve
van de OV-studentenkaart door middel van bevoorschotting vooruit betaald kon worden.
Het betreft 425 miljoen euro uit zowel 2020 en 2021 die in 2018 tot besteding komt.
De bedragen op het deelplafond Sociale Zekerheid betreffen onder andere een kasschuif
transitievergoeding als gevolg van een latere invoeringsdatum en de voorfinanciering
bijstand 2017 (bestuursakkoord verhoogde instroom asiel 2015). De voorfinanciering
bijstand 2017 kent een grote onderuitputting omdat gemeenten maar beperkt gebruik
hebben gemaakt van deze regeling. Om deze voorfinanciering mogelijk te maken zijn
eerder middelen van de bijstand middels een kasschuif naar voren gehaald. De niet
aangevraagde middelen op de rijksbegroting worden conform afspraak weer in de oorspronkelijke
jaren teruggezet door middel van een tegengestelde kasschuif. Ook is er een kasschuif
als gevolg de uitvoering van het amendement Van Weyenberg t.a.v. scholingstrajecten
richting een kansberoep en een kasschuif vanwege een juridische verplichting vanuit
de vorige kabinetsperiode voor de uitbetaling van de compensatieregeling zwangerschaps-
en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ).
Kasschuiven bij Najaarsnota 2018
Dit betreft het saldo van een aantal kleinere kasschuiven uit 2018 naar latere jaren
voor het realiseren van het Regeerakkoord. Het gaat om kasschuiven bij VWS (33 miljoen
euro op diverse beleidsartikelen) en LNV (10 miljoen euro klimaatmiddelen). Deze middelen
worden meegenomen naar 2019 en blijven daardoor beschikbaar. Daarnaast is een kleine
kasschuif (0,75 miljoen euro) voor de Algemene Rekenkamer naar 2019 opgenomen. Hiertegenover
staan tegengestelde kasschuiven uit 2019 naar 2018 op de begrotingen van OCW (15 miljoen
euro uit de algemene mediareserve) en op de Aanvullende Post (8,4 miljoen euro ten
behoeve van regionale knelpunten). Aangezien de Najaarsnota alleen op begrotingsjaar
2018 ziet, worden de tegenhangers van deze kasschuif in 2019 verwerkt in de Voorjaarsnota
2019.
Specifieke toelichtingen per departement zijn opgenomen in de Verticale Toelichtingen
die als bijlage wordt meegezonden met iedere budgettaire nota.
Vraag 16
Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van 2018 naar eerdere
jaren?
Antwoord op vraag 16
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 17
Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van latere jaren
naar 2018?
Antwoord op vraag 17
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 18
Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van 2018 naar latere
jaren?
Antwoord op vraag 18
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 19
Hoeveel geld wordt er uit 2018 doorgeschoven en hoeveel valt er vrij voor schuldreductie?
Antwoord op vraag 19
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 20
Kunt u een definitie geven van onderuitputting?
Vraag 21
Zijn «onderuitputting», «onderbesteding» en «onderschrijding» synoniemen van elkaar?
Zo ja, zou u in het vervolg slechts één van deze termen kunnen hanteren? Zo nee, kunt
u precies toelichten wat het verschil is tussen deze drie termen?
Antwoord vraag 20 en 21
Er wordt gesproken van onderuitputting wanneer er aan het eind van het jaar geld niet
wordt uitgegeven terwijl dit wel begroot was. Het woord onderuitputting heeft dan
ook betrekking op specifieke uitgaven, terwijl het woord onderschrijding betrekking
heeft op het uitgavenplafond. In andere woorden, onderuitputting op bepaalde uitgaven
kan leiden tot een onderschrijding van het uitgavenplafond. Het woord onderbesteding
komt niet terug in de Najaarsnota inclusief bijlagen.
Vraag 21
Zijn «onderuitputting», «onderbesteding» en «onderschrijding» synoniemen van elkaar?
Zo ja, zou u in het vervolg slechts één van deze termen kunnen hanteren? Zo nee, kunt
u precies toelichten wat het verschil is tussen deze drie termen?
Antwoord op vraag 21
Zie antwoord op vraag 20.
Vraag 22
Herinnert u zich de feitelijke vragen bij de Voorjaarsnota over de in=uit-taakstelling
(Kamerstuk 34 960, nr. 2)? Hoeveel fracties vroegen toen om een concrete uitsplitsing van de invulling van
de in=uit-taakstelling? In hoeverre is daar een concreet antwoord op gekomen? Kunt
u alsnog een volledige uitsplitsing geven van de invulling van de in=uit-taakstelling
over 2018? Kunt u bij elk onderdeel van de concrete invulling aangeven of het ging
om een meevaller of een ombuiging?
Vraag 23
Hoe beoordeelt u achteraf de invulling van 225 miljoen euro van de in=uit-taakstelling
bij Voorjaarsnota 2018? Klopt het dat de taakstelling ook volledig ingevuld had kunnen
worden over 2018 als er bij Voorjaarsnota een deel van de invulling was gebruikt ter
dekking van andere moties/amendementen?
Antwoord op vraag 22 en 23
De in=uittaakstelling is de tegenhanger van de eindejaarsmarge en wordt gevuld met
onderuitputting die zich gedurende het jaar voordoet. Naast onderuitputting op de
departementale begrotingen kunnen ook andere meevallers worden ingezet om de taakstelling
te vullen. De Voorjaarsnota en de Najaarsnota geven een overzicht van de mee- en tegenvallers.
Het is niet mogelijk om de invulling van de in=uit taakstelling verder uit te splitsen
naar specifieke meevallers of ombuigingen, omdat de taakstelling wordt gevuld op basis
van het geheel aan ruimte onder het uitgavenplafond en niet op basis van specifieke
meevallers of ombuigingen.
De invulling van de in=uittaakstelling is een risico voor de Minister van Financiën,
aangezien het niet vullen van de taakstelling leidt tot een plafondoverschrijding
en verslechtering van het EMU-saldo. Daarom is het verstandig om de in=uittaakstelling
te vullen zodra de eerste mogelijkheid zich voordoet.
Zoals toegelicht in de beantwoording van de schriftelijke vragen over de Voorjaarsnota
was er dit voorjaar ruimte onder het uitgavenplafond om de in=uittaakstelling deels
te vullen en zo het risico op een plafondoverschrijding te verkleinen. Bij de Voorjaarsnota
heeft het kabinet daarom 225 miljoen euro ingezet voor het vullen van de in=uit taakstelling
voor 2018 (volgens de begrotingsregels had deze 225 miljoen euro ook voor amendementen
kunnen worden ingezet). Vervolgens is de resterende in=uit taakstelling van 957 miljoen
euro bij Miljoenennota 2019 verder ingevuld. Daarmee is bij Miljoenennota 2019 de
volledige in=uittaakstelling voor 2018 ingevuld, zie pagina 10 van bijlage 1 van de Miljoenennota.
Vraag 23
Hoe beoordeelt u achteraf de invulling van 225 miljoen euro van de in=uit-taakstelling
bij Voorjaarsnota 2018? Klopt het dat de taakstelling ook volledig ingevuld had kunnen
worden over 2018 als er bij Voorjaarsnota een deel van de invulling was gebruikt ter
dekking van andere moties/amendementen?
Antwoord op vraag 24
Zie antwoord op vraag 23.
Vraag 24
Waar komt die 500 miljoen euro vandaan voor CO2-reductie? Leidt deze uitgave daadwerkelijk tot een uitgave in 2018? Gaat het uitgavenplafond
hier ook op worden aangepast? Zo niet, kan dit leiden tot verdringing in de toekomst
van overige uitgaven onder het uitgavenplafond?
Antwoord op vraag 24
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 25
Klopt het dat ombuigingen kunnen worden gebruikt ter dekking van intensiveringen elders
op de begroting? Hoeveel geld was er in 2018 achteraf beschikbaar geweest ter dekking
van intensiveringen?
Antwoord op vraag 25
Zie antwoord op vraag 14.
Vraag 26
Zijn er mogelijkheden voor de regering om de Kamer actiever te informeren over beschikbaar
geld ter dekking van moties/amendementen?
Antwoord op vraag 26
De Kamer wordt geïnformeerd over de begrotingsuitvoering via de ontwerpbegrotingen
en de suppletoire begrotingswetten. In deze begrotingswetten is per artikel opgenomen
wat de budgetflexibiliteit is, het deel van het kasbudget dat nog niet juridisch is
verplicht.
Daarnaast bevat de beleidsagenda van de ontwerpbegroting 2019 een overzicht van de
niet-verplichte uitgaven en bestemmingen. Departementen hebben natuurlijk wel plannen
waaraan deze budgetten besteed kunnen c.q. zullen worden, maar de Kamer kan deze middelen
via een amendement een alternatieve bestemming geven.
Vraag 27
Welk deel van de juridisch verplichte uitgaven in 2018 zijn achteraf toch niet uitgegeven?
Hoe zat dat in 2017 en eerder? Kan voor de afgelopen jaren worden weergeven welk deel
van de juridisch verplichte uitgaven achteraf niet zijn uitgegeven en dus toch niet
juridisch verplicht bleken te zijn?
Antwoord op vraag 27
Het jaar 2018 is nog niet afgelopen. Ik kan u daarom nog geen antwoord geven op uw
vraag welk deel van de juridisch verplichte uitgaven in 2018 achteraf toch niet zijn
uitgegeven.
Informatie over vervallen verplichtingen wordt elk jaar opgenomen in het departementaal
jaarverslag zoals voorgeschreven in de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften. Bij
de precieze invulling hiervan hebben departementen een bepaalde mate van vrijheid.
Zo verantwoorden EZK en BZK in een specificatie van de verplichtingen op de saldibalans
hoeveel aangegane verplichtingen in het verslaggevingsjaar 2017 niet tot uitbetaling
zijn gekomen en derhalve zijn komen te vervallen. Bij EZK was dit bijvoorbeeld in
2017 886 miljoen euro (pagina 161 van het EZK-jaarverslag 2017 (Kamerstuk 34 950 XIII, nr. 1)). Justitie en Veiligheid, SZW en VWS melden omvangrijke bijstellingen van aangegane
verplichtingen in de tekstuele toelichting op de saldibalans. Ik zal verkennen of
verantwoording van verplichtingen (kwalitatief en kwantitatief) in de saldibalans
ook wenselijk is voor het jaarverslag van Financiën. Buitenlandse Zaken, BHOS, Financiën
en Infrastructuur en Waterstaat lichten omvangrijke (negatieve) bijstellingen toe
op het beleidsartikel.
Wij zullen er op blijven toezien dat alle departementen, conform de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften,
een adequate toelichting opnemen over vervallen verplichtingen in 2018 opnemen in
het departementaal jaarverslag 2018.
Vraag 28
Kunt u een overzicht op hoofdlijnen geven voor het totale begrotingsjaar 2018 waarin
duidelijk wordt welke posten en bedragen uit de oorspronkelijke begroting 2018 (stand
Miljoennota 2018) inmiddels zijn doorgeschoven van 2018 naar 2019 of latere jaren
(stand Najaarsnota 2018)?
Antwoord op vraag 28
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 29
Kunt u daarbij onderscheid maken tussen enerzijds bedragen die zijn doorgeschoven
naar latere jaren (via kasschuiven of eindejaarsmarge) en anderzijds bedragen die
nu in 2018 vrijvallen zonder dat daar een beslag op toekomstige begrotingsjaren tegenover
staat?
Antwoord op vraag 29
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 30
Op welke begrotingen is in 2018 structurele onderuitputting ingeboekt?
Vraag 40
Kunt u een overzicht geven van alle begrotingen 2019 (zoals die van VWS en JenV) waarvoor
geldt dat deze sluitend zijn gemaakt door het op voorhand inboeken van onderuitputting?
Om welke bedragen in welke jaren gaat het hierbij?
Vraag 61
Op welke begrotingen is er ook voor 2019 structurele onderuitputting ingeboekt?
Vraag 105
Op welke begrotingen is in 2018 structurele onderuitputting ingeboekt?
Vraag 115
Welke begrotingen bevatten posten met structurele onderuitputting?
Antwoord op vraag 30, 40, 61, 105, 115
Verschillende begrotingen kennen taakstellende onderuitputting. De onderstaande tabel
geeft een overzicht van de begrotingen waar taakstellende onderuitputting is ingeboekt.
Deze informatie is ook opgenomen in de bijlage Verticale Toelichting bij de Voorjaarsnota.
De taakstellingen voor 2018 zijn grotendeels ingevuld. De taakstellingen vanaf 2019
moeten nog worden gerealiseerd.
De taakstellende onderuitputting bij JenV, Financiën, HGIS, IenW, Defensie en EZK
is bij Voorjaarsnota 2018 ingeboekt. Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota 2018 gezocht
naar ruimte ter dekking van rijksbrede problematiek onder het uitgavenplafond. De
belangrijkste tegenvaller betrof de lagere gasbaten als gevolg van het besluit om
gaswinning in Groningen te verlagen. VWS kent al enige jaren een taakstellende onderuitputting
op de begroting.
Ingeboekte taakstellende onderuitputting bij Voorjaarsnota 2018 en Miljoenennota 2019
In mln.
2018
2019
2020
2021
2022
2023
1. JenV
– 114
– 114
– 114
– 114
– 114
– 114
2. Financiën
– 60
– 15
– 10
– 10
– 10
– 10
3. VWS
– 41
– 41
– 41
– 41
– 41
– 41
4. HGIS
– 10
– 15
– 20
– 30
– 30
– 30
5. IenW
– 20
– 20
– 20
– 23
– 23
– 23
6. Defensie
– 10
– 5
– 5
7. EZK
– 11
– 11
– 11
– 10
– 5
Vraag 31
In hoeverre bevat de additionele onderuitputting 2018 van 479 miljoen euro ook structurele
onderuitputting?
Vraag 32
Bent u voornemens om na afloop van 2018 een analyse te doen naar de aard en oorzaak
van de in 2018 opgetreden onderuitputting?
Vraag 13
Kan bij bovenstaande vier totaalcijfers worden aangegeven welk deel incidenteel is
en welk deel structureel
Vraag 59
Sinds de Miljoenennota 2019 is er een additionele onderuitputting van 479 miljoen
euro. Deze staat tegenover een intensivering van 500 miljoen euro voor CO2-reductie. Welk deel van de additionele onderuitputting is structureel?
Vraag 60
In hoeverre bevat de additionele onderuitputting 2018 van 479 miljoen euro ook structurele
onderuitputting?
Vraag 94
Heeft alle onderuitputting te maken met de ambitieuze agenda en de economische omstandigheden?
Welke onderuitputting niet?
Vraag 100
Kunt u verder toelichten welke bijdrage de ambitieuze investeringsagenda voor het
eerste kalenderjaar en de positieve economische situatie hebben geleverd aan de onderuitputting
van 3,7 miljard euro?
Vraag 106
In hoeverre bevat de aanvullende onderuitputting 2018 van 479 miljoen euro ook structurele
onderuitputting?
Vraag 107
Op welke begrotingen is er ook voor 2019 structurele onderuitputting ingeboekt? Kunt
u dit verder per post uitsplitsen met de bijbehorende bedragen?
Vraag 113
Welk deel van de onderuitputting binnen de verschillende uitgavenplafonds is structureel?
Waarom wordt dit niet aangepast en welke methode wordt gebruikt om te ramen?
Vraag 116
Welk deel van de niet doorgeschoven 1,5 miljard euro aan onderuitputting is daadwerkelijk
incidentele onderuitputting? Welk deel hiervan is alsnog structureel?
Antwoord op bovenstaande vragen
De Najaarsnota 2018 geeft een voorlopig beeld van de onderuitputting in het lopende
begrotingsjaar. De verwachte onderuitputting is gebaseerd op uitvoeringsinformatie
over het eerste deel van het jaar 2018 en wordt alleen enkeljarig voor het lopende
jaar ingeboekt.
Voor een groot deel van de onderschrijding van het uitgavenplafond is reeds duidelijk
dat het incidenteel is, zoals de ontvangsten uit de schikking met ING (624 miljoen
euro). Voor het overige deel van de onderschrijding is het bij Najaarsnota nog niet
mogelijk om aan te geven welk deel incidenteel is en welk deel structureel. Bij Jaarverslag
2018 zijn de definitieve realisatiecijfers beschikbaar. Regulier onderdeel van het
opstellen van de begroting voor de volgende jaren is het analyseren van het karakter
gerealiseerde onderuitputting en al dan niet herprioriteren daarvan.
Vraag 32
Bent u voornemens om na afloop van 2018 een analyse te doen naar de aard en oorzaak
van de in 2018 opgetreden onderuitputting?
Antwoord op vraag 32
Zie antwoord op vraag 31.
Vraag 33
Vallen uitgaven die worden gedaan uit een al eerder opgebouwde begrotingsreserve ook
onder het uitgavenplafond? Zo nee, hoe wordt dat begrotingstechnisch verwerkt? Zo
ja, verdringen uitgaven gebaseerd op een beroep uit een opgebouwde reserve de facto
andere uitgaven onder het plafond?
Antwoord op vraag 33
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 34
Kunt u een meerjarig totaaloverzicht geven van de kasschuiven die in deze Najaarsnota
zijn verwerkt, inclusief een optelling waaruit blijkt in welke jaren de plafonds per
saldo worden belast of ontlast?
Antwoord op vraag 24
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 35
Is overwogen om via kasschuiven nog meer toekomstige uitgaven naar 2018 te halen om
daarmee de meerjarige ruimte onder de plafonds gelijkmatiger te verdelen? Zo ja, waarom
is dat niet gedaan? Zo nee, leidt het doorschuiven van uitgavenruimte naar latere
jaren niet tot extra belasting van de ruimte onder de plafonds in toekomstige jaren?
Antwoord op vraag 35
Het kabinet kiest ervoor om trendmatig begrotingsbeleid te voeren. Dit draagt eraan
bij dat in goede tijden budgettaire buffers worden opgebouwd, die in slechte tijden
aangewend kunnen worden om de economie te stabiliseren. Daarbij zijn maximale uitgavenplafonds
vastgesteld. Ruimte onder het uitgavenplafond mag worden uitgegeven, maar dat is niet
noodzakelijk. De incidentele ruimte kan bovendien niet worden gebruikt voor structurele
investeringen.
Om RA-middelen die niet in 2018 besteed kunnen worden te behouden voor uitgaven in
latere jaren, is bij Miljoenennota 2019 onderzocht welke mogelijkheden er zijn om
middelen die voor latere jaren begroot staan naar 2018 te schuiven en in 2018 tot
besteding te brengen. Hieruit bleek dat de vergoeding aan vervoersbedrijven ten behoeve
van de OV-studentenkaart door middel van bevoorschotting vooruit betaald kon worden. Door deze
vooruitbetaling ontstond ruimte om niet-bestede RA-middelen in 2018 te behouden en
via een kasschuif naar latere jaren te schuiven zonder dat dit zou leiden tot plafondoverschrijdingen.
Bij deze Najaarsnota wordt 43 miljoen euro aan RA-middelen op de begroting van VWS
en LNV meegenomen naar 2019, zodat de doelstellingen uit het regeerakkoord op deze
onderwerpen kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast is een kleine kasschuif van 0,75
miljoen euro voor de Algemene Rekenkamer opgenomen. Hiertegenover staan tegengestelde
kasschuiven naar 2018 op de begrotingen van OCW (15 miljoen euro algemene mediareserve)
en op de Aanvullende Post (8,4 miljoen euro regionale knelpunten). Per saldo leiden
deze kasschuiven tot een belasting van circa 20 miljoen euro van het uitgavenplafond
in 2019. Het is technisch echter niet haalbaar om voor dit bedrag nog een tegenstelde
kasschuif naar 2018 op te nemen. Het kabinet zal daarom deze uitgaven van circa 20
miljoen euro bij Voorjaarsnota 2019 inpassen onder het uitgavenplafond.
Vraag 36
Is het technisch mogelijk om een kasschuif via correctie van de uitgavenplafonds toe
te passen (bijvoorbeeld door tegenover een plafondverlaging in 2018 een per saldo
even grote plafondverhoging in 2019 en/of latere jaren door te voeren)?
Vraag 63
Is het technisch mogelijk om een kasschuif via correctie van de uitgavenplafonds toe
te passen (bijvoorbeeld door tegenover een plafondverlaging in 2018 een per saldo
even grote plafondverhoging in 2019 en/of latere jaren door te voeren)?
Antwoord op vraag 36 en vraag 63
Voor de uitgavenkant van de begroting worden aan het begin van een kabinetsperiode
afspraken gemaakt over het maximale uitgavenniveau per jaar; het uitgavenplafond.
Voor elk jaar wordt een plafond voor de totale uitgaven afgesproken dat niet overschreden
mag worden. Het trendmatig begrotingsbeleid staat niet toe dat het uitgavenplafond
wordt aangepast voor kasschuiven.
Vraag 37
Klopt het dat er bij Financiën, SZW en VWS al sinds 2012 structureel meer onderuitputting
is dan er kan worden meegenomen via de eindejaarsmarge? Klopt het dat er dus bij deze
drie begrotingen al sinds 2012 geld terugvloeit naar de schatkist? Geldt dit ook voor
andere departementen? Is het niet gek dat we op sommige begrotingen structureel geld
overhouden, maar dat het voor de Kamer toch zo lastig is om beschikbaar geld te vinden
ter dekking van moties en amendementen? Is de regering bereid mee te denken hoe dit
anders kan?
Antwoord op vraag 37
De eindejaarsmarge is conform de reguliere systematiek vastgesteld op 1% van de ontwerpbegroting.
Het klopt dat op de genoemde begrotingen de onderuitputting vanaf 2012 over meerdere
jaren groter is dan de maximale eindejaarsmarge. De oorzaken van onderuitputting zijn
divers en niet eenduidig. Daarbij kan sprake zijn van structurele onderuitputting,
maar ook incidentele factoren spelen een rol. Daarbij gaat het bij SZW en VWS om onderuitputting
op de begrotingsgefinancierde uitgaven. Het overgrote deel van de uitgaven van SZW
en VWS betreft premiegefinancierde uitgaven. Deze kennen geen eindejaarsmarge omdat
er geen sprake is van overlopende verplichtingen.
Het kabinet maakt ieder jaar een zo goed mogelijke inschatting van de uitgaven. Als
onderdeel hiervan kijkt het kabinet jaarlijks naar de zich voordoende onderuitputting.
Indien blijkt dat onderuitputting een structureel karakter heeft, dan wordt de raming
hierop aangepast. Deze eventuele ruimte die hierdoor ontstaat wordt door het kabinet
betrokken bij de besluitvorming over de begroting. De ruimte kan worden gebruikt voor
andere prioriteiten, tegenvallers of lagere uitgaven. De uitkomst van de besluitvorming
landt in de Miljoenennota en de departementale begrotingen. Na indiening van de begrotingen
volgt het debat met uw Kamer over de voorstellen van het kabinet en eventuele wensen
tot herprioritering die kunnen rekenen op een meerderheid in het parlement. Het kabinet
streeft altijd naar meer inzicht in oorzaken van onderuitputting en nog betere ramingen.
Eventuele verbeterde ramingen zullen vervolgens onderdeel uitmaken van de ingediende
begroting.
Vraag 38
Klopt het dat er op de VWS begroting staat dat «een taakstellende onderuitputting
nog niet van dekking is voorzien»? Hoe verhoudt dit zich tot de amendementen uit de
Kamer die worden ontraden, omdat ze niet van dekking zijn voorzien?
Vraag 41
Wat is uw beleid wanneer Ministers op hun begroting op voorhand onderuitputting veronderstellen
en wat is uw beleid wanneer de Kamer ter dekking van amendementen op voorhand uitgaat
van onderuitputting?
Vraag 117
Hoe verklaart u dat uw collega’s op hun eigen begrotingen voor 2019 onderuitputting
voorzien en dit als dekking voor amendementen op de begroting voorstellen? Waarom
wordt hiervoor geen nota van wijziging gestuurd?
Antwoord op vraag 38, 41 en 117
Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat dekking voor nieuwe beleidsvoornemens wordt
gevonden door specifieke budgetten op de begroting neerwaarts bij te stellen. Bij
de behandeling van de departementale begrotingen komt het voor dat uw Kamer vraagt
naar dekkingsmogelijkheden voor wijzigingsvoorstellen die bij amendement worden ingediend.
In antwoord op dergelijke vragen zal de verantwoordelijke bewindspersoon uw Kamer
informeren over de aanwezige dekkingsopties, bijvoorbeeld over een beleidsterrein
waar volgens actuele uitvoeringsgegevens het budget niet volledig tot besteding zal
komen gedurende het begrotingsjaar. Uw Kamer kan vervolgens deze dekkingsoptie overnemen
en een amendement indienen waarmee de begroting op dit punt wordt gewijzigd.
Een nota van wijziging is het aangewezen instrument op het moment dat het kabinet
aanleiding ziet de begroting te wijzigen en hiertoe zelf het initiatief neemt. Het
actief melden van onderuitputting aan uw Kamer vindt plaats bij de reguliere begrotingsmomenten,
zoals de Voorjaarsnota en Najaarsnota en wordt verwerkt bij de eerste en tweede suppletoire
wetten.
Vraag 39
Kunt u een overzicht geven van hoeveel onderuitputting in 2018 ieder departement momenteel,
dus tot en met de Najaarsnota 2018, heeft gerealiseerd? En hoeveel daarvan mee gaat
naar 2019 via de eindejaarsmarge?
Vraag 64
Kan een overzicht worden geven van hoeveel onderuitputting in 2018 ieder departement
tot en met de Najaarsnota 2018, heeft gerealiseerd? Hoeveel daarvan gaat mee naar
2019 via de eindejaarsmarge?
Vraag 84
Welke onderschrijding is er in totaal in 2018 bij het infrastructuurfonds? Welke onderschrijding
is er in totaal in 2018 bij het deltafonds? Welke onderschrijding is er in totaal
in 2018 bij het investeringsartikel defensie? Hoeveel onderschrijding is er al gemeld?
Hoe moet de genoemde 2,2 miljard euro onderschrijding gezien worden in het licht van
de onderschrijding van het deelplafond rijksbegroting van 1,8 miljard euro? Kan er
een totaaloverzicht gegeven worden van alle onderschrijdingen in 2018 (zoals gemeld
bij de Voorjaarsnota, Miljoenennota en Najaarsnota)
Vraag 95
Kan een uitsplitsing van de 1,5 miljard euro incidentele onderuitputting gegeven worden?
Vraag 99
Kunt u de onderuitputting van het totaalplafond met 3,7 miljard euro volledig uitsplitsen?
Kunt u daarbij alle posten met de bijbehorende bedragen vermelden? Kunt u tevens per
post vermelden of de onderuitputting is aangekondigd bij de Miljoenennota 2019 of
dat het gaat om een «nieuwe» onderuitputting?
Vraag 103
Een groot deel van de overige 1,5 miljard euro onderuitputting is incidenteel. Hierbij
noemt u de schikking met ING (624 miljoen euro) als voorbeeld. Kunt u de 1,5 miljard
euro verder uitsplitsen en aangeven welk deel incidenteel is?
Antwoord op vraag 39, 64, 95, 99, 103
Bij Miljoenennota 2019 was over 2018 al een onderuitputting gemeld van 1,2 miljard
euro en 0,7 miljard euro bij respectievelijk het investeringsartikel van Defensie
en op het Infrastructuurfonds (zie bijlage 1 bij de Miljoenennota). Bij Najaarsnota
is aanvullend 272 miljoen euro onderuitputting gemeld op het Infrastructuurfonds.
De totale onderuitputting voor Infrastructuurfonds en Defensie tot en met Najaarsnota
telt daarmee op tot 2,2 miljard euro.
Daarnaast is op andere begrotingen bij Najaarsnota per saldo voor 1,5 miljard euro
aan onderuitputting gemeld (de specificatie hiervan vindt u op pagina 3 van de Najaarsnota).
Daarmee telt de totale onderschrijding van het uitgavenplafond bij Najaarsnota op
tot 3,7 miljard euro. Voor het deelplafond Rijksbegroting is sprake van een plafondonderschrijding
van 1,8 miljard euro.
Voor een groot deel van de onderschrijding is reeds duidelijk dat het incidenteel
is. De ontvangsten uit de schikking met ING (624 miljoen euro) zijn een incidentele
meevaller. Voor het grootste deel van de onderschrijding is het bij Najaarsnota nog
niet mogelijk om aan te geven welk deel incidenteel is en welk deel structureel. Bij
Jaarverslag 2018 zijn de definitieve realisatiecijfers beschikbaar. Regulier onderdeel
van het opstellen van de begroting voor de volgende jaren is het analyseren van het
karakter gerealiseerde onderuitputting en al dan niet herprioriteren daarvan.
Omdat nog niet duidelijk is wat de volledige onderuitputting over 2018 wordt, is nu
nog niet te zeggen welk deel van de onderuitputting via de eindejaarsmarge mag worden
meegenomen door de departementen naar 2019. Voor het Infrastructuurfonds en het investeringsartikel
van Defensie geldt dat alle onderuitputting via de 100% eindejaarsmarge behouden blijft.
In onderstaande tabel is de onderuitputting bij Najaarsnota per departement uitgesplitst.
Uitsplitsing van onderuitputting bij Najaarsnota binnen uitgavenplafond per departement
Departement
2018
Algemene Zaken
– 1,1
BZK (incl. Hoge Colleges van Staat, Staten-Generaal en Koninkrijksrelaties)
– 0,9
Justitie en Veiligheid
0,0
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0,0
Financiën
0,0
Defensie
0,0
IenW
– 3,2
Economische Zaken en Klimaat (incl. LNV)
– 25,4
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (incl. deelplafond Sociale Zekerheid)
– 76,9
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (incl. deelplafond Zorg)
– 57,4
Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)
– 51,5
Infrastructuurfonds
– 272,4
Deltafonds
0,0
Totaal
– 488,7
Vraag 40
Kunt u een overzicht geven van alle begrotingen 2019 (zoals die van VWS en JenV) waarvoor
geldt dat deze sluitend zijn gemaakt door het op voorhand inboeken van onderuitputting?
Om welke bedragen in welke jaren gaat het hierbij?
Antwoord op vraag 40
Zie antwoord op vraag 30.
Vraag 41
Wat is uw beleid wanneer Ministers op hun begroting op voorhand onderuitputting veronderstellen
en wat is uw beleid wanneer de Kamer ter dekking van amendementen op voorhand uitgaat
van onderuitputting?
Antwoord op vraag 41
Zie antwoord op vraag 38.
Vraag 42
Herinnert u zich nog het amendement bij de Voorjaarsnota 2018 waarbij als dekking
de invulling van de in=uit-taakstelling werd gebruikt? Was deze dekking in lijn met
de begrotingsregels van het kabinet? Klopt het dat deze dekking achteraf prudent genoeg
was, gelet op het feit hoe makkelijk de in=uit-taakstelling dit jaar is gehaald en
hoeveel geld er nog over is?
Antwoord op vraag 42
Zie antwoord op vraag 22.
Vraag 43
Klopt het dat meevallers alleen gebruikt mogen worden ter dekking van tegenvallers
op de begroting en niet voor intensiveringen? Hoe vaak heeft het kabinet deze regel
zelf geschonden in 2018? En in 2017? Kunt u zelf een voorbeeld geven waarbij het kabinet
deze regel niet heeft gevolgd? Zo niet, kunt u de Kamer garanderen dat deze begrotingsregel
door Rutte III nooit is overtreden?
Vraag 86
Aangegeven wordt dat het onverstandig is de onderuitputting aan te wenden voor nieuwe
beleidswensen; zou dit wel mogen conform de begrotingsregels? Waarom wordt daar in
de Najaarsnota deels van afgeweken?
Vraag 104
Kunt u verder toelichten waarom u van mening bent dat het onverstandig is de overgebleven
onderuitputting aan te wenden voor nieuwe beleidswensen
Antwoord op vraag 43, 86 en 104
Binnen een begroting geldt inderdaad dat meevallers alleen gebruikt mogen worden ter
dekking van tegenvallers op de betreffende begroting. Als per saldo meevallers leiden
tot ruimte onder het uitgavenplafond kan het kabinet niettemin besluiten die ruimte
aan te wenden voor intensiveringen.
Het kabinet heeft aan het begin van de kabinetsperiode voor de uitgavenkant van de
begroting een afspraak gemaakt over het maximale uitgavenniveau. Voor elk jaar wordt
een uitgavenplafond vastgesteld dat niet overschreden mag worden. Het is conform de
basisprincipes van het trendmatig begrotingsbeleid dat het kabinet per saldo meevallers
onder het uitgavenplafond kan inzetten voor intensiveringen. Dit staat ook beschreven
in de Kamerbrief Toezeggingen over Begrotingsbeleid1: «De eerste variant sluit aan bij bestaand beleid, namelijk dat het kabinet op het
moment dat eventuele ruimte ontstaat zal bezien hoe deze het beste kan worden aangewend.
De behandeling van eventuele uitgavenmeevallers loopt dus mee in reguliere begrotingsmomenten.
Hiermee wordt ook het bereiken van een doelmatige allocatie goed gewaarborgd.»
Het is echter onverstandig om de overgebleven onderuitputting bij Najaarsnota, die
veelal een incidenteel karakter heeft, in te zetten voor nieuwe structurele beleidswensen.
Er is dan namelijk maar incidenteel dekking voor structurele uitgaven.
Vraag 44
Kan gesteld worden dat doorgeschoven bedragen voor Defensie-investeringen en infrastructuur,
in de jaren 2019 en later, de reguliere geplande uitgaven verdringen doordat deze
bedragen ingepast moeten worden binnen de bestaande plafonds met behulp van een taakstelling?
Antwoord op vraag 44
De onderuitputting op het investeringsartikel van Defensie en op het Infrastructuurfonds
blijft behouden voor latere jaren en wordt via de eindejaarsmarge toegevoegd aan de
begroting in komende jaren. Conform reguliere werkwijze gaat het toevoegen van de
eindejaarsmarge in latere jaren vergezeld van een evenredige ophoging van de in=uittaakstelling. Door middel van deze systematiek heeft de toevoeging van de eindejaarsmarge
geen effect op de ruimte onder het uitgavenplafond. Het inboeken van een taakstelling
is daarom niet nodig. De verhoogde in=uittaakstelling kan vervolgens worden gevuld
met het totaal aan onderuitputting en meevallers. Er vindt zodoende geen verdringing
plaats van de reguliere geplande uitgaven.
Vraag 45
Kunt u aangeven (in miljarden euro’s) welk totaalbedrag aan intensiveringen in de
periode 2018 t/m 2021 was voorzien, respectievelijk hoeveel dat nu is op basis van
de stand Najaarsnota 2018? Idem ten aanzien van de schuldreductie?
Vraag 110
Kan een overzicht worden gegeven (in miljarden euro’s) wat het totaalbedrag aan intensiveringen
in de periode 2018 t/m 2021 was, respectievelijk hoeveel dat nu is op basis van de
stand Najaarsnota 2018? Idem ten aanzien van de schuldreductie?
Antwoord op vraag 45 en 110
In het Regeerakkoord was voor de periode 2018 tot en met 2021 in totaal 34,7 miljard
euro aan intensiveringen voorzien (bron: tabel 1 uit bijlage Budgettair overzicht
bij het Regeerakkoord Rutte III). Bij Voorjaarsnota 2018 en Miljoenennota 2019 heeft
het kabinet middelen vrijgemaakt voor aanvullende intensiveringen, zie de tabel hieronder.
Hierdoor is het totale bedrag aan intensiveringen in de periode 2018 tot en met 2021
bij Najaarsnota 2018 opgelopen tot 36,6 miljard euro.
Overzicht intensiveringen Rutte III sinds Regeerakkoord
2018
2019
2020
2021
Totaal
Inrichting LNV
50
63
44
39
196
Uitvoeringskosten Brexit bij douane en NVWA
34
92
101
101
328
Incidentele knelpunten (omgevingswet, verhoging lumpsum, politie en DT&V)
63
53
48
10
174
Rijksbijdrage Groningen
100
100
100
100
400
Panama Papers
2
5
5
12
Interbestuurlijk programma
100
100
ODA
50
50
Cybersecurity
30
30
NPO
40
40
Praktijkleren
19
19
Begrotingsreserve CO2-maatregelen
500
500
Totaal
927
369
298
255
1.849
De geraamde schuldreductie bij Startnota en de Miljoenennota is weergegeven in onderstaande
tabel. De laatste raming voor het schuldniveau van 2018 was bij de Najaarsnota. De
meest recente meerjarenraming van de schuld is uit de Miljoenennota. Bij Voorjaarsnota
volgt een nieuwe meerjarenraming.
Overzicht ontwikkeling overheidsschuld sinds Startnota
Overheidsschuld (in % bbp)
2018
2019
2020
2021
Startnota
54,0
51,0
48,8
46,9
Miljoenennota 2019
53,1
49,6
47,7
46,1
Najaarsnota 2018
52,7
Vraag 46
Kunt u toelichten waarom er op de Aanvullende Post «regeerakkoordmiddelen» voor 2018
nog in totaal 44 miljoen euro resteert?
Vraag 47
Bent u van plan het resterende budget van 44 miljoen euro op de Aanvullende Post «regeerakkoordmiddelen»
nog in 2018 uit te geven? Zo nee, wat gebeurt er met deze middelen? Zo ja, ontvangt
de Kamer voor het kerstreces een brief hierover?
Antwoord op vraag 46 en 47
Zoals in het Regeerakkoord is opgenomen, worden intensiveringen uit het RA tijdelijk
geparkeerd op de Aanvullende Post (AP) in afwachting van een doelmatig en doeltreffend
bestedingsplan. De 44 mln. die nog voor 2018 op de AP staat, bestaat uit een niet-plafondrelevant
bedrag voor Invest-NL van 30 miljoen euro en een reservering voor kennisinstellingen
van 14 miljoen euro.
Omdat InvestNL pas na oprichting (voorzien Q2 2019) over zal gaan tot kapitaalstortingen,
zal de 30 miljoen euro dit jaar niet meer tot uitbetaling komen. Dit bedrag blijft
behouden voor InvestNL en in het voorjaar zal het kabinet bezien aan welk begrotingsjaar
deze middelen worden toegevoegd.
Vanuit de reservering voor kennisinstellingen op de AP is er voor 2018 2,6 miljoen
euro beschikbaar gesteld vanwege de overgang van ECN-Duurzaam naar TNO per 1 april 2018. Dit leidt tot een vermindering van de mogelijkheden
voor ECN-Duurzaam om betaalde btw in vooraftrek te brengen en dus extra kosten voor
TNO. Middels deze overboeking wordt hiervoor gecompenseerd. Bij Najaarsnota is de
2,6 miljoen euro wel toegevoegd aan de begroting van EZK maar per abuis niet afgeboekt
van de AP waardoor er op de AP nog steeds 14 miljoen euro resteert. Bij Jaarverslag
zal deze post alsnog worden gecorrigeerd en zal de resterende onderuitputting worden
afgeboekt. De verwachting is dat de middelen voor kennisinstellingen in latere jaren
wel volledig worden benut. De overboeking van de middelen voor latere jaren naar de
begroting van EZK zal plaatsvinden nadat hiervoor eerst een doelmatig bestedingsplan
is ingediend en afgestemd met Financiën.
Vraag 47
Bent u van plan het resterende budget van 44 miljoen euro op de Aanvullende Post «regeerakkoordmiddelen»
nog in 2018 uit te geven? Zo nee, wat gebeurt er met deze middelen? Zo ja, ontvangt
de Kamer voor het kerstreces een brief hierover?
Antwoord op vraag 47
Zie antwoord op vraag 46.
Vraag 48
Kunt u een overzicht geven vanaf Startnota van de bijstellingen van het accres als
gevolg van onderuitputting van de rijksuitgaven?
Antwoord op vraag 48
Zie antwoord op vraag 7.
Vraag 49
Kunt u precies uitleggen hoe het zit met het oormerken van geld in het Gemeentefonds/Provinciefonds?
In hoeverre kunnen lokale overheden alsnog zelf bepalen waar ze het geld zelf aan
besteden? Graag een volledig overzicht per type geldstroom (algemene uitkering, decentralisatie-uitkering, integratie-uitkering, specifieke uitkering (SPUK), en andere
mogelijke vormen)? Welk percentage van de totaalstromen van rijksoverheid naar lokale
overheden is geoormerkt en welk deel is vrij besteedbaar?
Antwoord op vraag 49
Voor alle reguliere middelen (de algemene uitkering en decentralisatie- en integratie-uitkering)
binnen het Gemeentefonds en Provinciefonds is er geen bestedingsplicht van medeoverheden
richting het Rijk. Bij decentralisatie-uitkeringen kan het voorkomen dat departementen
en decentrale overheden gezamenlijk afspraken maken over de beleidsmatige inzet door
decentrale overheden. Het Gemeente- en Provinciefonds bedragen respectievelijk 30,1
miljard en 2,4 miljard euro (Miljoenennota 2018).
De specifieke uitkeringen betreffen wel geoormerkt geld, het bestedingsdoel wordt
vooraf door het Rijk bepaald. Medeoverheden zijn verplicht om verantwoording over
de besteding van de middelen te geven aan het ministerie via de zogenaamde Sisa-bijlage
(Single information/single audit) in de jaarrekening. De specifieke uitkeringen lopen
rechtstreeks van de begroting van het verantwoordelijke ministerie naar de gemeenten
of provincies, dit gaat niet via het Gemeente- of Provinciefonds. De Minister van
BZK informeert de Tweede Kamer jaarlijks over de specifieke uitkeringen die het Rijk
verstrekt aan de medeoverheden. Uit het rapport van 31 januari 2018 blijkt dat er
in 2016 sprake was van 24 specifieke uitkeringen met een totaal van 7,3 miljard euro,
waarvan de Gebundelde Uitkering (BUIG) veruit de grootste is (Kamerstuk 34 775 B, nr. 13).
Tot slot is er nog een artikel 12-uitkering. Een gemeente kan deze uitkering aanvragen
als de gemeente lange tijd grote financiële tekorten heeft op de begroting en meerjarig
een slecht financieel vooruitzicht heeft. De gemeente krijgt dan extra geld uit het
gemeentefonds, maar moet aan een aantal voorwaarden voldoen om extra geld te ontvangen,
zoals het verhogen van heffingen, en komt onder toezicht te staan van het Ministerie
van BZK.
Vraag 50
Heeft u de nieuwe beleidsvoornemens bij de Najaarsnota getoetst op de toepassing van
artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW) door de verantwoordelijke Ministers?
Antwoord op vraag 50
De kwaliteit van de toelichting op de beleidsvoornemens in deze wetten conform artikel
3.1 van de Comptabiliteitswet (CW) is de verantwoordelijkheid van de betreffende Minister.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid toets ik de bestedingsplannen voor de middelen
op de aanvullende post op doelmatigheid en doeltreffendheid, en monitor ik de wijze
waarop door ministeries invulling wordt gegeven aan de artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet.
De eerste resultaten van deze monitor zal ik met de Kamer delen in de eerste voortgangsrapportage
van de operatie Inzicht in Kwaliteit begin 2019.
Vraag 51
Hoe beoordeelt u de situatie dat er een tegenvaller is bij de btw-ontvangsten, terwijl bij de meeste andere belastingsoorten sprake is van een meevaller?
Vraag 156
Waarom worden de btw-realisaties naar beneden bijgesteld, ondanks de stand van de
economie?
Vraag 161
Wat is de verklaring voor de lagere btw-ontvangsten in het derde kwartaal? Wijzen
de lagere btw-ontvangsten op een minder gunstige economische ontwikkeling?
Vraag 167
Hoe komt het dat er 205 miljoen euro minder aan omzetbelasting is opgehaald?
Antwoord op vraag 51, 156, 161 en 167
De raming van de omzetbelasting voor 2018 is met 205 miljoen euro neerwaarts aangepast.
De raming is bijgesteld op basis van de gerealiseerde kasontvangsten tot en met de
maand oktober. Met die maand zijn de kasrealisaties over het derde kwartaal compleet.
Dat is van belang omdat het merendeel van de ondernemers de btw-aangifte op kwartaalbasis
doet. Kasrealisaties over tussenliggende maanden zijn daardoor een stuk minder relevant.
Omdat de ontvangsten in het derde kwartaal iets lager uit zijn gevallen dan in de
Miljoenennotaraming was verondersteld is de raming neerwaarts bijgesteld. Het gaat
om een relatief beperkte bijstelling (0,4% van de raming) waaraan geen conclusies
verbonden kunnen worden over de economische ontwikkeling.
Vraag 52
Wat is uw verklaring voor het feit dat de meevaller bij de dividendbelasting niet
eerder kon worden voorzien?
Vraag 53
Is de opwaartse bijstelling van de dividendbelasting met 350 miljoen euro incidenteel
of structureel? Kan nader worden onderbouwd waar deze bijstelling vandaan komt?
Vraag 54
Klopt het dat de opbrengst dividendbelasting voor 2018 inmiddels is gestegen naar
4,3 miljard euro? Is dit ten opzichte van Miljoenennota 2019 een bijstelling met 350
miljoen euro en ten opzichte van aantreden kabinet met 1,2 miljard euro?
Vraag 56
Stel dat het kabinet zou besluiten om de dividendbelasting af te schaffen per 1 januari
2020. Hoeveel geld zou dat kosten, op basis van de meest recente cijfers?
Vraag 162
Is de meevaller bij de dividendbelasting incidenteel of meer structureel van aard?
Kan deze meevaller leiden tot lagere opbrengsten bij de dividendbelasting in de komende
jaren?
Vraag 165
Welk deel van de opwaartse bijstelling dividendbelasting van 350 miljoen euro gaat
over dividend van beursgenoteerde ondernemingen en welke uit hogere dividenden van
het midden- en kleinbedrijf (mkb)?
Antwoord op vraag 52, 53, 54, 56, 162 en 165
De dividendbelasting is een zeer volatiele belastingsoort door de aard van de belasting.
De belastingopbrengst hangt immers af van de keuze van bedrijven om dividend uit te
keren, en de vorm waarin dat gebeurt. Bedrijven keren nog meer dividend uit dan bij
de Miljoenennotaraming was voorzien. Dat heeft gezorgd voor hogere kasontvangsten
bij de dividendbelasting.
Uit de aangiftecijfers blijkt dat ook in het derde kwartaal sprake is van een forse
toename ten opzichte van datzelfde kwartaal vorig jaar. Daarnaast zit ook deze toename
zowel bij aan de AEX-genoteerde bedrijven als bij het MKB. De ramingsbijstelling van
350 miljoen euro zelf betreft niet alleen gerealiseerde kasontvangsten, maar ook een
inschatting voor de nog resterende maanden van dit jaar. Een uitsplitsing naar AEX
genoteerde bedrijven en/of het MKB is daarom niet mogelijk. De raming komt voor 2018
nu uit op 4,3 miljard euro. De Najaarsnota bevat alleen een actualisatie van de raming
voor 2018. Voor de jaren na 2018 zal een nieuwe raming worden opgesteld op basis van
een geactualiseerd economisch beeld van het CPB voor deze jaren. Dat gebeurt op basis
van het CEP2019 dat in het Voorjaar van 2019 verschijnt. De Voorjaarsnota zal een
geactualiseerde raming voor 2019 bevatten. Omdat een actuele raming voor de jaren
na 2018 niet beschikbaar is op basis van de Najaarsnotastand, zijn op basis van de
Najaarsnota ook de kosten van het afschaffen van de dividendbelasting in 2020 niet
te berekenen.
Vraag 53
Is de opwaartse bijstelling van de dividendbelasting met 350 miljoen euro incidenteel
of structureel? Kan nader worden onderbouwd waar deze bijstelling vandaan komt?
Antwoord op vraag 53
Zie antwoord op vraag 52.
Vraag 54
Klopt het dat de opbrengst dividendbelasting voor 2018 inmiddels is gestegen naar
4,3 miljard euro? Is dit ten opzichte van Miljoenennota 2019 een bijstelling met 350
miljoen euro en ten opzichte van aantreden kabinet met 1,2 miljard euro?
Antwoord op vraag 54
Zie antwoord op vraag 52.
Vraag 55
Klopt het dat de raming van de dividendbelasting dus toch hoger was dan het kabinet
eerder stelde? Hoe verhoudt zich dit tot de analyse van fiscalist Michiel Spanjers
waar de Kamer eerder vragen over heeft gesteld? Had hij achteraf toch meer gelijk
dan het kabinet eerder aangaf?
Antwoord op vraag 55
Als de raming van de brutoopbrengst van de dividendbelasting uit de Najaarsnota als
uitgangspunt zou worden genomen voor het bepalen van de kosten van het afschaffen
van de dividendbelasting volgt daaruit inderdaad een opwaartse bijstelling. In mijn
brief van 3 oktober ben ik ingegaan op de gevolgde ramingssystematiek (Kamerstuk 35 000, nr. 47).
Vraag 56
Stel dat het kabinet zou besluiten om de dividendbelasting af te schaffen per 1 januari
2020. Hoeveel geld zou dat kosten, op basis van de meest recente cijfers?
Antwoord op vraag 56
Zie antwoord op vraag 52
Vraag 57
Kunt u een update geven van hoeveel het kabinet in de publieke sector investeert?
Kunt u hierbij ook aangeven waarin het kabinet investeert en de bijbehorende bedragen
vermelden?
Antwoord op vraag 57
Het kabinet staat voor een goede publieke sector en heeft dan ook flinke intensiveringen
hierin opgenomen in het regeerakkoord. Deze intensiveringen lopen op tot ruim 6 miljard
extra in 2021. Zo intensiveert het kabinet 0,5 miljard euro in veiligheid; 1,8 miljard
euro in defensie; 1,9 miljard euro in onderwijs, onderzoek en innovatie; en 2,3 miljard
euro in verpleeghuiszorg. Deze bedragen zijn onveranderd ten opzichte van de Miljoenennota.
Vraag 58
Heeft de additionele onderuitputting nieuwe consequenties voor het Gemeente- en Provinciefonds?
Antwoord op vraag 58
De onderuitputting in 2018 bij de rijksoverheid loopt bij Najaarsnota iets verder
op, maar er kunnen nog wijzigingen plaatsvinden tot het einde van het jaar. Bij Najaarsnota
wordt de accresraming niet aangepast, dit zal in samenhang met de definitieve realisatie
over 2018 gebeuren bij meicirculaire 2019. Op dit moment is nog niet zichtbaar welke
consequenties de additionele onderuitputting heeft voor het Gemeente- en Provinciefonds.
Vraag 59
Sinds de Miljoenennota 2019 is er een additionele onderuitputting van 479 miljoen
euro. Deze staat tegenover een intensivering van 500 miljoen euro voor CO2-reductie. Welk deel van de additionele onderuitputting is structureel?
Antwoord op vraag 59
Zie antwoord op vraag 31.
Vraag 60
In hoeverre bevat de additionele onderuitputting 2018 van 479 miljoen euro ook structurele
onderuitputting?
Antwoord op vraag 60
Zie antwoord op vraag 31.
Vraag 61
Op welke begrotingen is er ook voor 2019 structurele onderuitputting ingeboekt?
Antwoord op vraag 61
Zie antwoord op vraag 30.
Vraag 62
Door welke oorzaak vallen de dividendontvangsten van de staatsdeelnemingen hoger uit
dan geraamd?
Vraag 123
Welke staatsdeelnemingen kennen een naar boven bijgestelde winst? Hoe komt het saldo
van 40 miljoen tot stand?
Vraag 133
Bij welke staatsdeelnemingen zijn meer dividendopbrengsten te verwachten en bij welke
eventueel minder?
Antwoord op vraag 62, 123 en 133.
Bij de tweede suppletoire begroting is de raming van de dividendontvangsten met 390
miljoen euro naar boven bijgesteld. Dit betreft zowel reguliere deelnemingen (bijv.
Holland Casino), als financiële deelnemingen die in de crisis zijn genationaliseerd
(bijv. ABN AMRO).
Van de 390 miljoen euro is 40 miljoen euro toe te schrijven aan reguliere deelnemingen.
Deze ontvangsten vallen onder het deelplafond rijksbegroting, en zijn daarom opgenomen
in tabel 2.2 van de Najaarsnota. De ramingsbijstelling van 40 miljoen euro is te danken
aan kleine meevallers bij het dividend van de deelnemingen BNG, FMO en Holland Casino.
Daarnaast wordt de raming naar boven bijgesteld omdat portefeuillebreed ingecalculeerde
risico’s zich niet voor hebben gedaan.
Het resterende bedrag van 350 miljoen euro is toe te schrijven aan financiële deelnemingen
die in de crisis zijn genationaliseerd. Deze ontvangsten vallen niet onder het deelplafond
rijksbegroting, en zijn daarom niet opgenomen in tabel 2.2 van de Najaarsnota. De
meevaller van 350 miljoen euro bij de financiële deelnemingen is volledig toe te schrijven
aan het in augustus 2018 aangekondigde interim-dividend van ABN Amro.
Vraag 63
Is het technisch mogelijk om een kasschuif via correctie van de uitgavenplafonds toe
te passen (bijvoorbeeld door tegenover een plafondverlaging in 2018 een per saldo
even grote plafondverhoging in 2019 en/of latere jaren door te voeren)?
Antwoord op vraag 63
Zie antwoord op vraag 36.
Vraag 64
Kan een overzicht worden geven van hoeveel onderuitputting in 2018 ieder departement
tot en met de Najaarsnota 2018, heeft gerealiseerd? Hoeveel daarvan gaat mee naar
2019 via de eindejaarsmarge?
Antwoord op vraag 64
Zie antwoord op vraag 39.
Vraag 65
Zijn er departementen die in 2018 al meer onderuitputting hebben gerealiseerd dan
hun maximale eindejaarsmarge?
Vraag 91
Kunnen alle verwachte eindejaarsmarges gegeven worden en de post(en) waar zij hun
oorsprong vinden?
Vraag 92
Kunnen de procentuele eindejaarsmarges voor de verschillende ministeries voor de laatste
vijf jaar gegeven worden?
Vraag 93
Is er ooit overwogen om de maximale eindejaarsmarge te verhogen of te verlagen? Wat
was toen de overweging?
Antwoord op vraag 65, 91, 92 en 93
In de tabel 1 vindt u de stand van zaken van de onderuitputting bij Najaarsnota. Het
definitieve beeld van de gerealiseerde onderuitputting is bekend bij het Jaarverslag
2018. Conform de reguliere systematiek is de eindejaarsmarge vastgesteld op 1% van
de ontwerpbegroting 2018. Daarbij is gecorrigeerd voor herverkavelingen van budgetten
als gevolg van het Regeerakkoord.
Daarnaast bestaat voor het infrastructuurfonds een onbeperkte eindejaarsmarge. Dit
geldt ook voor de investeringsmiddelen van Defensie, waarvoor bij Najaarsnota nog
geen aanvullende onderuitputting bekend is ten opzichte van de Miljoenennota. De HGIS-middelen
kennen een vaste eindejaarsmarge van maximaal 181,5 miljoen euro.
De eindejaarsmarge in 1992 geïntroduceerd om ondoelmatige uitgaven aan het einde van
het jaar tegen te gaan. Destijds is besloten om een voorzichtig begin te maken met
deze systematiek, vandaar het oorspronkelijke percentage van 0,25%. Bij de introductie
is besloten om na een aantal jaren te bezien of verhoging zinvol en noodzakelijk is.
Het percentage van 0,25% bleek beperkt en is daarom verhoogd naar 1% vanaf 1995. Het percentage
van 1% is een goede balans tussen enerzijds ruimte voor het inpassen van overlopende
kasuitgaven bij departementen (voorkomen decemberkoorts) en doelmatige besteding van
middelen anderzijds.
In de onderstaande tabel vindt u naast de stand van zaken van onderuitputting tevens
de maximale eindejaarsmarge voor de betreffende begrotingen.
Tabel 1: Onderuitputting per begrotingshoofdstuk (in mln. euro, «–» is onderuitputting)
2018
Maximale eindejaarsmarge
Algemene Zaken
– 1,1
0,6
Koninkrijksrelaties
– 0,9
0,9
Infrastructuur en Milieu
– 3,2
17,0
Economische Zaken
– 25,4
36,9
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
– 55,1
5,6
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
– 69,4
27,0
Infrastructuurfonds
– 272,4
Onbeperkt
HGIS
– 51,5
181,5
Totaal
– 479,0
Tabel 2 geeft een overzicht met de bedragen die in Voorjaarsnota aan de begrotingen
zijn toegevoegd voor de afgelopen vijf jaar. Via deze eindejaarsmarge is de onderuitputting
op de betreffende begrotingen meegenomen, mits passend binnen de maximale eindejaarsmarge
van 1%. Onderuitputting uit bijvoorbeeld 2013 is toegevoegd in het voorjaar van 2014
aan de begroting, maar staat in de tabel onder 2013 omdat dit doorgeschoven onderuitputting
van dat jaar betreft.
Tabel 2: Uitgekeerde middelen (in mln. euro, «+» is positieve eindejaarsmarge)
2013
2014
2015
2016
2017
Algemene Zaken incl. de Koning en Staten-Generaal
3
4
0
3
– 2
Veiligheid en Justitie
75
79
– 59
– 91
86
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
8
14
4
20
9
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
237
– 57
326
128
96
Financiën
36
84
73
57
33
Defensie
– 31
41
129
166
305
Infrastructuur en Milieu (incl. Infrastructuurfonds & Deltafonds)
19
12
295
736
160
Economische Zaken
108
216
47
18
35
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
17
52
15
43
64
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
39
39
46
80
25
Wonen & Rijksdienst
– 86
– 231
– 102
65
43
Gemeente- en Provinciefonds
36
22
41
59
23
HGIS1
168
643
112
325
156
Totaal
629
917
927
1.607
1.033
X Noot
1
De eindejaarsmarge HGIS mag worden verspreid over 3 jaar
Vraag 66
Zijn er bij Defensie ook onderschrijdingen die niet mee kunnen worden genomen naar
volgend jaar? Zo ja, op welke posten kunnen onderschrijdingen niet worden doorgeschoven?
Antwoord op vraag 66
Nee, er treedt bij Najaarsnota bij Defensie geen onderuitputting op die niet meegenomen
kan worden.
Vraag 67
Hoe kan het dat de vraag uit de zorgsector om meer mensen en middelen verregaand is,
maar er al jaren sprake is van een onderschrijding op het budget hiervoor?
Vraag 69
Hoe kan er sprake zijn van onderschrijding op zorg als er de komende jaren binnen
de zorg duizenden arbeidskrachten tekort komen?
Antwoord op vraag 67 en 69
De raming van de zorguitgaven is gebaseerd op de verwachte zorgvraag, o.a. als gevolg
van demografie. De raming houdt geen rekening met eventuele tekorten (of overschotten)
op de arbeidsmarkt.
Het uitgavenplafond Zorg wordt bij aanvang van de kabinetsperiode vastgesteld. Daarbij
wordt gebruik gemaakt van de middellange termijn raming van het CPB over de groei
van de zorguitgaven, aangevuld met de effecten die het kabinet verwacht van beleidsmaatregelen.
Sinds 2013 zien we een onderschrijdingen op het uitgavenplafond ten opzichte van de
verwachte zorguitgaven. De oorzaken hiervan zijn divers en verschillen per jaar en
per sector (zie ook het antwoord op vraag 152).
Vraag 68
Hoe vaak komt het voor dat bij departementen «creatieve boekhoudoplossingen» worden
toegepast, gelet op het recente onderzoek van Eiffel waaruit blijkt dat bij gemeenten
de regels niet zo nauw worden genomen? Welke gevolgen heeft dit voor het Gemeentefonds?
Antwoord op vraag 68
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van creatief boekhouden. Om
te voorkomen dat er creatief wordt boekgehouden is er bij Besluit FEZ geregeld dat
de directeur FEZ bij elk departement vanuit een centrale positie, onafhankelijk toezicht
uitoefent op onder andere de wijze waarop administraties worden bijgehouden bij de
decentrale onderdelen. Verder wordt de verslaggeving gecontroleerd door de onafhankelijke
Auditdienst Rijk.
Ik zie geen direct verband met en gevolgen voor het Gemeentefonds.
Vraag 69
Hoe kan er sprake zijn van onderschrijding op zorg als er de komende jaren binnen
de zorg duizenden arbeidskrachten tekort komen?
Antwoord op vraag 69
Zie antwoord op vraag 67.
Vraag 70
Waarom is het verantwoord het besteedbaar inkomen te laten stagneren om de risico’s
van te verwachten crises op te vangen?
Antwoord op vraag 70
Het CPB verwacht in de meest recente ramingen (MEV2019) een stijging van het reëel
beschikbaar gezinsinkomen van 3% in 2018 en 2,1% in 2019. Op basis van deze cijfers
is dan ook niet te concluderen te het besteedbaar inkomen momenteel stagneert. De
maatregelen van het kabinet leiden per saldo tot een lastenverlichting voor burgers
deze kabinetsperiode ten opzichte van het basispad en dragen daarmee positief bij
aan de verwachte groei van het beschikbaar inkomen.
Vraag 71
Zijn er wijzigingen te verwachten in de koopkrachtontwikkeling sinds de Miljoenennota
2019?
Antwoord op vraag 71
Het meest recente koopkrachtbeeld is gepresenteerd in de Miljoenennota van 2019; sindsdien
is de koopkracht niet meer opnieuw geraamd. De eerstvolgende koopkrachtraming zal
zijn bij de Decemberraming van het CPB, die wordt gepubliceerd op 19 december 2018.
In de tussentijd hebben geen beleidsmatige wijzigingen plaatsgevonden. Zoals gewoonlijk
is het wel mogelijk dat de stand van de economie gewijzigd is. Als gevolg hiervan
kan het koopkrachtbeeld er anders uit komen te zien.
Vraag 72
Welke inkomensgroepen hebben hun koopkracht in 2018 zien dalen? Hoe groot is hun aandeel
in de bevolkingsomvang?
Antwoord op vraag 72
Voor 2018 zijn nog geen koopkrachtrealisaties beschikbaar. Volgens de meest recente
raming (MEV-raming 2019 van het CPB) hebben alle inkomensgroepen in 2018 een positieve
koopkrachtontwikkeling.
Vraag 73
Welke invloed heeft de verhoging van het verlaagde btw-tarief op de koopkracht, uitgesplitst
per inkomenspercentielen of -decielen?
Antwoord op vraag 73
Het koopkrachteffect van alleen deze maatregel is niet bekend. In de koopkrachtramingen
loopt de verhoging van het verlaagde btw-tarief mee via de inflatie, waardoor het
effect op iedere inkomensgroep hetzelfde is. Dit is een goede benadering van de werkelijkheid
aangezien statistieken van het CBS aantonen dat de uitgaven onder het verlaagde btw-tarief
ongeveer gelijkmatig zijn verdeeld over verschillende inkomensgroepen als percentage
van hun bestedingen.
Vraag 74,
Hoeveel banen komen er in 2019 bij en in welke inkomensgroepen worden deze verwacht?
Vraag 75
Welke economische sectoren gaan in 2019 (banen)groei verwachten? Waar zal die het
sterkst zijn?
Vraag 76
Welke banengroei zal er in de private sfeer zijn en welke zal er in de publieke sfeer
zijn?
Vraag 78
Hoeveel vaste banen komen er in 2019 bij? Hoeveel flexibele banen komen erbij?
Antwoord op vraag 74, 75, 76 en 78
Voor de verwachtingen m.b.t. de arbeidsmarkt is gebruik gemaakt van de voorspellingen
van de MEV2019 van het CPB. Het CPB verwacht dat het aantal werkzame personen in 2019
toeneemt met 130.000 (het CPB maakt geen voorspellingen van het aantal banen). Bij
bedrijven neemt het aantal werkzame personen in 2019 toe met 120.000, bij de overheid
is dat 20.000.2 Het CPB maakt geen aparte voorspellingen naar sectoren of naar flexibel of vast of
naar inkomensgroepen.
Vraag 75
Welke economische sectoren gaan in 2019 (banen)groei verwachten? Waar zal die het
sterkst zijn?
Antwoord op vraag 75
Zie antwoord op vraag 74.
Vraag 76
Welke banengroei zal er in de private sfeer zijn en welke zal er in de publieke sfeer
zijn?
Antwoord op vraag 76
Zie antwoord op vraag 74.
Vraag 77
Hoe zal de loonstijging in 2019 zich verhouden tot de inflatie?
Antwoord op vraag 77
Het CPB stelt in de MEV2019 dat nominale loonvoet van bedrijven per uur in 2019 stijgt
met 4,0%. Het contractloon van bedrijven stijgt naar verwachting met 2,9% in 2019.
De inflatie (hicp) wordt geraamd op 2,5% in 2019.
Vraag 78
Hoeveel vaste banen komen er in 2019 bij? Hoeveel flexibele banen komen erbij?
Antwoord op vraag 78
Zie antwoord op vraag 74.
Vraag 79
In welke mate zullen private investeringen in onderzoek stijgen in 2019? Welk deel
hiervan komt via cofinanciering van publieke financiers tot stand?
Antwoord op vraag 79
De private investeringen liggen bij de private partijen, daarom weten wij niet in
welke mate deze zullen stijgen en hierover is geen raming beschikbaar. Wel blijkt
uit een rapport van Wederzijdse versterking van de Koninklijke Nederlandse Akademie
van Wetenschappen (KNAW) d.d. 6 december jl.dat er een positief verband is tussen
private en publieke investeringen en investeert het kabinet in onderzoek.
Vraag 80
Klopt het dat de energierekening gemiddeld met € 360 per huishouden stijgt? Kan het
antwoord worden toegelicht?
Antwoord op vraag 80
In het artikel «Energierekening wordt volgend jaar 360 euro duurder» van gaslicht.com
wordt geconstateerd dat de energierekening met gemiddeld € 360 per huishouden stijgt.
Bij dit artikel vallen echter een paar kanttekeningen te plaatsen. Zo wordt in het
artikel uitgegaan van een verbruik van 3.500 kWh en elektriciteit en 1.500 m3 gas. Dit is echter ruim hoger dan het gemiddelde verbruik in Nederland.3 Daarnaast wordt door gaslicht.com uitgegaan van een stijging van de elektriciteitsprijs
van 3 cent en een stijging van de gasprijs van 7 cent. Dit zou een stijging van respectievelijk
60% en 26% ten opzichte van het voorgaande jaar betekenen. Dit lijkt onrealistisch:
in de Nationale Energieverkenning 2017 wordt voor 2019 namelijk een beperkte daling
van de gas- en elektriciteitsprijzen voorzien. Als gevolg van de (fiscale) beleidswijzingen
stijgen de belastingen op energie voor een huishouden met een gemiddeld energieverbruik
in 2019 met circa € 133 (incl. btw) bij een gelijkblijvend eigen verbruik. Dit is
inclusief de stijging van de Opslag Duurzame Energie (ODE). Als rekening wordt gehouden
met het dalend verbruik van huishoudens conform de methodiek uit de Nationale Energieverkenning
2017 dan bedraagt de stijging € 108 (incl. btw).
Vraag 81
Wat betekent het voor de koopkracht wanneer de energierekening met € 360 stijgt?
Vraag 82
Met welke groei van de energierekening is in de berekeningen voor de koopkracht rekening
gehouden?
Antwoord op vraag 81 en vraag 82
Het koopkrachteffect van alleen deze maatregel is niet bekend. Veranderingen in de
energielasten werken door in het algehele inflatiecijfer en beïnvloedden op die manier
de geraamde koopkrachtontwikkeling. Het CPB raamt voor 2019 een inflatiecijfer van
2,5%. Dit betreft dus de prijsontwikkeling van alle goederen en diensten, niet alleen
de prijsontwikkeling van energie.
Vraag 82
Met welke groei van de energierekening is in de berekeningen voor de koopkracht rekening
gehouden?
Antwoord op vraag 82
Zie antwoord op vraag 81.
Vraag 83
Wat betekent de sterkere dan de verwachte stijging van de inflatie voor de koopkrachtgroei?
Antwoord op vraag 83
Bij de meest recente raming van het koopkrachtbeeld van het CPB (MEV-raming 2019)
is rekening gehouden met een inflatie van 1,6% voor dit jaar en 2,5% voor volgend
jaar. Het CPB heeft in de tussentijd geen nieuwe raming van de inflatie gemaakt. Mocht
de inflatie harder stijgen dan bij de MEV 2019 geraamd, dan zal dat ceteris paribus
een neerwaarts effect hebben op de koopkrachtontwikkeling.
Vraag 84
Welke onderschrijding is er in totaal in 2018 bij het infrastructuurfonds? Welke onderschrijding
is er in totaal in 2018 bij het deltafonds? Welke onderschrijding is er in totaal
in 2018 bij het investeringsartikel defensie? Hoeveel onderschrijding is er al gemeld?
Hoe moet de genoemde 2,2 miljard euro onderschrijding gezien worden in het licht van
de onderschrijding van het deelplafond rijksbegroting van 1,8 miljard euro? Kan er
een totaaloverzicht gegeven worden van alle onderschrijdingen in 2018 (zoals gemeld
bij de Voorjaarsnota, Miljoenennota en Najaarsnota)
Antwoord op vraag 84
Zie antwoord op vraag 39.
Vraag 85
Wat doet I&W om voldoende grotere projecten te hebben om onderbesteding te voorkomen
en echt te investeren (weg, water, spoor)? Zijn er voldoende plannen in het Meerjarenprogramma
Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) die een fase verder geholpen kunnen worden
door middel van besluitvorming? Welke gevaren zijn er, zoals de PAS (Programmatische
aanpak Stikstof) of rechtszaken, die juist weer roet in het eten kunnen gooien? Hoe
wordt voorkomen dat de Minister kleinere projecten gaat uitvoeren om zo sneller het
geld uit te geven? Waarom heeft het Ministerie van Financiën zo lang gewacht met vrijgave
van 500 miljoen euro uit het regeerakkoord uit 2018, waardoor onderuitputting ook
te verwachten viel omdat het jaar al bijna voorbij was voordat het werd vrijgegeven?
Antwoord 85
Er is voortvarend gestart aan de voorbereidingen van nieuwe projecten en programma’s
volgend uit het regeerakkoord. Door de aard van de infrastructurele planning en de
voorbereidende besluitvorming, is een aanloopperiode nodig voordat de daadwerkelijke
uitgaven aan infrastructuurprojecten worden gedaan. Het Infrastructuurfonds is grotendeels
belegd met concrete projecten en programma’s. Er zijn voldoende projecten en programma’s
op het Infrastructuurfonds, maar vanwege bovengenoemde aanloopperiode vinden de uitgaven
deels op een later moment plaats dan aan budget beschikbaar is gesteld in 2018.
Verder heeft uw Kamer met de motie Dijkstra en Kröger (Kamerstuk 35 000 XII, nr. 17) de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verzocht om voorafgaand aan de Voorjaarsnota
2019 een plan te ontwikkelen tegen onderuitputting van het Infrastructuurfonds, in
ieder geval gericht op extra overprogrammering, met oog voor verdere verbetering van
de planning en financiële controle, zodat ook tijdig kan worden bijgestuurd bij vertraging
van projecten. Dit plan zal ook de door u genoemde elementen bevatten.
Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, worden intensiveringen uit het RA tijdelijk
geparkeerd op de Aanvullende Post (AP) in afwachting van een doelmatig en doeltreffend
bestedingsplan. Zodra het bestedingsplan beschikbaar is, worden de desbetreffende
middelen overgeheveld van de Aanvullende Post naar de departementale begroting. De
middelen uit het RA voor infrastructuur zijn bij Voorjaarsnota 2018 meerjarig overgeheveld
naar IenW. Deze werkwijze past bij het streven van het kabinet om beleid vooraf beter
te onderbouwen en het inzicht in doelmatigheid van uitgaven te vergroten. De voorbereiding
van de projecten liep parallel met dit proces.
Vraag 86
Aangegeven wordt dat het onverstandig is de onderuitputting aan te wenden voor nieuwe
beleidswensen; zou dit wel mogen conform de begrotingsregels? Waarom wordt daar in
de Najaarsnota deels van afgeweken?
Antwoord op vraag 86
Zie antwoord op vraag 43.
Vraag 87
Kan aangegeven worden of, en zo ja hoeveel, het uitgavenplafond bijgesteld is naar
aanleiding van loon- en prijsontwikkeling, statistische correcties en mutaties in
de WW en de bijstand? Betekent de 0 in de tabel een feitelijke 0 of is het de afronding?
Kan aangegeven worden welke statische correcties uitgevoerd zijn?
Antwoord op vraag 87
Plafondtoets totaalplafond
2018
(in miljarden euro)
Uitgavenplafond totaal bij Miljoenennota 2019
278,1
Aanpassing uitgavenplafond vanwege loon- en prijsontwikkeling
0,0
Statistische correcties
0,0
Aanpassing vanwege conjunctureel effect WW en bijstand
0,1
Uitgavenplafond totaal bij Najaarsnota 2018
278,2
Het totale uitgavenplafond is bij de Najaarsnota aangepast conform de hierboven gegeven
uitsplitsing. Er is bij Najaarsnota geen aanpassing van het plafond geweest vanwege
loon- en prijsbijstelling. Het plafond Sociale Zekerheid is aangepast met 67 miljoen
euro vanwege het conjunctureel effect WW en bijstand.
Op twee deelplafonds is sprake van een statistische correctie van in totaal 2 miljoen
euro. Bij het plafond Rijksbegroting betreft dit een technische omboeking van in totaal
1,1 miljoen euro waarbij middelen van niet-plafondrelevant naar plafond-relevant zijn omgelabeld. Op het plafond Sociale Zekerheid
is bij de ziektewet een plafondaanpassing gemaakt van 0,9 miljoen euro. Dit komt omdat
er ten opzichte van de vorige raming minder werkgevers eigenrisicodrager zijn in de
ziektewet. Bij de ziektewet wordt het plafond gecorrigeerd voor werkgevers die ervoor
kiezen eigenrisicodrager te worden voor de ziektewet. Zij zijn dan niet langer verzekerd
bij het UWV. Er is afgesproken dat het plafond gecorrigeerd wordt voor wijzigingen
voor uitgaven aan de eigenrisicodragers.
Vraag 88
Kan de loon- en prijsbijstelling bij de Najaarsnota voor de laatste vijf jaar gegeven
worden?
Vraag 89
Hanteert elk ministerie/kader zijn eigen procentuele loon- en prijsbijstelling of
is er een «standaard»? Indien het eerste: kunnen de verschillende gegeven worden?
Indien het tweede: hoe wordt deze vastgesteld?
Antwoord op vraag 88 en 89
De loon- en prijsbijstelling wordt in het voorjaar van elk lopende jaar overgemaakt
naar de departementale begrotingen. De ramingen voor de loon- en prijsbijstelling
worden na elke CPB-raming aangepast. Dit betekent dat er bij Najaarsnota geen loon-
en prijsbijstelling wordt overgemaakt en, doordat er geen nieuwe CPB-raming is, de
ramingen ook niet worden aangepast.
Na Miljoenennota wordt door het departement en het Ministerie van Financiën voor alle
uitgaven bepaald wat de loon- en prijsgevoeligheid is via zogenaamde loon- of prijscodes.
Zo zijn er onder andere looncodes voor Externe Inhuur en Onderwijspersoneel en prijscodes
voor consumptieve en investeringsuitgaven. Vervolgens wordt bij elke CPB-raming op
basis van deze loon- en prijscodes de loon- en prijsbijstelling vastgesteld. De raming
bij Voorjaarsnota wordt voor het lopende jaar overgemaakt naar de departementale begrotingen.
Vraag 89
Hanteert elk ministerie/kader zijn eigen procentuele loon- en prijsbijstelling of
is er een «standaard»? Indien het eerste: kunnen de verschillende gegeven worden?
Indien het tweede: hoe wordt deze vastgesteld?
Antwoord op vraag 89
Zie antwoord op vraag 88.
Vraag 90
Kunnen alle kasschuiven en de reden daarvoor uitputtend gegeven worden?
Antwoord op vraag 90
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 91
Kunnen alle verwachte eindejaarsmarges gegeven worden en de post(en) waar zij hun
oorsprong vinden?
Antwoord op vraag 91
Zie antwoord op vraag 65.
Vraag 92
Kunnen de procentuele eindejaarsmarges voor de verschillende ministeries voor de laatste
vijf jaar gegeven worden?
Antwoord op vraag 92
Zie antwoord op vraag 65.
Vraag 93
Is er ooit overwogen om de maximale eindejaarsmarge te verhogen of te verlagen? Wat
was toen de overweging?
Antwoord op vraag 93
Zie antwoord op vraag 65.
Vraag 94
Heeft alle onderuitputting te maken met de ambitieuze agenda en de economische omstandigheden?
Welke onderuitputting niet?
Antwoord op vraag 94
Zie antwoord op vraag 31.
Vraag 95
Kan een uitsplitsing van de 1,5 miljard euro incidentele onderuitputting gegeven worden?
Antwoord op vraag 95
Zie antwoord op vraag 39.
Vraag 96
Kan een lijst gegeven worden welke onderuitputting wel ingezet wordt voor nieuw beleid
dan wel is ingezet in de afgelopen periode (bijvoorbeeld via amendementen bij de begroting)?
Antwoord op vraag 96
De onderuitputting is het saldo van alle specifieke meevallers, tegenvallers, intensiveringen
en extensiveringen binnen een begroting. Het is niet mogelijk om aan te geven welk
deel van de onderuitputting is ingezet voor nieuw beleid. De door u gevraagde lijst
is niet voorhanden.
Vraag 97
Hoe wordt het conjuncturele deel van de WW en de bijstand vastgesteld?
Vraag 98
Waarom leidt het conjuncturele deel van de WW en de bijstand tot een opwaartse bijstelling
in het uitgavenplafond?
Vraag 147
Hoe kan het dat er sprake is van een tegenvaller op de WW-uitgaven ten opzichte van
de eerdere ramingen, terwijl de economie goed draait en de werkgelegenheid groeit
en de werkloosheid daalt? Wat zijn de redenen voor de tegenvaller? Hoe worden de WW-uitgaven
geraamd? Waarom zat men er zo naast en hoe accuraat was de raming in de afgelopen
jaren?
Vraag 149
Wat is – gegeven de voortdurende daling van de WW-uitkeringen volgens CBS en UWV –
de precieze verklaring voor de tegenvaller op de WW-uitgaven?
Vraag 150
Kunt u de onderbouwing nader toelichten – gelet op de meevaller in de WW-uitkeringen
bij Voorjaarsnota en de tegenvaller bij de Najaarsnota – van de aanpassing van het
uitgavenplafond in verband met de verwachting van de conjuncturele effecten van WW
(en bijstand)?
Antwoord op vraag 97, 98, 147, 149 en 150
Dit kabinet heeft besloten om de conjuncturele component van de WW en bijstand buiten
het uitgavenplafond te plaatsen om zo de Rijksbegroting minder gevoelig te maken voor
conjuncturele schommelingen. In de technische uitwerking van de begrotingsregels 2018–2021
(bijlage 1 bij Startnota) is vervolgens vastgelegd dat mutaties in de werkloosheids-
en bijstandsuitgaven (WW en Participatiewet) die niet het gevolg zijn van beleidsmatige
keuzes, geen onderdeel van het uitgavenplafond zijn. Dit betekent in de praktijk dat
het uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt aangepast voor alle mutaties (bijvoorbeeld
een nieuwe werkloosheidsraming van het CPB of realisatiecijfers van het UWV of gemeenten)
behalve de mutaties als gevolg van beleid.
De opwaartse bijstelling van het uitgavenplafond wordt veroorzaakt door een aanpassing
van de raming van de WW-uitgaven. De bijstelling in de Najaarsnota van de WW-uitgaven
is een aanpassing ten opzichte van eerdere ramingen van de WW-uitkeringslasten voor
2018 (waarin ook al rekening gehouden werd met de ontwikkeling van de economisch groei
en werkloosheid). In oktober zijn nieuwe realisatiecijfers van het UWV beschikbaar
gekomen. De eerdere WW-ramingen zijn op basis van deze realisatiecijfers aangepast.
Bij het ramen van de WW-uitkeringslasten wordt eerst een inschatting gemaakt van het
aantal geregistreerde WW-uitkeringen, waar ook de nul-uitkeringen onder vallen (waarbij
er wel sprake is van WW-recht, maar geen uitkering uitbetaald wordt). Vervolgens wordt
een inschatting gemaakt welk deel van het WW-bestand bestaat uit betaalde uitkeringen
versus nul-uitkeringen.
Uit de realisatiecijfers blijkt dat een kleiner dan verwacht aandeel van het WW-bestand
bestaat uit nul-uitkeringen. Dit betekent dat een groter deel van het bestand bestaat
uit WW-uitkeringen waar ook daadwerkelijk uitgaven tegenover staan. Daarnaast tonen
de realisatiecijfers ook een hogere uitstroom dan eerder verwacht, wat leidt tot lagere
WW-uitkeringslasten. Dit effect is echter kleiner dan het effect van de nul-uitkeringen.
Vraag 98
Waarom leidt het conjuncturele deel van de WW en de bijstand tot een opwaartse bijstelling
in het uitgavenplafond?
Antwoord op vraag 98
Zie antwoord op vraag 97.
Vraag 99
Kunt u de onderuitputting van het totaalplafond met 3,7 miljard euro volledig uitsplitsen?
Kunt u daarbij alle posten met de bijbehorende bedragen vermelden? Kunt u tevens per
post vermelden of de onderuitputting is aangekondigd bij de Miljoenennota 2019 of
dat het gaat om een «nieuwe» onderuitputting?
Antwoord op vraag 99
Zie antwoord op vraag 39.
Vraag 100
Kunt u verder toelichten welke bijdrage de ambitieuze investeringsagenda voor het
eerste kalenderjaar en de positieve economische situatie hebben geleverd aan de onderuitputting
van 3,7 miljard euro?
Antwoord op vraag 100
Zie antwoord op vraag 31.
Vraag 101
Kunt u de 2,2 miljard euro van de onderuitputting in 2018 die wordt meegenomen naar
latere jaren uitsplitsen? Kunt u de precieze bedragen noemen die door het infrastructuurfonds,
deltafonds en investeringsartikel defensie worden meegenomen naar latere jaren? Kunt
u tevens inzicht geven in hoe deze bedragen per post over de jaren zullen worden verdeeld?
Vraag 118
Welk deel van de 2,2 miljard euro onderuitputting die doorgeschoven wordt naar latere
jaren was al voorzien in 2018? Waarom is dit niet eerder gecorrigeerd?
Antwoord op vraag 101 en 118
Op basis van uitvoeringsgegevens melden departementen onderuitputting, zodra deze
bekend is. Departementen doen vervolgens bij het eerstvolgende begrotingsmoment een
voorstel om de onderuitputting te boeken in het jaar waarin op basis van de meest
actuele uitvoeringsgegevens de uitgave wordt verwacht.
De 2,2 miljard euro onderuitputting op het Infrastructuurfonds en bij Defensie bestaat
uit twee delen. Het eerste deel bestaat uit 1,9 miljard euro die bij Miljoenennota
2019 is gemeld, zie bijlage 15 Verticale Toelichting bij de Miljoenennota. Het tweede
deel van 0,3 miljard euro uit onderuitputting is nu bij deze Najaarsnota 2018 gemeld.
Zie hiervoor de Verticale Toelichting bij de Najaarsnota.
De 1,9 miljard euro bij Miljoenennota 2019 is reeds via de Eindejaarsmarge doorgeschoven
naar latere jaren. Deze bestaat uit 1,2 miljard euro bij Defensie en 0,7 miljard euro
op het Infrastructuurfonds.
De verwachte onderuitputting bij Defensie is via de eindejaarsmarge aan de Defensiebegroting
in de jaren 2020 (0,6 miljard euro) en 2021 (0,6 miljard euro) toegevoegd.
De verwachte onderuitputting op het Infrastructuurfonds is via de eindejaarsmarge
aan het Infrastructuurfonds in de jaren 2020 (0,3 miljard euro) en 2021 (0,4 miljard
euro.) toegevoegd.
Op het Infrastructuurfonds is bij deze Najaarsnota 2018 aanvullende onderuitputting
van 0,3 miljard euro gemeld. Via de 100% eindejaarsmarge blijven deze middelen behouden
voor het Infrastructuurfonds. Bij Voorjaarsnota 2019 zal bezien worden in welke jaren
deze 0,3 miljard euro wordt toegevoegd aan het Infrastructuurfonds.
Op het Deltafonds is geen onderuitputting gemeld.
Vraag 102
Kunt u, als het gaat om de bedragen die volledig door het infrastructuurfonds, het
deltafonds en het investeringsartikel defensie worden meegenomen naar latere jaren,
aangeven of daar al een bestemming voor is?
Antwoord op vraag 102
Deze gelden voor het Infrastructuurfond en Deltafonds zijn reeds bestemd en zijn door
uiteenlopende redenen in 2018 niet tot betaling gekomen. Deze gelden zullen daardoor
in latere jaren tot uitbetaling komen. Een nadere toelichting kunt u terugvinden in
de tweede suppletoire begroting van het Infrastructuurfonds en Deltafonds.
Voor alle bedragen voor het investeringsartikel van Defensie die meegenomen worden
naar latere jaren geldt dat daar een bestemming voor is. Met de Defensienota is de
Kamer geïnformeerd over deze bestemming.
Vraag 103
Een groot deel van de overige 1,5 miljard euro onderuitputting is incidenteel. Hierbij
noemt u de schikking met ING (624 miljoen euro) als voorbeeld. Kunt u de 1,5 miljard
euro verder uitsplitsen en aangeven welk deel incidenteel is?
Antwoord op vraag 103
Zie antwoord op vraag 39.
Vraag 104
Kunt u verder toelichten waarom u van mening bent dat het onverstandig is de overgebleven
onderuitputting aan te wenden voor nieuwe beleidswensen
Antwoord op vraag 104
Zie antwoord op vraag 43.
Vraag 105
Op welke begrotingen is in 2018 structurele onderuitputting ingeboekt?
Antwoord op vraag 105
Zie antwoord op vraag 30.
Vraag 106
In hoeverre bevat de aanvullende onderuitputting 2018 van 479 miljoen euro ook structurele
onderuitputting?
Antwoord op vraag 106
Zie antwoord op vraag 31.
Vraag 107
Op welke begrotingen is er ook voor 2019 structurele onderuitputting ingeboekt? Kunt
u dit verder per post uitsplitsen met de bijbehorende bedragen?
Antwoord op vraag 107
Zie antwoord op vraag 31.
Vraag 108
Wat is de toegevoegde waarde van de oprichting van de begrotingsreserve Maatregelen
voor CO2-reductie?
Antwoord op vraag 108
Zie antwoord op vraag 4.
Vraag 109
Leidt de storting van 500 miljoen euro in de begrotingsreserve Maatregelen CO2-reductie, in 2018 ook nog tot daadwerkelijke uitgaven? Zo ja, welk bedrag is daarmee
gemoeid en waaraan wordt dit besteed? Zo nee, waar blijft in 2018 deze 500 miljoen
euro?
Antwoord op vraag 109
Zie antwoord op vraag 4.
Vraag 110
Kan een overzicht worden gegeven (in miljarden euro’s) wat het totaalbedrag aan intensiveringen
in de periode 2018 t/m 2021 was, respectievelijk hoeveel dat nu is op basis van de
stand Najaarsnota 2018? Idem ten aanzien van de schuldreductie?
Antwoord op vraag 110
Zie antwoord op vraag 45.
Vraag 111
Welke maatregelen worden genomen, nu de inhoud van het Brexitakkoord bekend is, om
de economie te wapenen tegen de verwachte crisis?
Vraag 112
Welke directe investeringen in de economie kunnen worden gedaan om de economie te
versterken voor de verwachte crises?
Antwoord op vraag 111 en 112
In de MEV2019 gaat het CPB uit van een economische groei van 2,8% in 2018 en 2,6%
in 2019. Een crisis wordt dan ook niet verwacht door het CPB. Wel is het zo dat er
bij deze groei neerwaartse risico’s bestaan, zoals bijvoorbeeld door een mogelijk
harde Brexit of een toenemend handelsconflict.
Het is moeilijk om de precieze impact van zulke risico’s op de economie en begroting
te meten. Maar het CPB laat zien dat zulke schokken een flink negatief effect op de
economische groei kunnen hebben. De Schokproef overheidsfinanciën in de Miljoenennota
laat zien dat de staatsschuld bij een economische schok al snel boven de 60% bbp kan
komen. Daarom is het verstandig dat het kabinet vasthoudt aan trendmatig begrotingsbeleid
en dat de schuld verder daalt. Dan is de begroting beter bestand tegen zulke schokken.
Ook zorgt dit beleid er zo voor dat er in tijden van economische neergang meer mogelijkheden
zijn voor automatische stabilisatie.
Vraag 112
Welke directe investeringen in de economie kunnen worden gedaan om de economie te
versterken voor de verwachte crises?
Antwoord op vraag 112
Zie antwoord op vraag 111.
Vraag 113
Welk deel van de onderuitputting binnen de verschillende uitgavenplafonds is structureel?
Waarom wordt dit niet aangepast en welke methode wordt gebruikt om te ramen?
Antwoord op vraag 113
Zie antwoord op vraag 31.
Vraag 114
Kunt u een overzicht geven van de onderschrijding in de verschillende uitgavenplafonds
in de afgelopen 10 jaar waarbij onderscheid wordt gemaakt naar meevallers en andere
vormen van onderuitputting?
Antwoord op vraag 114
Onderstaande tabel geeft de onder- of overschrijding van de drie deelplafonds ten
tijde van het Financieel Jaarverslag van het Rijk van de afgelopen tien jaren. De
laatste kolom geeft de onder- of overschrijding van het totaalplafond aan in deze
periode.
(in miljarden euro,
– is onderschrijding)1
Plafond Rijksbegroting
Plafond Sociale Zekerheid
Plafond Zorg
Totaalplafond
FJR 2017
0,6
– 1,2
– 2,6
– 3,1
FJR 2016
1,5
– 0,8
– 1,8
– 1,1
FJR 2015
1,0
– 0,9
– 0,6
– 0,5
FJR 2014
0,2
– 0,8
– 2,0
– 2,6
FJR 2013
– 0,4
0,2
– 1,1
– 1,4
FJR 2012
– 3,4
0,1
0,9
– 2,4
FJR 2011
– 1,7
– 0,2
2,0
0,2
FJR 2010
– 2,7
0,3
1,6
– 0,8
FJR 2009
– 0,8
– 0,5
1,7
0,4
FJR 2008
– 0,1
– 0,4
0,4
– 0,1
X Noot
1
Wegens afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.
Meevallers zijn lagere begrotingsuitgaven (of hogere begrotingsontvangsten) dan geraamd
zonder dat het onderliggende beleid gewijzigd is. Zodoende kunnen meevallers onderuitputting
veroorzaken, maar dat is niet noodzakelijk. Van onderuitputting wordt gesproken wanneer
er aan het einde van het jaar geld niet is uitgegeven terwijl dit wel begroot was.
Vraag 115
Welke begrotingen bevatten posten met structurele onderuitputting?
Antwoord op vraag 115
Zie antwoord op vraag 30.
Vraag 116
Welk deel van de niet doorgeschoven 1,5 miljard euro aan onderuitputting is daadwerkelijk
incidentele onderuitputting? Welk deel hiervan is alsnog structureel?
Antwoord op vraag 116
Zie antwoord op vraag 31.
Vraag 117
Hoe verklaart u dat uw collega’s op hun eigen begrotingen voor 2019 onderuitputting
voorzien en dit als dekking voor amendementen op de begroting voorstellen? Waarom
wordt hiervoor geen nota van wijziging gestuurd?
Antwoord op vraag 117
Zie antwoord op vraag 38.
Vraag 118
Welk deel van de 2,2 miljard euro onderuitputting die doorgeschoven wordt naar latere
jaren was al voorzien in 2018? Waarom is dit niet eerder gecorrigeerd?
Antwoord op vraag 118
Zie antwoord op vraag 101.
Vraag 119
Welk deel van de 2,2 miljard euro onderuitputting is bedoeld voor investeringen in
Defensie? Voor welke investeringen is dit bedoeld?
Antwoord op vraag 119
Van de genoemde 2,2 miljard euro is 1,2 miljard euro onderuitputting bij Defensie.
Defensie heeft in 2018 met een kasschuif op de investeringen in totaal 1,2 miljard
euro (de verwachte onderrealisatie op investeringen) doorgeschoven naar 2020 en 2021,
zodat het beschikbare budget beter aansluit bij de investeringsplanning. Het betreft
investeringen in nieuw materieel, IT en infrastructuur.
Vraag 120
Waarom heeft het investeringsartikel Defensie een dermate bijzonder karakter dat het
de facto als een van de fondsen wordt beschouwd?
Vraag 173
Waarom heeft het investeringsartikel Defensie een dermate bijzonder karakter dat het
de facto als een van de fondsen wordt beschouwd?
Antwoord op vraag 120 en 173
Investeringsprojecten bij Defensie hebben vaak een lange doorlooptijd door ontwikkeltrajecten,
internationale samenwerking en het specifieke materiaal. Daarom heeft artikel 6 van
de defensiebegroting een ongelimiteerde eindejaarsmarge.
Vraag 121
Kan de systematiek rond HGIS uitgelegd worden? Wanneer wordt er overgeboekt van en
naar HGIS?
Antwoord op vraag 121
De HGIS is een budgettaire overzichtsconstructie. Sinds 1997 worden de uitgaven van
de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld in de
HGIS-nota en het HGIS-jaarverslag die jaarlijks naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Dit met als belangrijkste doel niet alleen politiek maar ook financieel een geïntegreerd
en coherent buitenlandbeleid te voeren. Jaarlijks wordt, als onderdeel van de voorbereidingen
voor de Miljoenennota van het daaropvolgende jaar, in samenhang besloten over de inzet
van deze HGIS-middelen. Indien een deel van dit budget buiten deze onderdelen wordt
besteed, dan neemt het HGIS budget af. Indien binnen de gehele rijksbegroting uitgaven
worden bestemd voor inzet op buitenlandbeleid, dan neemt de HGIS toe. Gedurende het
jaar kan er sprake zijn van uitvoeringsmutaties, zoals in dit geval bij de Najaarsnota.
Vraag 122
Hoe vaak stelt de EU de perceptiekostenvergoeding bij? Op basis van welke realisatiecijfers
gebeurt dit?
Antwoord op vraag 122
De raming van de perceptiekostenvergoeding is een afgeleide raming. De Europese Commissie
(EC) raamt primair de omvang van de invoerrechten die lidstaten ophalen; de perceptiekostenvergoeding
is altijd 20% hiervan. Dit is vastgelegd in het Eigen Middelen Besluit. De EC raamt
de invoerrechten op basis van gegevens van Eurostat, waar lidstaten hun nationale
cijfers aanleveren.
In de praktijk stelt de EC de ramingen meestal 1 of 2 keer per jaar bij. De raming
wordt in elk geval jaarlijks aangepast na de Spring Forecast van de Europese Commissie
die in mei wordt gepubliceerd en waarvoor de Europese Commissie de laatste jaren in
september/oktober een DAB presenteert. Dit jaar heeft de Commissie ervoor gekozen
om na de Spring Forecast de raming nogmaals aan te passen op basis van realisatiecijfers
van mei tot augustus 2018 (de realisatiecijfers tot en met april waren reeds meegenomen
in de Spring Forecast) en deze twee aanpassingen gezamenlijk te presenteren in DAB
6 2018.
Nederland had de effecten van de Spring Forecast al verwerkt in de Miljoenennota-raming
omdat de cijfers van de invoerrechten en perceptiekostenvergoeding niet afhankelijk
zijn van goedkeuring van een aanvullende begroting. Alleen de tweede aanpassing door
de EC hoefde derhalve bij Najaarsnota nog verwerkt te worden.
Vraag 123
Welke staatsdeelnemingen kennen een naar boven bijgestelde winst? Hoe komt het saldo
van 40 miljoen tot stand?
Antwoord op vraag 123
Zie antwoord op vraag 62.
Vraag 124
Kunt u een update geven van hoeveel Nederland in 2018, 2019 en 2020 in totaal afdraagt
aan de EU (s.v.p. uitsplitsen naar bni-afdracht, btw-afdracht, landbouwheffingen, invoerrechten, perceptiekostenvergoeding voor inning
invoerrechten en overige inkomsten)?
Antwoord op vraag 124
De raming van de EU-afdrachten van 2018 zijn terug te vinden in de tweede suppletoire
begroting 2018. Voor 2019 en 2020 zijn de meest recente cijfers de cijfers van de
Miljoenennota (begroting V, Buitenlandse Zaken). Onderstaande tabel geeft deze cijfers
weer, op basis van art 3.1 en 3.10 van de begroting van Buitenlandse Zaken. De landbouwheffingen
zijn afgeschaft en vormen derhalve geen onderdeel meer van de EU-afdrachten.
Tabel. Bedragen in miljoenen euro.
2018
2019
2020
1. BNI-afdracht
4.163
4.648
5.617
2. BTW-afdracht en bijdrage aan de Britse korting
547
556
570
3. Invoerrechten
3.047
3.293
3.359
4. Totaal afdrachten (1+2+3)
7.756
8.496
9.546
5. Perceptiekostenvergoeding
464
659
672
6. Overige inkomsten
1.073
– 275
0
7. Totaal ontvangsten (5+6)
1.073
384
672
8. Totaal netto-afdrachten (4–7)
6.683
8.112
8.874
Vraag 125
Hoeveel dragen de niet EU-landen in 2017, 2018 en 2019 af aan de EU (graag per land
uitsplitsen)?
Antwoord op vraag 125
De bijdrage die deze landen leveren loopt voor een belangrijk deel niet via de EU-begroting,
maar via andere kanalen. Noorwegen draagt bijvoorbeeld bij via de zgn. Norway grants
die geen onderdeel zijn van de Europese begroting. Op basis van openbare informatie
is het volgende niet-limitatieve overzicht opgesteld.
De Noorse bijdrage:
– 391 miljoen euro per jaar (periode 2014–2021) aan EEA/Norway grants.
– Bijdrage aan EU-programma’s (periode 2014–2020) gemiddeld 447 miljoen euro per jaar.
– Bijdrage voor «justice and home affairs» ivm deelname aan Schengen, ca. 6 miljoen
euro per jaar (cijfer 2015).
– Deelname Interreg, ca. 25 miljoen euro per jaar (periode 2014–2020).
De Zwitsere bijdrage:
– Zwitserland heeft in 2017 aangekondigd om 1,3 miljard euro CHF (ca. 1,15 miljard euro)
bij te dragen in de komende 10 jaar aan de EU voor het cohesiebeleid, net zoals in
de afgelopen 10 jaar is gebeurd.
– Daarnaast betaalt Zwitserland een bijdrage voor de programma’s waaraan zij deelneemt,
zoals Horizon. Deze bijdrage is in dezelfde verhouding als de omvang van het Zwitserse
BBP in verhouding tot het EU-BBP.
Vraag 126
Leidt een onttrekking in 2019 uit een begrotingsreserve tot een belasting van het
budgettaire beeld in dat jaar?
Antwoord op vraag 126
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 127
Leidt een onttrekking in 2019 uit een begrotingsreserve tot een belasting van het
budgettaire beeld in dat jaar?
Antwoord op vraag 127
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 128
Vallen uitgaven die worden gedaan uit eerder opgebouwde begrotingsreserves ook onder
het uitgavenplafond? Zo nee, hoe wordt dat begrotingstechnisch verwerkt? Zo ja, verdringen
uitgaven gebaseerd op een beroep uit een opgebouwde reserve de facto andere uitgaven
onder het plafond?
Antwoord op vraag 128
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 129
Waarom is er onder de post «overige mutaties» in het uitgavenkader Rijksbegroting
sprake van een tegenboeking van de HGIS-post in de plafondtoets? Waarom was dit nodig
en om welk bedrag gaat het?
Antwoord op vraag 129
De tegenboeking in de post overig zorgt ervoor dat de overboeking van HGIS-middelen
budgettair neutraal verloopt binnen het plafond Rijksbegroting. Het betreft hier namelijk
overboekingen van HGIS naar andere begrotingen die geen effect hebben op het totale
uitgavenniveau.
In de post overig zijn nog een aantal andere mutaties opgenomen, zoals extra uitgaven
voor de OV-chipkaart en hoger dan geraamde veilingopbrengsten van benzinestations
langs Rijkswegen.
Vraag 130
Is de 0,5 miljard euro reservering voor CO2-reductie, die indien dit niet benut wordt weer teruggeboekt zal worden, een vorm
van creatief behouden om zo deze gelden zonder teveel weerslag het volgende jaar in
te tillen?
Antwoord op vraag 130
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 131
Zal de 500 miljoen euro in de reserve voor maatregelen tot CO2-reductie tot uitgaven leiden in 2019? Zo nee, waarom wordt deze toch aangemaakt?
Antwoord op vraag 131
Zie antwoord op vraag 4.
Vraag 132
Is de begrotingsreserve CO2-reductie een vorm van nieuw beleid?
Antwoord op vraag 132
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 133
Bij welke staatsdeelnemingen zijn meer dividendopbrengsten te verwachten en bij welke
eventueel minder?
Antwoord op vraag 133
Zie antwoord op vraag 62.
Vraag 134
Waaraan moet worden gedacht bij «kleine afpakopbrengsten»?
Antwoord op vraag 134
Dit betreft alle opbrengsten uit hoofde van afpakken kleiner dan 10 miljoen euro.
Vraag 135
Wat is de systematiek rond de budgettaire verwerking van boetes, schikkingen en invorderingen?
Zijn deze voor J&V of de algemene middelen?
Antwoord op vraag 135
Alle mutaties op de geraamde opbrengsten van boetes, schikkingen en invorderingen
kennen een generale behandeling. Dit geldt dus zowel voor mee- als tegenvallers.
Vraag 136
Met welke reden staat de begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie onder voorafgaand toezicht? Is dit gebruikelijk voor begrotingsreserves?
Zo nee, waarom staat deze dan wel onder voorafgaand toezicht?
Antwoord op vraag 136
Zie antwoord op vraag 4.
Vraag 137
Hoeveel CO2-reductie wordt beoogd met de begrotingsreserve?
Antwoord op vraag 137
Zie antwoord op vraag 4.
Vraag 138
Klopt het dat er sinds Miljoenennota 2017 sprake is van tegenvallers bij de «afpakken,
boeten en transacties JenV», de schikking met ING buiten beschouwing gelaten?
Antwoord op vraag 138
In 2017 was er per saldo bij boetes en transacties en afpakken sprake van een tegenvaller
ten opzichte van de stand Miljoenennota 2017 van circa 134 miljoen euro. Over het
jaar 2018 kunnen nog geen definitieve cijfers worden verstrekt.
Vraag 139
Klopt het dat de ramingen van «afpakken, boeten en transacties JenV» sinds 2017 structureel
lijken tegen te vallen? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?
Antwoord op vraag 139
In 2017 was er ten opzichte van de stand Miljoenennota 2017 een tegenvaller van circa
134 miljoen euro (raming B&T en Afpakken 1294 miljoen euro realisatie 1160 miljoen
euro). In 2018 is er door de schikking met de ING sprake van een grote meevaller.
Bij de eerste Wijzigingswet 2017 is de B&T-raming met circa 120 miljoen euro structureel
neerwaarts bijgesteld op basis van de realisatie 2016. De afpakraming is in 2017 bij
Najaarsnota met 90 miljoen euro verlaagd. Bij het Regeerakkoord is de afpakraming
voor 2018 en verder verlaagd met structureel30 miljoen euro. Deze bijstelling is gebaseerd
op de realisatie in 2017. Er zijn op dit moment geen indicaties die duiden op een
structurele tegenvaller ten opzichte van deze bijgestelde raming.
Vraag 140
Hoe wordt door het kabinet in lijn met artikel 3.1 Comptabiliteitswet geborgd dat
de uitgaven uit de tijdelijke begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie doeltreffend en doelmatig zijn?
Antwoord op vraag 140
Zie antwoord op vraag 4.
Vraag 141
Op welke wijze wordt de Kamer, voordat uitgaven gedaan worden van deze reserve, geïnformeerd
over de toets op doeltreffendheid en doelmatigheid?
Antwoord op vraag 141
Zie antwoord op vraag 4.
Vraag 142
Hoe moet de 479 miljoen euro totale onderuitputting deelplafond Rijksbegroting in
tabel 2.3 gezien worden in relatie tot de onderschrijding van 1,8 miljard euro bij
het deelplafond Rijksbegroting (pagina 2)?
Antwoord op vraag 142
Zie antwoord op vraag 6.
Vraag 143
Hoe vaak wordt het accres bijgesteld naar aanleiding van de stand van de rijksbegroting?
Antwoord op vraag 143
De raming van het accres wordt tweemaal per jaar bijgesteld naar aanleiding van de
stand van de rijksbegroting. Dit gebeurt bij Voorjaarsnota en bij Miljoenennota. Deze ramingen worden ook gepubliceerd in de mei- en
septembercirculaire waarin gemeenten en provincies worden geïnformeerd over de omvang
en de verdeling van het Gemeente- en Provinciefonds.
Vraag 144
Wat is de meerjarige geraamde neerwaartse bijstelling van het accres voor het Gemeente-
en Provinciefonds als gevolg van de onderuitputting van de rijksuitgaven die in de
Voorjaarsnota 2019 zal worden verwerkt?
Antwoord op vraag 144
Zie antwoord op vraag 7.
Vraag 145
Wat is de reden dat onderuitputting bij de Najaarsnota voor gemeenten- en provincies
pas in het voorjaar wordt verwerkt?
Antwoord op vraag 145
Zie antwoord op vraag 7.
Vraag 146
Kan een uitgebreide toelichting gegeven worden op de hier genoemde kasschuiven? Zijn
dit de enige kasschuiven die plaats vinden? Kunnen alle kasschuiven en de reden daarvoor
uitputtend gegeven worden?
Wat is het beleid voor kasschuiven vanuit de toekomst naar eerdere jaren c.q. naar
2018? Wat is het beleid ten aanzien van kasschuiven van 2018 naar toekomstige jaren,
mede in relatie tot de eindejaarsmarge van de departementen?
Wanneer wordt er gekozen voor een kasschuif vanuit de toekomst naar eerdere jaren,
en wanneer moet een dergelijke tegenvaller gewoon opgevangen worden door meevallers
elders op de begroting van een departement?
Antwoord op vraag 146
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 147
Hoe kan het dat er sprake is van een tegenvaller op de WW-uitgaven ten opzichte van
de eerdere ramingen, terwijl de economie goed draait en de werkgelegenheid groeit
en de werkloosheid daalt? Wat zijn de redenen voor de tegenvaller? Hoe worden de WW-uitgaven
geraamd? Waarom zat men er zo naast en hoe accuraat was de raming in de afgelopen
jaren?
Antwoord op vraag 147
Zie antwoord op vraag 89.
Vraag 148
Wat is de exacte hoogte van de Algemene Mediareserve (AMr) in 2018? Wat is de exacte
hoogte van de AMr in 2019? Indien een exact getal voor de hoogte van de AMr onbekend
is, wat is dan uw inschatting van de hoogte van deze reserves? Hoe hoog zijn de tegenvallers
die niet vanuit de AMr gecompenseerd kunnen worden? Welke maatregelen worden er in
2019 genomen om de mindering van middelen in de AMr op te vangen? Hoe groot schat
u de terugloop van de Ster-inkomsten? In hoeverre heeft de kasschuif van 15 miljoen
euro van 2019 naar 2018 op artikel 15 media invloed op de beschikbare middelen voor
media in 2019? In hoeverre bent u voornemens om bij de Voorjaarsnota het gat van 15
miljoen euro op de mediabegroting in 2019 op te vangen, nu de AMr hiervoor niet (meer)
toereikend zal zijn / lijkt te zijn?
Antwoord op vraag 148
In de mediabegrotingsbrief 2019 is toegelicht hoe de dalende reclame-inkomsten in
2018 worden opgevangen en met welke maatregelen wordt voorkomen dat de Algemene Mediareserve
(AMr) in de jaren daarna leeg raakt.4 Op basis van de geactualiseerde Ster raming is er nu een tegenvaller van 16,6 miljoen
ten opzichte van de stand Voorjaarsnota. Ongeveer 9 miljoen hiervan kan niet meer
worden opgevangen door de AMr. Daarom is er een kasschuif toegepast waarmee de AMr
in 2018 wordt aangevuld. In de mediabegrotingsbrief van 2019 is in de meerjarige uitwerking
rekening gehouden met de terugbetaling van de kasschuif naar 2018.
De mediabegrotingsbrief laat ook de geraamde ontwikkeling van de AMr zien op basis
van de aangepaste Ster raming en de ontwikkeling van de uitgaven aan de publieke omroep.
Het liquiditeitssaldo van de AMr wordt eind 2018 geraamd op 5,6 miljoen en eind 2019
op 16,7 miljoen.
Voor de specifieke vragen over de AMr, maatregelen en de Ster-inkomsten verwijs ik
u naar de Mediabegrotingsbrief 2019 en beantwoording van de Kamervragen bij de tweede
suppletoire begroting van OCW (Kamerstuk 35 095 VIII, nr. 3).
Vraag 149
Wat is – gegeven de voortdurende daling van de WW-uitkeringen volgens CBS en UWV –
de precieze verklaring voor de tegenvaller op de WW-uitgaven?
Antwoord op vraag 149
Zie antwoord op vraag 98.
Vraag 150
Kunt u de onderbouwing nader toelichten – gelet op de meevaller in de WW-uitkeringen
bij Voorjaarsnota en de tegenvaller bij de Najaarsnota – van de aanpassing van het
uitgavenplafond in verband met de verwachting van de conjuncturele effecten van WW (en bijstand)?
Antwoord op vraag 150
Zie antwoord op vraag 98.
Vraag 151
Waarom vallen de uitgaven onder het uitgavenplafond Zorg in 2018 naar verwachting
1,5 miljard euro lager uit dan bij aanvang van de regeerperiode werd verondersteld?
Antwoord op vraag 151
Bij Najaarsnota zijn op basis van gegevens van het Zorginstituut en de NZa, de ramingen
van de Zvw- en Wlz-uitgaven in 2018 geactualiseerd. Dit leverde een onderschrijding
van in totaal 0,7 miljard euro op. De belangrijkste sectoren waarbinnen deze onderschrijding zich aftekent betreffen de eerstelijnszorg,
wijkverpleging, ggz en genees- en hulpmiddelen (zie ook het antwoord op vragen 159,
160 en 182). De overige 0,8 miljard euro aan onderschrijding zijn eerder gemeld in
de Miljoenennota. Dit betreft onder andere een neerwaartse bijstelling (450 miljoen
euro) van de geneesmiddelenraming als gevolg van onder meer de lagere koers van het
Britse pond (via de Wet geneesmiddelenprijzen), en de scherpere inkoop door verzekeraars.
Vraag 152
Waarom vallen de uitgaven onder het uitgavenplafond Zorg sinds 2013 steeds miljarden
lager uit dan bij aanvang van de regeerperiode werd verondersteld?
Antwoord op vraag 152
Het CPB maakt bij aanvang van de kabinetsperiode een middellange termijn raming over
de groei van de zorguitgaven. Deze raming wordt aangevuld met de effecten die het
kabinet verwacht van beleidsmaatregelen om te komen tot het uitgavenplafond Zorg.
De realisatie kan lager uitvallen dan de verwachting bij startnota. Dit wordt zichtbaar
in plafondbijstellingen en in onderschrijdingen van het plafond.
Twee factoren spelen hierbij een rol. Ten eerste viel de nominale ontwikkeling lager uit dan eerder door het CPB geraamd. Daardoor vielen zowel de uitgaven
lager uit, als het uitgavenkader/plafond.
Ten tweede zijn ook de (reële) uitgaven lager uitgevallen dan geraamd. De oorzaken
hiervoor verschillen per sector en per jaar. Informatie over de oorzaken van onderschrijdingen
voor een specifiek jaar is te vinden in het jaarverslag van het Ministerie van VWS
van het betreffende jaar. In 2017 waren bijvoorbeeld onderschrijdingen zichtbaar in
de sector genees- en hulpmiddelen (354 miljoen euro). Dit werd met name veroorzaakt
door de lagere koers van het Britse pond, de effecten van de financiële arrangementen
en de scherpere inkoop van zorgverzekeraars bij de hulpmiddelen. Daarnaast was er
in 2017 onder andere sprake van een onderschrijding in de ggz (307 miljoen euro),
met name door substitutie naar de praktijkondersteuner van de huisarts (POH)-ggz voor
psychische klachten, een verschuiving van gespecialiseerde ggz naar de basis-ggz en
de scherpe inkoop van zorgverzekeraars.
Vraag 153
Is er een relatie tussen de vooraf voor een begrotingsjaar geraamde zorgkosten, de
achteraf blijkende feitelijk gemaakte kosten en de hoogte van de premies en eigen
bijdragen? Zo ja, hoe is deze relatie? Zo nee, mag dan geconcludeerd worden dat premies
en bijdragen sinds 2013 in feite te hoog zijn vastgesteld in relatie tot de feitelijke
gemaakte zorgkosten?
Antwoord op vraag 153
De nominale Zvw-premie wordt vastgesteld door zorgverzekeraars. Zij baseren zich daarbij
niet op de uitgavenraming van VWS, maar op hun eigen uitgavenraming. Sinds 2013 zijn
verzekeraars in alle jaren uitgegaan van lagere uitgaven dan VWS. Een groot deel van
de uitgavenmeevaller die VWS in deze jaren heeft gemeld, is dus door de verzekeraars
gelijk al verwerkt in lagere premies. Uitgavenmeevallers die de verzekeraars ook niet
voorzagen bij de premiestelling hebben verzekeraars toegevoegd aan hun reserves of
ingezet om de premiestijging in het volgende jaar te mitigeren. Verzekeraars hebben
de afgelopen vijf jaar circa 6 miljard euro aan resultaat en reserves teruggegeven
aan verzekerden door de premie onder kostendekkend niveau vast te stellen. Dit was
mede mogelijk vanwege de uitgavenmeevallers en daarnaast is de solvabiliteit afgenomen
van 160% in 2015 naar 140% in 2017.
Tot en met 2017 was de hoogte van het wettelijk eigen risico gekoppeld aan de zorguitgaven.
Dit heeft een dubbel effect. De indexatie gebeurt immers altijd op basis van de raming
van de zorguitgaven in het betreffende jaar ten opzichte van de raming van de zorguitgaven
in het voorgaande jaar ten tijde van de vorige begroting. Hierdoor zorgt een te hoge
raming in één jaar voor een te hoog eigen risico en het jaar erna voor een te laag
eigen risico. Door dit effect in combinatie met de afrondingsregels valt dus moeilijk
vast te stellen of het eigen risico te hoog is vastgesteld vanaf 2013. Het eigen risico
dat verzekerden betalen – tot het maximum van € 385 per jaar – is afhankelijk van
hun zorgconsumptie en dus van de werkelijke zorguitgaven.
Vraag 154
Wat zijn de redenen voor de tegenvallers op de kinderopvangtoeslag, de toeslagenwet
en de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) en hoe groot zijn de tegenvallers?
Antwoord op vraag 154
Er zijn tegenvallers op onder andere de kinderbijslag (de uitgaven aan kinderbijslag
zijn met 11 miljoen euro naar boven bijgesteld als gevolg van een iets hoger aantal
kinderen dan eerder gedacht), de kinderopvangtoeslag (er is een tegenvaller op de
ontvangsten van 20 miljoen euro, voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2018 worden
de verwachte terugontvangsten naar beneden bijgesteld, onder andere als gevolg van
indexering van het toetsingsinkomen) en de AIO (zowel het verwachte aantal uitkeringen
als de gemiddelde uitkeringshoogte zijn opwaarts bijgesteld wat leidt tot een tegenvaller
van 9 miljoen euro).
Abusievelijk is er in de Najaarsnota vermeld dat er een tegenvaller op de Toeslagenwet
(TW) is geweest. Dit betreft echter een meevaller van 27,4 miljoen euro. Deze meevaller
komt grotendeels door een lager aantal extra TW-aanvragen bij Wajong-uitkeringsgerechtigden
dan oorspronkelijk verwacht. In de Verticale Toelichting is dit wel correct weergegeven.
Vraag 155
Wat zijn de afspraken over overboekingen of bijstortingen vanuit het Pensioenfonds
Caribisch Nederland vanwege een te lage dekkingsgraad?
Vraag 209
Waarom staat er bij de begroting VWS een bijdrage van 7,2 miljoen euro aan het Pensioenfonds
Caribisch Nederland vanwege een te lage dekkingsgraad?
Antwoord op vraag 155 en 209
Het Pensioenfonds Caribisch Nederland (PCN) heeft afgelopen jaren een te lage dekkingsgraad
gehad. Daarom is met het bestuur van PCN afgesproken dat de betrokken overheidswerkgevers
een incidenteel bedrag van 20 miljoen euro zullen storten. Op basis van een verdeelsleutel
tussen de actieve deelnemers van het fonds heeft VWS een incidentele bijdrage van
6,9 miljoen euro geleverd. Daarnaast brengen de gezamenlijke werkgevers voor een periode
van zes jaar een herstelpremie op van circa 0,83% van de loonsom. De uitgaven voor
deze extra maatregel komt voor VWS uit op283.000 euro in 2018. Daarmee komt het totale bedrag uit
op 7,2 miljoen euro.
Vraag 156
Waarom worden de btw-realisaties naar beneden bijgesteld, ondanks de stand van de
economie?
Antwoord op vraag 156
Zie antwoord op vraag 51.
Vraag 157
Kan de ramingsformule voor de erf- en schenkbelasting gegeven worden? Welk aspect
wijkt af?
Vraag 163
In hoeverre heeft deze tegenvaller te maken met de ICT-problemen van de systemen die
gebruikt worden voor de erf- en schenkbelasting?
Vraag 168
Hoe komt het dat er 237 miljoen euro minder aan erf- en schenkbelasting is opgehaald?
Vraag 177
Waarom moeten de ramingen voor de erf- en schenkbelasting voor 2018 met 237 miljoen
euro omlaag worden bijgesteld? Gaat het hier voornamelijk om de erfbelasting of om
de schenkbelasting? Hoe kan het dat sinds de Miljoenennota 2019 nu alweer een ramingsbijstelling
moet plaats vinden?
Antwoord op vraag 157, 163, 168 en 177
Het ramingsmodel voor de belasting- en premieontvangsten wordt beschreven in bijlage
5 van de Miljoenennota 2019. De raming van een belastingsoort, zoals gepresenteerd
in budgettaire nota’s, gebeurt op basis van de ontvangst van de desbetreffende belastingsoort
in het voorafgaande jaar en de relevante macro-economische ontwikkelingen. Als in
de tussenliggende periode sprake is geweest van fiscale maatregelen, worden deze ook
meegenomen in de raming.
In de reguliere methodiek zou voor de raming van de schenk- en erfbelasting in 2018 het laatst gerealiseerde ontvangst op jaarbasis (2017) veranderd
worden ten gevolge van beleidswijzigingen en de huizenprijsontwikkeling. De huizenprijsontwikkeling
is gekozen omdat het de grondslagontwikkeling van de erf- en schenkbelasting benadert.
Dat strookt met de bevinding van het CBS. Het CBS heeft geconstateerd dat het nagelaten
huis (saldo woningwaarde en hypotheekschuld) de grootste vermogenscomponent is van
het nagelaten vermogen.5
In het geval van de schenk- en erfbelasting geeft 2017 echter een vertekend beeld
door de vertraagde oplevering van de nieuwe ICT-systemen voor de schenk- en erfbelasting.
Om die reden is voor dit uitzonderlijke geval gekozen voor een andere ramingssystematiek
bij de Miljoenennota 2019 en de Najaarsnota 2018.6
De raming in de Miljoenennota 2019 begint met de kasrealisaties tot en met juli 2018
met daarbovenop de raming voor de kasontvangsten voor de maanden augustus tot en met
december 2018. Uit managementinformatie over de door de zomertaskforce verwerkte aangiftes
in de maanden juli en augustus is meer inzicht gekomen in de waarde van de opgelegde
aanslagen. In de raming is aangenomen dat de waarde van deze aanslagen representatief
is voor de nog op te leggen aanslagen voor de rest van het jaar. De gemiddelde waarde
van de door de zomertaskforce verwerkte aangiften is ook in lijn met de gemiddelde
waarde van verwerkte aangiften in de afgelopen jaren.
De raming in de Najaarsnota 2018 volgt dezelfde methodiek als in de Miljoenennota
2019. Het verschil tussen de raming in de Najaarsnota 2018 en de Miljoenennota 2019
zijn ontvangsten, die over meer maanden gerealiseerd zijn. In de Najaarsnota 2018
is tot en met oktober 2018 gerealiseerd en bij de Miljoenennota tot en met juli 2018.
De kasrealisaties over de drie extra beschikbare maanden (augustus, september en oktober)
zijn aanleiding om de geraamde ontvangsten uit de schenk- en erfbelasting neerwaarts
bij te stellen met 237 miljoen euro. Het grootste deel hangt samen met de erfbelasting.
De gemiddelde waarde van de verwerkte aangiften erfbelasting lijken in lijn te zijn
met de gemiddelde waarde, die in de raming van de Miljoenennota 2019 gebruikt was.
Het aantal verwerkte aangiften was in de maanden september en oktober lager dan het
geprognosticeerde aantal verwerkte aangiften bij Miljoenennota 2019. De ontwikkeling
van de nieuwe ICT systemen bij de schenk- en erfbelasting is een lopend proces. Maar
een deel van de bijstelling kan ook niet los gezien worden van de aard van de raming.
In de afwijkende ramingssystematiek van de schenk- en erfbelasting wordt een aanname
gemaakt in de aansluiting tussen aangifteverwerking en kasrealisatie. Aangenomen is
een gemiddelde vertraging van een maand tussen de verwerking van een aangifte en de
kasontvangst. Deze aanname hoeft niet te kloppen. Zo is de betalingstermijn 6 weken.
Mogelijk betalen belastingplichtigen te laat en zullen een aanmaning ontvangen of
ze maken bezwaar en krijgen uitstel van betaling. Kwantificering van dit effect op
de kasontvangst uit de erfbelasting is niet mogelijk, maar ze kunnen wel degelijk
een rol spelen in de tegenvallende kasontvangsten. Vanzelfsprekend is het geld niet
verloren gegaan, maar komt deze later (over het jaareinde) binnen.
In elke budgettaire nota wordt een nieuwe raming van de belasting- en premieontvangsten
gegeven. In het lopende jaar maken kasrealisaties daar een relatief groot deel van
uit en kunnen dus uiteraard leiden tot ramingsbijstellingen. Dat geldt niet alleen
voor de schenk- en erfbelasting.
Vraag 158
Kunnen de ramingen en de realisaties in de erf en schenkbelasting voor de budgettaire
nota’s van dit kabinet gegeven worden?
Antwoord op vraag 158
In onderstaande tabel wordt een overzicht van de ramingen en realisaties van de schenk-
en erfbelasting gegeven.
Tabel: raming en realisatie van de ontvangst uit schenk- en erfbelasting voor verschillende
budgettaire nota’s voor deze kabinetsperiode (in miljoenen euro’s)
Budgettaire nota
2017
2018
2019
Startnota
1.850
Najaarsnota 2017
1.400
Financieel Jaarverslag Rijk 2017
1.440
Voorjaarsnota 2018
2.290
Miljoenennota 2019
1.938
1.558
Najaarsnota 2018
1.701
Toelichting: onderstreepte waarden betreffen realisaties. Daarmee is dat betreffende
jaar gerealiseerd en wordt dus niet meer geraamd.
Vraag 159
Kunt u de onderschrijding in de Zorgverzekeringswet uitsplitsen per sector? Kunt u
per sector aangeven wat de oorzaak is van de onderschrijding en of deze derhalve incidenteel
of structureel is?
Vraag 160
Zijn er binnen de totale ramingsbijstelling van 720 miljoen euro in 2018 ook structurele
meevallers? Zo ja, welke?
Vraag 182
Kunt u het bedrag van 720 miljoen euro bij de post «Actualisatie zorguitgaven» verder
uitsplitsen? Waar is dit bedrag uit opgebouwd (inclusief bijbehorende bedragen)?
Antwoord op vraag 159, 160 en 182
Op basis van voorlopige cijfers worden lagere uitgaven onder de Zorgverzekeringswet
verwacht van 600 miljoen euro. De bijgestelde raming is gebaseerd op voorlopige gegevens
van het Zorginstituut Nederland over de eerste twee kwartalen van 2018. Deze cijfers
hebben hierdoor een zeer voorlopig karakter. De belangrijkste sectoren in de Zvw waarin
naar verwachting sprake is van een onderschrijding zijn de wijkverpleging, de eerstelijnszorg,
ggz en genees- en hulpmiddelen. Om nogmaals te onderstrepen hoe voorlopig deze cijfers
zijn wordt erop gewezen dat bijvoorbeeld in de GGZ over de eerste twee kwartalen slechts
2% van de realisaties beschikbaar zijn. Eveneens zijn op basis van voorlopige gegevens
van de NZa de uitgaven onder de Wet langdurige zorg neerwaarts bijgesteld met 120
miljoen euro Dit betreft voornamelijk zorg in natura (– 130 miljoen euro) en hulpmiddelen
(10 miljoen euro).
De geraamde onderschrijdingen kunnen nog wijzigen op grond van de realisatiecijfers
over geheel 2018. Daarover wordt in het jaarverslag 2018 nader gerapporteerd.
Over de oorzaken van onderschrijdingen en de vraag of ze een al dan niet structureel
karakter hebben bestaat op dit moment geen duidelijkheid. Nadere analyse van (jaar)cijfers
zal hierin meer inzicht moeten verschaffen. Daarover wordt u in de komende Voorjaarsnota en Miljoennota nader geïnformeerd.
Vraag 160
Zijn er binnen de totale ramingsbijstelling van 720 miljoen euro in 2018 ook structurele
meevallers? Zo ja, welke?
Antwoord 160
Zie antwoord op vraag 159.
Vraag 161
Wat is de verklaring voor de lagere btw-ontvangsten in het derde kwartaal? Wijzen
de lagere btw-ontvangsten op een minder gunstige economische ontwikkeling?
Antwoord op vraag 161
Zie antwoord op vraag 51.
Vraag 162
Is de meevaller bij de dividendbelasting incidenteel of meer structureel van aard?
Kan deze meevaller leiden tot lagere opbrengsten bij de dividendbelasting in de komende
jaren?
Antwoord op vraag 162
Zie antwoord op vraag 52
Vraag 163
In hoeverre heeft deze tegenvaller te maken met de ICT-problemen van de systemen die
gebruikt worden voor de erf- en schenkbelasting?
Antwoord op vraag 163
Zie antwoord op vraag 157.
Vraag 164
a. Wat zijn de redenen voor de onderschrijding op de wijkverpleging, de eerstelijnszorg,
de geestelijke gezondheidszorg en de genees- en hulpmiddelen? Waardoor worden deze
veroorzaakt? Hoe is de verdeling van de onderschrijding op de verschillende onderdelen?
b. Heeft de te verwachten «onderschrijding» in de geestelijke gezondheidszorg een relatie
met de lange wachttijden? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, wat is hiervoor
dan wel de verklaring?
c. Hoe moet deze onderschrijding gezien worden tot de structurele onderschrijding die
eerder is ingezet voor de dekking van de afbouw van de gaswinning in Groningen
Antwoord op vraag 164
Voor onderdeel a. wordt verwezen wordt naar het antwoord op vraag 159, 160, 182.
Onderdeel b:
De oorzaken van de (zeer voorlopige) onderschrijding in 2018 in de geestelijke gezondheidzorg
zijn op dit moment niet duidelijk. Nadere analyse van (jaar)cijfers zal hierin meer
inzicht moeten verschaffen. Daarover wordt in het jaarverslag 2018 nader gerapporteerd.
We zien ook dat er sprake is van een wachttijden in de ggz. Om problemen rondom wachttijden
aan te pakken zijn specifieke afspraken gemaakt in het hoofdlijnenakkoord 2019 – 2022
(Kamerstuk 25 424, nr. 420) t.a.v. het (bij)contracteren en omzetplafondverhoging.
Onderdeel c:
Het is nog niet bekend welk deel van de voorlopige onderschrijding 2018 wel of niet
structureel is. Dit wordt pas meer duidelijk in het voorjaar van 2019 als er meer
uitvoeringsgegevens over 2018 bekend zijn. De in het voorjaar gesignaleerde ruimte
onder het zorguitgavenplafond maakte het mogelijk voor het kabinet om binnen de totale
collectieve uitgaven de gasproblematiek te kunnen inpassen. De afgesproken begrotingsnormering
mede gericht op beheersing van de collectieve uitgaven, staat toe dat ruimte onder
het ene uitgavenplafond gebruikt mag worden om tekorten onder een ander uitgavenplafond
te compenseren.
Vraag 165
Welk deel van de opwaartse bijstelling dividendbelasting van 350 miljoen euro gaat
over dividend van beursgenoteerde ondernemingen en welke uit hogere dividenden van
het midden- en kleinbedrijf (mkb)?
Antwoord op vraag 165
Zie antwoord op vraag 52.
Vraag 166
Wat is de reden achter de naar beneden bijgestelde bankenbelasting?
Antwoord op vraag 166
De ontvangsten uit de bankenbelasting komen in de regel in oktober binnen in de kas
bij de Belastingdienst. Nu de kasrealisaties voor oktober beschikbaar zijn kan geconcludeerd
worden dat minder belasting ontvangen is dan werd geraamd in de Miljoenennota.
Vraag 167
Hoe komt het dat er 205 miljoen euro minder aan omzetbelasting is opgehaald?
Antwoord op vraag 167
Zie antwoord op vraag 51.
Vraag 168
Hoe komt het dat er 237 miljoen euro minder aan erf- en schenkbelasting is opgehaald?
Antwoord op vraag 168
Zie antwoord op vraag 157.
Vraag 169
Hoe komt het dat er 182 miljoen euro meer aan loon- en inkomensheffing is opgehaald?
Antwoord op vraag 169
De opwaartse bijstelling van 182 miljoen euro bij de loon- en inkomensheffing valt
uiteen in een opwaartse bijstelling bij de inkomensheffing van 483 miljoen bij de
inkomensheffing en een neerwaartse bijstelling van 301 miljoen euro bij de loonheffing.
Deze bijstellingen volgen uit de gerealiseerde kasontvangsten, maar betekenen niet
dat een bedrag van deze omvang meer of minder is opgehaald in de afgelopen maanden.
Het gaat ook om een inschatting van de ontvangsten in het nog resterende deel van
het jaar. De meevaller bij de inkomensheffing volgt zowel uit hogere ontvangsten over
aangiftes en aanslagen over 2017 als over (voorlopige) aangiftes 2018. Bij de loonheffing
betreft de bijstelling enkel 2018. Over de exacte achtergrond van deze bijstellingen
zijn – zeker zonder een geactualiseerd macro-economisch beeld van het CPB – geen uitspraken
te doen.
Vraag 170
Wat is de reden van de tegenvaller voor belastingen op milieugrondslag? Is er bijvoorbeeld
meer verduurzaamd dan werd verwacht?
Antwoord op vraag 170
De neerwaarts bijgestelde raming van de belastingen op milieugrondslag is het gevolg
van een lagere raming van de energiebelasting. Deze bijstelling is gedaan op basis
van de kasontvangsten tot en met de maand oktober. Of meer verduurzaming daarbij een
rol heeft gespeeld valt niet vast te stellen.
Vraag 171
Welk deel van de ontvangen dividendbelasting komt uit de inkoop van eigen aandelen?
Hoe verhoudt zich dit tot andere jaren?
Antwoord op vraag 171
Het is niet mogelijk een uitsplitsing te maken welk deel van de ontvangen dividendbelasting
voortkomt uit de inkoop van eigen aandelen, aangezien dit kenmerk van de aangifte
niet in het beleidsinformatiesysteem is opgenomen.
Vraag 172
Wordt het terugkopen van eigen aandelen gezien als een maatregel die niet voor economische
groei zorgt, maar wel symbool staat voor de verrijking van grootaandeelhouders en
CEO’s?
Antwoord op vraag 172
De inkoop van eigen aandelen is een bedrijfseconomische keuze, die afhankelijke kan
zijn van specifieke bedrijfseconomisch omstandigheden. Over de keuzes daartoe vind
ik het daarom niet gepast uitspraken te doen.
Vraag 173
Waarom heeft het investeringsartikel Defensie een dermate bijzonder karakter dat het
de facto als een van de fondsen wordt beschouwd?
Antwoord op vraag 173
Zie antwoord op vraag 120.
Vraag 174
In de Najaarsnota wordt duidelijk dat de verhuurderheffing voor 2018 hoger uitvalt
dan geraamd bij de Miljoenennota, namelijk 24 miljoen euro. Zijn er nieuwe inzichten
op basis waarvan een meer accurate inschatting gemaakt kan worden van de WOZ-waardeontwikkeling
en daarmee de opbrengsten voor de verhuurderheffing in de jaren tot en met 2022?
Vraag 175
Het kabinet heeft aangegeven dat er deze kabinetsperiode circa 200 miljoen euro aan
extra opbrengst bij de verhuurderheffing te verwachten valt, door hogere stijging
van WOZ-waarden, dan voorzien. Is deze inschatting nog steeds actueel? Kunt u een
geüpdatete, onderbouwde inschatting geven van deze verwachte stijging?
Antwoord op vraag 174 en 175
De ontvangsten uit de verhuurderheffing komen voor het overgrote deel in september
binnen in de kas bij de Belastingdienst. Op basis van de kasrealisaties tot en met
de maand oktober is geconcludeerd dat meer belasting ontvangen is dan werd geraamd
in de Miljoenennota.
De Najaarsnota betreft alleen een actualisatie van de ramingen voor 2018 op basis
van de gerealiseerde kasontvangsten tot en met de maand oktober. Een actualisatie
van de raming voor de verdere kabinetsperiode vereist een actueel economische beeld
van het CPB tot en met 2021. Dat komt in het voorjaar beschikbaar in het CEP 2019
van het CPB.
Vraag 175
Het kabinet heeft aangegeven dat er deze kabinetsperiode circa 200 miljoen euro aan
extra opbrengst bij de verhuurderheffing te verwachten valt, door hogere stijging
van WOZ-waarden, dan voorzien. Is deze inschatting nog steeds actueel? Kunt u een
geüpdatete, onderbouwde inschatting geven van deze verwachte stijging?
Antwoord op vraag 175
Zie antwoord op vraag 174.
Vraag 176
De Autoriteit Woningcorporaties verzamelt ieder jaar de prognosecijfers (dPi) van
corporaties waaruit naar voren komt hoe hoog de verwachte opbrengst van de verhuurderheffing
is. Kunt u aangeven hoe hoog deze verwachte opbrengsten liggen voor de jaren tot en
met 2022?»
Antwoord op vraag 176
In de meest recente dPi-cijfers (december 2017) zit de volgende reeks voor opbrengsten
van de verhuurderheffing tot en met 2022:
2019
2020
2021
2022
Verhuurderheffing (x 1.000.000€)
1.734
1.843
1.938
2.028
De Autoriteit woningcorporaties ontvangt via de meerjarenplannen van corporaties jaarlijks
informatie over de te verwachten te moeten betalen verhuurderheffing door corporaties
gegeven de regelgeving en ontwikkeling van hun woningvoorraad. In deze cijfers is
de generieke verlaging van € 100 miljoen euro in de verhuurderheffing door middel
van een verlaging van het tarief per 1 januari 2019, zoals deze is voorgesteld in
het Belastingplan, nog niet meegenomen. Die was op moment van indiening van de meerjarenplannen
immers nog niet bekend. Onduidelijk is in hoeverre woningcorporaties in hun prognoses
al rekening hebben gehouden met de bij het regeerakkoord voorgestelde nieuwe heffingsvermindering
voor verduurzaming in de verhuurderheffing, die ook in het Belastingplan is meegenomen
en per 2019 in werking treedt.
Vraag 177
Waarom moeten de ramingen voor de erf- en schenkbelasting voor 2018 met 237 miljoen
euro omlaag worden bijgesteld? Gaat het hier voornamelijk om de erfbelasting of om
de schenkbelasting? Hoe kan het dat sinds de Miljoenennota 2019 nu alweer een ramingsbijstelling
moet plaats vinden?
Antwoord op vraag 177
Zie antwoord op vraag 157.
Vraag 178
Daalt naar verwachting de overheidsschuld in respectievelijk landen als Frankrijk,
Spanje en Portugal in 2018?
Antwoord op vraag 178
Onderstaande tabel geeft de publieke schuld weer van Frankrijk, Spanje en Portugal
van 2017 en 2018, in % BBP. Bron AMECO database op basis van de Autumn Forecast 2018
van de Europese Commissie.
Tabel. Schuld in % BBP en miljarden euro van Frankrijk, Spanje en Portugal
2017
2018
Frankrijk
98,5% (2257,8 mrd)
98,7% (2320,6 mrd)
Spanje
98,1% (1144,4 mrd)
96,9% (1175,6 mrd)
Portugal
124,8 (242,8 mrd)
121,5% (244,8 mrd)
Vraag 179
Komt de daling van de overheidsschuld naar 52,7% bbp volledig door additionele onderschrijdingen
of is er ook sprake van een effect door een meevallende economische groei?
Antwoord op vraag 179
De daling van de overheidsschuld met 0,4 procent bbp (vergeleken met de raming bij
Miljoenennota 2019) is het gevolg van een verbeterd overheidssaldo en een neerwaartse
bijstelling van de schuld ultimo 2017 door het CBS. Sinds de Miljoenennota 2019 zijn
er geen nieuwe economische ramingen uitgebracht. De schuldreductie sinds de Miljoenennota
wordt dus niet verklaard door een gewijzigde raming van de economische groei. Onderstaande
tabel geeft een overzicht van de schuldontwikkeling tussen Miljoenennota 2019 en Najaarsnota
2018.
Ontwikkeling overheidsschuld sinds Miljoenennota 2019
(in procenten bbp; + is toename schuld)
EMU-schuld Miljoenennota 2019
53,1%
EMU-saldo
– 0,1%
Mutatie stand schuld ultimo 2017
– 0,1%
Overig
– 0,2%
EMU-schuld Najaarsnota 2018
52,7%
Vraag 180
Met welke reden wordt er een verdeelsleutel afgesproken en hoe gaat de verdeelsleutel
eruit zien?
Antwoord op vraag 180
De loon- en inkomstenbelasting worden in een gecombineerde heffing met de premies
volksverzekeringen geïnd. De ontvangsten van de loonbelasting/premie volksverzekeringen
(LB/PVV) en de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) worden verdeeld in een belastingdeel
voor het Rijk en een premiedeel voor de sociale fondsen. Op basis van de regeling
Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) worden hiervoor verdeelpercentages gehanteerd.
De voorlopige verdeelsleutels zijn gebaseerd op de premieraming van het CPB. De definitieve
verdeelsleutels worden na een vast aantal in de regeling Wfsv afgesproken jaren vastgesteld
op basis van de daadwerkelijk door de Belastingdienst gerealiseerde bedragen.
Deze verdeelsleutels worden ook toegepast op de belasting- en invorderingsrente die
de Belastingdienst m.b.t. de LB/PVV en IB/PVV in rekening brengt of vergoedt. De definitieve
percentages die dit jaar definitief zijn vastgesteld zijn voor de LB/PVV van belastingjaar
2016 een verdeelsleutel van 57,83%/42,17% en voor de IB/PVV van belastingjaar 2014
een verdeelsleutel van – 64,55%/165,55%.
Vraag 181
Kunt u het bedrag van 110,4 miljoen euro bij de post «diversen» (VWS) verder uitsplitsen?
Waar is dit bedrag uit opgebouwd?
Antwoord op vraag 181
Het bedrag van 110,4 miljoen euro betreft onderuitputting op het deelplafond Rijksbegroting. Dit betreft het saldo van 98 kleinere mutaties. Deze zijn
grofweg als volgt te clusteren:
– 32,6 miljoen euro onderschrijding heeft plaatsgevonden op Regeerakkoordmiddelen. Voornamelijk
op gelden voor de enveloppe waardig ouder worden. Deze gelden zijn door middel van
kasschuiven doorgeschoven naar 2019.
– 11,6 miljoen euro hangt samen met niet-bestede loon- en prijscompensatie (zie ook
het antwoord op vraag 207).
– De rest (66,2 miljoen euro) betreft het saldo van de kleinere mutaties en betreft
zeer diverse mee- en tegenvallers in de gehele begroting. Voorbeelden hiervan zijn
een vertraging van het VIPP ggz programma (– 5,1 miljoen euro) en vrijval van budget
voor de subsidieregeling bijzondere transitiekosten Jeugdwet (– 6,0 miljoen euro).
41,3 miljoen euro is aangewend als invulling voor de taakstellende onderuitputting
(zie ook het antwoord op vraag 208).
Vraag 182
Kunt u het bedrag van 720 miljoen euro bij de post «Actualisatie zorguitgaven» verder
uitsplitsen? Waar is dit bedrag uit opgebouwd (inclusief bijbehorende bedragen)?
Antwoord 182
Zie antwoord op vraag 159.
Vraag 183
Kunt u een schatting maken van hoeveel het voornemen om Nederland aardgasvrij te maken
consumenten en bedrijven (graag uitsplitsen) zal kosten?
Antwoord op vraag 183
Aan de sectortafel Gebouwde Omgeving van het Klimaatakkoord worden afspraken gemaakt
om de gebouwde omgeving te verduurzamen. Het aardgasvrij maken van gebouwen maakt
daar onderdeel van uit. Een schatting van de kosten kan nog niet gegeven worden. De
proeftuinen aardgasvrije wijken worden gebruikt om ervaring op te doen en om meer
inzicht te verkrijgen in de opgave.
Vraag 184
Kunt u het bedrag van 109,7 miljoen euro bij de post «diversen» (Gemeentefonds) verder
uitsplitsen?
Antwoord op vraag 184
Dit betreft het totaalbedrag samenhangend met 50 overboekingen van verschillende departementen
naar het Gemeentefonds. Daarvan heeft het overgrote deel betrekking op bestaande of
nieuwe decentralisatie-uitkeringen. De omvang van de overboeking loopt uiteen van
24 miljoen euro voor de regio-envelop Rotterdam Zuid tot 10.000 euro voor een aanvulling
op de Pilot Weerbaar opvoeden.
De belangrijkste overboekingen betreffen:
– Regio-envelop Rotterdam Zuid van LNV voor 24 miljoen euro.
– Baankansen van SZW voor 17 miljoen euro.
– Bodemsanering van I&W voor 13,7 miljoen euro.
– Vergoeding raadsleden kleine gemeenten van BZK voor 10 miljoen euro.
– Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van I&W voor 9 miljoen euro.
– Voorkomen van schulden en bestrijding van armoede van SZW voor 8 miljoen euro.
– Handhaving excessen huurwoningmarkt van BZK voor 6,2 miljoen euro.
Daar tegenover staat een interne verschuiving binnen het Gemeentefonds, waarbij 12,2
miljoen euro vrijval bonus beschut werk is gerealloceerd van de decentralisatie-uitkeringen
naar de integratie-uitkering sociaal domein.
Een totaaloverzicht van alle mutaties is te vinden in de tweede suppletoire begroting
van het Gemeentefonds (Kamerstuk 35 095 B, nrs. 1 en 2).
Vraag 185
Tabel 2.1: Waarom worden de middelen 2019 voor de Belastingdienst (202 miljoen euro)
op de aanvullende post nog niet ingezet? Waarom worden de middelen voor extra capaciteit
NVWA in 2019 (5 miljoen euro) op de aanvullende post nog niet ingezet, aangezien er
extra capaciteit voor Brexit nodig is? Waarom worden de middelen voor intensivering
erfgoed en monumenten in 2019 (39 miljoen euro) nog niet ingezet? Waarom worden de
middelen voor uitbreiding slagkracht, cyber en werkgeverschap in 2019 (110 miljoen
euro) op de aanvullende post nog niet ingezet? Waarom worden de middelen voor het
ondermijningsbestrijdingsfonds (100 miljoen euro), politie (50 miljoen euro), en strafrechtketen
op de aanvullende post in 2019 nog niet ingezet?
Antwoord op vraag 185
Zoals in het Regeerakkoord is verwoord, worden intensiveringen uit het Regeerakkoord
tijdelijk geparkeerd op de Aanvullende Post in afwachting van een doelmatig en doeltreffend
bestedingsplan. Voor bovengenoemde posten is nog geen goedgekeurd bestedingsplan ingediend
dat voldoet aan de vereiste criteria voor doelmatigheid en doeltreffendheid. Zodra
het vereiste bestedingsplan beschikbaar is, worden de desbetreffende middelen overgeheveld
van de Aanvullende Post naar de departementale begroting.
Vraag 186
Hoe zit het precies met de dekking van het amendement Van den Hul? In eerste instantie
wordt het budget voor OV-bedrijven met 19,5 miljoen euro verlaagd vanwege dit amendement.
Om te voorkomen dat OV-bedrijven worden gekort, wordt in 2018 19,5 miljoen extra gegeven
aan deze OV-bedrijven. Waar komt dit geld vandaan? Klopt het dat de oorspronkelijke
dekking uit het amendement nu is vervangen door een nieuwe dekking door de regering?
Antwoord op vraag 186
In het amendement is aangegeven dat de verhoging van de OCW-begroting in 2018 met 19,5 miljoen euro (zodat er een vooruitbetaling kan worden gedaan
aan de OV-bedrijven) in de tweede suppletoire begroting 2018 zal worden geregeld.
Die verhoging wordt ingepast in de ruimte onder het uitgavenplafond in 2018. Hiermee
is de dekking in lijn met het amendement Van den Hul.
Vraag 187
De begroting AZ wordt neerwaarts bijgesteld met 1,2 miljoen euro als gevolg van onder
andere vacatureruimte en vertraging in ICT-projecten, welke ICT-projecten zijn vertraagd?
Antwoord op vraag 187
De vertraging ligt op het gebied van ICT-projecten binnen de bedrijfsvoering van het
Ministerie van Algemene Zaken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de upgrade van internetverbindingen
en de overgang naar hogere software versies.
Vraag 188
Wat is de oorzaak van de tegenvaller bij het Openbaar Ministerie op het gebied van
ICT (10 miljoen euro)?
Antwoord op vraag 188
Het tekort van ruim 10 miljoen euro kent aantal verschillende oorzaken. De kosten
van een aantal ICT-projecten vielen hoger uit dan vooraf was geraamd. Daarnaast bleek
de begroting voor de beheeruitgaven te krap voor de werkelijke uitgaven.
Vraag 189
Wat is de oorzaak van de hogere instroomraming voor COA voor 2018?
Antwoord op vraag 189
De hogere asielinstroom bij COA wordt veroorzaakt doordat de instroom van asielzoekers
naar Nederland hoger is dan ten tijde van de eerdere raming, Voorjaarsnota 2018, was
voorzien. De oorzaak van deze hogere asielinstroom naar Nederland is lastig te duiden.
Vraag 190
Uit welke posten op de BZK begroting is het resterende bedrag vrijgemaakt? Wat is
de oorzaak van de onderuitputting op deze posten?
Antwoord op vraag 190
Het resterende bedrag (6,6 miljoen euro) voor aardgasvrije wijken (proeftuinen) heeft
BZK vrijgemaakt door beschikbaar budget voor Subsidie Energiebesparing Eigen Huis
(SEEH) voor VvE’s (2 miljoen euro) in 2018 te verlagen. Tevens zijn de aangehouden
loon- en prijsontwikkeling (LPO) middelen voor aardgasvrije wijken (ca. 2,3 miljoen
euro) en beschikbare budget uit beleidsprogramma energiebesparing (ca. 2,2 miljoen
euro) ingezet.
Vraag 191
a) Waarom maakt BZK eenmalig een bedrag over aan het Gemeentefonds voor de verhoging
van de vergoeding van raadsleden in kleine gemeenten? Het gaat toch om structurele
kosten? Hoe groot is dit bedrag?
b) Hoe moet het overmaken van geld van BZK naar J&V voor pilots flexwonen, die gemeenten
onder regie van het COA uitvoeren, om doorstroming en de flexibiliteit van statushouders
naar huisvesting te stimuleren, gezien worden tot de bij het Wetgevingsoverleg Wonen
ingediende en onlangs aangenomen motie Koerhuis?
c) Wat wordt bedoeld met de opmerking «Ook maakt BZK eenmalig een eigenaarsbijdrage over
aan SSC-ICT voor de afwikkeling van ongedekte oude problematiek. BZK heeft concrete
afspraken gemaakt ter verbetering en aanpak van de onderliggende problematiek.»?
Antwoord op vraag 191
a) Vanuit BZK is eenmalig in 2018 een bedrag van 10 miljoen euro ter beschikking gesteld
om gemeenten in staat te stellen hun begroting voor 2018 aan te passen. Verkorting
van de uitkeringsduur van gewezen burgemeesters en wethouders in eerdere jaren zorgt
voor ruimte in het gemeentefonds om de structurele meerkosten voor verhoging van de
vergoeding voor raadsleden in gemeenten tot 24.000 inwoners met ingang van 2019 te
compenseren. Ik heb hierover afspraken gemaakt met de VNG waarover ik u bij Kamerbrief
van 5 november 2018 (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 37) heb geïnformeerd.
b) De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft in het WGO
van 12 november jl. aangegeven dat zij het voorstel oppakt (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 78). Naast de statushouders zijn er ook andere groepen, zoals studenten en arbeidsmigranten,
met een urgente huisvestingsbehoefte. Met de bijdrage van BZK aan het Ministerie van
Justitie en Veiligheid (JenV) wordt in overleg met Centraal Orgaan opvang asielzoekers
(COA) en gemeenten de komende tijd meer ervaring opgedaan met het flexibel inzetten
van woonruimtes, met het in de breedte zoeken van oplossingen en ook met combinaties
zoeken, waarin verschillende doelgroepen passende huisvesting vinden.
c) Met de eigenaarsbijdrage dekt de eigenaar de kosten die gerelateerd zijn aan niet
volledig gedekte problematiek uit het verleden. Aanvullend zijn afspraken met SSC-ICT
gemaakt die onder andere voorzien in het voorkomen van soortgelijke problematiek in
de toekomst. Deze afspraken zien onder andere toe op versterking van het financieel
management en de financiële functie bij SSC-ICT.
Vraag 192
Waar wordt op gedoeld bij «Ook maakt OCW een bijdrage over aan DUO ter dekking van
problematiek in de uitvoering. Er zijn concrete afspraken gemaakt ter verbetering
en aanpak van de onderliggende problematiek.»?
Antwoord op vraag 192
In de tweede suppletoire begroting van OCW is aangegeven dat DUO een tegenvaller heeft
op zijn begroting. Deze tegenvaller is het gevolg van extra beheer en onderhoud aan
ICT-systemen (onder andere door de overstap naar het nieuwe ICT-systeem PVS) en tegenvallers
in de personele uitgaven (bijvoorbeeld om de dienstverlening aan studenten op peil
te houden). Om te voorkomen dat DUO een negatief eigen vermogen ontwikkelt, wordt
voor 2018 de bijdrage aan het agentschap DUO vanuit OCW met 12,8 miljoen euro verhoogd.
De genoemde problematiek is deels structureel van aard, zoals extra kosten voor noodzakelijk
onderhoud en vervanging van verouderde ICT-systemen en voor compliance. De problematiek
wordt nader in beeld gebracht en bij Voorjaarsnota 2019 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd
over de omvang en dekking van de structurele problematiek.
Vraag 193
Door tegenvallende STER-inkomsten moet de Algemene Mediareserve (AMr) aangevuld worden
met een kasschuif van 2019 naar 2018, welke garantie is dat de er in 2019 wel voldoende
inkomsten zijn en de middelen die in 2019 in de AMr vloeien dan nog voldoende zijn?
Waarom wordt deze tegenvaller niet gewoon opgevangen via meevallers elders bij hetzelfde
ministerie?
Antwoord op vraag 193
De laatste raming van de Ster-inkomsten is verwerkt in de mediabegrotingsbrief van
2019, waarbij wordt uitgegaan van Ster-inkomsten van structureel circa 150 miljoen.
In de mediabegrotingsbrief van 2019 is in de meerjarige uitwerking reeds rekening
gehouden met deze kasschuif naar 2018. De dekking van deze tegenvaller past binnen
de begrotingsregels, waarbij gekozen is om de dekking binnen het Media-artikel te
houden. De dekking van deze tegenvaller past binnen de begrotingsregels. Bij deze
tegenvaller is ervoor gekozen om de dekking binnen het Media-artikel te houden.
Vraag 194
Waarom is er destijds «oordeel Kamer» gegeven op een amendement, dat nu weer «hersteld»
moet worden, gelet op de tekstpassage «Ook bevat deze post de dekking van het amendement
Van den Hul om de korting op de subsidieregeling praktijkleren in 2019 terug te draaien.
Hiervoor wordt het budget voor OV-bedrijven met 19,5 miljoen euro verlaagd in 2019.
Om te voorkomen dat dit ertoe leidt dat OV-bedrijven worden gekort, wordt de OCW-begroting
in 2018 met 19,5 miljoen euro verhoogd op artikel 11 (Studiefinanciering), zodat er
een vooruitbetaling kan worden gedaan aan de OV-bedrijven.»
Antwoord op vraag 194
Met de verhoging van de OCW-begroting in 2018 voert het kabinet het aangenomen amendement
uit; zie ook het antwoord op vraag 186.
Vraag 195
Hoeveel organisaties hebben onterecht fusiegelden gekregen? Hoe is vooraf getoetst
of er daadwerkelijk een fusie zou plaatsvinden?
Antwoord op vraag 195
Het gaat om 18 fusies en het betreft 15 besturen. Fusiecompensatie wordt enkel uitgekeerd
indien er na een fusie daadwerkelijk leerlingen overgaan van de opgeheven school naar
de fusieschool. Hoewel wij wel van tevoren op de hoogte zijn van de fusie (die wordt
immers bij DUO gemeld), weten wij pas achteraf of er ook leerlingen zijn overgegaan
van de opgeheven school naar de fusieschool. Controle van leerlingenaantallen kan
immers enkel plaatsvinden op basis van de teldatum ná de daadwerkelijke fusie.
Vraag 196
Welke ICT-projecten zijn vertraagd? Welke projecten zijn eerder gestart?
Antwoord op vraag 196
Op het Rijks ICT-dashboard (www.rijksictdashboard.nl) staat een overzicht van de omvangrijke ICT-projecten binnen het Ministerie van Financiën.
Deze omvangrijke ICT-projecten lopen allemaal bij de Belastingdienst. Sommige ICT-projecten
zijn vertraagd of eerder gestart, de interne prioritering en planning wordt continu
geoptimaliseerd.
Vraag 197
Op welk onderdeel was er 100 miljoen euro onderuitputting en waardoor werd deze onderuitputting
veroorzaakt?
Antwoord op vraag 197
Door een lagere personele vulling dan voorzien bij diverse defensieonderdelen is er,
verspreid over meerdere artikelen van de Defensiebegroting, onderuitputting ontstaan.
Vraag 198
Hoeveel is de inruilwaarde per dienstauto verlaagd? Kunt u dit uitsplitsen naar oorzaak
en naar type belasting?
Antwoord op vraag 198
In de recent goedgekeurde herijking van de businesscase over civiele dienstauto’s
is het ontvangstenbudget voor inruil van dienstvoertuigen neerwaarts bijgesteld met
cumulatief 59,2 miljoen euro. Dit cumulatieve bedrag heeft betrekking op de planperiode
2019–2023 en betreft circa 5.500 voertuigen. Enkele elementen die een rol spelen bij
de verlaging zijn dat in de actualisatie van de business case meer rekening gehouden
is met de diversiteit van de samenstelling van het wagenpark, de marktwaarde van bepaalde
types gedaald is ten opzichte van de eerder verwachte restwaarde en het wagenpark
langer gebruikt kon worden dan eerder gedacht. Uitsplitsen naar oorzaak is niet mogelijk.
Vraag 199
Kunt u de uitsplitsing geven van aanschafkosten, inruilwaarde en onderhoudskosten
per dienstauto?
Antwoord op vraag 199
De aanschafwaarde is 20.500,– gemiddeld per auto, de restwaarde 7.250,– gemiddeld
per auto. De exploitatiekosten per jaar betreffen gemiddeld 2.100,– per auto.
Vraag 200
Kunt u de post «diversen» (Infrastructuur en Waterstaat) verder uitsplitsen? Waar
is het bedrag van 83,5 miljoen euro uit opgebouwd?
Antwoord 200
De opbouw van de 83,5 miljoen staat toegelicht op pagina 25 onder het kopje Diversen
– technische mutaties, uitgaven in de Najaarsnota. Deze bestaat voor 1,5 miljoen euro
uit desalderingen en voor 85 miljoen euro uit interdepartementale overboekingen uit
de IenW begrotingen. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van deze interdepartementale
overboekingen conform tweede suppletoire begroting van het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat (p.7).
Interdepartementale overboekingen (in miljoenen euro):
– Waarvan uit het Infrastructuurfonds – 55,9
– Waarvan uit het Deltafonds 3,9
– Waarvan uit het Hoofdstuk XII – 33,0
Vraag 201
Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen om het bedrag van 500 miljoen euro voor «Begrotingsreserve
Maatregelen CO2-reductie» te reserveren? Hoe komt het kabinet op het bedrag van 500 miljoen euro?
Op basis waarvan is deze schatting gemaakt?
Antwoord op vraag 201
Zie antwoord op vraag 4.
Vraag 202
Welke CO2-reductie moet er voor het eind van 2020 gedaan zijn door inzet van de begrotingsreserve?
Antwoord op vraag 202
Zie antwoord op vraag 4.
Vraag 203
Waarom wordt er bij wijze van eenmalige uitzondering het eigen vermogen van Agentschap Telecom aangevuld met 1,6 miljoen euro? Hoe wordt dit in de toekomst
voorkomen?
Antwoord op vraag 203
Het eigen vermogen van Agentschap Telecom (AT) wordt eenmalig aangevuld met 1,6 miljoen
euro ter dekking van een tekort. Dit tekort komt doordat de tarieven bij de AT niet
kostendekkend waren. Deze niet-kostendekkende tarieven zijn weer mede een gevolg van het afbouwen van voorzieningen op
de balans van AT. Door het afbouwen van deze voorzieningen zijn deze voorzieningen
nu op. Tegelijkertijd zijn de kosten voor AT gestegen. Het gebrek aan voorzieningen
en kostendekkende tarieven leidt tot een tekort op de opdrachten in 2018. Om dit in
de toekomst te voorkomen is afgesproken dat AT volgend jaar met kostendekkende tarieven
werkt.
Vraag 204
Blijft de onderuitputting op de subsidieregeling verduurzaming bij versterking Groningen
behouden voor het beleidsdoel? Loopt dit mee in de eindejaarsmarge?
Antwoord op vraag 204
Woningen die vanwege het risico op aardbevingen niet aan de veiligheidsnorm voldoen,
worden versterkt en dit biedt de kans om ook meteen de woning te verduurzamen tot
een maximum van 7.000 euro per woning. Hiervoor is middels de subsidieregeling «Duurzaamheid
in combinatie met Versterking» een totaalbedrag van 42,7 miljoen euro gereserveerd
in de jaren 2018–2021.
De uitgaven in 2018 blijven met 6,4 miljoen euro achter bij de oorspronkelijke raming
vanwege het kleinere aantal huizen dat in 2018 versterkt wordt. Het totaalbedrag blijft
echter hetzelfde en in 2019 zullen er vanuit de begroting van EZK weer middelen worden
ingepast voor deze verduurzamingsubsidies.
Vraag 205
Waardoor is de vertraging in verduurzaming van de industrie veroorzaakt?
Antwoord op vraag 205
In 2018 bleven de aanvragen voor de subsidieregeling beleidsexperiment CO2-reductie industrie achter bij het opengestelde plafond. De belangrijkste reden hiervoor
was dat er onvoldoende pilot- en demonstratieprojecten waren die voldeden aan de voorwaarde
van de subsidieregeling dat deze op korte termijn uitgevoerd konden worden.
Vraag 206
Welke ontvangsten worden hier gedesaldeerd met welke uitgaven?
Antwoord op vraag 206
Dit betreft desalderingen op het R-deel van de Rijksbegroting van SZW. Het gaat o.a.
om ontvangsten bij de Rijkssschoonmaakorganisatie (RSO) en ontvangsten van de SVB
die worden gedesaldeerd met uitgaven bij de RSO en de SVB.
Vraag 207
Kunt u een specificatie geven van in welke zorgsectoren er sprake is van een «vrijval
van niet bestede loon- en prijscompensatie van in totaal 11,6 miljoen euro.» en in
welke mate heeft dit invloed op de uitvoering van het actieprogramma «werken in de
zorg»?
Antwoord op vraag 207
De vrijval van 11,6 miljoen euro betrof de resterende loon- en prijscompensatie tranche
2018 die niet is uitgedeeld (op het nominaal en onverdeeld artikel 11). Alleen het
geld van 2018 valt vrij. De structurele doorwerking van de tranche 2018 (jaren 2019
en verder) blijft beschikbaar op het nominaal en onverdeeld artikel. Dit budget heeft
geen relatie met de uitvoering van het actieprogramma «werken in de zorg».
Vraag 208
Kunt u uitsplitsen hoe de taakstellende onderuitputting is ingevuld? Is dit ingevuld
door (al dan niet incidentele) meevallers of door beleidsbijstellingen?
Antwoord op vraag 208
De taakstellende onderuitputting van 41,3 miljoen euro is ingevuld met meevallers.
Voor invulling van de taakstellende onderuitputting is het overigens niet van belang
of de meevaller incidenteel of structureel is. Het gaat alleen om (in dit geval) invulling
voor het jaar 2018.
Vraag 209
Waarom staat er bij de begroting VWS een bijdrage van 7,2 miljoen euro aan het Pensioenfonds
Caribisch Nederland vanwege een te lage dekkingsgraad?
Antwoord op vraag 209
Zie antwoord op vraag 155.
Vraag 210
Kunt u inzicht geven in de «contractafspraken» die er zijn gemaakt met het ziekenhuis
in Bonaire en welke zorgvraag wordt hiermee opgelost?
Antwoord op vraag 210
Tijdens het sluiten van het zorgcontract met Mariadal is gekeken naar de noodzakelijke
behoeften in het ziekenhuis om uit te groeien tot een volwaardig ziekenhuis. Hier
is uit naar voren gekomen dat het contract tussen het ZVK en het ziekenhuis jaarlijks
opgehoogd dient te worden met 2,5 miljoen euro per jaar met terugwerkende kracht op
2017. Deze toezegging wordt budgettair verwerkt in de suppletoire begroting van VWS.
Met deze jaarlijks ophoging is de zorg in het ziekenhuis uitgebreid bij diverse specialismen,
zoals anesthesiologie, oogheelkunde en nierdialyse. Het streven van VWS en het ziekenhuis
is dat 80% van de tweedelijns medisch specialistische zorg door dit ziekenhuis op
het eiland geboden kan worden.
Vraag 211
Zijn er afspraken gemaakt met het Pensioenfonds Caribisch Nederland over hoe de dekkingsgraad
weer op niveau wordt gebracht?
Antwoord op vraag 211
De Staatssecretaris van Binnenlands Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft op 30 mei
2018 afspraken gemaakt met het Pensioenfonds Caribisch Nederland (PCN). Dit is gebeurd
vanuit zijn coördinerende rol ten behoeve van sectoren waarbij het kabinet een directe
of indirecte verantwoordelijkheid heeft. Door de overeenkomst ontvangt PCN voor het
einde van 2018 een eenmalig bedrag van 25 miljoen dollar, terwijl over een periode
van 6 jaar jaarlijks nog eens 1 miljoen dollar wordt overgemaakt als extra bijdrage.
Deze kapitaalversterking door Nederland heeft er – samen met de bijdrage die deelnemers
hebben geleverd doordat de aanspraken met 3,5% zijn gekort en in het bijzonder de
stijgende rente en beleggingsresultaten – voor gezorgd dat PCN uit de situatie van
onderdekking is geraakt. Eind oktober 2018 bedraagt de dekkingsgraad van het fonds
111,2%. Bij de overeenkomst zijn met PCN ook afspraken gemaakt over het doen van een
analyse naar de toekomstbestendigheid van het fonds.
Vraag 212
Hoe strookt het onuitgegeven geld voor onderhoud aan wegen en kunstwerken met het
beeld van inspectierapporten van o.a. Rijkswaterstaat, die achterstallig onderhoud
bij Nederlandse bruggen signaleren?
Antwoord 212
De onderuitputting zoals die is gemeld in de tweede suppletoire begroting van het
Infrastructuurfonds bevat geen middelen ten behoeve van onderhoud aan wegen en kunstwerken.
Immers deze middelen voor onderhoudsmaatregelen vloeien volledig in het agentschap
en daar komen deze middelen tot besteding. Geregeld voert Rijkswaterstaat een inspectieprogramma
uit waaruit onderhoudsmaatregelen voortkomen, welke geadviseerd worden om binnen een
bepaalde tijdspanne uit te voeren. Rijkswaterstaat stelt onder andere op basis van
deze inspecties een onderhoudsprogrammering op en gaat vervolgens contracten aan om
het onderhoud te realiseren. Op jaarbasis kan het onderhoud sneller of langzamer gaan
dan gepland, en kunnen aanbestedingen meevallen of tegenvallen. Dit leidt tot financiële
verschillen en die worden boekhoudkundig verwerkt op de post «Nog uit te voeren werkzaamheden».
Uitgangspunt is dat infrastructuur voldoet aan de veiligheidsnormen en de prestaties
kan leveren waarvoor het bedoeld is. Daar waar achterstallig onderhoud optreedt wordt
ingegrepen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier